"Max Frisch en de
schaduw van de dood
De beeldhouwers van Groningen
in het rosarium van Winschoten
De omweg
van K. L. Poll
Van Deyssel nu
ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1980
'KUNST
TROUW/KWARTET
23
K. L. Poll
door T, van Deel
K. L. Poll, literatuurcriticus van NRC/Handelsblad,
bundelt onder de mooie titel „Het principe van de
omweg" een aantal essays en besprekingen.
Het principe van de omweg ia een poëtisch principe: „Poëzie
cultiveert het onnavolgbare, het eenmalige: ieder zijn eigen
omweg". In plaats van „poëzie" kan hier ook gelezen worden
„kunst" of „kunstbeschouwing" en dan is de titel van Polls boek
een variant van de titel van een eerdere verzameling opstellen:
„De eigen vorm" (1967). Polls artikelen benadrukken altijd de
onwenselijkheid van enige van buitenaf komende dogmatiek.
Scherp en doeltreffend reageert hij bijvoorbeeld op literatuur
wetenschappelijke inmenging in het domein van de literaire
kritiek (Verdaasdonk) of op ideologisch verstarde opvattingen
la Vogelaar. Hij heeft een fijn gevoel voor onzin of verbale
gewichtigheid. Al in 1970 schrijft hij een repliek van drie-en-halve
bladzij op Van het Reves Hulzingalezing uit 1978, een rustig
gesteld tegenargument avant la date. dat ik in de verhitte
discussies nooit heb horen noemen. De bundeling bevat verder
uitstekende artikelen over kritiek, de verhouding wetenschap en
kunst, taalonderwijs en in het tweede gedeelte mooie
beschouwingen over het werk van verschillende dichters: Arman
do, Groot, Tentije, Van Geel, Emmens, Kopland, Kemp, KomriJ,
Eybers, Gerhardt, Holst, Lucebert, Faverey, en Ouwens. Alle
zorgvuldig geschreven, in alle redelijkheid.
K. L. Poll. Het principe van de omweg. Amsterdam, Meulenhoff,
1980. 184 bis. 29.50.
Lodewijk van Deyssels befaamde scheldkritiek „Nieuw Holland"
draagt het Jaartal 1884, maar het stuk is pas in 1894 voor het eerst
verschenen in de „Verzamelde Opstellen." Harry G. M. Prick, die
zoals gebruikelijk de tekstuitgave van „Nieuw Holland" in de
reeks Amsterdamse Schotschriften vergezeld doet gaan van een
informatief essay, bespreekt behalve de dateringsproblematiek
ook de moeilijkheden die Van Deyssel ondervond bij het gepubli
ceerd krijgen van zijn scheldstuk. Bij monde van Kloos werd
„Nieuw Holland" ongeschikt bevonden voor publicatie in De
Nieuwe Gids (1888), nadat al eerder, in 1887, uitgever Versluys niet
bereid was er een brochure van te maken. Kloos kraakt, in een
brief aan Van Deyssel. „Nieuw Holland" naar het oordeel van
hedendaagse lezers niet terecht, denk ik. Het is bepaald een van
de betere scheldkritieken (zie ook „De scheldkritieken", onlangs
door Prick uitgegeven), een virtuose afdaling in .het akelige huls
onzer letterkunde". Herdrukt nu, als brochure, in de reeks schot
schriften van Aarts, krijgt Van Deyssels hevige tirade tegen
middelmatigheid, gebrek aan durf en verbeelding, en bleekzuchti
ge navolging, een aspect van actualiteit. Aan het begin van de
Jaren tachtig een eeuw later wordt door zo'n aparte uitgave
gesuggereerd dat opnieuw de Nederlandse literatuur uit een
dommel gewekt dient te worden. En daar zit Iets in.
Lodewijk van Deyssel. Nieuw Holland. Uitgeg. in facs. herdr.
door Harry G. M. Prick. Amsterdam, C. J. Aarts, 1979. (Amster
damse Schotschriften no. 3) 56 blz. 10,-
„De mens treedt op in het Holoceen", de recent verschenen
roman van Mn-r Frisch, gaat over het ouder worden en de
daarmee verbonden angsten. Een boeiend thema dat de
auteur niet erg geslaagd heeft uitgewerkt. Fragmentarische
notities, de bij Frisch bekende dagboekvorm, hebben centraal
gestaan. Maar door deze vorm ontbreekt de samenhang
tussen de delen en komt het thema onvoldoende tot
ontplooiing.
door Hans Ester
In Winschoten is er in het stadspark, om meer bezoekers te trekken, een prachtig rosarium aangelegd. Dat lukte helemaal niet. Nu heb
ben ze er beelden neergezet van Groningse kunstenaars, van rauwe steenklompen tot fraaie figuratieve beelden, en het publiek
stroomt toe
door Peter Karstkarel
In de in 1954 verschenen roman
„Stiller" van de Zwitserse auteur
Max Frisch probeert de hoofdfi
guur Anatel Stiller om aan zijn
verleden te ontvluchten. In het
laatstelijk verschenen Der
Mensch erscheint im HolozSn van
Frisch (Ned. vertaling: De mens
treedt op in het Holoceen) is ook
sprake van een vluchtpoging.
Meneer Geiser, de bijna 74-Jarige hoofdfi
guur uit deze vertelling woont als weduw
naar In een klein dorpje In het kanton
Ticino (Tessin). Het dorp is door aanhou
dende regenval en tengevolge daarvan
door aardverschuivingen van de buiten
wereld afgesneden. In zijn gedwongen iso
lement doodt deze voormalige fabrikant
de tijd met het bouwen van pagodes uit
kndckebrood en met het rubriceren van
de verschillende soorten donder die bui
ten te horen zijn: „knal-donder", „stotte
rende of kolder-donder", „galm-donder"
of „sissende of steenslag-donder". Geiser
verkeert in een grenssituatie van zijn le
ven. HIJ Is teruggeworpen op zichzelf.
Het weer lijkt als voorbode van een zond
vloed het einde der tijden in te luiden.
Meneer Geiser wordt door de troosteloos
heid van alles om hem heen gedwongen,
over het ouder worden na te denken. De
angst bekruipt hem dat hij ln toenemende
mate zijn geheugen verliest, dat de ader
verkalking steeds meer hersencellen laat
uitvallen. Hij wapent zich daartegen door
stukjes tekst uit de encyclopedie te knip
pen en die overal in zijn kamer op te
hangen. Ook de Bijbel en andere boeken
worden verknipt ln een wanhopige poging
óm het geheugenverlies te stuiten.
Vrijwel alle uitgeknipte teksten hebben
betrekking op de wordingsgeschiedenis
van de aarde, op de niet-menselijke fase
daarin, op de pre-historie. De bedoeling
hiervan lijkt mij duidelijk. Achter het
oppervlakkige motief van het geheugen
verlies wil meneer Geiser de hem omrin
gende ruimte volledig beplakken met tek
sten die de nietigheid en totale onbelang
rijkheid van de mens in de geologische
geschiedenis van de aarde benadrukken.
Hoe grootser de tijdsverhoudingen tussen
de geologische formaties, hoe minder re
den om zich druk te maken over de eigen
petieterigheid als mens. Immers, „de
mens treedt op in het Holoceen".
Vandaar, dat de vuursalamanders die Gei
ser in zijn huls ontdekt voor hem als
kleine pre-historische saurussen van be
lang zijn. Geisers herinneringen zijn daar
om ook geen herinneringen aan mensen
als bij voorbeeld zijn overleden vrouw
Elsbeth. Ook zijn ln Bazel wonende doch
ter blijft een grijze figuur, terwijl we toch
mogen aannemen dat het gezinsleven ook
memorabele belevenissen omvatte.
Knip-strategie^^^___
Wat meneer Geiser zich herinnert, is zijn
reis naar het land dat nog het meest het
karakter van de oertijd heeft bewaard:
IJsland. Niet uitgesloten is, dat de naam
„Geiser" dat verlangen naar het niet-men
selijke, het pre-historische, naar het uitge
wist worden en tegelijk het eeuwige van
de materie accentueert. Mij dunkt dat
deze naam in ieder geval opvallend mag
heten.
Maar deze knlp-strategie mislukt, de be
rusting blijft uit. Meneer Geiser moet naar
een ander middel grijpen. Hij besluit om
ondanks het noodweer te proberen via de
bergen aan het dal te ontkomen. Hij
slaagt er na een moeizame tocht Inder
daad ln, dicht bij het dorp in het aangren
zende dal te komen. Dan gebeurt er iets
verrassends: „Nadat hij zijn cognac heeft
opgedronken (een klein flesje Flachmann)
en zijn verrekijker ln zijn rugzak heeft
gestopt en de rugzak langzaam weer heeft
dichtgebonden, is meneer Geiser nog even
blijven zitten zonder tegen zichzelf te zeg
gen wat hij denkt, wat ln zijn hoofd wordt
besloten. Daarna is meneer Geiser opge
staan, heeft zijn rugzak weer omgegespt
en gekeken of er niet een ovomaltinever-
pakking op de grond is blijven liggen of op
de bank voor het kapelletje, dat overigens
geen kapelletje is. Het is alleen maar een
fresco van de Maagd Maria met een afdak.
Bijna had meneer Geiser zijn paraplu
vergeten. De klim verloopt moeizaam,
zoals niet anders verwacht, en meneer
Geiser weet: tot het hoogste punt van de
pas is het vierhonderd meter klimmen."
(p. 98/99) Meneer Geiser keert dus terug op
zijn schreden. Als hij weer thuis is, valt hij
en blijft uren liggen. Nadat hij bijgeko
men is, blijken een ooglid en mondhoek
verlamd te zijn. Het woord, dat hij later
uitknipt, noemt de ooizaak: een beroerte.
Het is opvallend, dat meneer Geiser zich
na deze beroerte weer zijn Matterhom-
verhaal herinnert Jaren daarvoor maakte
hij met zijn broer Klaus een hachelijk
w
WINSCHOTEN De
zomer is het seizoen van
de beeldhouwers. Schil
ders. tekenaars en grafi
ci komen de andere sei
zoenen voldoende aan
hün trekken en tijdens
de zonniger weken wor-
den op verschillende
plaatsen in Nederland
dan ook beeldenroutes
en beeldenparken in ge
richt. Van de traditione
le beeldenmanifestaties
zijn overigens enkele
weggevallen en alleen
die in het Amstelpark
en op de Wageningse
Berg zijn overgebleven,
toch zijn ér nieuwe initi
atieven van culturele
ra,den en particulieren
•jjekomen die de beeld
houwers nog mogelijk-
,Jféden boden.
Vorig jaar werd in Hengelo
^fn uitstekende manifestatie
,.pp touw gezet waar ook eens
«werk dat van schaal en hoeda-
ragheid geheel afweek van
"Mmiseum- en galeriekunst kon
*#orden opgesteld. Dit jaar Is
een dergelijke presentatie tot
tnd gekomen in Winscho-
aan de marge van Neder-
d. In de zomers van 1976 en
»"W77 werden daar in Oost-Gro-
nmgen ook al beeldenten-
toonstellingen gehouden,
'tdfeh manifestaties die een
merkwaardig uitgangspunt
.hadden. Het hartje van het
,J§£adspark van Winschoten
namelijk verrijkt met een
rosarium, een perkengeheel
«met een uitgebreide collectie
rozen. Toch kwam er geen kip
het rosarium bezoeken en met
een beeldenexpositie werd ge
tracht belangstelling te kwe
ken. Die opzet lukte wonder
wel. Meestal is het omgekeerd
^en moeten de mensen met
trucs naar de beeldende kunst
getrokken worden. De afgelo
pen jaren bleven de beeld-
avonturen uit, al organiseerde
het actieve culturele centrum
van Oost-Groningen, De Klin
J. van Baren: „Lepelaar",
ker. wel een en ander voor de
beeldhouwers.
Nu is onder de enigszins mis
leidende titel „Groningen Mo
numentaal" een inventarisa
tietentoonstelling tot stand
gekomen. Deze is een verlaat
vervolg op de inventarisaties
die er in deze provincie al ge
weest zijn van kunstenaars
die in andere technieken
werkzaam zijn; de beeldhou
wers komen dus ook nu weer
achteraan. Een reden is daar
eigenlijk niet voor, want hoe
wel bij inventarisaties rijp en
groen elkaar afwisselen, is er
hier opvallend veel rijps bij.
Tijdens de regenweken is er in
de grote hal van De Klinker
een inleidende tentoonstel
ling geweest van kleinplastiek
en beeldhouwwerken die ge
brons
schikt waren voor een interi-
eure opstelling. Vlak voor dat
het echte zomerweer opnieuw
aanbrak werden de monu
mentale beelden in het stads
park opgesteld. De rozen
staan er nog wat verregend
bij, maar zij zullen zich wel
snel herstellen. Tussen de ro
zenperken en tegen de groene
zomen van het geboomte zijn
ruim twintig beelden ge
plaatst die een grote dlverti-
teit aan steilen, thema's en
vormen te zien geven. Van ho
ge totempalen tot terreinver
kenningen die zich nauwelijks
boven het maaiveld verhef
fen; van rauwe steenklompen
tot getrouwe figuraties van
een danseres, een lepelaar of
een regenworm. Tussen de
verfijnde botanie van de ro-
zenkweek doen de abstracte
beelden het beter dan de figu
ratieve. Een lepelaar van
brons door Jan van Baaren is
naast de vijver geplaatst; een
al te theatraal cliché in een
gestyleerd idealisme, dat door
de plaatsing alleen maar on
derstreept wordt. De hoge to
tempaal van René de Boer is
wel het hoogste accent in het
hele terrein, maar betekent
toch geen hoogtepunt, omdat
de organische suggestie aan
de huid van de zuil van mes
sing ln de natuurlijke omge
ving niet werkt.
Traditioneelzrmz
Het traditionele academisme
van Eddy Roos sorteert wel
effect; zijn extatische danse
res is buitengewoon fraai en
had wellicht nog meer geïso
leerd moeten worden opge
steld om tot volle pracht te
komen. Van verschillende zij
den wordt het oog brutaalweg
getrokken door een houten
staketsel met hard-roze be
kroningen, een .zeeanemoon"
van Frans van Weerden. Veel
van de andere beelden in het
hartje van het rosarium zijn
braaf figuratief, een neerknie
lende figuur van Lucas Klein
is er nog het aardigste van,
simpelweg in grote lijnen uit
een nog op te meten brok
hardsteen gehakt.
In de cultuurtuin met een
veelheid van vormen verliezen
de abstracte beelden het
minst aan kracht, verschillen
de danken hun kracht zelfs
mede aan de omgeving. De
kartonnen, uit regelmatige
viervlakken opgebouwde zuil
van Frank Reyn is een geome
trisch abstract teken dat met
de rozen meedeint ln de wind.
De zuil van kristallino van
Gjalt Blaauw is juist onwrik
baar en onaantastbaar; opge
bouwd uit gezaagde kubussen
van dit glinsterende steen
materiaal, heeft de beeldhou
wer de absolute vorm zelf aan
getast door met de botte bei
tel de hoeken te bewerken.
Blaauw weet er spanningen
tussen materiaal, vorm en
werkproces mee duidelijk te
maken. Dezelfde beeldhouwer
arrangeerde een kleine serie
brokken van verschillende
soorten hardsteen in schijn
baar spontane vormen.
De rauwheid van Blaauw
staat weer ln tegenstelling tot
de structuur van cortenstaal
die Slebe Hansma vervaardig
de. Hij bracht twee ruimtelij
ke driehoeken, grafiek met
een dieptedimensie, bij el
kaar. De complementaire vor
men verschillen van diepte,
houden elkaar in evenwicht,
maar trekken elkaar ook weer
uit balans. Frans Nieuwlaat
verwerkte eveneens corten
staal in zijn terrein verkennen
de situatie, maar hij bewerkte
dit materiaal niet. Twee recht
hoekige platen legde hij in het
gras en begrensde die plekken
met geteerde sparrenpalen.
Het is een eenvoudige en hel
dere groepering van een stuk
terrein, misschien wel een ant
woord op de romantische in
richting van het rosarium.
De resultaten van de vrijblij
vende fantasie van Egbert
Bos, twee beelden die hier
vlak bij opgesteld zijn, vallen
nauwelijks op: het lijken sok
kels zonder beeld of inscriptie.
Dan is de grote gele speel-
klomp die Martin den Hollan
der op een wat afzijdig gele
gen terrein mocht opstellen in
elk geval nog een object dat
even prikkelt. Dit allerlei uit
de beeldhouwkunst kan de
hele maand nog ln het stads
park van Winschoten bezocht
worden.
avontuur door bij een poging de Matter-
hom te beklimmen. Conclusie van deze
ervaring: de mens, oog in oog met de
onbarmhartigheid van het steenmassief is
een homo timens; de angst ia hem op het
lijf geschreven. Tegen het slot verschijnt
meneer Geisers gealarmeerde dochter Co-
rinne ln beeld om hem als een demente
bejaarde te verzorgen. Meneer Geiser
heeft de stenen natuur niet kunnen ban
nen met zijn papiertjes. De poging tot
eenheid ln berusting is onmogelijk geble
ken. De laatste trefwoorden keren terug
naar de mens: via „erosie", „eschatolo
gie", „coherent", „kastanjekanker", „co
horte" naar „beroerte of attaque". De
laatste bladzijden beschrijven het dorp
van meneer Geiser onder de vertrouwde,
zonnige omstandigheden. Het harmoni
sche, idyllische voert wederom de boven
toon. Kunnen deze bladzijden zonder iro
nie worden gelezen? Als het antwoord
ontkennend is, om wiens ironie gaat het
dan?
Frisch' vertelling „De mens treedt op in
het Holoceen" gaat over het ouder wor
den, de daarmee verbonden angsten en
het verzet ertegen. Meneer Geiser voert op
drie manieren strijd. Alle drie de manleren
mislukken. Het thema van deze vertelling
is boeiend. Het pessimisme aan het slot
vind ik respectabel (de tegenovergestelde
„gelovige" conclusie bij de 19e eeuwse
Oostenrijkse schrijver Adalbert Stiiter
vind ik overigens ook respectabel). De
opbouw van deze vertelling vind ik echter
minder geslaagd. De bij Frisch bekende
dagboekvorm met kleine, fragmentari
sche notities heeft ook hier model ge
staan. Door deze vorm ontbreekt de sa
menhang tussen de verschillende delen.
Dat het voor meneer Geiser een zaak van
leven en dood is om de muren van zijn
huis bepaalde geologische waarheden te
laten echoën, moeten we als lezers wel
aannemen. Maar dit wordt niet in het
verhaal zelf gerealiseerd. Meneer Geisers
overlevingsstrategie is in de tekst door de
bijzondere afdruk van de knipsels typo
grafisch zichtbaar gemaakt. Het blijven
echter geïsoleerde stukken „andere"
tekst Ze zijn niet werkelijk deel van het
vertelde. Met uitzondering van de aller
laatste knipsels vond Ik het vervelend om
al die encyclopedie-Informatie door te
moeten lezen. De vorm is hier geen verwe
zenlijking van het thema. De fragmentari
sche vorm staat hier de ontplooiing van
het thema ln de weg.
„De mens treedt op in het Holoceen" door
Max Frisch verscheen in de vertaling van
Wouter Donath Tieges bij nitg. Meulen
hoff te Amsterdam. De vertelling telt 138
blz. en kost 25 gulden.