Vreemdeling
in eigen land
'Zelfs mijn watermeloenen
mocht ik niet meer oogsten'
BEIT DA J AN (Westelijke Jor
daanoever) Eeuwenlang pen
delden de Palestijnse boeren van
Beit Dajan op de rug van een ezel
tussen hun dorp in de heuvels van
Samaria en de vlakte in de Jor-
daanvallei, waar zij mais, tarwe
en gerst verbouwden twee uur
heen en twee uur terug. „Wij zijn
zo opgegroeid. Onze vaders deden
het al", vertelt Aboe Jesj, de
moekhtar (het dorpshoofd) van
Beit Dajan. Hij heeft een groot
deel van zijn zeventigjarig leven
de dagelijkse reis door de bran
dende zon gemaakt. „Dat is het
enige wat wij kunnen", zegt hij.
De oorlog van 1967 en de bezetting die
daarop is gevolgd, hebben inmiddels al
wel aangetoond dat de 2500 bewoners van
Beit Dajan wel degelijk ook wat anders
kunnen. Vandaag werken zij als bouwvak
kers, timmerlieden, lassers en taxichauf
feurs, beroepen die dertien jaar geleden
voor de meeste dorpsbewoners even
vreemd en onvoorstelbaar waren als de
Joodse staat aan de andere kant van de
heuvels van Samaria.
i' Beit Dajan was eens het prototype van
een Arabisch agrarisch dorp op de weste
lijke Jordaanoever. In de afgelopen der
tien jaar is het echter steeds meer een
gemeenschap van landloze boeren gewor
den, een boerendorp zonder boerderijen,
waarvan de inwoners zich maar aarzelend
aanpassen aan een niet-agrarische econo
mie. Toch hebben zij de hoop niet opgege
ven dat de politieke omstandigheden zich
nog eens zo zullen wijzigen dat ze kunnen
terugkeren naar de leefwijze van hun
voorvaderen.
Afgenomen
De 24-jarige Wasif, die tot voor enkele
weken als lasser in Israël werkte, maakt
zich tot tolk van deze gevoelens: ,,Ik zou
honderd keer liever op het land werken en
in mijn eigen dorp leven dan dagelijks
naar de stad te moeten trekken of in de
woestijn te moeten werken. Maar de Israë
liërs hebben ons van ons land beroofd",
verzucht hij.
De inwoners van Beit Dajan beweren dat
de Israëliërs sedert de zesdaagse oorlog
vijftienduizend hectare van hun grond
hebben afgenomen voor de bouw van de
nabij gelegen Joodse nederzetting Hamra.
Het grootste deel van de twintigduizend
hectare grond die Beit Dajan gebruikte
voor het laten grazen van zijn geiten en
schapen is „om veiligheidsredenen" voor
de bewoners ontoegankelijk. Van de ach
tenveertigduizend hectare die Beit Dajan
oorspronkelijk bezat, heeft het dorp er
nog maar achtduizend over
Telegram
Eind 1969 kregen de bewoners van Beit
Dajan te horen dat het grootste deel van
hun land in beslag zou worden genomen.
Toen in april 1970 een aantal pachtboeren
het afgesloten land nog niet had verlaten,
werden hun huizen opgeblazen, hun kip
pen en schapen gedood en werd het voor
bebouwing gereed gemaakte land omge
ploegd. Toen de bewoners van Beit Dajan
daarop een protest indienden bij de mili
taire autoriteiten, kregen ze van de toen
malige minister van defensie Mosje Dajan
volgens hun eigen zeggen een telegram
met de volgende inhoud: „Jullie land werd
om veiligheidsredenen onteigend Het
land zal aan Jullie worden teruggegeven,
zodra deze veiligheidsredenen zijn ver
dwenen". Dajans telegram zou door de
militaire gouverneur aan de bewoners zijn
voorgelezen, overigens zonder dat deze
hun de tekst had willen overhandigen.
Vlak daarna was begonnen met de bouw
van Hamra.
Net als de meeste agrarische dorpen op de
beiders terug naar hun land. maar nu om
te gaan werken voor de nieuwe eigenaars.
Premier Begin stelt hier tegenover dat de
levensstandaard van de Arabieren op de
westelijke Jordaanoever sedert 1967 aan
zienlijk is gestegen. Toch blijft het con
flict aanleiding tot een leus, zoals die op
een muur in Hebron was gekalkt: „Ons
land is onze zuster. Je kunt ons geen van
tweeën afpakken."
Dagloon
De boeren van Beit Dajan hebben bere
kend dat zij. op basis van de prijzen van
voor juni 1967, door hun werk op het land
bijna zevenduizend gulden per hoofd per
jaar verdienden. Het dorp kon daar econo
misch van bestaan. De oogst van het land
was hoofdzakelijk bestemd voor eigen
consumptie en voor veevoer. Vrijwel nie
mand uit het dorp ging in de nabij gelegen
stad Nabloes werken.
De meeste mannen uit Beit Dajan werken
nu in Nabloes of in Israël. Wasif verdiende
als dagloner met zijn laswerk zeshonderd
Israëlische ponden per dag Daar ging een
derde vanaf voor de belastingen en moest
hij dagelijks nog vijftig pond neertellen
voor de reis tussen Beit Dajan en Israël.
Volgens zijn eigen berekening kwam Wa
sif daarmee op een inkomen van ruim
vierduizend gulden per jaar.
Tientallen anderen hebben Beit Dajan
definitief verlaten Ze zijn op zoek gegaan
naar banen in Jordanië of in de landen
rondom de Perzische Golf. Dorpshoofd
Aboe Jesj wijst als reden voor hun ver
trek aan: .Zij (de Israëliërs) hebben de
geest van dit dorp en het respect voor het
land vermoord. Zij hebben dit dorp ver
nietigd"
Joesoef Sjaheen heeft het gevoel „met een
mes in het hart te worden gestoken",
wanneer hij naar de vlakte van de Jor-
daanvallei gaat Met een stem verstikt
van emotie zegt hij: „Wanneer ik erheen
ga (naar de Hamra-nederzetting) en zie
hoe de Israëliërs mijn land bebouwen, heb i
ik het gevoel dat ik gek word. Wanneer ik
de macht had het leven te nemen van
degenen die mijn land hebben geroofd,
zou ik het doen".
Terug
Het conflict in het Midden-Oosten heeft
op de verschillende generaties in Beit Da
jan verschillende effecten. Het oude
dorpshoofd ziet de seculaire (niet-religieu-
ze) staat waarin joden, christenen en mos
lems gelijke rechten hebben als de enige
oplossing. Hij voegt daaraan toe „Iede
reen moet teruggaan naar waar hij van
daan kwam. De joden moeten terug naar
Europa en wij moeten terug naar Pales
tina".
De ongeveer 40-jarige Joesoef Sjaheen
lijkt optimistischer: „Het conflict zal ver
leden tijd zijn. als de Israëliërs de bezet
ting opheffen en er een Palestijnse staat
naast Israël wordt gesticht". De veel jon
gere Wasif valt hem dan opgewonden in
de rede: „Wij zullen nooit met elkaar kun
nen leven. Zij leren hun kinderen dat wij
geen rechten hebben en wij leren onze
kinderen dat zij geen rechten hebben
Zelfs met twee staten zal er geen vrede
zijn. Het is óf zij. óf wij-
Het gesprek wordt dan abrupt afgebroken
voor de moekhtar. „Luister", zegt hij, „ik
ben een oude man. Ik heb de Turkse en de
Britse bezetting meegemaakt en de Israë
lische. Ik heb mijn hele leven onder bezet
ting doorgebracht. Tijdens de Britse be
zetting ging het ons beter, maar er heerste
chaos. De Jordaniërs deden weinig om de
situatie te verbeteren. Maar de Israëliërs
zijn het ergst. Zij drijven onze jongeren
het land uit en ze pogen ons vreemdelin
gen te maken in ons eigen land"
De anderen kijken op hun horloge, staan
op en lopen weg om zich voor te bereiden
op het einde van de vastendag. Het is
Ramadan, ook in Beit Dajan.
Gezicht op Beit Dajan
door James Dorsey
westelijke Jordaanoever beschikte Beit
Dajan over vruchtbare vlaktes in de Jor-
daanvallei. In dat gebied werd onder de
vorige regering van de Arbeiderspartij,
naar een plan van wijlen oud-minister van
buitenlandse zaken Jigal Allon, een gordel
van burgerlijke nederzettingen gebouwd
als verdediging tegen een mogelijke aan
val vanuit Jordanië. De regering Begin
ontwierp een volledig nieuw nederzettin-
genbeleid, dat voorzag in voorposten
langs de heuvels van Judea en Samaria,
die door wegen die dwars door de westelij
ke Jordaanoever lopen, met elkaar ver
bonden worden.
Eigendom
Het is voor de boeren van Beit Dajan heel
moeilijk om aan te tonen dat de grond, die
hun voorvaderen al in de Turkse tijd be
bouwden, inderdaad hun particulier ei
gendom is. Onder de Turken droegen zij
een tiende van de opbrengst van hun land
af aan de koloniale heersers als belasting.
Tijdens het Britse mandaat bleven ze be
lasting betalen, maar het land werd toen
geregistreerd ten name van de penning
meester van het mand a a ts bes tuur. Pas de
Jordaanse regering erkende in 1955, vijf
jaar na de annexatie van de westelijke
Jordaanoever, het eigendomsrecht van de
boeren.
De boeren van Beit Dajan betaalden per
jaar een dinar per hectare op hun naam
geregistreerd land. Omdat het land niet
nauwkeurig getaxeerd werd, kregen de
boeren echter geen eigendomsdocumen
ten. Een van hen, Joesoef Sjaheen: „Dat
was ook niet nodig. Elke boer wist precies
welk stukje land van hem was en wat aan
anderen toebehoorde."
Voor Joesoef is boven alle twijfel verheven
wie de eigenaar van het land in de Jor-
daanvallei is. De Israëlische regering be
schouwt vele Palestijnse boeren echter als
krakers, die nu profiteren van land dat
eens de hasjemitische troon toebehoorde,
grond die door Israël nu als staatseigen
dom beschouwd wordt.
In die redenering past de stelling van de
regering-Begin dat Joodse nederzettingen
nooit op particulier Arabisch bezit worden
gebouwd. Eli Landau, ten medewerker
van minister van landbouw Arrik Sjaron,
geeft echter wel toe dat de wegen naar de
nieuwe nederzettingen soms door particu
lier bezit aangelegd moeten worden. „Net
als in de Verenigde Staten en elders wordt
ook in Israël de grond die nodig is voor de
aanleg van een weg onteigend. Maar we
betalen de schade tot de laatste cent".
Soorten landHMM
Palestijnse advocaten, die de landbezit
ters van de Westelijke Jordaanoever voor
Israëlische rechtbanken verdedigen, on
derscheiden drie soorten grondbezit:
Mulk land; dat is particulier bezit waar
voor de eigenaar duidelijke en onomstre
den eigendomspapieren heeft.
Meri land; voor dit soort land bestaan
geen duidelijke eigendomspapieren, maar
het wordt al tientallen jaren door de be
trokken boer bebouwd. Meri land staat
met het oog op het betalen van belasting
geregistreerd bij het Jordaanse ministerie
van financiën.
Jiflik land; dit soort land wordt even
eens al tientallen jaren door Arabische
boeren bebouwd. Tijdens het Britse man
daat stond dit land geregistreerd op naam
van de Turkse sultan. Volgens de boeren
erkenden het Britse mandaatbestuur en
de Jordaanse regering hen als rechtmati
ge eigenaars van het land. Voor 1967 zou
Jordanië al begonnen zijn aan de taxatie
van het land om de boeren eigendomspa
pieren te kunnen geven.
Tenslotte zijn er op de westelijke Jordaan
oever stukken land die eigendom zijn van
de overheid. Het zou hierbij gaan om
625.000 hectare van de totale oppervlakte
van 6,6 miljoen hectare die de westelijke
Jordaanoever omvat. Dit gebied bestaat
vooral uit woestijnland, bossen en het
land op de toppen van heuvels dat veelal
onvruchtbaar is.
Vanwege de omstreden definitie van par
ticulier grondbezit is het vrijwel onmoge
lijk om vast te stellen hoeveel privé bezit
voor de zevenenzestig Joodse nederzettin
gen op de Westelijke Jordaanoever ontei
gend werd. Vertegenwoordigers van wes
terse vrijwilligersorganisaties die op de
westelijke Jordaanoever werkzaam zijn,
schatten dat negentig procent van het
land voor de Joodse nederzettingen eigen-
dom was van Palestijnse boeren.
De Palestijnen stellen dat de landonteige-
ningen en de stichting van nederzettingen
enkele duizenden boeren landloos hebben
gemaakt. Velen keren als eenvoudige ar-
ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1980
TROUW/KWARTET
BUITENLAND
Joodse nederzettingen, redeneert de regering-Begin, worden
trimmer gebouwd op land dat Arabisch bezit is. En inder-
daad. hoe moet de Arabische boer wiens voorvaderen al de
s grond bewerkten bewijzen dat het land op de bezette westelij
ke Jordaanoever van hem is? De Turken, de Britten en de
Jordaniërs hadden geen belangstelling voor de grond, zo
lang de boeren maar belasting betaalden.
Pas kort voor de oorlog van 1987 begon Jordanië te overwe
gen de boeren eigendomspapieren te geven. Daar is het niet
meer van gekomen, en dus verzucht ex-boer Aboe Ali: „Als
zij ons het land afnemen, heeft het geen zin meer om verder
te leven".
yy - j
gjgt. Tl H -sf-- h
KARAWA TAHTA
(Westelijke Jordaan
oever) Aboe Ali
woont met vrouw en
zes kinderen onder
een zinken plaat, on
dersteund door lege
vaten. Zijn onderko
men staat langs de
weg tussen Jericho
en Beit Sjan. Op 15
mei kreeg hij bezoek
van majoor Kamel
van het militaire gou
vernement in Jeri
cho. Deze dreigde
toen met de vernieti
ging van zijn hut als
hij er zou blijven wo
nen. Daarop bouwde
Ali een nieuwe hut
aan de westkant van
de weg, maar het Ie-,
ger beval hem ook die
af te breken.
Het is voor Aboe Ali DE
DERDE KEER IN DER
TIEN JAAR. Hij wijst op
de nabij gelegen Joodse
nederzetting Masua. Ma-
sua staat op het land waar
voor 1967 het Palestijnse
dorp El Ajajre lag. Tijdens
de zesdaagse oorlog werd
het dorp voor drie kwart
vernietigd. De Israëliërs
dwongen de nog overgeble
ven bewoners van het dorp
te vertrekken en stichtten
er een nieuwe nederzet-
plan daarvoor hadden
goedgekeurd, trokken zij
die goedkeuring plotseling
zonder opgaaf van redenen
weer in. Het project zou
worden gefinancierd door
een hulporganisatie van de
Verenigde Naties en zou
achtduizend hectare land
kunnen irrigeren. Volgens
Daoed Istanboeli, een van
de agrarische ingenieurs
die zich met het project
bezig hielden, zou minister
van landbouw Sjaron de
Amerikaanse ambassa
deur in Israël. Samuel Le
wis, hebben laten weten:
„Israël zal geen wateront
wikkeling in de Faravallei
toestaan."
Woordvoerders van het Is
raëlische militaire bestuur
ontkennen dat zij het oog
op het land in de Jordaan-
vallei ten noorden van Jeri
cho hebben laten vallen.
„Het land is van hen, daar
over kan geen twijfel be
staan," aldus een van hen.
De betreffende officier
wijst er echter wel op dat
het leger in dit gebied
schietoefeningen houdt.
„Het is niet aangenaam,
maar wij willen niet dat de
plaatselijke bevolking ge
wond raakt. Doordat wij
de Sinal'-woestijn hebben
teruggegeven, is ons land
kleiner geworden. We heb
ben ruimte nodig voor mili
taire oefeningen. Daarbij
kan het gebeuren dat men
sen benadeeld worden."
ting. Een van de Palestij
nen die daarbij zijn huis
kwijt raakte was Aboe Ali.
Twee kilometer van dë
plaats waar hij nu woont,
bezat Aboe Ali een stuk
land van 75 hectare. Dit
werd direct na de zesdaag
se oorlog „om veiligheids
redenen" afgesloten. Aboe
Ali zegt dat hij daarvoor
nooit compensatie heeft
gekregen. „Mijn familie
woont in dit gebied sedert
de tijd van de Turken," al
dus Aboe Ali. „Ik heb ma
joor Kamel gebedeld om
nog een paar dagen op
mijn land te mogen blij
ven, tot ik de watermeloe
nen had geoogst. Maar hij
wilde er niet van weten."
Wanhoop
Zittend op een matras in
de brandende zon, terwijl
zijn witte kaffijeh (Arabi
sche hoofddoek) in de
woestijnwind wappert,
zegt hij verbitterd: „Wan
neer de Israëliërs het land
inpikken, ga ik met mijn
gezin op de hoofdweg sla
pen. Laat ze maar over ons
heen rijden. Als zij ons het
land afnemen, heeft het
Aboe Ali
geen zin meer om verder te
leven."
Aboe Ali is niet de enige
die de wanhoop nabij is.
Palestijnse landeigenaren
en pachtboeren in het dorp
Karawa Tahta vrezen de
inbeslagneming van hun
vruchtbare grond door de
Israëlische autoriteiten.
Hun land is het enige nog
overgebleven Palestijnse
grondbezit van enige om
vang in de Jordaanvallei
ten noorden van Jericho.
Aan uitdrukkelijke verkla
ringen van het militaire be
stuur dat Israël niet van
plan is hun land op te ei
sen. hechten ze weinig ge
loof. Ze zeggen dat de Is
raëliërs de onderkomens
van boeren in de Faravallei
herhaaldelijk vernield of
beschadigd hebben. Van
een Israëliër die David
heette, kregen ze te horen
dat ze moesten vertrekken.
Een vrouw in het dorp
wijst op drie op de muur
van een huis gekalkte krui
sen en zegt: „David wees
naar de hele omgeving en
beval mij aan iedereen te
vertellen dat wij moesten
vertrekken en dat de nui-
zen zouden worden vernie
tigd. Hij dreigde mij in de
gevangenis te stoppen, als
ik het niet zou doen."
De landeigenaren zijn van
de pachtboeren afhanke
lijk voor de bebouwing van
hun land. De meeste
pachtboeren leven in de
wat koelere dorpen in de
heuvels, maar slapen in het
najaar en in de winter,
wanneer zij hun velden be
werken, in hutten op het
land.
Water
Het wantrouwen van de
Palestijnen in deze streek
is nog versterkt door de
Israëlische weigering om
toestemming te geven voor
de aanleg van een water
pijpleiding in de Faraval
lei. In 1978 toonde een on
derzoek de behoefte aan
zo'n leiding aan. Hoewel de
Israëliërs aanvankelijk een