)e afwezigen in het verhaal
De positie van
minderheden
in het CDA
en tweede handreiking
gezegd
Tellen of wegen?
j^"22 AUGUSTUS 1980
Henk Biersteker
TROUW/KWARTET P 11 RHS 13
'ro ian niet moeilijk zijn te raden
ter rat voor verwachting oude Mo-
nt ex-KNIL-militairen en hun
Ir ren de vorige week de media
cn gevolgd toen het ging over
panse bezetting van Indonesië
v -t einde daarvan. De terechte
d ichting dat het ook over hèn
vei aan. Het is alleen maar gênant
«ten constateren dat zij in de
len daarover ontbraken, juist
t hun generatie, die van de
p kse KNIL-militairen en hun
nen, onder hetzelfde, en vaak
veel zwaarder, oordeel zijn
-er [egaan als de Nederlanders.
potief achter die herdenkingen
orige week was heel duidelijk:
ze in Nederland wel wat wij,
njrlanders, in het Indië van 1942
745/46 allemaal hebben doorge-
t? Maar wel zijn inmiddels al
ejederlanders en ook de meeste
:he Nederlanders die na 1945
ten naar Holland kwamen in-
tls geheel geïntegreerd en ze
er vanzelfsprekend bij.
de Molukse ouden van dagen
m nageslacht hier is het van
groter belang dat de Neder-
e gemeenschap van hun lijden
bil ie Nederlandse zaak weet. Wat
iak dan ook inhield en hoeveel
lc je er achteraf ook op kunt
n, het was „de" Nederlandse
Ook veel van hun kinderen
imiddels beter beginnen door
Cahen: Ter bescherming van
iren spelers dient in de Neder-
casino's schriftelijke infor-
te worden verstrekt betref-
de uitkomsten van waar-
ijkheidsberekening aan
ack. (R.U.-Utrecht)
Edel: Het conflict tussen moe-
ap en beroep wordt niet op-
door het te omzeilen. Laat
tet moederschap over aan die
imfen die bereid zijn vele jaren
re ambities opzij te zetten,
jsommigen voorstellen, dan is
vrezen dat vele talenten on-
nde aan een volgende gene-
zuilen worden doorgegeven,
laakt hierbij geen verschil of
an de omgeving dan wel aan
lee factoren de grootste in-
op de vorming van de mens
j^t. (R.U.-Utrecht)
il Kits: Het verdient aanbeve-
Swa te gaan of het Belgsiche
Tobleem kan worden opgelost
Vlaanderen en Nederland te
valgen in de federatieve staat
)e l-België" (V.U.-Amsterdam).
Willems: Wetenschappelijke
bekers willen graag aange-
1e worden (R.U.-Utrecht)
Jran Hoof: Lichtdimmers wor-
en onrechte aanbevolen als
1. liddel voor energiebesparing
?e Utrecht)
td
J. Myjer: Het ontstaan van
encafé's maakt de vraag ac-
naar eerherstel van de oude
Mociëteiten" (R.U.-Gronin-
te krijgen hoezeer hun ouders voor
het koloniale karretje zijn gespan
nen. zullen toch iets moeten weg
slikken omdat er weer eens geen
recht werd gedaan aan wat deze
ouders hebben moeten doormaken.
Waarom?
Is dit een wat kinderachtig vragen
om aandacht voor ondervonden
leed? Geen sprake van, het is de
gerechtvaardigde bezorgdheid om
uit de Nederlandse geschiedenis
weggebonjourd te worden en over
één kam geschoren te worden met
de andere minderheden in ons land.
Dat proces is al in volle gang, vra
gen als „wat zoeken ze hier?" wor
den al botweg gesteld. Voor veel
Nederlanders zijn zij niet anders
dan een soort vluchtelingen uit In
donesië die daar alsnog een eigen
staat willen hebben en ons kwalijk
nemen dat wij hen daar niet bij
kunnen helpen. Ik verheel niet dat
de RMS-leiders zelf in niet geringe
mate zelf tot deze beeldvorming
hebben bijgedragen. De krampach
tige en vooral politiek gemotiveerde
afkeer van onhandige integratiepo
gingen van de Nederlandse over
heid in het verleden heeft het
vreemdeling zijn van de Molukkers
onder ons nog verder benadrukt.
Partners
Maar de diepste grond van die af
keer was het verwijt: „Jullie, Neder
landers. hebt altijd gezegd dat we
bij jullie hoorden en nu hebben jul
lie ons laten vallen". Dat hoeft dan
nog niet eens te slaan op het feit dat
Nederland het RMS-streven nooit
heeft ondersteund, het geldt zeker
voor de manier waarop aan deze
Ambonese KNIL-militairen onmid
dellijk na aankomst in Nederland
hun militaire status werd ontno
men. Ook het eerste deel van het
verwijt is gegrond: wat hebben
opeenvolgende Nederlands kolonia
le elites zich niet uitgesloofd om de
christelijke Molukkers duidelijk te
maken dat zij partners in de „pacifi
catie" van de archipel waren, dat ze
erbij hoorden, dat ze niet zomaar
huursoldaten waren zoals andere
„landaarden" in het KNIL, maar
onderdanen van die wonderlijke,
machtige ofschoon verre Koningin
der Nederlanden? En wat hebben
de Japanners dat daverend beves
tigd door niet alleen de Nederlan
ders maar ook de KNIL-Am bonezen
als geallieerde tegenstanders in
kampen op te sluiten, in tegenstel
ling tot de andere „inheemse"
KNIL-militairen. En terecht: toen
het KNIL al goeddeels door de
knieën was gezakt bleven er op ver
schillende plaatsen veraetshaarden
van Ambonezen.
Naar aanleiding van de IKON-tele-
visièseries over het Molukse vraag
stuk ontving ik verscheidene brie
ven van Nederlandse vrouwen, die
overliepen van dankbaarheid voor
wat Ambonese KNIL-militairen in
de „bersiap"-tijd, toen na de Japan
se capitulatie de massa-hartstoch
ten zich tegen de Nederlanders
keerden, voor haar gedaan hadden.
Een oude sergèantrmajoor uit Bo-
vensmilde, die ik voor de serie inter
viewde, vertelde en passant dat hij
in 1946 met andere uit krijgsgevan
genschap teruggekeerde KNIL-Am
bonezen een trein met honderden
Nederlandse vrouwen van Ban
doeng naar Batavia had begeleid.
Al deze elementen ontbraken in de
herdenkingsverhalen van vorige
week.
Wie is die mevrouw?
Een ontmoeting met een oude Mo
lukse KNIL-militair in Nijmegen
blijft in mijn herinnering gegrift.
Hij vertelde mij in zijn piepkleine
kamertje in de Molukse woonwijk
van zijn gevangenschap in Menado.
Hij was de enige overlevende van
een groep van acht Ambonese on
derofficieren met wie hij was opge
pakt. De zeven anderen waren ont
hoofd.
De aanklacht was dat zij op 31
augustus een Nederlandse vlag ont
vouwd hadden. Terwijl hij opgeslo
ten bleef gingen de Japanners huis
zoeking doen in de kazernewoning
waar zijn vrouw en zijn driejarig
dochtertje verbleven. Zijn vrouw
was net even weg en zijn dochtertje
was alleen thuis. Ze vonden een
statieportret van koningin Wilhel-
mina in zijn kleerkast. Daarop per
sten ze een manggapit in de keel
van zijn dochtertje en lieten haar in
een toestand van verstikking ach
ter. Toen zijn vrouw thuiskwam wa
ren de Japanners weg en zijn doch
tertje was dood.
„Ik heb dat portret nog hier", zei hij
nu en hij greep in zijn kleerkast om
het te laten zien. Op dat moment
huppelde zijn driejarig Ideindoch-
tertje de kamer binnen, keek aan
dachtig naar het portret en vroeg:
„wie is die mevrouw?". Je kan het
ontroerend of absurd noemen, maar
zo waren deze Molukkers betrokken
bij een stuk Nederlandse geschiede
nis. Het is niet alleen grievend voor
hen, het is ook een gemiste kans dat
daar bij de afgelopen herdenking
weinig of niets van tot de Neder
landse publieke opinie is doorge
drongen.
Want het is die historische lotsver
bondenheid, door Nederland aan
deze Molukkers opgedrongen, die
de diepste ooizaak is van hun pro
bleem van vandaag en die het uit
gangspunt en de reden moet zijn
van onze dialoog met hen en hun
kinderen.
door Willem Aantjes
Het artikel, dat mr. H. van
den Broek vorige week op
deze pagina in Trouw
schreef, bevat een aantal zo
verwerpelijke gedachten-
gangen, dat het voor het be
staan en voortbestaan van
het nog niet eens tot stand
gekomen CDA zeer bedrei
gend zou zijn, indien daar
van niet in alle duidelijkheid
afstand werd genomen.
Anderen hebben er reeds de aan
dacht op gevestigd dat de door hem
(een Jurist!) bepleite reglementaire
stemdwang voor fractieminderhe
den regelrecht in strijd is met de
grondwettelijke bepaling dat volks
vertegenwoordigers zonder last of
ruggespraak handelen. Dat de
KVP-leiding zich van zijn beschou
wing op geen andere wijze heeft
gedistantieerd dan dat zij op een
onjuist moment is gepubliceerd, ac
centueert alleen maar hoe noodza
kelijk het is Van den Broeks ideeën
ernstig te nemen.
Het is niet mijn bedoeling In te gaan
op de gebeurtenissen die voor de
1/6
jholt: deeltijdarbeid kan ook
at worden als deeltijdwerke-
■"jhd (V.U.-Amsterdam)
Vente: Het woord kruisraket
een contradictio in terminis
terdam)
H. J. Neuman
le factoren maken dat in Ne-
Ind de gedachtenwisseling over
>pfroblematiek van de kernwa-
gaat herleven. Zo roepen de
wlerp-verkiezingsprogramma's
3 'erschijnen of zijn verschenen
irinnering dat ons land nog
een beslissing moet nemen
het al of niet plaatsen op zijn
Igebied van Amerikaanse
gapens voor de middellange
id. President Carter heeft de
ilijst voor de strategische
jj fapens van de Verenigde Sta-
h, pnieuw vastgesteld en herzien,
*n allerlei geleerde en minder
- rde mensen aanleiding geeft te
3E*en van een „nieuwe" strategie.
E'
iN ekende kampen formeren zich
Aan de ene kant de atoompa-
en die eigenlijk vinden dat de
heersende NAVO-strategie aan alle
kanten rammelt maar die, ook los
daarvan, het bezit van kernwapens
op ethische gronden onder alle om
standigheden afwijzen. Aan de an
dere kant degenen die de nucleaire
afschrikking, al dan niet onder be
paalde voorwaarden, accepteren;
zij betwijfelen enigszins of het nut
tig is met vegetariërs te twisten
over de kwalitiet van de biefstuk,
maar ze voelen zich toch uitge
daagd door de beschuldiging of insi
nuatie dat er iets danig mis is met
hun gewetensvorming, dat ze afgo
dendienaars zijn, leugens versprei
den en mythen in stand houden.
Aan deze laatste groep wordt in
ieder geval weinig houvast geboden
door het bekende blauwe boekje
dat vanwege de Nederlandse Her
vormde Kerk is verspreid, de hand
reiking inzake de kernwapenproble-
matiek.
Mij dunkt dat voortaan niemand
eigenlijk nog serieus kan deelne
men aan een gedachtenwisseling
over de ethische dimensie van deze
problematiek, als hij of zij geen
kennis heeft genomen van een an
der boekje dat zopas is verschenen
en dat je net zo goed een handrei
king zou kunnen noemen: dr. J.
Douman, „Gewapende vrede -
Ethisch kommentaar 6" (uitg. Ton
Bolland, Amsterdam 1980). De
schrijver, sinds 1970 hoogleraar in
de ethiek aan de theologisch hoge
school (van de vrijgemaakten) te
Kampen, is erin geslaagd een groot
aantal argumenten dat de laatste
jaren en maanden over de tafel is
gegaan aan een bespreking en be
oordeling te onderwerpen en dit te
doen in begrijpelijke, leesbare taal.
Dr. Douma heeft vorig Jaar decem
ber in het „Nederlands Dagblad"
zestien stellingen gepubliceerd over
het thema „oorlog en vrede". Van
diverse kanten heeft hij daar com
mentaar en kritiek op gekregen. In
dit boekje grijpt hij de gelegenheid
aan zijn stellingen, in het licht van
al deze reacties, nader toe te lichten
en te verdedigen.
De teneur van de publikatie komt al
in de eerste bladzijden naar voren:
tegen een opdeling van de Heilige
Schrift in een „oorlogszuchtig" en
een „evangelisch gezind" deel (zoals
prof. dr. G. J. Heering destijds deed
in „De zondeval van het Christen
dom") neemt dr. Douma met be
slistheid stelling. De Bijbel is één,
en als daar gezegd wordt dat God of
Christus oorlogen voeren of laten
voeren (Num. 21 vers 14; Deut. 20
vers 16 w; Openb. 19 vers 11 e.a.)
dan, zo zegt hij, „hebben wij niet
het recht zoiets als on-evangelisch
en als antiek-barbaars af te wijzen".
Het beroep van het christen-pacifis-
me op de Schrift steunt volgens
hem op een willekeurige selectie
van teksten.
Belangwekkend zijn de passages
die in „Gewapende vrede" zijn ge
wijd aan wat nu een juiste christe
lijke visie zou zijn op de taak van de
overheid en haar recht (plicht) om
geweld te gebruiken. Tegen de lu-
theraanse twee-rij kenleer voert dr.
Douma als bezwaar aan dat het
werk van de overheid en dat van de
kerk te scherp tegenover elkaar
worden gesteld en dat zodoende het
gevaar ontstaat dat men een dubbe
le moraal introduceert: „Geweld
wordt het .vreemde', linkerhands-
werk van God genoemd, terwijl het
brengen van heil door de verkondi
ging van het evangelie Gods het
'eigenlijke' werk zou moeten he
ten". Maar zeker net zoveel bezwaar
heeft hij tegen de barthiaanse leer
van het ene rijk van Christus, waar
in alle mensen verzoend zijn en
waarin voor Gods oordelen en toorn
geen plaats meer is.
Het is in overeenstemming met de
barthiaanse denktrant als men
zegt: de vijand die gij meent te zien
is er helemaal niet; in Christus'
dood immers heeft God verzoenend
gehandeld; vijanden heeft Hij met
zich verzoend en daardoor brengt
Hij ook de mensen tot elkaar; aan
het kruis van Golgotha is de wortel
van de vijandschap uitgerukt
Atoompacifisten van christelijke
huize zeggen dat wij de naaste moe
ten liefhebben en dat de nucleaire
afschrikking slechts onze overtui
ging versterkt dat wij zelf „goed"
zijn en de ander .slecht".
Dr. Douma meent echter dat dit
niet in overeenstemming is met het
evangelie. Het is een dwaling te
menen „dat Christus alle mensen,
gelovigen en ongelovigen, met God
en met elkaar verzoend heeft. Alles
wat er in de Bijbel tot de laatste
bladzijden toe over de tegenstelling
tussen geloof en ongeloof geschre
ven staat, verdraagt zich niet met
deze opvatting". Hij vindt dat men
het kwaad in de wereld dat zijn
wortels vindt in de mens zelf niet
mag onderschatten. Dit gebeurt
echter wel als men meent dat er
geen communistische vijand Is
doch slechts een in het westen
kwaadwillig ontworpen vijandbeeld
van de communisten. Waarom zou
den overigens de communisten wél
in het verzoenend werk van Chris
tus zijn opgenomen en de natio-
naal-socialisten en fascisten niet?
(blz. 41).
De actualiteit van „Gewapende vre
de" is gelegen in de omstandigheid
dat prof. Douma weliswaar een nu
cleaire oorlog van meer dsn beperk
te omvang als onrechtvaardig af
wijst, maar dat hij niet zonder meer
vindt dat elke oorlog met nuclaire
wapens gevoerd onrechtvaardig
moet heten. Het vaak gemaakte on
derscheid tussen bezit en gebruik
van kernwapens werkt hij nader uit
Zo vlak na Afghanistan komt hij
ertoe de bescherming door de over
heden van hun onderdanen tegen
de „evidente communistische drei
ging" te omschrijven als een „nood
zakelijk" doel en hij wenst dit onder
de huidige omstandigheden niet los
te zien van het „noodzakelijke"
middel: afschrikking met kernwa
pens.
Een van de meest tragische aspec
ten van de kemwapendiscussie in
Nederland treedt naar voren als
deelnemers zich volstrekt niet ont
vankelijk betonen voor eikaars ar
gumenten en weigeren uit te gaan
van eikaars integriteit Het zou een
verademing zijn als ook degenen
die zich op het standpunt van het
atoompacifisme stellen of daartoe
neigen dit boekje van dr Douma
althans lazen.
heer Van den Broek de actuele aan
leiding tot zijn artikel waren. Dat
behoort mijns inziens tot de taak
van anderen die in de actuele situa
tie ook politieke verantwoordelijk
heid dragen. Het artikel van Van
den Broek kan echter niet los wor
den gezien van gebeurtenissen uit
een periode waarvan het zeker me
de op mijn terrein ligt er een oordeel
over te, geven. Hetzelfde geldt trou
wens voor de tegen Dijkman en
Scholten geëiste stappen waarbij
(om met de hoofdredacteur van het
Utrechts Nieuwsblad te spreken)
KVP-secretaris Van der Top even
heeft vergeten dat de CDA-fusie
nog niet is tot stand gekomen.
Loyalisten
Zowel bij Van den Broek als bij de
KVP-top gaat het om de houding
van de zogenaamde loyalisten. Hun
politieke positie is voor d e g e h el e
duur van het huidige kabinet be
paald bij de formatie van 1977.
Daarbij golden de volgende overwe
gingen:
Ten eerste: het kabinet is géén par
lementair meerderheidskabinet De
door informateur Van der Orinten
toegepaste rekensom werd door hen
niet onderschreven. Voor de tot
standkoming van het kabinet heb
ben zij geen verantwoordelijkheid
aanvaard.
Ten tweede: het desondanks tot
stand gekomen kabinet was echter
wèl een wettig kabinet. Welke poli
tieke bezwaren zij ook tegen de tot
standkoming ervan mochten heb
ben, de wettigheid ervan hebben zij
niet betwist
Ten derde: overeenkomstig het
door de ARP in 1939 bij het vijfde
kabinet-Colijn tegenover de KVP-
motie Deckers reeds ingenomen
standpunt hebben zij een wettig tot
stand gekomen kabinet niet bij
voorbaat het regeren onmogelijk
willen maken, maar het op zijn be
leid willen beoordelen.
Ten vierde: de meerderheid van de
fractie was wel bereid voor de tot
standkoming van het kabinet de
verantwoordelijkheid te nemen.
Tien geestverwante ministers en
evenzovele staatssecretarissen
maakten van het kabinet deel uit.
De lijsttrekker werd minister-presi
dent. Uit verbondenheid met
hen allen waren de tegenstanders
van de totstandkoming bereid ver
der te gaan dan een „oordelen op
daden" en een daarbovenuitgaande
loyaliteit jegens het kabinet te be
trachten.
Bij deze, mede met het oog op de
groei naar het CDA ingegeven loya
liteit vertrouwden zij erop dat de
verbondenheid wederkerig zou zijn
en dat zowel de meerderheid van de
fractie als het kabinet daarvan in
het beleid blijk zouden geven, met
andere woorden dat loyaliteit met
loyaliteit zou worden beantwoord.
Omkering
Van belang is hierbij te signaleren,
dat hun politieke stellingname op
dat moment door fractie en kabinet
niet werd verworpen, maar in tegen
deel geprezen. Niet zij zelf waren
het (zoals nu voortdurend wordt ge
suggereerd) maar het was de heer
Van Agt zelf, die hen deswegen als
„loyalisten' betitelde.
Wie nagaat op hoeveel punten (niet
zelden punten die voor hen de reden
waren geen verantwoordelijkheid
voor de tot standkoming van het
kabinet te kunnen aanvaarden) de
loyalisten sindsdien hun politieke,
beleidsvisie hebben ten achterge
steld bij de loyaliteit, kan niet an
ders vaststellen dan dat zij jegens
het kabinet verder zijn gegaan dan
door hun (door de fractie aanvaar
de) stellingname bij de start werd
vereist. Dankzij deze overmaat aan
loyaliteit heeft het kabinet zich
kunnen handhaven.
In plaats van dit te erkennen, draait
Van den Broek echter de zaken vol
ledig om door te stellen dat de frac
tie „te veel vertrouwen" aan de min
derheid heeft gegeven. Het is dezelf
de gedachtengang die De Telegraaf
doet klagen dat de loyalisten van
hun fractiegenoten „veel vrijheid"
hebben gekregen. Het is andersom.
Van de vrijheid, die zij zich (met
aanvaarding door fractie, kabinet
en CDA, zelfs Duynstee slikte op
het congres zijn voorgenomen boe-
tepreek na mijn uiteenzetting in!)
hadden voorbehouden, hebben zij
terughoudender gebruik gemaakt
dan waartoe zij gerechtigd waren.
Club of beleid
Blijkens zijn artikel volgt Van den
Broek echter een geheel andere ge
dachtengang; niet een politieke
maar een meer sociologische. Hij
oordeelt niet vanuit een beleid,
maar vanuit de „club". Vandaar
ook zijn aan een voetbalwedstrijd
ontleende voorbeeld. Het is een ge
dachtengang die in KVP-krlngen
(vanwege het overheersende eman
cipatie-element in het katholieke
organisatiewezen overigens niet ge
heel onbegrijpelijk) veelvuldig
wordt aangetroffen. In die gedach
tengang worden loyalisten de eerste
de beste keer. dat hun jarenlange
loyaliteit te zwaar beproefd wordt,
tot „dissidenten."
De consequenties van die gedach
tengang zijn angstwekkend. Het pa
troon is namelijk als volgt. CDA en
WD vormen in het parlement de
meerderheid; dus is hun mening be
slissend voor het parlement. Binnen
de coalitie is het CDA de grootste,
dus is zijn mening beslissend voor
de coalitie. Binnen het CDA is de
KVP de grootste, dusishaarstand
punt beslissend voor het CDA. Bin
nen de KVP heeft iedereen tot de
laatste man (Dijkman) toe zich naar
de meerderheid in de partij te
richten.
En wat is het resultaat? Dat met
een repeterend beroep op de meer
derheid uiteindelijk een minderheid
beslist Wie zich daarnaar niet
schikt is een overloper. Van den
Broek (en ik denk dat hij dat geheel
te goeder trouw doet) spreekt in zijn
artikel dan ook coasequent over het
de zijde kiezen van de oppositie.
Parlementaire meerderheden bul
ten het schema regering-oppositie
zijn eigenlijk onfatsoenlijk.
Politieke voorkeur
Toch denk ik dat er, bewust of on
bewust. bij Van den Broek ook poli
tieke voorkeuren een rol spelen in
zijn beschouwing. En wel op een
wijze die zeer onbillijk jegens de
loyalisten uitwerkt. Daartoe moet
ik opnieuw teruggaan naar de for
matie in 1977.
In een bepaald stadium was de tot
standkoming van een kabinet CDA-
PvdA-D'66 zeer nabij. Na de infor
matie-Veringa was er namelijk vol
ledige overeenstemming over het
regeerakkoord bereikt. Een aantal
leden wenste op verschillende on
derdelen geen verantwoordelijk
heid voor een op basis van dit ak
koord te vormen kabinet te aan
vaarden. Levendig herinner ik mij
nog de discussie daarover in fractie
en CDA-bestuur. In het AR-week-
blad Nederlandse Gedachten had ik
in dit verband een woordspeling het
woord „dissident" gebruikt. In de
fractie heb ik diep in het stof moe
ten bulgen om de gekwetste gevoe
lens enigszins genoegdoening te
verschaffen.
In het CDA-bestuur schrok ik van
de royaliteit, waarmee men deze
voorbehouden aanvaardde. Ik
waarschuwde ervoor dat het kabi
net met de PvdA er nog niet was en
dat een kabinet met de WD nog
altijd tot de mogelijkheden behoor
de. Aan degenen, die dan wellicht
bezwaren zouden hebben, zou men.
zo betoogde ik, niet een geringere
ruimte mogen toestaan. Weliswaar
zou een meerderheid CDA-WD
heel wat minder speling hebben dan
de meerderheid CDA-PvdA-D'66,
maar het zou onredelijk zijn de ge
wetens van de bezwaarden in het
ene geval zwaarder te belasten dan
in het andere. Ik trapte een open
deur in: natuurlijk zou aan indivi
duele leden bij een combinatie met
de WD dezelfde vrijheid toekomen
als bij een combinatie met de PvdA.
Laat de lezer die verzekeringen eens
naast het artikel van Van den Broek
leggen. Voor de volledigheid: mr.
Van den Broek was een der genen
die op het punt van de abortusaf
spraken met de PvdA tot de afwij
kende minderheid behoorde. De
abortusparagraaf in het regeerak
koord met de WD was letterlijk
dezelfde als met de PvdA. De enige
die ook toen nadrukkelijk zijn voor
behoud onverkort handhaafde was
Andriessen.
Conclusie: wel ruimte bij een uitge
sproken parlementair meerder
heidskabinet met de PvdA. Niet de
zelfde ruimte (hoewel uitdrukkelijk
voorbehouden en aanvaard) bij een
kabinet met de WD dat op zijn
minst niet in dezelfde zin als een
parlementair meerderheidskabinet
kan worden aangemerkt Dissident
word je blijkbaar niet als je voor
een ander beleid kiest, maar als het
kabinet in gevaar komt. Vandaar
dat er zelfs fractieleden waren die
hun principiële voorbehoud tegen
de abortusparagraaf in het akkoord
met de PvdA prompt en spontaan
inleverden toen exact dezelfde pa
ragraaf (zelfs zonder enige noe
menswaardige discussie) in het ak
koord met de WD werd overge
nomen.
Waarschuwing
Er is geen reden de goede trouw van
Van den Broek in twijfel te trekken.
In zijn denken is echter bij een
coalitie als de huidige geen echte
plaats voor een beleidsinbreng van
een minderheid, alleen voor een
stemmeninbreng om het kabinet in
stand te houden. Zou de KVP dat
sinds 1965 niets hebben geleerd?
Zou zij dan nog niet beseffen dat
het zo omgaan met minderheden de
afbrokkeling en scheuring in zich
bergt?
Thans wreekt zich dat de door de
ARP steeds bepleite eenheid van
beleid, voorafgaand aan de
eenheid van organisatie, niet is ge
realiseerd. Het gevolg is, dat de
strijd om de eenheid van beleid
binnen het CDA nu in het parle
ment en in de fractie zal worden
gestreden en beslist. Wie poogt dat
met disciplinaire maatregelen en
reglementaire beperkingen te force
ren. zal een breuk alleen maar ver
haasten. Het doorzetten van de
Ideeën van Van den Broek (en van
de KVP-leiding ten aanzien van
Dijkman) zou zelfs de breuk nu al
betekenen.
Als het door Van den Broek nu
bepleite reglement in 1977 had ge
golden, had het kabinet-Van Agt er
nooit kunnen komen, was de fractie
onherstelbaar gespleten, en was het
CDA nooit tot stand gekomen.