Een groentje met ervaring De slag om 'Rule F3c' door Bert van Panhuis De roep om een open conventie is de afgelopen weken langzaam maarzeker gegroeid en maandagnacht zal blijken of de beweging in feite uit op het wippen van president Carter genoeg afgevaardigden aan het twijfelen heeft gebracht. Dan moet de Democratische conventie in New York namelijk beslissen of in het reglement de nieuwe regel F3c wordt opgenomen, die in mei 1978 al was aanvaard door het Democratische nationale comité. F3c zegt: „Alle afgevaardigden naar de nationale conventie zijn verplicht in ieder geval tijdens de eerste stemronde te stemmen op de presidentskandidaat, aan wie zij (tijdens de voorverkiezingen of de lagere conventie» zijn toegewezen, tenzij zij daarvan schriftelijk worden ontslagen door de betreffende kandidaat. Afgevaardigden die deze regel naast zich neer willen leggen. kunnen op ieder tijdstip tot en met de stemming over de kandidatuur op de conventie zelf worden vervangen door een aanhanger van de betreffende kandidaat. Deze kan dat zelf doen of het door daarmee belaste functionarissen laten doen." Deze voorgestelde regel vindt zijn grondslag in de conventie van Chicago van 1968, toen de afgevaardigden tegen de verhoudingen in de achterban in op de kandidaat van de „bazen", vice- president Hubert Humphrey stemden. Om de wil van de achterban beter tot uitdrukking te laten komen is men in 1978 na veel geharrewar uiteindelijk bij „Rule F3c" terecht gekomen. Dat gebeurde overigens met instemming van de Kennedy-aanhang, maar toen lag de senator uit Massachusetts nog een straatlengte voor op de president. Als er geen open conventie komt krijgt het Kennedykamp dus slechts een koekje van eigen deeg. Overigens is ook het argument van de staf van Carter dat de afgevaardigden gebonden zijn aan hun kandidaat omdat uiteindelijk „de kiezers" hebben gesproken, vals want in 1972 op de conventie van Miami Beach steunde een afgevaardigde uit Georgia, gouverneur Jimmy Carter, het verzet tegen de regel dat in Californië het „de-winnaar-krijgt- alles" gold met als argument dat ontevreden afgevaardigden de kans moesten hebben te rebelleren. Het verzet tegen „F3c" komt uit twee kampen. In de eerste plaats dat van Kennedy, die hier een laatste mogelijkheid ziet om Carter de nominatie te ontfutselen. Ten tweede is er de groep Democraten die Carter te impopulair achten om in november de presidentsverkiezingen te winnen van Ronald Reagan (en John Anderson). En. zo vrezen deze Democraten, in die maalstroom kan Carter ons wel eens gaan meezuigen. Het is opvallend dat onder deze „Open conventie"- aanhangers veel jonge Congresleden zitten die enkele jaren geleden hun zetel met moeite hebben veroverd op een Republikein. Over het algemeen moeten deze Democraten Kennedy netzo min als Carter en hun voorkeur gaat uit naar een derde kandidaat. De namen die hierbij vallen zijn die van vice- president Walter Mondale, minister van buitenlandse zaken Edmund Muskie en de senator uit de staat Washington, Henry Jackson. Mondale heeft al categorisch ontkend dat hij zich voor deze actie leent en Muskie is ook tegen, ofschoon hij een slag om de arm heeft gehouden. Jackson staat te popelen hij heeft de president altijd al gekritiseerd maar zal te conservatief blijken voor de linkervleugel van de partij. Doorgewinterde Democraten beschouwen de Open conventie-actie als heilloos. Zij vrezen een totale chaos in de partij als Mondale en Muskie nee blijken te zeggen en eenzelfde gevoel van katterigheid als toen bij de Republikein de actie mislukte om Gerald Ford vice-presidentskandidaat te maken Een innerlijk zo verdeelde partij zou een gemakkelijke prooi zijn voor Ronald Reagan TROUW/KWARTET 19 cord handje schudden en kindje kussen trachten te verbeteren. „Krachtigheid" zou Carter ook goed kun nen gebruiken in zijn betrekkingen met het Congres, waarmee hij sinds zijn amb tsaanvaarding op gespannen voet staat. Ook hier ontbreekt de ervarenheid in de Washingtonse kringen pijnlijk. Mensen als Truman, Kennedy, Johnson en Nixon hadden voldoende mannetjes in Senaat en Huis van Afgevaardigden om krachten te mobiliseren. Een president als Johnson, gepokt en gemazeld in het werk als Demo cratisch leider in de Senaat, wist met een mengeling van vleien en vloeken een re cordaantal wetsvoorstellen door het Con gres te krijgen en zo de geschiedenis in te gaan niet alleen als de man van Vietnam maar ook van de Great Society. De onervarenheid beperkt zich niet tot Carter zelf. Toen hij in januari 1977 naar Washington kwam. bracht hij een staf mee die ten eerste bijna alleen voor hem had gewerkt mensen als Hamilton Jor dan zijn adjudant en Jody Powell zijn perschef bij voorbeeld maar die ook geen notie had van hoe het in Washington toeging. Gekoppeld aan de arrogantie van een man als Jordan moest dat wel regel matig lelden tot botsingen met het Con gres. De ironie wil dat toen de president vorig jaar juli eens krachtig uitpakte en vijf van zijn ministers ontsloeg, het met Washington bekende mensen als Jo Cali- fano (gezondheidszorg) waren die verdwe nen en er gouverneurs en burgemeesters voor in de plaats kwamen. Twee gedachten Zijn ministers weet de president weinig te inspireren. Hij heeft de naam zeer intelli gent te zijn en problemen goed te kunnen doorzien, maar het vervolg, het aandragen van de oplossing, blijft vaak uit. Het grootste verwijt dat hem niet alleen bin nen maar ook buiten de grenzen van de VS wordt gemaakt is dat zijn beleid niet consistent is, het hinkt voortdurend op twee gedachten. Daarmee heeft de presi dent zich vooral het wantrouwen van West-Europa op de hals gehaald, en dan met name van de Westduitse bondskanse lier Helmut Schmidt en Frankrijks presi dent Valéry Giscard d'Estaing. De gewij zigde mening in Washington over de neu tronenbom, de reactie op de Russische inval in Afghanistan en andere abrupte koerscorrecties hebben de president het imago van een twijfelaar gegeven. Maar Carters beleid heeft niet alleen nega tieve kanten. Hij heeft niet in de laatste plaats door zijn persoonlijke inzet za ken bereikt als het Camp Davidakkoord over het Midden-Oosten en het Panama- kanaalverdrag. Zijn mensenrechtenpoli tiek heeft vooral in de derde wereld zijn prestige verhoogd. Bovendien heeft hij althans geprobeerd de Amerikanen een andere houding te laten aannemen tegen over de energieproblematiek, al is door de gebrekkige samenwerking met het Con gres het resultaat nog uitermate pover. Tenslotte heeft Carter er ook voor gezorgd dat de slechte geur die de presidentiële politiek vooral onder Nixon heeft gekre gen is verdwenen. Ook zijn tegenstanders zijn ervan overtuigd dat in het Witte Huis een man zetelt die eerlijk en oprecht is. Maar of daarmee een land is te besturen? „De goede man op de verkeerde post" zijn de gevleugelde woorden, die men dan hoort. Wapens Betekent die reeks van zwakke punten nu dat Carter als hij zoals verwacht vol gende week toch de nominatie van zijn partij zal krijgen in november geen enkele kans maakt tegen Reagan? Dat hoeft beslist niet. In het verleden hebben kansloos geachte presidentskandidaten een hele goede slotronde gemaakt. Harry Truman bij voorbeeld in 1948, toen hij tegen alle verwachtingen in won van de Republikein Thomas Dewey En Richard Nixon in 1960 en Gerald Ford in 1976 wisten een grote achterstand op respectie velijk John F. Kennedy en Carter bijna in te halen. Een zittende president heeft een aantal wapens. In het speciale geval van Carter is dat zijn als zeer vakkundig bekend staan de wijze van campagnevoeren. Daarom zal het Reagan heugen, zegt Carters cam pagneleider Robert Strauss, dat hij tegen de president in het strijdperk treedt. Zoals in 1976 al bleek kan Carter vooral terug vallen op een grote parate kennis. En Reagan heeft al laten blijken soms de meest essentiële feiten niet te kennen. Daarnaast kan de president kunstmatig een crisissfeer creëren, ook wel wetend dat in die toestand de bevolking en dus de kiezer zich bijna automatisch rond vlag en leider schaart. En tenslotte kan hij subtiel spelen op de leeftijd en de onerva renheid van Reagan in Washington onder het onuitgesproken motto: beter een groentje met vier jaar ervaring dan een groentje zonder. „Ondanks zijn problemen komt hij sereen over. Hij klaagt niet over zijn critici en verontschuldigt zich niet. Hij geeft toe dat zijn beleid is veranderd, maar dat komt doordat de problemen zijn gewijzigd." James Reston over zijn president, James Earl Carter jr. De Verenigde Staten lijken zich af te wenden van hun president en het is zelfs nog geen uitgemaakte zaak dat de Democraten hem een tweede ambtstermijn gunnen. Maar wie had ruim vier jaar geleden gedacht dat de onbekende oud- gouverneur van Georgia het Witte Huis zou veroveren op een zittend president? Volgende week pas begint Carters eindsprint. 7ATERDAG 9 AUGUSTU^1980 (BUITENLAND! van binnen gezien en de belangrijkste bestuurswoning die hij kende was het gouvemeurshuis in Atlanta, waar hij tus sen 1970 en 1974 had gezeteld. De Demo cratische kopstukken aanvaardden de outsider, want zij hadden de tekenen uit de primaries verstaan. De bevolking van de VS wilde na de trauma's van Vietnam en Watergate, na het tijdperk van John son en Nixon, de presidenten die als kei zers regeerden, een man in het Witte Huis die zuiver was, en die met zijn hoge idea len en principes de verdorven lucht zou verdrijven. In de loop der jaren is men hier anders tegenover gaan staan. De frustraties van Vietnam zijn verdwenen maar die van Teheran hebben hun plaats ingenomen. Langzaam maar zeker is de „sla er op" mentaliteit weer aanvaardbaar geworden. Vandaar dat Ronald Reagan wild enthou siasme oogst als hij verbale dreigementen richt aan het adres van de leiders in Iran en roept dat onder zijn bewind geen dicta tor het meer in zijn hoofd zou halen om Amerikaanse burgers in hun ambassade te gijzelen. Met andere woorden Carter geldt met zijn nu uitermate voorzichtige aanpak als „halfzacht" en het lijkt gezien het hoge percentage Amerikanen dat het „gijzelaarsbeleid" van de presi dent afwijst een opvatting die populair is. De impopulariteit van de president is ech ter aan tal van factoren te wijten. Er is teleurstelling over het hierboven al aange haalde gebrek aan leiderschap, dat niet alleen tot uitdrukking komt in het beleid maar ook in de presentatie. Vergeleken bij het oratorisch en retorisch talent van een Edward Kennedy, een Ronald Reagan of een John Anderson valt Carter in het niet. De president kan door zijn zachte zangeri ge stem niet geselen met zijn woorden. Het zijn hooguit lichte verwijten in de trant van „pappa is niet boos. pappa is verdrietig" En zo'n wijze van praten houdt de aandacht niet lang gevangen. Die „zachte" presentatie heeft ook goede kanten. Het merendeel van de Amerika nen vindt de president in de gewone om gang uiterst beminnelijk en aandachtig, terwijl men bij andere kandidaten nogal eens de indruk krijgt dat ze het wereldre- Het lijkt voor de Democraten vooralsnog een van de mindere problemen. Eerst is er volgende week de nationale partijconven tie in de New Yorkse Madison Square Garden rond het thema: moeten we de verkiezingen in met Jimmy Carter en kun nen we met hem de Republikein Ronald Reagan verslaan? Vier jaar geleden hief men in hetzelfde New York de oud-gouverneur uit Georgia op het schild voor de strijd tegen de zittende maar niet gekozen Gerald Ford. Een zorgvuldig voorbereide en lange cam pagne had de toen 51-jarige James Earl Carter jr. in de voorverkiezingen genoeg afgevaardigden opgeleverd om al in de eerste stemronde als de Democratische presidentskandidaat te worden aangewe zen. Mensen als de senatoren Church en Jackson, afgevaardigde Udall en gouver neur Brown kwamen er niet meer aan te pas Carter was een groentje in de Washington se wereld, het Witte Huis had hij nog nooit Niet sinds Job," schreef vorige week Toir. Wicker de eigenzinni ge columnist van de New York Times, ..is een man vroom en op recht, godvrezend en wijkende van het kwaad zo bezocht als Jimmy Carter," de man die nu in de beslissende fase van zijn presi dentschap zit. De wijze waarop men binnen en buiten zijn demo cratische partij probeert hem ten val te brengen zou het scenario kunnen zijn voor een Shakespea- riaans koningsdrama. Het lijkt wel of alleen Carter zelf nog vervuld is met het idealisme waarmee hij op 20 januari 1977 op de trappen van Capitol Hill zijn taak begon. „Ik heb van daag geen nieuwe droom uiteen te zetten maar zet me liever in voor een nieuw geloof in de oude droom," zei de president in zijn inaugurele toespraak. En: „Laten we samen een nieuwe nationale geest van eenheid en vertrouwen scheppen. Uw kracht kan mijn zwakheid goedmaken, uw wijsheid kan mijn fouten beperkt hou den. Laten we samen leren en lachen en werken en bidden, vertrouwend dat we tenslotte zegevieren." Nu, 3,5 jaar later, dreigt de publieke opinie de man in het Witte Huis naar de mest vaalt van de geschiedenis te verwijzen. Zijn populariteit is gezakt naar een abso luut dieptepunt. Zelfs Richard Nixon in de zwartste dagen van het Watergate- schandaal of Harry Truman aan het eind van zijn tweede termijn in 1952 kwam er nog beter af. De crises rond Iran en Afgha nistan. de energieproblematiek, de gel dontwaarding en de werkloosheid worden aangedragen om te bewijzen dat we te maken hebben met een bekleder van het belangrijkste ambt in de westerse wereld die net zo'n verwerpelijk beleid voert als Herbert Hoover, de Amerikaanse Hendrik Colijn van de jaren twintig en dertig. Onverbeterlijk Om de vergelijking met Job nog een keer door te trekken, ook Jimmy Carter zon digt in dit alles niet. „Carter is een onver beterlijke optimist," stelde James Reston van de New York Times vast toen hij de president enkele maanden geleden voor het eerst sinds drie jaar langdurig sprak. „Hij ziet er magerder uit, meer dan drie jaar ouder en hij lijkt wat droeviger. In het privégesprek houdt hij de moed erin en hij komt ondanks zijn problemen zelfs sereen over. Hij klaagt niet over zijn critici en verontschuldigt zich niet. Hij geeft toe dat zijn beleid de afgelopen drie jaar is veran derd, maar dat komt doordat de proble men zijn gewijzigd." Gasten op het Witte Huis krijgen steevast te horen dat het ergste leed is geleden en dat het licht aan de einder gloort. Het vermag de gemoede ren niet bedaren. Dat is ook niet verbazingwekkend. De economische vooruitzichten in de VS zijn nog steeds somber. De werkloosheid zal naar verwachting eind dit jaar zijn geste gen tot 8,5 procent, en voor volgend jaar is het vooruitzicht een verder doorlopen naar negen. Dat betekent een aanzienlijke slechtere prognose dan de regering in maart van dit jaar stelde. De geldontwaar ding zal niet verminderen maar rond de tien procent op jaarbasis blijven. Het voornemen van de president om een slui tende begroting na te streven de kern van zijn begroting voor 1981 gaat de mist in want er zal een tekort komen van bijna zestig miljard. En omdat het tekort over 1980 zich verdubbelt, betekent dit vrijwel zeker: geen belastingverlaging, het snoepje dat in een verkiezingsjaar de Amerikaan mild moet stemmen. Geen best teken voor de Democraten: zeker als men bedenkt dat de belastingen en het huishoudboekje voor de doorsnee-kiezer steeds bakens vormen op de weg naar het stemhokje. Problemen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 21