De NAVO in Rotterdam
Toen de wereld nog leeg was
De boodschap
van Lea Dasberg
en de uitingsvrijheid
Ergens naartoe groeien
door Guus van Hemert
In Maastricht zag ik het ineens
weer. Een kennis had mij
meegenomen naar de enige
wijngaard in Nederland. Die ligt
opzij tegen de Sint Pietersberg. Met
een grote sleutel opende hij het
poortje en begon mij aan te wijzen
welke druivenrassen verbouwd
werden Maar ik lette niet op wat hij
zei. want vóór mij opende zich een
uitzicht zo mooi dat ik voor niets
anders meer aandacht kon hebben.
Op die plek had vroeger een
klooster gestaan, en ik dacht: ja,
daar heb je het weer. Toen de
wereld nog leeg was, zijn er mensen
geweest die het zintuig bezaten om
de perfecte plek uit te kizen. Ook
hier: net genoeg verbondenheid met
de heuvel en juist genoeg overzicht
over de lengte van de Maas. om
jezelf ideaal genesteld te voelen op
het aardoppervlak
Die kunst lijkt verloren, al was het
alleen maar omdat de mogelijkheid
om een leeg land te vinden, al zoveel
eeuwen achter ons ligt. Daarom let
je er ook niet op als je reist. Je kijkt
naar gebouwen, maar vraagt je niet
af waarom uit de ooit vele
mogelijkheden juist die plek
gekozen werd
Maar soms is dat zo overweldigend
mooi gedaan dat je voorgoed attent
gemaakt wordt op het verschijnsel
van de eerste plaatsing/in een
ongeordende ruimte. Voor mij
gebeurde dat in Griekenland bij de
drieduizend jaar oude burcht van
Agememnoon in Mycene. Stenen in
de eenzaamheid, overdekt met
klaprozen en geurende thijm Een
tapuitieen „witte stip met
vleugels") fladderde over de ruïnes.
Maar toen ik door dit
schilderachtige kleingoed heen op
de grote golvingen van het land
ging letten, zag ik welke plek men
gekozen had. Een terreinverheffing,
maar niet uit de hoogte, want aan
'de rugzijde rezen links en rechts
twee grotere heuvels op, met een
aflopend dal daartussen. Vóór je de
vlakte. De burcht staat dus op een
verhoging midden in het dal waar
dit in de vlakte overgaat. Een
magistraal uitgezochte
tussenhoogte. Alle heuvels doen
mee.
Datzelfde viel mij op bij een
monument waar ik eigenlijk niet
veel van verwacht had, maar waar
een toerkaart van de Engelse
spoorwegen mij toevallig in de
buurt bracht. Stonehenge, die
voorhistorische heilige kring
gigantische stenen. Niets
verwachten is een goede
voorbereiding. In een landschap
van zachtglooiende heuvels zie je al
van verre hoe het oeroude
monument niet de hoogste maar
een middelhoge top bekroont.
Uitgewogen keuze die met religie,
strategie, haalbaarheid, maar
evident ook met schoonheid moet
hebben samengehangen.
Een bijzonder gegeven is natuurlijk
het overzien van een rivier en in
Nijmegen moet het Valkhof, met
een naar je toebuigende bocht van
de stroom (die je dus ziet komen en
gaan) een unieke plek geweest zijn,
met name toen de bruggen er nog
niet waren. Hoe fraai die thans ook
naar de andere oever springen, de
harmonie die de bouwers van de
burcht ooit voor ogen zagen, was
van groter afmetingen.
Wanneer je de verhouding van plek
en architectuur in je kijken betrekt,
geeft dat een heel bepaalde
vreugde. Je maakt even het
moment mee dat het nog anders
kon, beleeft het ogenblik dat de
boeiende schimmel van de cultuur
hier en niet elders begon uit te
breken
De kans om zo'n moment in
realiteit te beleven, is in onze tijd
nog niet helemaal verdwenen Er
zijn nog mensen die. in een Derde-
Wereldland of hier, de keuze
moeten maken waar een huis,
fabriek of kerk in de natuur te
plaatsen. Dat kan gebeuren alleen
denkend, dus slecht, of denkend en
dromend, dus goed. In landen met
een minder strak ruimtebeleid dan
het onze: België, Frankrijk. Italië,
heeft de economische opbloei van
de zestiger jaren hele gebieden: het
landschap van Cézanne, het
landschap van Ovidius, met
vrijstaande eerste of tweede huisjes
als met een kwaadaardige uitslag
overdekt.
Terug naar vrolijker geluiden. Een
missionaris uit Java vertelde mij
eens hoe prachtig de kerkjes in die
streek in het landschap lagen en hij
wist nog hoe dat kwam: zijn
voorganger, die ze gebouwd had,
was een man die vaak te fiets die
streek doorkruiste. De extasen van
.zijn tochten waren als vanzelf
vertaald in trefzekere plaatsen voor
de gebouwtjes. Zo hoor je even hoe
die dingen gebeuren en natuurlijk
altijd al gebeurd zijn.
Nu ik hierover spreek, komt me het
Latijnse versje in gedachten dat ik
ooit bij prof. Mönnichs las. Het gaat
over kloosterstichtingen
Benedictus montes amabat,
Bernardus valles. Benedictus
547) hield van de bergen, Bernardus
1153) van de dalen. En zo is het.
Vaak liggen benedictijnerklooster
hoog (Montecassino! Stift Melk a.d.
Donau!), terwijl de benedictijner
hervorming van Bernardus
onontgonnen moerasgebieden
opzocht. En nu nog, als je in
Frankrijk een cisterciënzerklooster
opzoekt, rij je eerst door een land
dat steeds eenzamer wordt, óver
wegen die langzaam dalen en dalen
tot je, bij het klooster aangekomen,
het water hoort klateren tot onder
de gebouwen toe
Het versje heeft nog een regel:
Moenia Franciscus, magnas
Ignatius urbes. Franciscus 1226)
hield van ommuurde plaatsen.
Ignatius 1556) van de grote
steden. De 13e eeuwse
bedelmonniken bouwden
inderdaad hun klooster in de
nieuwgestichte steden en in de 16e
eeuw maakten de huizen van de
Jezuieten deel uit van de groeiende
agglomeraties. Prof. Mönnichs
voelt zich thuis bij deze laatste
situatie en vat dat samen met: voor
mij spreekt God Amsterdams.
Vestiging in een leeg land. Wij
mogen niet van het onderwerp
afstappen zonder die magistrale zin
te vermelden waarmee ons
grondgebied uit de woordeloosheid
van de prehistorie opdook. Ik
bedoel die waarmee de romein
Tacitus, met de brede blik van een
veroveraar, in één haal de
stedenloze delta schetst: „De Rijn
wordt bij het begin van het land der
Batavieren als het ware in twee
rivieren verdeeld en behoudt zijn
naam (en wildheid) waar hij langs
Germanië trekt tot hij zich met de
zee mengt; an de gallische oever
vloeit hij breder en rustiger: de
mensen die er langs wonen geven
hem hier een andere naam: de Waal;
spoedig verandert ook deze naam in
die van de rivier de Maas; door de
immense monding van deze stort
dit deel zich uit in dezelfde zee"
(Annalen II.6).
Wanneer u IJssel, Eem en Vecht
mist, is er de beschrijving van
Plinius, een paar jaar vroeger: „Aan
de noordkant stroomt de Rijn uit in
een merengebied, aan de westkant
in de rivier de Maas; midden tussen
beide behoudt hij onder eigen naam
een niet al te grote bedding" (Nat
Hist. IV. 101)
Beide citaten tekenen ons land in
bijna ongerepte staat.
Door met dit alles bezig te zijn,
begin ik mij bewust te worden van
de plek waar ik zelf woon. Tien-
hoog, uitkijkend over het land van
Maas en Waal, dat is van twee
rivieren die miljoenen jaren oud en
sinds tweeduizend jaar beschreven
zijn; aan het Maas-Waalkanaal dat
dateert uit het jaar van mijn
geboorte. Van dit plekje dertig
meter boven de grond ben ik de
eerste bewoner. Nooit heeft iemand
van hieraf naar de zonsondergang
gekeken. Ook in dit volle land zijn
wij nog steeds bezig om plaatsen in
de ruimte te zoeken. Anders dan
Agememnoon of Bernardus.
Ingepakt tussen de zorgen en
angsten van je buren. Magnas
Ignatius urbes. In de grote
agglomeratie, waar Ignatius het
zocht. Maar evengoed tegenover het
heelal.
door H. J. Neuman
De burgemeester van zo'n grote ha
venstad als Rotterdam kan zijn
werk bijna niet goed doen als hij
niet beschikt over een buitengewo
ne feeling voor de buitenlandse po
litiek. Vele anderen kwaliteiten
zijn voor deze functionaris even
eens onmisbaar. Maar als de burge
meester niet een tamelijk nauw
keurig beeld heeft van de wereld
die haar goederen in Rotterdam
haalt en brengt, dan is hij sterk
gehandicapt. De internationale er
varing waarover André van der
Louw beschikte toen hij in het bur
gemeestersambt stapte had hij o.m.
opgedaan als voorzitter van de
Partij van de Arbeid. Zijn functie
in Rotterdam heeft hem in staat
gesteld deze ervaring nog aanzien
lijk uit te breiden. Als burgemees
ter Van der Louw derhalve een
toespraak houdt bij de opening van
een NAVO-tentoonstelIing van de
Atlantische Commissie in het Rot
terdamse stadhuis (vandaag een
week geleden), dan is daar geen
dilettant aan het woord. Dat hij
NRC-Handelsblad toestaat zijn
volledige tekst af te drukken (afge-'
lopen dinsdag) duidt er bovendien
op dat hij er de nodige zorg aan
heeft besteed en dat hij met het
resultaat niet ongaarne voor de
dag komt. Een serieuze bijdrage
aan de discussie derhalve van ie
mand die weet wat hij zegt.
Burgemeester Van der Louw stelde
in zijn toespraak dat hij niet be
hoort „tot degenen die vinden dat
Nederland het Atlantisch Bondge
nootschap moet verlaten". Op dit
punt zal het concept-programma
van de Partij van de Arbeid van
haar oud-voorzitter dus geen tegen
kanting ontmoeten. De argumen
ten die hij voor zijn standpunt aan
voerde omschreef hij negatief,
naar hij zei omdat de nuances dan
beter tot uitdrukking komen. Zijn
eerste argument was: Nederland
heeft ertoe bijgedragen dat de NA
VO thans over een assortiment wa
pens en over een bepaalde stategie
beschikt; Nederland draagt daar
voor een zekere verantwoordelijk
heid en daaraan kan het zich door
uittreding niet werkelijk onttrek
ken. Het tweede argument van de
heer Van der Louw hield in dat we
met zijn allen moeten streven naar
vermindering van troepen en wa
pens, naar ontspanning in het alge
meen en tenslotte naar ontbinding
van NAVO en Warschaupact; deze
doelstellingen komen niet dichter
bij als je er niet eerst bloksgewijs
en in contacten tussen de beide
blokken over praat. Als derde en
laatste argument noemde de burge
meester, en nu citeer ik hem ietter-
lijk: „Ik twijfel er aan of uittreding
van Nederland de vrede één stap
dichter bij brengt".
Bij de uitwerking van dit laatste
argument bleek nog eens dat de
heer Van der Louw zijn woorden
tot hier zorgvuldig had gekozen.
Hij zei niet: bij uittreding ZIJN de
handen schoon, maar: LIJKEN ze
schoon. Even tevoren had hij im
mers betoogd dat je door uittre
ding je verantwoordelijkheid voor
de bestaande arsenalen nooit wer
kelijk kunt ontlopen. Aangezien ik
toevallig ook een tegenstander ben
van uittreding van Nederland uit
de NAVO (althans in de voorzien
bare toekomst), zal ik niet probe
ren de grond onder dit argument
van de heer Van der Louw weg te
halen, bijvoorbeeld door te verwij
zen naar bekende zegswijzen als
„beter ten halve gekeerd dan ten
hele gedwaald". Om dezelfde reden
weersta ik ook graag aan de verlei
ding bij zijn tweede argument aan
te tekenen dat op het gebied van de
wapenbeheersing en -verminde
ring tot dusver geen enkel resul
taat is behaald dat te danken is aan
overleg tussen de beide blokken.
Neen, ik verheug mij erover als de
heer Van der Louw zich bij zijn
voortgezet verblijf in de NAVO
gesteund weet door de drie boven
genoemde argumenten. Bijna had
ik geschreven: voldoende gesteund
weet. Maar net op tijd herinnerde
ik mij dat de Rotterdamse burger
vader zijn opsomming vooraf had
laten gaan door de woorden „onder
andere". Behalve de argumenten
die hij noemde houdt hij er dus een
of meer andere achter de hand die
hij niet noemde. Op zichzelf hoeft
daar geen enkel kwaad achter te
steken. In tien minuten tijds kan
zelfs de eerste burger van Rotter
dam niet de hele wereld behande
len. Het hoeft ook niet per se onoir-
baar te zijn als je bij wat je gaat
zeggen eerst je gehoor eens aan
kijkt.
Toch vind ik het een opmerkelijke
prestatie van de heer Van der
Louw dat hij kans zag in zijn toe
spraak geen enkele keer termen als
„Afghanistan" of „de Perzische
Golf" te noemen. Hij kan niet ge
dacht hebben: „dat valt allemaal
buiten het verdragsgebied van de
NAVO en daar kan ik voor de At
lantische Commissie dus niet over
spreken". Want hij maakte wel de
gelijk een paar rake opmerkingen
over de Derde Wereld en over Chi
na en die liggen ook niet in het
NAVO-gebied. Trouwens, als bur
gemeester van zo'n belangrijke ha
venstad weet hij maar al te goed
dat een enigszins langdurige onder
breking van de olietoevoer, of die
haar oorzaken nu binnen of buiten
het NAVO-gebied vindt, catastro
fale gevolgen kan hebben voor de
hele Westelijke wereld, met West-
Europa voorop. Het zal hem dus
zeker moeite hebben gekost deze
termen achterwege te laten. De
vraag is: waarom sprak hij ze dan
niet uit, al was het maar één keer?
Aan het begin van zijn toespraak
zei de heer Van der Louw dat de
bescherming van vrede en veilig
heid „een vitale vraag" is. Ik zeg
het hem met overtuiging na, maar
ik stel tevens vast dat hij vervol
gens het woord „vrede", al of niet
door J. F. Samsom
Sinds de rellen van 30 april neemt de discussie in krant en
opinieblad toe over de uitingsvrijheid en het gebruik daar
van in met name de media. Daaronder in dit verband
vooral te verstaan radio en teevee, alsook de al genoemde
gedrukte. Niet dat er voordien in kleinere kring geen
gesprekken gevoerd werden, zeer geëmotioneerd soms.
Maar 't lijkt alsof de Amsterdamse gebeurtenissen de
druppel waren die bij sommigen de emmer deed overlopen.
Zij maakten zich tolk van stellig een groot deel der zwijgen
de meerderheid
Van het daar levend onbehagen zijn
de talloze ingezonden stukken in
schier alle bladen een duidelijk
symptoom. Geerink Bakker gaf in
een drietal nummers van de NCRV-
gids een samenvatting van het pro
bleem. Refererend o.a. aan artike
len van prof. dr. Van der Meiden in
Trouw en Van Wijnen in Het Parool.
Recentelijk gaf Van der Meiden in
Nieuwsnet nog eens heel concreet
op bepaalde punten zijn mening.
Vanwaar dat onbehagen? Die dui
delijke verontwaardiging in vrijwel
alle ingezonden stukken, in nijdige
opzegging van abonnement of lid
maatschap, enz.? Zeker, men ver
oordeelt de gebeurtenissen die
plaatsgrepen. Maar zit er niet meer
achter? Heeft men bepaalde
nieuwsfeiten eenvoudig niet willen
horen of zien? Of althans op een
andere wijze? Speelt wellicht de be
grijpelijke frustratie van eigen
machteloosheid een belangrijke
rol? Begrijpelijk omdat men zich
nauwelijks adequaat verweren kan.
Toch meen ik dat zwaarder nog
weegt het niet kunnen aanvaarden
van een maatschappijbeeld dat
meer en meer negatief gekleurd
wordt. Wanhoop en woede krijgen
continu voeding door een troostelo
ze informatiestroom die geen uit
zicht openlaat.
Allemaal waar?
De kritische consument stelt te
recht de vraag of het allemaal wel
waar is wat ons verteld wordt. Van
daar bij velen de roep om zoge
naamde objectieve informatie. Een
nog steeds verbazingwekkend wijd
verbreide illusie. Immers, hoog
stens kan er sprake zijn van een
zakelijke, redelijk evenwichtige
weergave van de feiten. Maar reeds
selectie en rangschikking brengen
onvermijdelijk de persoonlijke me
ning van de auteur aan het licht, om
maar niet te spreken van zijn toe
lichting en commentaar. „Niets is
geheel waar en ook dat niet" is al
een oud citaat. Eenzijdigheden en
vertekeningen zijn niet te vermij
den. Bovendien, het aanzetten van
accenten en wat chargeren van te
genstellingen is leuk, geeft kleur en
reliëf aan de informatie, werkt over
tuigend. (En doet het commercieel
vaak ook nog goed, al mag je dat in
sommige kringen alleen maar
denken.)
Maar hoever mag je gaan? Voor zich
verantwoordelijk voelende informa
tiemakers en -doorgevers een pro
bleem van aanhoudende zorg. Laat
dat zo blijven! Want het alternatief
in samenstelling met een ander be
grip, nog zeven maal heeft gebruikt
en het woord „veiligheid" niet een
maal. Het eerste juich ik toe, het
tweede begrijp ik niet. Het leidde
ook tot kromme redeneringen, met
name in het tweede deel van 's bur
gemeesters toespraak, waar men
de indruk kreeg dat tijdnood hem
parten speelde. Want slechts als je
met geen enkel woord spreekt over
Afghanistan, over de voortdurende
opbouw van de sovjet bewapening
of over de Westelijke veiligheids
belangen die aldus in de knel drei
gen te komen, slechts dan kun je
volhouden dat iedere reactie onzer
zijds op dit alles de ontspanning
bedreigt en de wapenwedloop
gaande houdt.
Iemand met de verantwoordelijk
heden van de heer Van der Louw
mag het, dunkt mij, ook niet laten
bij de constatering dat het „in ons
deel van de wereld met zijn rege
ringen met kleine meerderheden,
met zijn pluriformiteit, met zijn
vele partijen, met zijn vrije discus
sie, en niet te vergeten met
zijn teruglopende welvaart" steeds
moeilijker wordt hogere bewape
ningsuitgaven aanvaard te krijgen.
Of dit nu waar is of niet, het ont
slaat de personen die pretenderen
leiding te geven toch zeker niet van
de plicht zelf naar eer en geweten
te ramen hoe groot de vredeskan-
sen en hoe ernstig de gevaren voor
de veiligheid zijn. Indien zij bij
voorbaat al weten dat die raming
precies zal overeenstemmen met
wat de maatschappij thans bereid
lijkt te aanvaarden, dan blijven zij
onder de maat. Dan gebruiken zij
wel zwaarwichtige woorden, maar
zij volgen in wezen de heersende
mode.
b.v. dat linkse en rechtse dictaturen
bieden is niet aanlokkelijk. De in de
ideologische lijn liggende voorlich
ters daar hebben als eerste op
dracht: indoctrinatie. Wie b.v. de
schoolboeken in sommige Oostblok
landen bekijkt om nu maar eens
een ander medium te noemen
huivert van de hardheid en het raffi
nement van de beïnvloeding. Al
lijkt het er gelukkig meer en meer
op dat op langere termijn de niet
aflatende eenzijdigheid niet zo ef
fectief werkt. Maar genoeg hierover.
Oratie
Van essentiële betekenis nu voor
een verantwoord gebruik van de
uitingsvrijheid is naar mijn mening
de boodschap die prof. Dasberg in
haar onlangs uitgesproken oratie
heeft doorgegeven. Zeker, zij sprak
gevolge haar leeropdracht tot op
voeders en pedagogen. Maar aan
wat zij te zeggen had over de wijze
waarop aan kinderen de wereld kan
worden gepresenteerd, mag een wij
dere strekking worden gegeven.
Wat doen uitgevers, redacteuren,
journalisten, programmamakers
immers anders dan een stuk wereld
aanbieden aan lezers, luisteraars,
kijkers?
„Pedagogie in de schaduw van het
jaar 2000" is de titel, gevolgd door
een veelzeggend alternatief „of
Hulde aan de hoop". Lees je dan op
de volgende bladzij de opdracht,
waarin het woord Holocaust voor
komt, dan is duidelijk dat eeuwen
lange Joodse traditie en geloofser
varing in wat verder volgt merkbaar
zullen zijn.
Enkele grepen
Nu dan eerst enkele grepen uit de
inhoud, genomen uit de eerste drie
hoofdstukken.
„Achteromzien of vooruit" De
pedagoog kijkt naar de toekomst,
bezig als hij is met opvoeding tot
volwassenwording. Maar achterom
zien is onmisbaar „zoals de automo
bilist in zijn achteruitkijkspiegel
kijkt om verantwoord vooruit te
rijden". En bij dat omzien wordt het
„millenarisme" gesignaleerd. Wat
daaronder te verstaan wordt verde
rop duidelijk. Dan begint al bij de
titel van het volgende hoofdstuk.
„Ondergangsverwachtingen rond
het jaar 1000" De getallenmys-
tiek stammend uit de joods-christe
lijke traditie wordt met wat daar
bij zoal te pas komt onder de loep
genomen. iDe belangrijkste elemen
ten blijken angstwekkende ver
schijningsvormen mee te brengen
zoals ongekend fanatisme, specula
tief chiliasme, anarchie en afkeer
van het eigentijdse.
Ondergangsverwachtingen rond
het jaar 2000" Er blijken frappan
te overeenkomsten te bestaan met
de uitingen rond het Jaar 1000. De
auteur toont zich ongerust over de
desastreuze gevolgen van de nieuwe
ondergangsangst. Als in een film
worden ons de mytische en mys
tiek-neurotische uitwassen in lo
gisch verband voor ogen gesteld.
Geen opwekkend beeld!
„Het antwoord van de pedagogie"
heet het vierde en laatste hoofd
stuk.
„Ik heb kinderen en misschien
daarom een positieve levensinstel
ling. Ik kan niet leven met een we
reldbeeld toaarin niets maar dan
ook niets deugt. Dit citaat uit een
ingezonden stuk van „de modale
krantenlezer" P. Kremer uit Harme
ien, acht mevrouw Dasberg type
rend voor het levensgevoel van zeer
velen. Om die positieve, toekomst
gerichte levensinstelling te bevor
deren dient „de presentatie van
leed en onrecht gepaard te gaan
met de presentatie van hoop en
mogelijkheden tot verbetering".
Maar om dèt te kunnen moet de
hoop wel gegrond zijn op een diep
geloof. „Hij de pedagoog moet
er zelf in geloven om het over te
kunnen dragen."
Ik vrees de auteur toch wel enig
onrecht te hebben aangedaan met
deze enkele grepen uit een zo slui
tend kernachtig betoog. De lezer
neme zelf de brochure ter hand,
verschenen bij Boom-Meppel (Prijs
ƒ7.-)
Ook de media
Lea Dasberg sprak voor pedagogen
en opvoeders. Het lijkt onweerleg
baar dat haar conclusies in ten min
ste gelijke mate geldig zijn bij de
presentatie van de wereld via de
media. Juist omdat, anders dan bij
het onderwijs aan kinderen, de di
recte waamemingsmogelijkheid
van de reactie bij de consument
praktisch ontbreekt, is bij deze in
formatie-overdracht de grootste
zorgvuldigheid geboden Wie hier
het doem-denken wil helpen bestrij
den zal zonder verdoezeling van de
feiten de altijd aanwezige positieve
kant, de vaak kleine lichtzijde, niet
achterwege mogen lanten Het half
lege glas is altijd ook half vol!
Dat klinkt wel mooi, zal men zeg
gen, maar wat moet er nu aan be
vordering van een verantwoord ge
bruik van de uitingsvrijheid gedaan
worden? Wel. ik zou willen pleiten
voor een diepgaande gezamenlijke
studie van vertegenwoordigers uit
de meest betrokken groepen, ge
steund door deskundigen op het
gebied van de massacommunicatie.
Het kader waarin een verantwoord
gebruik van de uitingsvrijheid kan
functioneren dient nader bekeken.
Bestaande statuten, codes, regels
geïnventariseerd. Reeds aangedra
gen en nieuwe suggesties overwo
gen. (Ook of een wet ter bescher
ming van het publiek werkelijk no
dig is. Het Belgische „droit de ré-
ponse" waar eveneens Van der Mei
den als mogelijkheid op wees, lijkt
op zich een uitstekende gedachte;
het werkt bij mijn weten goed. biedt
gelegenheid tot weerwoord op ade
quaat niveau). Een en ander uiter
aard rekening houdend met de ei
genheid van elk medium
Zo'n studie behoeft niet te wachten
op overheidsinitiatief. Niet alleen
de maatschappelijke noodzaak, ook
de technische ontwikkelingen die
op dit terrein zeer snel verlopen,
vragen om spoed Dat een dergelij
ke studie moeilijk is. zal niemand
zich ontveinzen. Maar het gaat dan
ook om het behoud van de uitings
vrijheid!
Ten slotte. Lea Dasberg riep op tot
een strijd waarin „hoop. vertrouwen
en blijmoedige verwachting niet
overschaduwd mogen worden door
bitterheid en rancune Is het te
gewaagd om het geloof en de hoop
waarover zij sprak waarbij de
liefde impliciet is als uitgangs
punt en toetssteen voor het eigen
functioneren te nemen van ons al
len, christenen, werkzaam op het
terrein van informatieverstrek
king?
Wie dat te vrome woorden vindt,
bedenke dat vroom eigenlijk bete
ken dapper. Het is te hopen dat de
praktische vulling van deze begrip
pen dus intentie nauwelijks zal ver
schillen van die op 2 juni in de aula
van de Amsterdamse universiteit1
tot uiting kwam. Want er is van
daag de dag wijsheid èn moed nodig
om tegenover radicaal conservatief
of progressief negativisme vaak
aansluitend bij modieus doemden
ken evenwichtig te blijven.
J. F. Samsom is oud-voorzitter van
de raad van bestuur van de infor
matie en communicatie Unie N.V.
(Samsom/Sijthoff Wolters-Noord-
hoff) en voorzitter van „De Wilde
Ganzen".
door Hans Bouma
Afstanden bestaan er niet meer.
Dank zij de technische revolutie
van ons vervoerssysteem heeft onze
mobiliteit een ongekend hoge graad
bereikt. Waar we ook moeten zijn in
Nederland, auto, trein of bus weten
ons er in luttele uren te brengen.
Maar niet alleen Nederland, heel
Europa, in feite heel de wereld is
binnen onze horizon komen te lig
gen. Ook de meest afgelegen gebie
den zijn voor ons moderne vliegver
keer een kwestie van een dag. of van
twee dagen. De onmetelijke aardbol
van weleer is ingeschrompeld tot de
overzichtelijke globe op ons bureau.
Het klinkt paradoxaal, maar nu er
geen afstanden meer zijn, worden
de afstanden voortdurend groter
Het recordtempo waarmee we ons
verplaatsen, heeft de communicatie
tussen mensen en mensen en tussen
volken en volken bepaald niet be
vorderd. Ondanks de schijn van het
tegendeel zijn we steeds onbereik
baarder voor elkaar geworden. Ech
te ontmoetingen zijn uiterst zeld
zaam. Om in ons eigen land te blij
ven via een uitgebreid wegennet
zijn we rechtstreeks met elkaar ver
bonden, in een mum van tijd staan
we bij elkaar op de stoep, maar
niettemin leven we meer dan ooit
langs elkaar heen. Tallozen onder
ons lijden aan vereenzaming, ook al
krijgen ze misschien het ene bezoek
na het andere. Het lijkt er soms op,
dat de snelheid waarmee we elkaar
weten te vinden omgkeerd evenre
dig is met de kwaliteit van onze
contacten.
De vraag dringt zich op of wij als
mensen met name psychologisch
wel berekend zijn op de hoge snel
heden, waarmee we afstanden ple
gen te overbruggen. Ergens naartoe
gaan is niet in de laatste plaats:
ergens naartoe gróéien, ergens
naartoe léven. Reizen is niet alleen:
kilometers afleggen, maar ook: je
voorbereiden. Reizen is voor alles:
rijpen.
Een medemens is meer dan een
straat en een huisnummer. Een me
demens is een geheim en de wereld.
waarin hij woont, is een volstrekt
eigen wereld Willen we toegang
krijgen tot die wereld, dan zullen we
haar zeer behoedzaam en subtiel
moeten benaderen. Wanneer we
haar plompverloren binnenrukken
met het technische geweld van ons
moderne vervoerssysteem, komen
we nergens.
Hetzelfde geldt voor een vreemd
land, een vreemd volk, een vreemde
cultuur Eigenlijk zou je over je
tocht er naar toe maanden, wellicht
jaren moeten doen Zonder een
langdurig voorbereidend groeipro
ces blijf je onontkoombaar buiten
staander. Je maakt een oppervlak
kige trip, waar niemand wijzer van
wordt. Je zult je ogen wel goed de
kost geven, reeksen „plaatjes schie
ten", maar of je in werkelijkheid
ook wat ziet Op de keper be
schouwd is het maar een trieste
onderneming. Er is slechts sprake
van een schijncontact Op deze ma
nier kun je beter thuisblijven. Maar
niet alleen jij, ook het land, het volk
dat je bezoekt houdt er een kater
aan over Het voelt zich genomen.
Met je reisgids in de hand werk Je
efficiënt je programma af, geen be
zienswaardigheid sla je over, maar
nergens sta je echt even stil. Zoals
een man een publieke vrouw be
zoekt
Reizen, werkelijk reizen gaande
weg, stap voor stap naar iemand of-
naar iets toe leven heeft iets
ambachtelijks. Reizen is een vaar
digheid, een kunst, die je pas na
veel training meester bent. Reizen
moet Je leren. Reizen is: loskomen
van jezelf, je openstellen voor die
ander, dat andere, je langzaam in
die ander of in dat andere verplaat
sen. Wanneer je uiteindelijk op je
bestemming arriveert, bén Je er al
een poos. Je hart was je reeds voor
uitgesneld.
Reizen kost tijd. Maar de tijd, die je
ermee kwijt bent. is geen verloren
tijd. Onderweg gebeurt er iets met
je. Terwijl je toegroeit naar die an
dere mens of naar dat andere volk,
dat andere land. maak je een inner
lijk groeiproces door Je leeft dub
bel: je eigen leven en het leven, dat
je gaat delen. Hoe kan tijd beter
besteed worden?