De eeuw van de Zwarte Dood
Eenzijdige inlegkunde in vrouwengeschiedenis
De vrouw achter
een zeer lastige man
UJDAG 19 SEPTEMBER 1980
BOEKEN
TROUW/KWARTET
H 13
door Wim Hora Adema
De vrouw achter de man: in dit
geval Jane Welsh (1801-1866)
echtgenote van Thomas Carlyle,
vermaard Engels geschiedschrijver
(1795-1881). Zij geloofde zo vast in
zijn talent, dat ze hem overhaalde
om van hun afgelegen boerenhuis in
Schotland naar Londen te
verhuizen, omdat ze er zeker van
was, dat men hem daar naar waarde
zou weten te schatten. Jane's
vertrouwen moet wel heel groot
geweest zijn: op het ogenblik van de
verhuizing bezaten de Carlyles nog
geen 300. Haar vertrouwen werd
niet beschaamd!
In juni 1834 betrokken ze 5 Great
Cheyne Row in Chelsea, een buurt,
die toen niet in trek was, waardoor
de statige oude huizen uit de tijd
van Queen Anne goedkoop waren:
de huur van het pand met acht
kamers en tuin bedroeg 35 per
jaar. Ze huurden het voor één jaar,
ze woonden er de rest van hun
leven.
In „The Carlyles at Home"
beschrijft Thea Holme hoe Jane
met hard werken, veel moeite en
voor zo weinig mogelijk geld
probeerde een omgeving te
scheppen, waarin haar nerveuze
echtgenoot ongestoord zijn boeken
zou kunnen schrijven. Een haast
ondoenlijke opgave, want Carlyle
combineerde een „frisse lucht
complex" waarom dag en nacht
ramen en deuren open moesten
staan (en Jane de ene kou na de
andere vatte) met een
„geluidsneurose", waarin hanen en
piano's de boventoon voerden.
Helaas waren er nogal wat hanen in
de tuinen van Chelsea, die met hun
aankondiging van het
ochtendgloren mr. C. in razende
woede het bed uit en vaak de
straat op dreven.
Hoe zeer verbeelding hierbij een rol
speelde blijkt wel uit het feit, dat na
een lange hanen-loze periode Jane
op een ochtend werd gewekt door
gekraai bij de buren en met angst
en beven op de reactie in Thomas'
kamer boven haar hoofd wachtte.
Maar Thomas sliep verscheidene
ochtenden rustig door de haan heen
tot hij bij een blik uit het raam het
dier toevallig in de tuin zag, waarop
hij prompt in woede uitbarstte.
Jane moest in haar huwelijk heel
wat beleefde maar dringende
briefjes schrijven met het verzoek
om hanen, papegaaien, honden en
piano-spelende dochters zoveel
mogelijk het zwijgen op te leggen,
omdat haar echtgenoot anders
„denken noch leven" kon.
Daarom begon Thomas erover te
praten het huis te kopen en een
geluiddichte kamer te laten
bouwen. Hij sprak ook van een
ruimte, waar ze soirées zouden
kunnen geven. Wat Jane ontlokte:
„Wordt hij gek? Of ben ik altijd gek
geweest in mijn veronderstelling,
dat hij een hekel aan mensen had
en niets gaf om uiterlijk
vertoon? Mijn slaapkamer
veranderde in een salon soirées
eens in de veertien dagen met één
dienstbode."
De grote plannen gingen niet door,
omdat de eigenaar het huis niet
wilde verkopen. Maar Jane greep
het feit, dat Thomas een
uitnodiging had om naar Wales te
gaan aan om het interieur en vooral
Thomas' werkkamer op te laten
knappen. Terwijl de werklieden
bezit van het huis namen,
installeerde Jane zich in een soort
tentje in de tuin om de chaos, het
lawaai en de verflucht zoveel
mogelijk te ontlopen. Maar ze had
wel de leiding van de hele operatie,
ze wist van aanpakken en was
bijzonder handig. Toen alles klaar
was verheugde ze zich op de
thuiskomst van haar man.
Darwin, schreef ze hem, had zich
afgevraagd, of Carlyle haar werk
wel genoeg zou waarderen. Het was
een kleine hint. maar Darwin kreeg
gelijk: Mr. C. kwam prikkelbaar
thuis, omdat hij al vier jaar rondliep
met het idee voor een boek over
Cromwell, waarvan hij al veel voor
onderzoek had gedaan, maar hij
wist nog steeds niet in welke vorm
hij het zou gieten. Een paar dagen
na zijn terugkeer kondigde hij aan,
dat hij dat boek nooit zou kunnen
schrijven in de met zoveel liefde
door Jane ingerichte werkkamer,
het was er te lawaaiig. Hij bedacht
een andere oplossing, de bouwer
werd weer gehaald en de ellende
van chaos en lawaai begon
opnieuw.
En toen Mr C. besliste, dat hij de
eetkamer niet langer kon aanzien
en dat die meteen totaal veranderd
moest worden, was Jane ten einde
raad en dreigde „twee weken lang
op de sofa te gaan liggen en Franse
romans te lezen". De gedienstige
was ook eerst totaal verslagen,
maar legde er zich bij neer met
„Nou, als Je dit doet, kun je in elk
geval niets anders doen". Thomas
gedroeg zich tijdens die verbouwing
volgens Jane als de
tovenaarsleerling, die wél een
bezemsteel de opdracht weet te
geven om water te halen, maar niet
weet hoe hij hem moet laten
stoppen. Hij dwaalde 's nachts
radeloos door het huis. Jane kon
daardoor niet slapen en luisterde
met bonzend hart, maar durfde niet
in te grijpen.
Toen het werk klaar was,
installeerde Carlyle zich in zijn
nieuwe werkkamer, maar een paar
dagen later deelde hij Jane mee, dat
hij in zo'n armzalige ruimte niet aan
zijn boek kon beginnen. „En dus",
zei Jane, „verhuizen we op en neer
door het huis, proberen we daar en
proberen het dan hier en nergens
kan hij het vinden. Hij is een soort
in huis wandelende Jood
geworden."
Ten slotte werd Cromwell
geschreven in de door Jane
ingerichte werkkamer!
Tien jaar later volgde de meest
ingrijpende en langdurigste
verbouwing van het huis: het werd
op de waterleiding (één kraan in de
keuken) en op het gas (één lamp
boven de voordeur en één in de
keuken) aangesloten, Mr. C.'s
bibliotheek werd met opoffering
van Jane's daaraan grenzende
slaapkamer in een moderne
ontvangruimte herschapen. Want
de Carlyles waren opgenomen in de
„society" en ze waren wel verplicht
op hoe kleine schaal dan ook te
ontvangen. Alles bij elkaar
genomen bleven zo ongeveer alleen
de buitenmuren staan. Het werk
was geschat op zes weken, het
duurde meer dan een jaar.
Thomas, die eerst besloten had om
te blijven, vluchtte na veertien
dagen voor de herrie. De
gedienstige was vlak voor het werk
begon ziek geworden en vertrokken
Alleen aan het hoofd van een
legertje werklieden, temidden van
onvoorstelbare rommel en vuil
voelde Jane zich prima. Het gaf
haar, verklaarde ze, heel wat meer
voldoening dan in een wit
zijdenjapon met veren op het hoofd
geestig tie converseren op soirées.
Toen Mr C. thuis kwam was alles
voor zijn ontvangst gereed, hij kon
beginnen aan het nieuwe boek over
Frederik de Grote, dat hij al zo lang
in zijn hoofd had. Maar in de daarop
volgende maanden bleek, dat
Frederik niet geschreven kon
worden, omdat hij teveel hinder van
het straatlawaai had.
En zo werd de daarop volgende
zomer besloten om dan toch maar
die geluiddichte kamer te bouwen,
die alle problemen zou oplossen
(ook al was Jane van mening, dat de
meest eenvoudige oplossing was om
de ramen gesloten te houden). Ook
dit werk, dat onder leiding van een
vriend en bewonderaar van Carlyle
zou gebeuren, zou zes weken duren.
Het werd een regelrechte ramp:
opzichter en werklui waren
ondeskundig, Thomas vluchtte,
Jane bleef met de troep zitten, die
maanden duurde en het werk was
van zo'n slechte kwaliteit, dat Jane
verklaarde: „de geluiddichte kamer
is de lawaaiigste van het hele huis."
Uit het voorgaande zou kunnen
worden opgemaakt, dat Jane een
oer-sterke vrouw was. Niets is
minder waar! Thomas had veel
klachten, die voornamelijk aan zijn
zenuwen waren toe te schrijven.
Maar Jane was fysiek niet sterk, 's
Winters kreeg ze de ene aanval van
Influenza na de andere (ze nam
opium tegen de hoest), ze leed aan
slapeloosheid (waartegen ze
morphine gebruikte, de Carlyles
waren bepaalde niet „kinderachtig"
op het gebied van medicijnen!),
hevige hoofd- en allerlei andere,
onverklaarbare pijnen. Toen ze pas
met Carlyle was getrouwd, gaf het
zorgen voor hem en het wegnemen
van hinderpalen voor zijn werk haar
voldoening. Maar naarmate hij
beroemder werd en zij zich niet
meer hoefde in te zetten voor zijn
succes, werd ze zwaarmoedig, ze
leed aan angsten (dat ze Thomas'
liefde zou verliezen, dat ze
ongeneeslijk ziek of krankzinnig
zou worden) en haar gezondheid
ging achteruit. Haar zwager John,
een arts. zei eens tot haar
verontwaardiging tegen haar toen
ze erge pijnen had, dat ze die niet
zou lijden als ze ooit iets in haar
leven had gedaan, dat een arme
vrouw die moest werken nooit zulke
klachten als zij zou hebben." John
Carlyle had waarschijnlijk voor een
deel gelijk: Jane voelde zich vaak
overbodig en verveeld. Maar wat
kon een plichtsgetrouwe
echtgenote in de Victoriaanse tijd
anders doen dan haar echtgenoot
dienen? Ze schikte zich in haar lot
en haar gefrustreerde talenten, haar
opgekopte verdriet, haar
onuitgesproken angsten uitte ze in
de vele brieven, die ze schreef.
Ze komt uit dit boek van Thea
Holme naar voren als een
intelligente, geestige, kritische
vrouw, met veel gevoel voor humor.
Gemakkelijk was ze zeker niet.
daarvan getuigt ook wel de lange
lijst achter in het boek van de
tientallen gedienstigen, die ze
„versleet". Wat ze van die meisjes
en vrouwen allemaal eiste was niet
gering: je zult een huis van drie
verdiepingen met acht kamers
moeten schoon houden, waarbij alle
water en steenkool drie trappen
opgesleept moeten worden,
daarnaast moeten wassen, koken,
bedienen, slapen in de keuken en
dat alles voor 8 (later 12) per
jaar! Die gedienstigen vormen een
hoofdstuk op zichzelf in Jane's
leven en zeker niet het
onbelangrijkste: ze werden
allemaal met gejubel ingehaald, en
ze vertrokken allemaal met de
grootste ruzie.
Veel Nederlanders hebben nooit
van Carlyles gehoord. Dit boek biedt
een unieke kans om ruim een eeuw
na hun dood kennis met hen te
maken. Het is verrassend hoe
levendig en persoonlijk ze je
tegemoet komen, je krijgt het
gevoel, dat Je ze uit dit verhaal
beter leert kennen dan veel
mensen die je dagelijks ziet.
(Thea Holme, The Carlyles at
Home, Oxford Paperbacks, 13,55).
door W. F. Stafleu
De veertiende eeuw was voor
grote delen van Europa een
lijd vol verwarring, ineen-
tortende zekerheden, eco-
inmische malaise, hongers-
lood, verwoestende oorlo-
ien, een tragisch schisma in
kerk en pestepidemieën
teen derde tot de helft van
bevolking het leven
ostten.
Je Amerikaanse historieschrijfster
Barbara Tuchman, auteur van boe
ien over de eerste wereldoorlog en
het voorspel daarvan, tracht nu in
de meer dan 650 bladzijden van A
listant mirror (Nederlandse verta-
ing: De waanzinnige 14de eeuw) de
uitwerking te beschrijven van deze
dodelijkste ramp uit de geschreven
geschiedenis: de Zwarte Dood in de
periode 1^48-1530.
Zij ontdekte dat die uitwerking
veelomvattend was, en grote gevol
gen had voor de verdere gang van
de Europese geschiedenis, maar ze
vond méér oorzaken voor de wanor
de die dit tijdperk kenmerkt. Zo
noemt ze „de afdrukken van de
paardehoeven van meer dan de vier
ruiters uit het visioen van Jo
hannes".
De beeldspraak is niet toevallig
mensen uit de veertiende eeuw heb
ben het zo beleefd: zij'ervoeren te
leven in een apocalyptische tijd,
een tijd van eèn triomferende satan,
het einde van de wereld.
Tuchman noemt haar boek „A dis
tant mirror" om de lezer van heden
de spiegel van het verleden voor te
houden. En wie zal tegenspreken
dat de twintigste eeuw in menig
opzicht op de veertiende lijkt? Wij
hebben twee wereldoorlogen achter
de rug en leven onder de dreiging
van een derde.
Tuchman: „Met een steek van pijn
herkennen wij de kenmerken van
een periode van angst en pijn waar
in men geen hoop op een zekere
toekomst meer heeft." Zij denkt dat
het de hedendaagse lezer troost
biedt te beseffen dat het menselijk
ras ooit ergere tijden te boven is
gekomen. Die gedachte werkt ze
nauwelijks uit; het zou ook nogal
een goedkope troost zijn.
Meer indruk dan met die opmerking
maakt Barbare Tuchman met de
indringende, gedegen en meesle
legrafenis van pestslachtoffers. Uit de annalen van Gilles li Muisis, de abt uit Doornik die de
lestepidemieën van de veertiende eeuw beschreef.
pende manier waarop ze het verhaal
van de veertiende eeuw vertelt. Ze
laat geen aspect van het leven bui
ten beschouwing: kerk, politiek,
krijgskunde, adel, boeren en bur
gers, kunst, leefgewoonten, door al
deze vensters kijkt ze naar het boei
ende, zij het ook vaak afschuwelij
ke, beeld dat de „waanzinnige"
eeuw biedt.
Ze heeft het bovendien aangedurfd,
haar verhaal te schrijven aan de
hand van de levensgeschiedenis
van een man die midden in die tijd
een rol heeft gespeeld. Het is de
ridder Enguerrand VII van Coucy
(in NO Frankrijk), een van de in
vloedrijkste mensen van zijn dagen.
Een goede keus, want over deze
Coucy is veel te achterhalen en via
hem brengt de schrijfster ons in
contact met allerlei zaken: de rid
derschap, de Franse en Engelse po
litiek, de Honderdjarige Oorlog, het
pauselijk schisma, veroveringen in
Italië, Duitsland en Vlaanderen, en
de laatste, rampzalig verlopen
kruistocht tegen de Turken, waarin
Coucy sneuvelt
Kloof
Bij het lezen van dit boek stuit Je
telkens weer op allerlei kloven tus
sen leer en leven. Bij voorbeeld tus
sen het ideaal van de ridders: orde
te scheppen in een chaotische we
reld, en de praktijk van onderdruk
king en roverij.
Of tussen de eisen die de kerk in
haar leer stelde en de praktijk van
het dagelijks leven „het grote strui
kelblok van die tijd," zoals Tuch
man zegt. De kerk eiste het geeste
lijk leiderschap maar was gegrond
vest op macht en materiële
rijkdom.
De ontevredenheid daarover uitte
zich in min of meer hysterische
massabewegingen, waarvan die van
de geselbroeders de bekendste is.
Even besmettelijk als de pest joeg
die beweging door de landen. Zij
veroorzaakte bovendien Jodenver
volgingen.
Zondebok
Joden waren ook toen, als in alle
eeuwen, de zondebok. Iemand
moest toch de schuld van alle ellen
de hebben? Want de oorzaak van de
pest was totaal onbekend. Kernge
zonde mensen uit alle rangen en
standen werden in enkele uren tijds
naar het graf gesleept, bij honderd
en duizendtallen.
Wat kon voor de mens van die tijd
(niet voor de geneesheren, die dach
ten aan astrologische ooizaken) de
pest anders zijn dan een goddelijke
straf? Dan moesten er ook wel vre
selijke zonden zijn begaan trou
wens, was er in het dagelijks leven
in de middeleeuwen wel één daad of
gedachte niét in strijd met de leer
van de kerk?
Diep dal
Een diepe poel van schuldgevoelens
werd door de pest afgetapt. Voeg
daarbij het wanbeheer der vorsten,
de eindeloze oorlogen, de verwor
ding van de kerk, en het beeld is
compleet van het naderend einde
der middeleeuwen.
Europa moest door een diep dal,
voordat humanisme, renaissance en
reformatie het werelddeel nieuwe
gedachten, een nieuw geloof en een
nieuwe weg zouden schenken. Dat
heeft Barbara Tuchman op indruk
wekkende wijze beschreven.
De waanzinnige 14de eeuw, door
Barbara Tuchman. Uitgave Else
vier, Amsterdam, 744 blz. (inclusief
80 bis. bibliografie en noten),
69.50.
II II I I I I l;i m
wiuifTrf
ÖHHIVST.ÉiïlTAEETIHCRIllAICRlüEEPvITIllT.OC
De vierde ruiter van de Apocalyps
Van een medewerkster
Uitgangspunt In het boek
Geschiedenis van de vrou
wentoekomst" van A. van
Baaien en M. Ekelschot is de
machteloosheid van de vrou
wen van nu tegenover de el
lende van de moderne sa
menleving zoals de schrijf
sters die zien. Vrouwen doen
tweederde van het werk,
veelal onbetaald. Vrouwen
zitten niet op de machtige
Posten waar de beslissingen
worden genomen, (kernbe
wapening, de milieuvervui
ling, de technologie etc.)
Hierdoor hebben ze wel de
schrale troost dat ze 'beter'
zijn dan de onderdrukkers
en uitbuiters die daar wél
verantwoordelijk voor zijn.
Volgens de schrijfsters is het hoog
lijd dat de vrouwen hun macht ter
nand nemen en massaal ten strijde
trekken tegen de onderdrukking.
Een machtig wapen is de staking (in
net onbetaalde werk). Als ze dan
nun zelfvertrouwen terugvinden,
gullen ze ontdekken dat ze alles
kunnen wat mannen kunnen en
zelfs beter Zij behoeven hun ener-
Pe namelijk niet te verspillen om
een groep te onderdrukken, zoals de
mannen de vrouwen.
AJs kern van de hedendaagse sa
menleving wordt namelijk geschil
derd dat die maatschappij gezien
kan worden als produkt van een
ontwikkeling, waarin mannen de
macht over vrouwen hebben ver
overd.
De historie wordt aldus geïnterpre
teerd. Oorspronkelijk werkten alle
vrouwen samen om te zorgen voor
zichzelf, elkaar en alle kinderen in
de eerste samenlevingen van voed-
selverzamelende volken, sterke
clans van moeders en dochters. De
mannen waren een randverschijn
sel die alleen in zicht kwamen voor
de seksuele handeling. Binnen de
groep was sex een taboe de aan
wezige zoontjes mochten zich alleen
broederlijk gedragen; seksueel con
tact vond slechts plaats met man
nen van andere groepen. Het ver
band tussen sex en vaderschap was
nog ohbekend.
Jacht
Vanuit hun gevoel van overbodig
heid zoeken mannen bezigheden die
status verschaffen. Dit ls vooreerst
de jacht. De kern is: mannen spelen,
vrouwen werken. En dat blijft zo: de
hele ontwikkeling van wat wij de
westerse beschaving noemen, is ei
genlijk niets dan een groot mannen-
spel, zich uitend in economie en
wetenschap, godsdienst, oorlog,
wetgeving etc.
Met zevenmijlslaarzen gaan de
schrijfsters van het boek door de
hele geschiedenis en vullen de be
kende feiten uit de geschiedenis
boekjes aan met naar hun inzicht
de wezenlijke feiten, namelijk het
steeds constructief inhaken van
vrouwen op de nieuwe ontwikkelin
gen, daarbij echter op steeds ver
fijndere wijze ingekapseld in het
netwerk van de 'man-schappij'. El
ke verandering draagt zodoende bij
tot de onderdrukking van vrouwen,
eerst als groep, maar in de moderne
verzorgingsstaat juist vooral als in
dividu. Aangeland bij het kapita
lisme dat overigens op vulgair-
marxistische wijze benaderd wordt
ontstaat de situatie dat elke man
recht heeft op zijn eigen (huis-
vrouw. Ziedaar het moderne gezin.
Circuit
De laatkapitalistische verzorgings
staat maakt dit alleen maar erger.
Er ontstaat immers een circuit van
hulpverlening, sociale voorzienin
gen etc. waarin enerzijds vrouwen
werk vinden dat vanuit de ideologie
van de vrouwelijkheid aanvaard
baar is (het wltte-kraagjes-proleta-
riaat), terwijl anderzijds een zwaar-
gebonden ideologische saus van ei
sen wordt gecreëerd, eisen die aan
de ideale moeder-huisvrouw
echtgenote worden gesteld. In onze
moderne tijd ontstaat dan tenslotte
de wegwerpvrouw, die vooral gewo
gen wordt op haar „relationele" per
soonlijkheid, waarin seksualiteit
niet de onbelangrijkste faktor is en
die wordt weggeworpen als zij niet
meer voldoet.
Hoewel de relaties tussen mannen
gekenmerkt worden door vaak bloe
dige concurrentie, worden zij vere
nigd in broederschap die vooral be
staat uit de gezamenlijke band en
het belang tégen vrouwen. De man
nen hebben Inmiddels de eens door
klassestrijd gekenmerkte verhou
dingen verdoezeld tot de democrati
sche omgangsvormen van nu; de
mens als mens, lees: man.
Vrouwenbeweging
Wat ls volgens de auteurs de rol van
de vrouwenbeweging in dit alles?
Ten tijde van de Franse Revolutie
was er heel wat onrust onder de
vrouwen, die zich uiteindelijk bun
delde in de strijd voor het vrouwen
kiesrecht; helaas uit feministisch
oogpunt een afgeleid doel. Toen dit
bereikt was, zakte de beweging in
elkaar. De tweede feministische
golf had een vrij zwak begin, hoewel
sterk de publiciteit werd getrokken
b.v. door Dolle Mina. Man, Vrouw.
Maatschappij was er ook reeds,
maar was te elitair en leed aan
mannelijke organisatiestructuren.
Het leek even goed te gaan toen het
bewustzijn groeide met praatgroe
pen, „het persoonlijke is politiek"
'etcmaar helaas werden de oplos
singen voor de misstanden gezocht
in het persoonlijke, een 'terapie' om
zelf in je eigen situatie je vrouwelij
ke conditionering te overwinnen.
De overheid zat inmiddels ook niet
stil en probeerde het onbehagen
van vrouwen te dempen met kur-
sussen vormingswerk, moederma
vo's en vrijwilligerswerk, overkoe
peld door de Emancipatie Kommis
sie. De betaalde banen die hierdoor
onstonden, gaven een beperkt aan
tal vrouwen bovendien een kans op
economische zelfstandigheid. In de
rest van de betaalde arbeid worden
ze er echter steeds meer uitgewerkt.
Zelfs de traditionele vrouwenberoe
pen worden door mannen ingeno
men en veranderd, d.w.z. op een
hoger 'wetenschappelijk' plan ge
bracht.
Het verzorgen gebeurt door onbe
taalde vrijwilligsters.
Vrijheid
De verzorgingsstaat wordt gezien
als een staat waarin het verzorgen
de werk onbetaald gedaan wordt
door vrouwen. Meestal leven ze van
een minimaal inkomen uit bijstand,
alimentatie of „vrouwenwerk", als
ze zich aan de individuele man ont
worsteld hebben. Want die vrijheid
hebben vrouwen wel; ze kunnen kie
zen om al dan niet te trouwen, kin
deren te krijgen, te gaan werken. De
vrouwenbeweging heeft voor een
elite Inderdaad keuzes mogelijk ge
maakt, waardoor de nieuwe, bevrij
de vrouw is ontstaan. Zij heeft ech
ter niet meer de mogelijkheid om te
klagen dat ze erin gelopen is: ze
heeft er toch zelf voor gekozen? Zij
is het feminisme eigenlijk al voor
bij. Een dergelijke oplossing is er
niet voor de grote groep weinig of
niet opgeleide vrouwen. Dan wordt
de conclusie getrokken dat de mo
derne samenleving een duidelijke
kiem in zich draagt van massaal
vrouwenverzet. De banden tussen
vrouwen onderling zijn immers in
feite de kern van iedere samenle
ving, al lijkt de onze daar wel ver
vanaf te zijn.
Paar vragen
De conclusie is ten slotte duidelijk,
al blijven er wel een paar vragen
staan: Hoe krijg je vrouwen mas
saal ertoe te gaan staken? Als dat
lukt, hoe gaat het dan verder? Moet
dan gekozen worden voor de dicta
tuur van het vrouwenproletariaat,
om hen op te voeden tot feministi
sche burgers, die inderdaad een be
tere maatschappij maken? Wie oe
fenen die dictatuur dan uit? De
vrouwen van de Bonte Was, die dit
boek uitgeven? Veel andere femi
nisten zijn er immers niet meer,
ingekapseld in het „vrouwenwerk"
als ze zijn?
De lijnen worden niet verder door
getrokken terwijl wel een aanzet
wordt gevonden in een „herziening"
van Marx, waarbij vrouwen en kin
deren een klassenstrijd zouden
moeten voeren tegen mannen. Met
de conclusie van het boek komt
men uit bij een soort „verelen-
dungstheorie"; vrouwen hebben het
thans zó slecht, zij zullen wel „van
zelf" massaal tot revolutie over
gaan.
Simplistisch
De historische lijn in het boek is
simplistisch en bevooroordeeld. Er
wordt aan zeer eenzijdige „inleg
kunde" gedaan. Dit keer niet patri-
archaal-sexistisch, maar hier wor
den feministische normen en ideeën
van nu als het ware met terugwer
kende kracht in de geschiedschrij
ving geprojecteerd en verwerkt. Als
„tegengif" is dit best Interessant en
er zijn hier en daar ook aardige,
nauwelijks bekende historische ge
gevens verwerkt.
De kwaliteit van deze geschied
schrijving van de vrouwentoekomst
is echter wisselend, aan het eind
beter dan in het begin, wellicht om
dat over de moderne tijd en de
plaats van de vrouw daarin meer
zinnigs bekend is dan b.v. over de
vrouw in het stenen tijdperk.
Na enige gewenning aan toon en
zeer speciale invalshoek leest het
boek plezierig naar het hoogtepunt
de moderne tijd en gaat dan
als een nachtkaars uit. De conclusie
wordt namelijk geheel niet bewezen
vanuit het beschreven historisch
verloop.
Men kan er tweeërlei aan overhou
den. Of de idee van de vrouwenop
stand wordt ten einde toe door
dacht en dan wordt gestreden voor
en misschien zelfs gewonnen een
man-loze maatschappij. Maar dat is
dan wel een onwezenlijke en onaan
vaardbare utopie. Of men kan reeds
het volgende hoofdstuk van dit een-,
zijdige beeld van de vrouwentoe
komst gaan schrijven en daarin
weergeven hoe de man-maatschap
pij erin slaagt ook deze kiem van
vrouwenverzet te perverteren tot
nieuwe vormen van vrouwenonder
drukking. Ook dat zullen weinigen
een reëel toekomstbeeld vinden
en zeker niet aantrekkelijk.
A. van Baaien en M. Ekelschot:
„Geschiedenis van de vrouwentoe
komst". Uitg. De Bonte Was.