De eeuw van de Zwarte Dood Eenzijdige inlegkunde in vrouwengeschiedenis De vrouw achter een zeer lastige man UJDAG 19 SEPTEMBER 1980 BOEKEN TROUW/KWARTET H 13 door Wim Hora Adema De vrouw achter de man: in dit geval Jane Welsh (1801-1866) echtgenote van Thomas Carlyle, vermaard Engels geschiedschrijver (1795-1881). Zij geloofde zo vast in zijn talent, dat ze hem overhaalde om van hun afgelegen boerenhuis in Schotland naar Londen te verhuizen, omdat ze er zeker van was, dat men hem daar naar waarde zou weten te schatten. Jane's vertrouwen moet wel heel groot geweest zijn: op het ogenblik van de verhuizing bezaten de Carlyles nog geen 300. Haar vertrouwen werd niet beschaamd! In juni 1834 betrokken ze 5 Great Cheyne Row in Chelsea, een buurt, die toen niet in trek was, waardoor de statige oude huizen uit de tijd van Queen Anne goedkoop waren: de huur van het pand met acht kamers en tuin bedroeg 35 per jaar. Ze huurden het voor één jaar, ze woonden er de rest van hun leven. In „The Carlyles at Home" beschrijft Thea Holme hoe Jane met hard werken, veel moeite en voor zo weinig mogelijk geld probeerde een omgeving te scheppen, waarin haar nerveuze echtgenoot ongestoord zijn boeken zou kunnen schrijven. Een haast ondoenlijke opgave, want Carlyle combineerde een „frisse lucht complex" waarom dag en nacht ramen en deuren open moesten staan (en Jane de ene kou na de andere vatte) met een „geluidsneurose", waarin hanen en piano's de boventoon voerden. Helaas waren er nogal wat hanen in de tuinen van Chelsea, die met hun aankondiging van het ochtendgloren mr. C. in razende woede het bed uit en vaak de straat op dreven. Hoe zeer verbeelding hierbij een rol speelde blijkt wel uit het feit, dat na een lange hanen-loze periode Jane op een ochtend werd gewekt door gekraai bij de buren en met angst en beven op de reactie in Thomas' kamer boven haar hoofd wachtte. Maar Thomas sliep verscheidene ochtenden rustig door de haan heen tot hij bij een blik uit het raam het dier toevallig in de tuin zag, waarop hij prompt in woede uitbarstte. Jane moest in haar huwelijk heel wat beleefde maar dringende briefjes schrijven met het verzoek om hanen, papegaaien, honden en piano-spelende dochters zoveel mogelijk het zwijgen op te leggen, omdat haar echtgenoot anders „denken noch leven" kon. Daarom begon Thomas erover te praten het huis te kopen en een geluiddichte kamer te laten bouwen. Hij sprak ook van een ruimte, waar ze soirées zouden kunnen geven. Wat Jane ontlokte: „Wordt hij gek? Of ben ik altijd gek geweest in mijn veronderstelling, dat hij een hekel aan mensen had en niets gaf om uiterlijk vertoon? Mijn slaapkamer veranderde in een salon soirées eens in de veertien dagen met één dienstbode." De grote plannen gingen niet door, omdat de eigenaar het huis niet wilde verkopen. Maar Jane greep het feit, dat Thomas een uitnodiging had om naar Wales te gaan aan om het interieur en vooral Thomas' werkkamer op te laten knappen. Terwijl de werklieden bezit van het huis namen, installeerde Jane zich in een soort tentje in de tuin om de chaos, het lawaai en de verflucht zoveel mogelijk te ontlopen. Maar ze had wel de leiding van de hele operatie, ze wist van aanpakken en was bijzonder handig. Toen alles klaar was verheugde ze zich op de thuiskomst van haar man. Darwin, schreef ze hem, had zich afgevraagd, of Carlyle haar werk wel genoeg zou waarderen. Het was een kleine hint. maar Darwin kreeg gelijk: Mr. C. kwam prikkelbaar thuis, omdat hij al vier jaar rondliep met het idee voor een boek over Cromwell, waarvan hij al veel voor onderzoek had gedaan, maar hij wist nog steeds niet in welke vorm hij het zou gieten. Een paar dagen na zijn terugkeer kondigde hij aan, dat hij dat boek nooit zou kunnen schrijven in de met zoveel liefde door Jane ingerichte werkkamer, het was er te lawaaiig. Hij bedacht een andere oplossing, de bouwer werd weer gehaald en de ellende van chaos en lawaai begon opnieuw. En toen Mr C. besliste, dat hij de eetkamer niet langer kon aanzien en dat die meteen totaal veranderd moest worden, was Jane ten einde raad en dreigde „twee weken lang op de sofa te gaan liggen en Franse romans te lezen". De gedienstige was ook eerst totaal verslagen, maar legde er zich bij neer met „Nou, als Je dit doet, kun je in elk geval niets anders doen". Thomas gedroeg zich tijdens die verbouwing volgens Jane als de tovenaarsleerling, die wél een bezemsteel de opdracht weet te geven om water te halen, maar niet weet hoe hij hem moet laten stoppen. Hij dwaalde 's nachts radeloos door het huis. Jane kon daardoor niet slapen en luisterde met bonzend hart, maar durfde niet in te grijpen. Toen het werk klaar was, installeerde Carlyle zich in zijn nieuwe werkkamer, maar een paar dagen later deelde hij Jane mee, dat hij in zo'n armzalige ruimte niet aan zijn boek kon beginnen. „En dus", zei Jane, „verhuizen we op en neer door het huis, proberen we daar en proberen het dan hier en nergens kan hij het vinden. Hij is een soort in huis wandelende Jood geworden." Ten slotte werd Cromwell geschreven in de door Jane ingerichte werkkamer! Tien jaar later volgde de meest ingrijpende en langdurigste verbouwing van het huis: het werd op de waterleiding (één kraan in de keuken) en op het gas (één lamp boven de voordeur en één in de keuken) aangesloten, Mr. C.'s bibliotheek werd met opoffering van Jane's daaraan grenzende slaapkamer in een moderne ontvangruimte herschapen. Want de Carlyles waren opgenomen in de „society" en ze waren wel verplicht op hoe kleine schaal dan ook te ontvangen. Alles bij elkaar genomen bleven zo ongeveer alleen de buitenmuren staan. Het werk was geschat op zes weken, het duurde meer dan een jaar. Thomas, die eerst besloten had om te blijven, vluchtte na veertien dagen voor de herrie. De gedienstige was vlak voor het werk begon ziek geworden en vertrokken Alleen aan het hoofd van een legertje werklieden, temidden van onvoorstelbare rommel en vuil voelde Jane zich prima. Het gaf haar, verklaarde ze, heel wat meer voldoening dan in een wit zijdenjapon met veren op het hoofd geestig tie converseren op soirées. Toen Mr C. thuis kwam was alles voor zijn ontvangst gereed, hij kon beginnen aan het nieuwe boek over Frederik de Grote, dat hij al zo lang in zijn hoofd had. Maar in de daarop volgende maanden bleek, dat Frederik niet geschreven kon worden, omdat hij teveel hinder van het straatlawaai had. En zo werd de daarop volgende zomer besloten om dan toch maar die geluiddichte kamer te bouwen, die alle problemen zou oplossen (ook al was Jane van mening, dat de meest eenvoudige oplossing was om de ramen gesloten te houden). Ook dit werk, dat onder leiding van een vriend en bewonderaar van Carlyle zou gebeuren, zou zes weken duren. Het werd een regelrechte ramp: opzichter en werklui waren ondeskundig, Thomas vluchtte, Jane bleef met de troep zitten, die maanden duurde en het werk was van zo'n slechte kwaliteit, dat Jane verklaarde: „de geluiddichte kamer is de lawaaiigste van het hele huis." Uit het voorgaande zou kunnen worden opgemaakt, dat Jane een oer-sterke vrouw was. Niets is minder waar! Thomas had veel klachten, die voornamelijk aan zijn zenuwen waren toe te schrijven. Maar Jane was fysiek niet sterk, 's Winters kreeg ze de ene aanval van Influenza na de andere (ze nam opium tegen de hoest), ze leed aan slapeloosheid (waartegen ze morphine gebruikte, de Carlyles waren bepaalde niet „kinderachtig" op het gebied van medicijnen!), hevige hoofd- en allerlei andere, onverklaarbare pijnen. Toen ze pas met Carlyle was getrouwd, gaf het zorgen voor hem en het wegnemen van hinderpalen voor zijn werk haar voldoening. Maar naarmate hij beroemder werd en zij zich niet meer hoefde in te zetten voor zijn succes, werd ze zwaarmoedig, ze leed aan angsten (dat ze Thomas' liefde zou verliezen, dat ze ongeneeslijk ziek of krankzinnig zou worden) en haar gezondheid ging achteruit. Haar zwager John, een arts. zei eens tot haar verontwaardiging tegen haar toen ze erge pijnen had, dat ze die niet zou lijden als ze ooit iets in haar leven had gedaan, dat een arme vrouw die moest werken nooit zulke klachten als zij zou hebben." John Carlyle had waarschijnlijk voor een deel gelijk: Jane voelde zich vaak overbodig en verveeld. Maar wat kon een plichtsgetrouwe echtgenote in de Victoriaanse tijd anders doen dan haar echtgenoot dienen? Ze schikte zich in haar lot en haar gefrustreerde talenten, haar opgekopte verdriet, haar onuitgesproken angsten uitte ze in de vele brieven, die ze schreef. Ze komt uit dit boek van Thea Holme naar voren als een intelligente, geestige, kritische vrouw, met veel gevoel voor humor. Gemakkelijk was ze zeker niet. daarvan getuigt ook wel de lange lijst achter in het boek van de tientallen gedienstigen, die ze „versleet". Wat ze van die meisjes en vrouwen allemaal eiste was niet gering: je zult een huis van drie verdiepingen met acht kamers moeten schoon houden, waarbij alle water en steenkool drie trappen opgesleept moeten worden, daarnaast moeten wassen, koken, bedienen, slapen in de keuken en dat alles voor 8 (later 12) per jaar! Die gedienstigen vormen een hoofdstuk op zichzelf in Jane's leven en zeker niet het onbelangrijkste: ze werden allemaal met gejubel ingehaald, en ze vertrokken allemaal met de grootste ruzie. Veel Nederlanders hebben nooit van Carlyles gehoord. Dit boek biedt een unieke kans om ruim een eeuw na hun dood kennis met hen te maken. Het is verrassend hoe levendig en persoonlijk ze je tegemoet komen, je krijgt het gevoel, dat Je ze uit dit verhaal beter leert kennen dan veel mensen die je dagelijks ziet. (Thea Holme, The Carlyles at Home, Oxford Paperbacks, 13,55). door W. F. Stafleu De veertiende eeuw was voor grote delen van Europa een lijd vol verwarring, ineen- tortende zekerheden, eco- inmische malaise, hongers- lood, verwoestende oorlo- ien, een tragisch schisma in kerk en pestepidemieën teen derde tot de helft van bevolking het leven ostten. Je Amerikaanse historieschrijfster Barbara Tuchman, auteur van boe ien over de eerste wereldoorlog en het voorspel daarvan, tracht nu in de meer dan 650 bladzijden van A listant mirror (Nederlandse verta- ing: De waanzinnige 14de eeuw) de uitwerking te beschrijven van deze dodelijkste ramp uit de geschreven geschiedenis: de Zwarte Dood in de periode 1^48-1530. Zij ontdekte dat die uitwerking veelomvattend was, en grote gevol gen had voor de verdere gang van de Europese geschiedenis, maar ze vond méér oorzaken voor de wanor de die dit tijdperk kenmerkt. Zo noemt ze „de afdrukken van de paardehoeven van meer dan de vier ruiters uit het visioen van Jo hannes". De beeldspraak is niet toevallig mensen uit de veertiende eeuw heb ben het zo beleefd: zij'ervoeren te leven in een apocalyptische tijd, een tijd van eèn triomferende satan, het einde van de wereld. Tuchman noemt haar boek „A dis tant mirror" om de lezer van heden de spiegel van het verleden voor te houden. En wie zal tegenspreken dat de twintigste eeuw in menig opzicht op de veertiende lijkt? Wij hebben twee wereldoorlogen achter de rug en leven onder de dreiging van een derde. Tuchman: „Met een steek van pijn herkennen wij de kenmerken van een periode van angst en pijn waar in men geen hoop op een zekere toekomst meer heeft." Zij denkt dat het de hedendaagse lezer troost biedt te beseffen dat het menselijk ras ooit ergere tijden te boven is gekomen. Die gedachte werkt ze nauwelijks uit; het zou ook nogal een goedkope troost zijn. Meer indruk dan met die opmerking maakt Barbare Tuchman met de indringende, gedegen en meesle legrafenis van pestslachtoffers. Uit de annalen van Gilles li Muisis, de abt uit Doornik die de lestepidemieën van de veertiende eeuw beschreef. pende manier waarop ze het verhaal van de veertiende eeuw vertelt. Ze laat geen aspect van het leven bui ten beschouwing: kerk, politiek, krijgskunde, adel, boeren en bur gers, kunst, leefgewoonten, door al deze vensters kijkt ze naar het boei ende, zij het ook vaak afschuwelij ke, beeld dat de „waanzinnige" eeuw biedt. Ze heeft het bovendien aangedurfd, haar verhaal te schrijven aan de hand van de levensgeschiedenis van een man die midden in die tijd een rol heeft gespeeld. Het is de ridder Enguerrand VII van Coucy (in NO Frankrijk), een van de in vloedrijkste mensen van zijn dagen. Een goede keus, want over deze Coucy is veel te achterhalen en via hem brengt de schrijfster ons in contact met allerlei zaken: de rid derschap, de Franse en Engelse po litiek, de Honderdjarige Oorlog, het pauselijk schisma, veroveringen in Italië, Duitsland en Vlaanderen, en de laatste, rampzalig verlopen kruistocht tegen de Turken, waarin Coucy sneuvelt Kloof Bij het lezen van dit boek stuit Je telkens weer op allerlei kloven tus sen leer en leven. Bij voorbeeld tus sen het ideaal van de ridders: orde te scheppen in een chaotische we reld, en de praktijk van onderdruk king en roverij. Of tussen de eisen die de kerk in haar leer stelde en de praktijk van het dagelijks leven „het grote strui kelblok van die tijd," zoals Tuch man zegt. De kerk eiste het geeste lijk leiderschap maar was gegrond vest op macht en materiële rijkdom. De ontevredenheid daarover uitte zich in min of meer hysterische massabewegingen, waarvan die van de geselbroeders de bekendste is. Even besmettelijk als de pest joeg die beweging door de landen. Zij veroorzaakte bovendien Jodenver volgingen. Zondebok Joden waren ook toen, als in alle eeuwen, de zondebok. Iemand moest toch de schuld van alle ellen de hebben? Want de oorzaak van de pest was totaal onbekend. Kernge zonde mensen uit alle rangen en standen werden in enkele uren tijds naar het graf gesleept, bij honderd en duizendtallen. Wat kon voor de mens van die tijd (niet voor de geneesheren, die dach ten aan astrologische ooizaken) de pest anders zijn dan een goddelijke straf? Dan moesten er ook wel vre selijke zonden zijn begaan trou wens, was er in het dagelijks leven in de middeleeuwen wel één daad of gedachte niét in strijd met de leer van de kerk? Diep dal Een diepe poel van schuldgevoelens werd door de pest afgetapt. Voeg daarbij het wanbeheer der vorsten, de eindeloze oorlogen, de verwor ding van de kerk, en het beeld is compleet van het naderend einde der middeleeuwen. Europa moest door een diep dal, voordat humanisme, renaissance en reformatie het werelddeel nieuwe gedachten, een nieuw geloof en een nieuwe weg zouden schenken. Dat heeft Barbara Tuchman op indruk wekkende wijze beschreven. De waanzinnige 14de eeuw, door Barbara Tuchman. Uitgave Else vier, Amsterdam, 744 blz. (inclusief 80 bis. bibliografie en noten), 69.50. II II I I I I l;i m wiuifTrf ÖHHIVST.ÉiïlTAEETIHCRIllAICRlüEEPvITIllT.OC De vierde ruiter van de Apocalyps Van een medewerkster Uitgangspunt In het boek Geschiedenis van de vrou wentoekomst" van A. van Baaien en M. Ekelschot is de machteloosheid van de vrou wen van nu tegenover de el lende van de moderne sa menleving zoals de schrijf sters die zien. Vrouwen doen tweederde van het werk, veelal onbetaald. Vrouwen zitten niet op de machtige Posten waar de beslissingen worden genomen, (kernbe wapening, de milieuvervui ling, de technologie etc.) Hierdoor hebben ze wel de schrale troost dat ze 'beter' zijn dan de onderdrukkers en uitbuiters die daar wél verantwoordelijk voor zijn. Volgens de schrijfsters is het hoog lijd dat de vrouwen hun macht ter nand nemen en massaal ten strijde trekken tegen de onderdrukking. Een machtig wapen is de staking (in net onbetaalde werk). Als ze dan nun zelfvertrouwen terugvinden, gullen ze ontdekken dat ze alles kunnen wat mannen kunnen en zelfs beter Zij behoeven hun ener- Pe namelijk niet te verspillen om een groep te onderdrukken, zoals de mannen de vrouwen. AJs kern van de hedendaagse sa menleving wordt namelijk geschil derd dat die maatschappij gezien kan worden als produkt van een ontwikkeling, waarin mannen de macht over vrouwen hebben ver overd. De historie wordt aldus geïnterpre teerd. Oorspronkelijk werkten alle vrouwen samen om te zorgen voor zichzelf, elkaar en alle kinderen in de eerste samenlevingen van voed- selverzamelende volken, sterke clans van moeders en dochters. De mannen waren een randverschijn sel die alleen in zicht kwamen voor de seksuele handeling. Binnen de groep was sex een taboe de aan wezige zoontjes mochten zich alleen broederlijk gedragen; seksueel con tact vond slechts plaats met man nen van andere groepen. Het ver band tussen sex en vaderschap was nog ohbekend. Jacht Vanuit hun gevoel van overbodig heid zoeken mannen bezigheden die status verschaffen. Dit ls vooreerst de jacht. De kern is: mannen spelen, vrouwen werken. En dat blijft zo: de hele ontwikkeling van wat wij de westerse beschaving noemen, is ei genlijk niets dan een groot mannen- spel, zich uitend in economie en wetenschap, godsdienst, oorlog, wetgeving etc. Met zevenmijlslaarzen gaan de schrijfsters van het boek door de hele geschiedenis en vullen de be kende feiten uit de geschiedenis boekjes aan met naar hun inzicht de wezenlijke feiten, namelijk het steeds constructief inhaken van vrouwen op de nieuwe ontwikkelin gen, daarbij echter op steeds ver fijndere wijze ingekapseld in het netwerk van de 'man-schappij'. El ke verandering draagt zodoende bij tot de onderdrukking van vrouwen, eerst als groep, maar in de moderne verzorgingsstaat juist vooral als in dividu. Aangeland bij het kapita lisme dat overigens op vulgair- marxistische wijze benaderd wordt ontstaat de situatie dat elke man recht heeft op zijn eigen (huis- vrouw. Ziedaar het moderne gezin. Circuit De laatkapitalistische verzorgings staat maakt dit alleen maar erger. Er ontstaat immers een circuit van hulpverlening, sociale voorzienin gen etc. waarin enerzijds vrouwen werk vinden dat vanuit de ideologie van de vrouwelijkheid aanvaard baar is (het wltte-kraagjes-proleta- riaat), terwijl anderzijds een zwaar- gebonden ideologische saus van ei sen wordt gecreëerd, eisen die aan de ideale moeder-huisvrouw echtgenote worden gesteld. In onze moderne tijd ontstaat dan tenslotte de wegwerpvrouw, die vooral gewo gen wordt op haar „relationele" per soonlijkheid, waarin seksualiteit niet de onbelangrijkste faktor is en die wordt weggeworpen als zij niet meer voldoet. Hoewel de relaties tussen mannen gekenmerkt worden door vaak bloe dige concurrentie, worden zij vere nigd in broederschap die vooral be staat uit de gezamenlijke band en het belang tégen vrouwen. De man nen hebben Inmiddels de eens door klassestrijd gekenmerkte verhou dingen verdoezeld tot de democrati sche omgangsvormen van nu; de mens als mens, lees: man. Vrouwenbeweging Wat ls volgens de auteurs de rol van de vrouwenbeweging in dit alles? Ten tijde van de Franse Revolutie was er heel wat onrust onder de vrouwen, die zich uiteindelijk bun delde in de strijd voor het vrouwen kiesrecht; helaas uit feministisch oogpunt een afgeleid doel. Toen dit bereikt was, zakte de beweging in elkaar. De tweede feministische golf had een vrij zwak begin, hoewel sterk de publiciteit werd getrokken b.v. door Dolle Mina. Man, Vrouw. Maatschappij was er ook reeds, maar was te elitair en leed aan mannelijke organisatiestructuren. Het leek even goed te gaan toen het bewustzijn groeide met praatgroe pen, „het persoonlijke is politiek" 'etcmaar helaas werden de oplos singen voor de misstanden gezocht in het persoonlijke, een 'terapie' om zelf in je eigen situatie je vrouwelij ke conditionering te overwinnen. De overheid zat inmiddels ook niet stil en probeerde het onbehagen van vrouwen te dempen met kur- sussen vormingswerk, moederma vo's en vrijwilligerswerk, overkoe peld door de Emancipatie Kommis sie. De betaalde banen die hierdoor onstonden, gaven een beperkt aan tal vrouwen bovendien een kans op economische zelfstandigheid. In de rest van de betaalde arbeid worden ze er echter steeds meer uitgewerkt. Zelfs de traditionele vrouwenberoe pen worden door mannen ingeno men en veranderd, d.w.z. op een hoger 'wetenschappelijk' plan ge bracht. Het verzorgen gebeurt door onbe taalde vrijwilligsters. Vrijheid De verzorgingsstaat wordt gezien als een staat waarin het verzorgen de werk onbetaald gedaan wordt door vrouwen. Meestal leven ze van een minimaal inkomen uit bijstand, alimentatie of „vrouwenwerk", als ze zich aan de individuele man ont worsteld hebben. Want die vrijheid hebben vrouwen wel; ze kunnen kie zen om al dan niet te trouwen, kin deren te krijgen, te gaan werken. De vrouwenbeweging heeft voor een elite Inderdaad keuzes mogelijk ge maakt, waardoor de nieuwe, bevrij de vrouw is ontstaan. Zij heeft ech ter niet meer de mogelijkheid om te klagen dat ze erin gelopen is: ze heeft er toch zelf voor gekozen? Zij is het feminisme eigenlijk al voor bij. Een dergelijke oplossing is er niet voor de grote groep weinig of niet opgeleide vrouwen. Dan wordt de conclusie getrokken dat de mo derne samenleving een duidelijke kiem in zich draagt van massaal vrouwenverzet. De banden tussen vrouwen onderling zijn immers in feite de kern van iedere samenle ving, al lijkt de onze daar wel ver vanaf te zijn. Paar vragen De conclusie is ten slotte duidelijk, al blijven er wel een paar vragen staan: Hoe krijg je vrouwen mas saal ertoe te gaan staken? Als dat lukt, hoe gaat het dan verder? Moet dan gekozen worden voor de dicta tuur van het vrouwenproletariaat, om hen op te voeden tot feministi sche burgers, die inderdaad een be tere maatschappij maken? Wie oe fenen die dictatuur dan uit? De vrouwen van de Bonte Was, die dit boek uitgeven? Veel andere femi nisten zijn er immers niet meer, ingekapseld in het „vrouwenwerk" als ze zijn? De lijnen worden niet verder door getrokken terwijl wel een aanzet wordt gevonden in een „herziening" van Marx, waarbij vrouwen en kin deren een klassenstrijd zouden moeten voeren tegen mannen. Met de conclusie van het boek komt men uit bij een soort „verelen- dungstheorie"; vrouwen hebben het thans zó slecht, zij zullen wel „van zelf" massaal tot revolutie over gaan. Simplistisch De historische lijn in het boek is simplistisch en bevooroordeeld. Er wordt aan zeer eenzijdige „inleg kunde" gedaan. Dit keer niet patri- archaal-sexistisch, maar hier wor den feministische normen en ideeën van nu als het ware met terugwer kende kracht in de geschiedschrij ving geprojecteerd en verwerkt. Als „tegengif" is dit best Interessant en er zijn hier en daar ook aardige, nauwelijks bekende historische ge gevens verwerkt. De kwaliteit van deze geschied schrijving van de vrouwentoekomst is echter wisselend, aan het eind beter dan in het begin, wellicht om dat over de moderne tijd en de plaats van de vrouw daarin meer zinnigs bekend is dan b.v. over de vrouw in het stenen tijdperk. Na enige gewenning aan toon en zeer speciale invalshoek leest het boek plezierig naar het hoogtepunt de moderne tijd en gaat dan als een nachtkaars uit. De conclusie wordt namelijk geheel niet bewezen vanuit het beschreven historisch verloop. Men kan er tweeërlei aan overhou den. Of de idee van de vrouwenop stand wordt ten einde toe door dacht en dan wordt gestreden voor en misschien zelfs gewonnen een man-loze maatschappij. Maar dat is dan wel een onwezenlijke en onaan vaardbare utopie. Of men kan reeds het volgende hoofdstuk van dit een-, zijdige beeld van de vrouwentoe komst gaan schrijven en daarin weergeven hoe de man-maatschap pij erin slaagt ook deze kiem van vrouwenverzet te perverteren tot nieuwe vormen van vrouwenonder drukking. Ook dat zullen weinigen een reëel toekomstbeeld vinden en zeker niet aantrekkelijk. A. van Baaien en M. Ekelschot: „Geschiedenis van de vrouwentoe komst". Uitg. De Bonte Was.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 13