)e afwezigen in het verhaal De positie van minderheden in het CDA en tweede handreiking gezegd Tellen of wegen? j^"22 AUGUSTUS 1980 Henk Biersteker TROUW/KWARTET P 11 RHS 13 'ro ian niet moeilijk zijn te raden ter rat voor verwachting oude Mo- nt ex-KNIL-militairen en hun Ir ren de vorige week de media cn gevolgd toen het ging over panse bezetting van Indonesië v -t einde daarvan. De terechte d ichting dat het ook over hèn vei aan. Het is alleen maar gênant «ten constateren dat zij in de len daarover ontbraken, juist t hun generatie, die van de p kse KNIL-militairen en hun nen, onder hetzelfde, en vaak veel zwaarder, oordeel zijn -er [egaan als de Nederlanders. potief achter die herdenkingen orige week was heel duidelijk: ze in Nederland wel wat wij, njrlanders, in het Indië van 1942 745/46 allemaal hebben doorge- t? Maar wel zijn inmiddels al ejederlanders en ook de meeste :he Nederlanders die na 1945 ten naar Holland kwamen in- tls geheel geïntegreerd en ze er vanzelfsprekend bij. de Molukse ouden van dagen m nageslacht hier is het van groter belang dat de Neder- e gemeenschap van hun lijden bil ie Nederlandse zaak weet. Wat iak dan ook inhield en hoeveel lc je er achteraf ook op kunt n, het was „de" Nederlandse Ook veel van hun kinderen imiddels beter beginnen door Cahen: Ter bescherming van iren spelers dient in de Neder- casino's schriftelijke infor- te worden verstrekt betref- de uitkomsten van waar- ijkheidsberekening aan ack. (R.U.-Utrecht) Edel: Het conflict tussen moe- ap en beroep wordt niet op- door het te omzeilen. Laat tet moederschap over aan die imfen die bereid zijn vele jaren re ambities opzij te zetten, jsommigen voorstellen, dan is vrezen dat vele talenten on- nde aan een volgende gene- zuilen worden doorgegeven, laakt hierbij geen verschil of an de omgeving dan wel aan lee factoren de grootste in- op de vorming van de mens j^t. (R.U.-Utrecht) il Kits: Het verdient aanbeve- Swa te gaan of het Belgsiche Tobleem kan worden opgelost Vlaanderen en Nederland te valgen in de federatieve staat )e l-België" (V.U.-Amsterdam). Willems: Wetenschappelijke bekers willen graag aange- 1e worden (R.U.-Utrecht) Jran Hoof: Lichtdimmers wor- en onrechte aanbevolen als 1. liddel voor energiebesparing ?e Utrecht) td J. Myjer: Het ontstaan van encafé's maakt de vraag ac- naar eerherstel van de oude Mociëteiten" (R.U.-Gronin- te krijgen hoezeer hun ouders voor het koloniale karretje zijn gespan nen. zullen toch iets moeten weg slikken omdat er weer eens geen recht werd gedaan aan wat deze ouders hebben moeten doormaken. Waarom? Is dit een wat kinderachtig vragen om aandacht voor ondervonden leed? Geen sprake van, het is de gerechtvaardigde bezorgdheid om uit de Nederlandse geschiedenis weggebonjourd te worden en over één kam geschoren te worden met de andere minderheden in ons land. Dat proces is al in volle gang, vra gen als „wat zoeken ze hier?" wor den al botweg gesteld. Voor veel Nederlanders zijn zij niet anders dan een soort vluchtelingen uit In donesië die daar alsnog een eigen staat willen hebben en ons kwalijk nemen dat wij hen daar niet bij kunnen helpen. Ik verheel niet dat de RMS-leiders zelf in niet geringe mate zelf tot deze beeldvorming hebben bijgedragen. De krampach tige en vooral politiek gemotiveerde afkeer van onhandige integratiepo gingen van de Nederlandse over heid in het verleden heeft het vreemdeling zijn van de Molukkers onder ons nog verder benadrukt. Partners Maar de diepste grond van die af keer was het verwijt: „Jullie, Neder landers. hebt altijd gezegd dat we bij jullie hoorden en nu hebben jul lie ons laten vallen". Dat hoeft dan nog niet eens te slaan op het feit dat Nederland het RMS-streven nooit heeft ondersteund, het geldt zeker voor de manier waarop aan deze Ambonese KNIL-militairen onmid dellijk na aankomst in Nederland hun militaire status werd ontno men. Ook het eerste deel van het verwijt is gegrond: wat hebben opeenvolgende Nederlands kolonia le elites zich niet uitgesloofd om de christelijke Molukkers duidelijk te maken dat zij partners in de „pacifi catie" van de archipel waren, dat ze erbij hoorden, dat ze niet zomaar huursoldaten waren zoals andere „landaarden" in het KNIL, maar onderdanen van die wonderlijke, machtige ofschoon verre Koningin der Nederlanden? En wat hebben de Japanners dat daverend beves tigd door niet alleen de Nederlan ders maar ook de KNIL-Am bonezen als geallieerde tegenstanders in kampen op te sluiten, in tegenstel ling tot de andere „inheemse" KNIL-militairen. En terecht: toen het KNIL al goeddeels door de knieën was gezakt bleven er op ver schillende plaatsen veraetshaarden van Ambonezen. Naar aanleiding van de IKON-tele- visièseries over het Molukse vraag stuk ontving ik verscheidene brie ven van Nederlandse vrouwen, die overliepen van dankbaarheid voor wat Ambonese KNIL-militairen in de „bersiap"-tijd, toen na de Japan se capitulatie de massa-hartstoch ten zich tegen de Nederlanders keerden, voor haar gedaan hadden. Een oude sergèantrmajoor uit Bo- vensmilde, die ik voor de serie inter viewde, vertelde en passant dat hij in 1946 met andere uit krijgsgevan genschap teruggekeerde KNIL-Am bonezen een trein met honderden Nederlandse vrouwen van Ban doeng naar Batavia had begeleid. Al deze elementen ontbraken in de herdenkingsverhalen van vorige week. Wie is die mevrouw? Een ontmoeting met een oude Mo lukse KNIL-militair in Nijmegen blijft in mijn herinnering gegrift. Hij vertelde mij in zijn piepkleine kamertje in de Molukse woonwijk van zijn gevangenschap in Menado. Hij was de enige overlevende van een groep van acht Ambonese on derofficieren met wie hij was opge pakt. De zeven anderen waren ont hoofd. De aanklacht was dat zij op 31 augustus een Nederlandse vlag ont vouwd hadden. Terwijl hij opgeslo ten bleef gingen de Japanners huis zoeking doen in de kazernewoning waar zijn vrouw en zijn driejarig dochtertje verbleven. Zijn vrouw was net even weg en zijn dochtertje was alleen thuis. Ze vonden een statieportret van koningin Wilhel- mina in zijn kleerkast. Daarop per sten ze een manggapit in de keel van zijn dochtertje en lieten haar in een toestand van verstikking ach ter. Toen zijn vrouw thuiskwam wa ren de Japanners weg en zijn doch tertje was dood. „Ik heb dat portret nog hier", zei hij nu en hij greep in zijn kleerkast om het te laten zien. Op dat moment huppelde zijn driejarig Ideindoch- tertje de kamer binnen, keek aan dachtig naar het portret en vroeg: „wie is die mevrouw?". Je kan het ontroerend of absurd noemen, maar zo waren deze Molukkers betrokken bij een stuk Nederlandse geschiede nis. Het is niet alleen grievend voor hen, het is ook een gemiste kans dat daar bij de afgelopen herdenking weinig of niets van tot de Neder landse publieke opinie is doorge drongen. Want het is die historische lotsver bondenheid, door Nederland aan deze Molukkers opgedrongen, die de diepste ooizaak is van hun pro bleem van vandaag en die het uit gangspunt en de reden moet zijn van onze dialoog met hen en hun kinderen. door Willem Aantjes Het artikel, dat mr. H. van den Broek vorige week op deze pagina in Trouw schreef, bevat een aantal zo verwerpelijke gedachten- gangen, dat het voor het be staan en voortbestaan van het nog niet eens tot stand gekomen CDA zeer bedrei gend zou zijn, indien daar van niet in alle duidelijkheid afstand werd genomen. Anderen hebben er reeds de aan dacht op gevestigd dat de door hem (een Jurist!) bepleite reglementaire stemdwang voor fractieminderhe den regelrecht in strijd is met de grondwettelijke bepaling dat volks vertegenwoordigers zonder last of ruggespraak handelen. Dat de KVP-leiding zich van zijn beschou wing op geen andere wijze heeft gedistantieerd dan dat zij op een onjuist moment is gepubliceerd, ac centueert alleen maar hoe noodza kelijk het is Van den Broeks ideeën ernstig te nemen. Het is niet mijn bedoeling In te gaan op de gebeurtenissen die voor de 1/6 jholt: deeltijdarbeid kan ook at worden als deeltijdwerke- ■"jhd (V.U.-Amsterdam) Vente: Het woord kruisraket een contradictio in terminis terdam) H. J. Neuman le factoren maken dat in Ne- Ind de gedachtenwisseling over >pfroblematiek van de kernwa- gaat herleven. Zo roepen de wlerp-verkiezingsprogramma's 3 'erschijnen of zijn verschenen irinnering dat ons land nog een beslissing moet nemen het al of niet plaatsen op zijn Igebied van Amerikaanse gapens voor de middellange id. President Carter heeft de ilijst voor de strategische jj fapens van de Verenigde Sta- h, pnieuw vastgesteld en herzien, *n allerlei geleerde en minder - rde mensen aanleiding geeft te 3E*en van een „nieuwe" strategie. E' iN ekende kampen formeren zich Aan de ene kant de atoompa- en die eigenlijk vinden dat de heersende NAVO-strategie aan alle kanten rammelt maar die, ook los daarvan, het bezit van kernwapens op ethische gronden onder alle om standigheden afwijzen. Aan de an dere kant degenen die de nucleaire afschrikking, al dan niet onder be paalde voorwaarden, accepteren; zij betwijfelen enigszins of het nut tig is met vegetariërs te twisten over de kwalitiet van de biefstuk, maar ze voelen zich toch uitge daagd door de beschuldiging of insi nuatie dat er iets danig mis is met hun gewetensvorming, dat ze afgo dendienaars zijn, leugens versprei den en mythen in stand houden. Aan deze laatste groep wordt in ieder geval weinig houvast geboden door het bekende blauwe boekje dat vanwege de Nederlandse Her vormde Kerk is verspreid, de hand reiking inzake de kernwapenproble- matiek. Mij dunkt dat voortaan niemand eigenlijk nog serieus kan deelne men aan een gedachtenwisseling over de ethische dimensie van deze problematiek, als hij of zij geen kennis heeft genomen van een an der boekje dat zopas is verschenen en dat je net zo goed een handrei king zou kunnen noemen: dr. J. Douman, „Gewapende vrede - Ethisch kommentaar 6" (uitg. Ton Bolland, Amsterdam 1980). De schrijver, sinds 1970 hoogleraar in de ethiek aan de theologisch hoge school (van de vrijgemaakten) te Kampen, is erin geslaagd een groot aantal argumenten dat de laatste jaren en maanden over de tafel is gegaan aan een bespreking en be oordeling te onderwerpen en dit te doen in begrijpelijke, leesbare taal. Dr. Douma heeft vorig Jaar decem ber in het „Nederlands Dagblad" zestien stellingen gepubliceerd over het thema „oorlog en vrede". Van diverse kanten heeft hij daar com mentaar en kritiek op gekregen. In dit boekje grijpt hij de gelegenheid aan zijn stellingen, in het licht van al deze reacties, nader toe te lichten en te verdedigen. De teneur van de publikatie komt al in de eerste bladzijden naar voren: tegen een opdeling van de Heilige Schrift in een „oorlogszuchtig" en een „evangelisch gezind" deel (zoals prof. dr. G. J. Heering destijds deed in „De zondeval van het Christen dom") neemt dr. Douma met be slistheid stelling. De Bijbel is één, en als daar gezegd wordt dat God of Christus oorlogen voeren of laten voeren (Num. 21 vers 14; Deut. 20 vers 16 w; Openb. 19 vers 11 e.a.) dan, zo zegt hij, „hebben wij niet het recht zoiets als on-evangelisch en als antiek-barbaars af te wijzen". Het beroep van het christen-pacifis- me op de Schrift steunt volgens hem op een willekeurige selectie van teksten. Belangwekkend zijn de passages die in „Gewapende vrede" zijn ge wijd aan wat nu een juiste christe lijke visie zou zijn op de taak van de overheid en haar recht (plicht) om geweld te gebruiken. Tegen de lu- theraanse twee-rij kenleer voert dr. Douma als bezwaar aan dat het werk van de overheid en dat van de kerk te scherp tegenover elkaar worden gesteld en dat zodoende het gevaar ontstaat dat men een dubbe le moraal introduceert: „Geweld wordt het .vreemde', linkerhands- werk van God genoemd, terwijl het brengen van heil door de verkondi ging van het evangelie Gods het 'eigenlijke' werk zou moeten he ten". Maar zeker net zoveel bezwaar heeft hij tegen de barthiaanse leer van het ene rijk van Christus, waar in alle mensen verzoend zijn en waarin voor Gods oordelen en toorn geen plaats meer is. Het is in overeenstemming met de barthiaanse denktrant als men zegt: de vijand die gij meent te zien is er helemaal niet; in Christus' dood immers heeft God verzoenend gehandeld; vijanden heeft Hij met zich verzoend en daardoor brengt Hij ook de mensen tot elkaar; aan het kruis van Golgotha is de wortel van de vijandschap uitgerukt Atoompacifisten van christelijke huize zeggen dat wij de naaste moe ten liefhebben en dat de nucleaire afschrikking slechts onze overtui ging versterkt dat wij zelf „goed" zijn en de ander .slecht". Dr. Douma meent echter dat dit niet in overeenstemming is met het evangelie. Het is een dwaling te menen „dat Christus alle mensen, gelovigen en ongelovigen, met God en met elkaar verzoend heeft. Alles wat er in de Bijbel tot de laatste bladzijden toe over de tegenstelling tussen geloof en ongeloof geschre ven staat, verdraagt zich niet met deze opvatting". Hij vindt dat men het kwaad in de wereld dat zijn wortels vindt in de mens zelf niet mag onderschatten. Dit gebeurt echter wel als men meent dat er geen communistische vijand Is doch slechts een in het westen kwaadwillig ontworpen vijandbeeld van de communisten. Waarom zou den overigens de communisten wél in het verzoenend werk van Chris tus zijn opgenomen en de natio- naal-socialisten en fascisten niet? (blz. 41). De actualiteit van „Gewapende vre de" is gelegen in de omstandigheid dat prof. Douma weliswaar een nu cleaire oorlog van meer dsn beperk te omvang als onrechtvaardig af wijst, maar dat hij niet zonder meer vindt dat elke oorlog met nuclaire wapens gevoerd onrechtvaardig moet heten. Het vaak gemaakte on derscheid tussen bezit en gebruik van kernwapens werkt hij nader uit Zo vlak na Afghanistan komt hij ertoe de bescherming door de over heden van hun onderdanen tegen de „evidente communistische drei ging" te omschrijven als een „nood zakelijk" doel en hij wenst dit onder de huidige omstandigheden niet los te zien van het „noodzakelijke" middel: afschrikking met kernwa pens. Een van de meest tragische aspec ten van de kemwapendiscussie in Nederland treedt naar voren als deelnemers zich volstrekt niet ont vankelijk betonen voor eikaars ar gumenten en weigeren uit te gaan van eikaars integriteit Het zou een verademing zijn als ook degenen die zich op het standpunt van het atoompacifisme stellen of daartoe neigen dit boekje van dr Douma althans lazen. heer Van den Broek de actuele aan leiding tot zijn artikel waren. Dat behoort mijns inziens tot de taak van anderen die in de actuele situa tie ook politieke verantwoordelijk heid dragen. Het artikel van Van den Broek kan echter niet los wor den gezien van gebeurtenissen uit een periode waarvan het zeker me de op mijn terrein ligt er een oordeel over te, geven. Hetzelfde geldt trou wens voor de tegen Dijkman en Scholten geëiste stappen waarbij (om met de hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad te spreken) KVP-secretaris Van der Top even heeft vergeten dat de CDA-fusie nog niet is tot stand gekomen. Loyalisten Zowel bij Van den Broek als bij de KVP-top gaat het om de houding van de zogenaamde loyalisten. Hun politieke positie is voor d e g e h el e duur van het huidige kabinet be paald bij de formatie van 1977. Daarbij golden de volgende overwe gingen: Ten eerste: het kabinet is géén par lementair meerderheidskabinet De door informateur Van der Orinten toegepaste rekensom werd door hen niet onderschreven. Voor de tot standkoming van het kabinet heb ben zij geen verantwoordelijkheid aanvaard. Ten tweede: het desondanks tot stand gekomen kabinet was echter wèl een wettig kabinet. Welke poli tieke bezwaren zij ook tegen de tot standkoming ervan mochten heb ben, de wettigheid ervan hebben zij niet betwist Ten derde: overeenkomstig het door de ARP in 1939 bij het vijfde kabinet-Colijn tegenover de KVP- motie Deckers reeds ingenomen standpunt hebben zij een wettig tot stand gekomen kabinet niet bij voorbaat het regeren onmogelijk willen maken, maar het op zijn be leid willen beoordelen. Ten vierde: de meerderheid van de fractie was wel bereid voor de tot standkoming van het kabinet de verantwoordelijkheid te nemen. Tien geestverwante ministers en evenzovele staatssecretarissen maakten van het kabinet deel uit. De lijsttrekker werd minister-presi dent. Uit verbondenheid met hen allen waren de tegenstanders van de totstandkoming bereid ver der te gaan dan een „oordelen op daden" en een daarbovenuitgaande loyaliteit jegens het kabinet te be trachten. Bij deze, mede met het oog op de groei naar het CDA ingegeven loya liteit vertrouwden zij erop dat de verbondenheid wederkerig zou zijn en dat zowel de meerderheid van de fractie als het kabinet daarvan in het beleid blijk zouden geven, met andere woorden dat loyaliteit met loyaliteit zou worden beantwoord. Omkering Van belang is hierbij te signaleren, dat hun politieke stellingname op dat moment door fractie en kabinet niet werd verworpen, maar in tegen deel geprezen. Niet zij zelf waren het (zoals nu voortdurend wordt ge suggereerd) maar het was de heer Van Agt zelf, die hen deswegen als „loyalisten' betitelde. Wie nagaat op hoeveel punten (niet zelden punten die voor hen de reden waren geen verantwoordelijkheid voor de tot standkoming van het kabinet te kunnen aanvaarden) de loyalisten sindsdien hun politieke, beleidsvisie hebben ten achterge steld bij de loyaliteit, kan niet an ders vaststellen dan dat zij jegens het kabinet verder zijn gegaan dan door hun (door de fractie aanvaar de) stellingname bij de start werd vereist. Dankzij deze overmaat aan loyaliteit heeft het kabinet zich kunnen handhaven. In plaats van dit te erkennen, draait Van den Broek echter de zaken vol ledig om door te stellen dat de frac tie „te veel vertrouwen" aan de min derheid heeft gegeven. Het is dezelf de gedachtengang die De Telegraaf doet klagen dat de loyalisten van hun fractiegenoten „veel vrijheid" hebben gekregen. Het is andersom. Van de vrijheid, die zij zich (met aanvaarding door fractie, kabinet en CDA, zelfs Duynstee slikte op het congres zijn voorgenomen boe- tepreek na mijn uiteenzetting in!) hadden voorbehouden, hebben zij terughoudender gebruik gemaakt dan waartoe zij gerechtigd waren. Club of beleid Blijkens zijn artikel volgt Van den Broek echter een geheel andere ge dachtengang; niet een politieke maar een meer sociologische. Hij oordeelt niet vanuit een beleid, maar vanuit de „club". Vandaar ook zijn aan een voetbalwedstrijd ontleende voorbeeld. Het is een ge dachtengang die in KVP-krlngen (vanwege het overheersende eman cipatie-element in het katholieke organisatiewezen overigens niet ge heel onbegrijpelijk) veelvuldig wordt aangetroffen. In die gedach tengang worden loyalisten de eerste de beste keer. dat hun jarenlange loyaliteit te zwaar beproefd wordt, tot „dissidenten." De consequenties van die gedach tengang zijn angstwekkend. Het pa troon is namelijk als volgt. CDA en WD vormen in het parlement de meerderheid; dus is hun mening be slissend voor het parlement. Binnen de coalitie is het CDA de grootste, dus is zijn mening beslissend voor de coalitie. Binnen het CDA is de KVP de grootste, dusishaarstand punt beslissend voor het CDA. Bin nen de KVP heeft iedereen tot de laatste man (Dijkman) toe zich naar de meerderheid in de partij te richten. En wat is het resultaat? Dat met een repeterend beroep op de meer derheid uiteindelijk een minderheid beslist Wie zich daarnaar niet schikt is een overloper. Van den Broek (en ik denk dat hij dat geheel te goeder trouw doet) spreekt in zijn artikel dan ook coasequent over het de zijde kiezen van de oppositie. Parlementaire meerderheden bul ten het schema regering-oppositie zijn eigenlijk onfatsoenlijk. Politieke voorkeur Toch denk ik dat er, bewust of on bewust. bij Van den Broek ook poli tieke voorkeuren een rol spelen in zijn beschouwing. En wel op een wijze die zeer onbillijk jegens de loyalisten uitwerkt. Daartoe moet ik opnieuw teruggaan naar de for matie in 1977. In een bepaald stadium was de tot standkoming van een kabinet CDA- PvdA-D'66 zeer nabij. Na de infor matie-Veringa was er namelijk vol ledige overeenstemming over het regeerakkoord bereikt. Een aantal leden wenste op verschillende on derdelen geen verantwoordelijk heid voor een op basis van dit ak koord te vormen kabinet te aan vaarden. Levendig herinner ik mij nog de discussie daarover in fractie en CDA-bestuur. In het AR-week- blad Nederlandse Gedachten had ik in dit verband een woordspeling het woord „dissident" gebruikt. In de fractie heb ik diep in het stof moe ten bulgen om de gekwetste gevoe lens enigszins genoegdoening te verschaffen. In het CDA-bestuur schrok ik van de royaliteit, waarmee men deze voorbehouden aanvaardde. Ik waarschuwde ervoor dat het kabi net met de PvdA er nog niet was en dat een kabinet met de WD nog altijd tot de mogelijkheden behoor de. Aan degenen, die dan wellicht bezwaren zouden hebben, zou men. zo betoogde ik, niet een geringere ruimte mogen toestaan. Weliswaar zou een meerderheid CDA-WD heel wat minder speling hebben dan de meerderheid CDA-PvdA-D'66, maar het zou onredelijk zijn de ge wetens van de bezwaarden in het ene geval zwaarder te belasten dan in het andere. Ik trapte een open deur in: natuurlijk zou aan indivi duele leden bij een combinatie met de WD dezelfde vrijheid toekomen als bij een combinatie met de PvdA. Laat de lezer die verzekeringen eens naast het artikel van Van den Broek leggen. Voor de volledigheid: mr. Van den Broek was een der genen die op het punt van de abortusaf spraken met de PvdA tot de afwij kende minderheid behoorde. De abortusparagraaf in het regeerak koord met de WD was letterlijk dezelfde als met de PvdA. De enige die ook toen nadrukkelijk zijn voor behoud onverkort handhaafde was Andriessen. Conclusie: wel ruimte bij een uitge sproken parlementair meerder heidskabinet met de PvdA. Niet de zelfde ruimte (hoewel uitdrukkelijk voorbehouden en aanvaard) bij een kabinet met de WD dat op zijn minst niet in dezelfde zin als een parlementair meerderheidskabinet kan worden aangemerkt Dissident word je blijkbaar niet als je voor een ander beleid kiest, maar als het kabinet in gevaar komt. Vandaar dat er zelfs fractieleden waren die hun principiële voorbehoud tegen de abortusparagraaf in het akkoord met de PvdA prompt en spontaan inleverden toen exact dezelfde pa ragraaf (zelfs zonder enige noe menswaardige discussie) in het ak koord met de WD werd overge nomen. Waarschuwing Er is geen reden de goede trouw van Van den Broek in twijfel te trekken. In zijn denken is echter bij een coalitie als de huidige geen echte plaats voor een beleidsinbreng van een minderheid, alleen voor een stemmeninbreng om het kabinet in stand te houden. Zou de KVP dat sinds 1965 niets hebben geleerd? Zou zij dan nog niet beseffen dat het zo omgaan met minderheden de afbrokkeling en scheuring in zich bergt? Thans wreekt zich dat de door de ARP steeds bepleite eenheid van beleid, voorafgaand aan de eenheid van organisatie, niet is ge realiseerd. Het gevolg is, dat de strijd om de eenheid van beleid binnen het CDA nu in het parle ment en in de fractie zal worden gestreden en beslist. Wie poogt dat met disciplinaire maatregelen en reglementaire beperkingen te force ren. zal een breuk alleen maar ver haasten. Het doorzetten van de Ideeën van Van den Broek (en van de KVP-leiding ten aanzien van Dijkman) zou zelfs de breuk nu al betekenen. Als het door Van den Broek nu bepleite reglement in 1977 had ge golden, had het kabinet-Van Agt er nooit kunnen komen, was de fractie onherstelbaar gespleten, en was het CDA nooit tot stand gekomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 13