De NAVO in Rotterdam Toen de wereld nog leeg was De boodschap van Lea Dasberg en de uitingsvrijheid Ergens naartoe groeien door Guus van Hemert In Maastricht zag ik het ineens weer. Een kennis had mij meegenomen naar de enige wijngaard in Nederland. Die ligt opzij tegen de Sint Pietersberg. Met een grote sleutel opende hij het poortje en begon mij aan te wijzen welke druivenrassen verbouwd werden Maar ik lette niet op wat hij zei. want vóór mij opende zich een uitzicht zo mooi dat ik voor niets anders meer aandacht kon hebben. Op die plek had vroeger een klooster gestaan, en ik dacht: ja, daar heb je het weer. Toen de wereld nog leeg was, zijn er mensen geweest die het zintuig bezaten om de perfecte plek uit te kizen. Ook hier: net genoeg verbondenheid met de heuvel en juist genoeg overzicht over de lengte van de Maas. om jezelf ideaal genesteld te voelen op het aardoppervlak Die kunst lijkt verloren, al was het alleen maar omdat de mogelijkheid om een leeg land te vinden, al zoveel eeuwen achter ons ligt. Daarom let je er ook niet op als je reist. Je kijkt naar gebouwen, maar vraagt je niet af waarom uit de ooit vele mogelijkheden juist die plek gekozen werd Maar soms is dat zo overweldigend mooi gedaan dat je voorgoed attent gemaakt wordt op het verschijnsel van de eerste plaatsing/in een ongeordende ruimte. Voor mij gebeurde dat in Griekenland bij de drieduizend jaar oude burcht van Agememnoon in Mycene. Stenen in de eenzaamheid, overdekt met klaprozen en geurende thijm Een tapuitieen „witte stip met vleugels") fladderde over de ruïnes. Maar toen ik door dit schilderachtige kleingoed heen op de grote golvingen van het land ging letten, zag ik welke plek men gekozen had. Een terreinverheffing, maar niet uit de hoogte, want aan 'de rugzijde rezen links en rechts twee grotere heuvels op, met een aflopend dal daartussen. Vóór je de vlakte. De burcht staat dus op een verhoging midden in het dal waar dit in de vlakte overgaat. Een magistraal uitgezochte tussenhoogte. Alle heuvels doen mee. Datzelfde viel mij op bij een monument waar ik eigenlijk niet veel van verwacht had, maar waar een toerkaart van de Engelse spoorwegen mij toevallig in de buurt bracht. Stonehenge, die voorhistorische heilige kring gigantische stenen. Niets verwachten is een goede voorbereiding. In een landschap van zachtglooiende heuvels zie je al van verre hoe het oeroude monument niet de hoogste maar een middelhoge top bekroont. Uitgewogen keuze die met religie, strategie, haalbaarheid, maar evident ook met schoonheid moet hebben samengehangen. Een bijzonder gegeven is natuurlijk het overzien van een rivier en in Nijmegen moet het Valkhof, met een naar je toebuigende bocht van de stroom (die je dus ziet komen en gaan) een unieke plek geweest zijn, met name toen de bruggen er nog niet waren. Hoe fraai die thans ook naar de andere oever springen, de harmonie die de bouwers van de burcht ooit voor ogen zagen, was van groter afmetingen. Wanneer je de verhouding van plek en architectuur in je kijken betrekt, geeft dat een heel bepaalde vreugde. Je maakt even het moment mee dat het nog anders kon, beleeft het ogenblik dat de boeiende schimmel van de cultuur hier en niet elders begon uit te breken De kans om zo'n moment in realiteit te beleven, is in onze tijd nog niet helemaal verdwenen Er zijn nog mensen die. in een Derde- Wereldland of hier, de keuze moeten maken waar een huis, fabriek of kerk in de natuur te plaatsen. Dat kan gebeuren alleen denkend, dus slecht, of denkend en dromend, dus goed. In landen met een minder strak ruimtebeleid dan het onze: België, Frankrijk. Italië, heeft de economische opbloei van de zestiger jaren hele gebieden: het landschap van Cézanne, het landschap van Ovidius, met vrijstaande eerste of tweede huisjes als met een kwaadaardige uitslag overdekt. Terug naar vrolijker geluiden. Een missionaris uit Java vertelde mij eens hoe prachtig de kerkjes in die streek in het landschap lagen en hij wist nog hoe dat kwam: zijn voorganger, die ze gebouwd had, was een man die vaak te fiets die streek doorkruiste. De extasen van .zijn tochten waren als vanzelf vertaald in trefzekere plaatsen voor de gebouwtjes. Zo hoor je even hoe die dingen gebeuren en natuurlijk altijd al gebeurd zijn. Nu ik hierover spreek, komt me het Latijnse versje in gedachten dat ik ooit bij prof. Mönnichs las. Het gaat over kloosterstichtingen Benedictus montes amabat, Bernardus valles. Benedictus 547) hield van de bergen, Bernardus 1153) van de dalen. En zo is het. Vaak liggen benedictijnerklooster hoog (Montecassino! Stift Melk a.d. Donau!), terwijl de benedictijner hervorming van Bernardus onontgonnen moerasgebieden opzocht. En nu nog, als je in Frankrijk een cisterciënzerklooster opzoekt, rij je eerst door een land dat steeds eenzamer wordt, óver wegen die langzaam dalen en dalen tot je, bij het klooster aangekomen, het water hoort klateren tot onder de gebouwen toe Het versje heeft nog een regel: Moenia Franciscus, magnas Ignatius urbes. Franciscus 1226) hield van ommuurde plaatsen. Ignatius 1556) van de grote steden. De 13e eeuwse bedelmonniken bouwden inderdaad hun klooster in de nieuwgestichte steden en in de 16e eeuw maakten de huizen van de Jezuieten deel uit van de groeiende agglomeraties. Prof. Mönnichs voelt zich thuis bij deze laatste situatie en vat dat samen met: voor mij spreekt God Amsterdams. Vestiging in een leeg land. Wij mogen niet van het onderwerp afstappen zonder die magistrale zin te vermelden waarmee ons grondgebied uit de woordeloosheid van de prehistorie opdook. Ik bedoel die waarmee de romein Tacitus, met de brede blik van een veroveraar, in één haal de stedenloze delta schetst: „De Rijn wordt bij het begin van het land der Batavieren als het ware in twee rivieren verdeeld en behoudt zijn naam (en wildheid) waar hij langs Germanië trekt tot hij zich met de zee mengt; an de gallische oever vloeit hij breder en rustiger: de mensen die er langs wonen geven hem hier een andere naam: de Waal; spoedig verandert ook deze naam in die van de rivier de Maas; door de immense monding van deze stort dit deel zich uit in dezelfde zee" (Annalen II.6). Wanneer u IJssel, Eem en Vecht mist, is er de beschrijving van Plinius, een paar jaar vroeger: „Aan de noordkant stroomt de Rijn uit in een merengebied, aan de westkant in de rivier de Maas; midden tussen beide behoudt hij onder eigen naam een niet al te grote bedding" (Nat Hist. IV. 101) Beide citaten tekenen ons land in bijna ongerepte staat. Door met dit alles bezig te zijn, begin ik mij bewust te worden van de plek waar ik zelf woon. Tien- hoog, uitkijkend over het land van Maas en Waal, dat is van twee rivieren die miljoenen jaren oud en sinds tweeduizend jaar beschreven zijn; aan het Maas-Waalkanaal dat dateert uit het jaar van mijn geboorte. Van dit plekje dertig meter boven de grond ben ik de eerste bewoner. Nooit heeft iemand van hieraf naar de zonsondergang gekeken. Ook in dit volle land zijn wij nog steeds bezig om plaatsen in de ruimte te zoeken. Anders dan Agememnoon of Bernardus. Ingepakt tussen de zorgen en angsten van je buren. Magnas Ignatius urbes. In de grote agglomeratie, waar Ignatius het zocht. Maar evengoed tegenover het heelal. door H. J. Neuman De burgemeester van zo'n grote ha venstad als Rotterdam kan zijn werk bijna niet goed doen als hij niet beschikt over een buitengewo ne feeling voor de buitenlandse po litiek. Vele anderen kwaliteiten zijn voor deze functionaris even eens onmisbaar. Maar als de burge meester niet een tamelijk nauw keurig beeld heeft van de wereld die haar goederen in Rotterdam haalt en brengt, dan is hij sterk gehandicapt. De internationale er varing waarover André van der Louw beschikte toen hij in het bur gemeestersambt stapte had hij o.m. opgedaan als voorzitter van de Partij van de Arbeid. Zijn functie in Rotterdam heeft hem in staat gesteld deze ervaring nog aanzien lijk uit te breiden. Als burgemees ter Van der Louw derhalve een toespraak houdt bij de opening van een NAVO-tentoonstelIing van de Atlantische Commissie in het Rot terdamse stadhuis (vandaag een week geleden), dan is daar geen dilettant aan het woord. Dat hij NRC-Handelsblad toestaat zijn volledige tekst af te drukken (afge-' lopen dinsdag) duidt er bovendien op dat hij er de nodige zorg aan heeft besteed en dat hij met het resultaat niet ongaarne voor de dag komt. Een serieuze bijdrage aan de discussie derhalve van ie mand die weet wat hij zegt. Burgemeester Van der Louw stelde in zijn toespraak dat hij niet be hoort „tot degenen die vinden dat Nederland het Atlantisch Bondge nootschap moet verlaten". Op dit punt zal het concept-programma van de Partij van de Arbeid van haar oud-voorzitter dus geen tegen kanting ontmoeten. De argumen ten die hij voor zijn standpunt aan voerde omschreef hij negatief, naar hij zei omdat de nuances dan beter tot uitdrukking komen. Zijn eerste argument was: Nederland heeft ertoe bijgedragen dat de NA VO thans over een assortiment wa pens en over een bepaalde stategie beschikt; Nederland draagt daar voor een zekere verantwoordelijk heid en daaraan kan het zich door uittreding niet werkelijk onttrek ken. Het tweede argument van de heer Van der Louw hield in dat we met zijn allen moeten streven naar vermindering van troepen en wa pens, naar ontspanning in het alge meen en tenslotte naar ontbinding van NAVO en Warschaupact; deze doelstellingen komen niet dichter bij als je er niet eerst bloksgewijs en in contacten tussen de beide blokken over praat. Als derde en laatste argument noemde de burge meester, en nu citeer ik hem ietter- lijk: „Ik twijfel er aan of uittreding van Nederland de vrede één stap dichter bij brengt". Bij de uitwerking van dit laatste argument bleek nog eens dat de heer Van der Louw zijn woorden tot hier zorgvuldig had gekozen. Hij zei niet: bij uittreding ZIJN de handen schoon, maar: LIJKEN ze schoon. Even tevoren had hij im mers betoogd dat je door uittre ding je verantwoordelijkheid voor de bestaande arsenalen nooit wer kelijk kunt ontlopen. Aangezien ik toevallig ook een tegenstander ben van uittreding van Nederland uit de NAVO (althans in de voorzien bare toekomst), zal ik niet probe ren de grond onder dit argument van de heer Van der Louw weg te halen, bijvoorbeeld door te verwij zen naar bekende zegswijzen als „beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald". Om dezelfde reden weersta ik ook graag aan de verlei ding bij zijn tweede argument aan te tekenen dat op het gebied van de wapenbeheersing en -verminde ring tot dusver geen enkel resul taat is behaald dat te danken is aan overleg tussen de beide blokken. Neen, ik verheug mij erover als de heer Van der Louw zich bij zijn voortgezet verblijf in de NAVO gesteund weet door de drie boven genoemde argumenten. Bijna had ik geschreven: voldoende gesteund weet. Maar net op tijd herinnerde ik mij dat de Rotterdamse burger vader zijn opsomming vooraf had laten gaan door de woorden „onder andere". Behalve de argumenten die hij noemde houdt hij er dus een of meer andere achter de hand die hij niet noemde. Op zichzelf hoeft daar geen enkel kwaad achter te steken. In tien minuten tijds kan zelfs de eerste burger van Rotter dam niet de hele wereld behande len. Het hoeft ook niet per se onoir- baar te zijn als je bij wat je gaat zeggen eerst je gehoor eens aan kijkt. Toch vind ik het een opmerkelijke prestatie van de heer Van der Louw dat hij kans zag in zijn toe spraak geen enkele keer termen als „Afghanistan" of „de Perzische Golf" te noemen. Hij kan niet ge dacht hebben: „dat valt allemaal buiten het verdragsgebied van de NAVO en daar kan ik voor de At lantische Commissie dus niet over spreken". Want hij maakte wel de gelijk een paar rake opmerkingen over de Derde Wereld en over Chi na en die liggen ook niet in het NAVO-gebied. Trouwens, als bur gemeester van zo'n belangrijke ha venstad weet hij maar al te goed dat een enigszins langdurige onder breking van de olietoevoer, of die haar oorzaken nu binnen of buiten het NAVO-gebied vindt, catastro fale gevolgen kan hebben voor de hele Westelijke wereld, met West- Europa voorop. Het zal hem dus zeker moeite hebben gekost deze termen achterwege te laten. De vraag is: waarom sprak hij ze dan niet uit, al was het maar één keer? Aan het begin van zijn toespraak zei de heer Van der Louw dat de bescherming van vrede en veilig heid „een vitale vraag" is. Ik zeg het hem met overtuiging na, maar ik stel tevens vast dat hij vervol gens het woord „vrede", al of niet door J. F. Samsom Sinds de rellen van 30 april neemt de discussie in krant en opinieblad toe over de uitingsvrijheid en het gebruik daar van in met name de media. Daaronder in dit verband vooral te verstaan radio en teevee, alsook de al genoemde gedrukte. Niet dat er voordien in kleinere kring geen gesprekken gevoerd werden, zeer geëmotioneerd soms. Maar 't lijkt alsof de Amsterdamse gebeurtenissen de druppel waren die bij sommigen de emmer deed overlopen. Zij maakten zich tolk van stellig een groot deel der zwijgen de meerderheid Van het daar levend onbehagen zijn de talloze ingezonden stukken in schier alle bladen een duidelijk symptoom. Geerink Bakker gaf in een drietal nummers van de NCRV- gids een samenvatting van het pro bleem. Refererend o.a. aan artike len van prof. dr. Van der Meiden in Trouw en Van Wijnen in Het Parool. Recentelijk gaf Van der Meiden in Nieuwsnet nog eens heel concreet op bepaalde punten zijn mening. Vanwaar dat onbehagen? Die dui delijke verontwaardiging in vrijwel alle ingezonden stukken, in nijdige opzegging van abonnement of lid maatschap, enz.? Zeker, men ver oordeelt de gebeurtenissen die plaatsgrepen. Maar zit er niet meer achter? Heeft men bepaalde nieuwsfeiten eenvoudig niet willen horen of zien? Of althans op een andere wijze? Speelt wellicht de be grijpelijke frustratie van eigen machteloosheid een belangrijke rol? Begrijpelijk omdat men zich nauwelijks adequaat verweren kan. Toch meen ik dat zwaarder nog weegt het niet kunnen aanvaarden van een maatschappijbeeld dat meer en meer negatief gekleurd wordt. Wanhoop en woede krijgen continu voeding door een troostelo ze informatiestroom die geen uit zicht openlaat. Allemaal waar? De kritische consument stelt te recht de vraag of het allemaal wel waar is wat ons verteld wordt. Van daar bij velen de roep om zoge naamde objectieve informatie. Een nog steeds verbazingwekkend wijd verbreide illusie. Immers, hoog stens kan er sprake zijn van een zakelijke, redelijk evenwichtige weergave van de feiten. Maar reeds selectie en rangschikking brengen onvermijdelijk de persoonlijke me ning van de auteur aan het licht, om maar niet te spreken van zijn toe lichting en commentaar. „Niets is geheel waar en ook dat niet" is al een oud citaat. Eenzijdigheden en vertekeningen zijn niet te vermij den. Bovendien, het aanzetten van accenten en wat chargeren van te genstellingen is leuk, geeft kleur en reliëf aan de informatie, werkt over tuigend. (En doet het commercieel vaak ook nog goed, al mag je dat in sommige kringen alleen maar denken.) Maar hoever mag je gaan? Voor zich verantwoordelijk voelende informa tiemakers en -doorgevers een pro bleem van aanhoudende zorg. Laat dat zo blijven! Want het alternatief in samenstelling met een ander be grip, nog zeven maal heeft gebruikt en het woord „veiligheid" niet een maal. Het eerste juich ik toe, het tweede begrijp ik niet. Het leidde ook tot kromme redeneringen, met name in het tweede deel van 's bur gemeesters toespraak, waar men de indruk kreeg dat tijdnood hem parten speelde. Want slechts als je met geen enkel woord spreekt over Afghanistan, over de voortdurende opbouw van de sovjet bewapening of over de Westelijke veiligheids belangen die aldus in de knel drei gen te komen, slechts dan kun je volhouden dat iedere reactie onzer zijds op dit alles de ontspanning bedreigt en de wapenwedloop gaande houdt. Iemand met de verantwoordelijk heden van de heer Van der Louw mag het, dunkt mij, ook niet laten bij de constatering dat het „in ons deel van de wereld met zijn rege ringen met kleine meerderheden, met zijn pluriformiteit, met zijn vele partijen, met zijn vrije discus sie, en niet te vergeten met zijn teruglopende welvaart" steeds moeilijker wordt hogere bewape ningsuitgaven aanvaard te krijgen. Of dit nu waar is of niet, het ont slaat de personen die pretenderen leiding te geven toch zeker niet van de plicht zelf naar eer en geweten te ramen hoe groot de vredeskan- sen en hoe ernstig de gevaren voor de veiligheid zijn. Indien zij bij voorbaat al weten dat die raming precies zal overeenstemmen met wat de maatschappij thans bereid lijkt te aanvaarden, dan blijven zij onder de maat. Dan gebruiken zij wel zwaarwichtige woorden, maar zij volgen in wezen de heersende mode. b.v. dat linkse en rechtse dictaturen bieden is niet aanlokkelijk. De in de ideologische lijn liggende voorlich ters daar hebben als eerste op dracht: indoctrinatie. Wie b.v. de schoolboeken in sommige Oostblok landen bekijkt om nu maar eens een ander medium te noemen huivert van de hardheid en het raffi nement van de beïnvloeding. Al lijkt het er gelukkig meer en meer op dat op langere termijn de niet aflatende eenzijdigheid niet zo ef fectief werkt. Maar genoeg hierover. Oratie Van essentiële betekenis nu voor een verantwoord gebruik van de uitingsvrijheid is naar mijn mening de boodschap die prof. Dasberg in haar onlangs uitgesproken oratie heeft doorgegeven. Zeker, zij sprak gevolge haar leeropdracht tot op voeders en pedagogen. Maar aan wat zij te zeggen had over de wijze waarop aan kinderen de wereld kan worden gepresenteerd, mag een wij dere strekking worden gegeven. Wat doen uitgevers, redacteuren, journalisten, programmamakers immers anders dan een stuk wereld aanbieden aan lezers, luisteraars, kijkers? „Pedagogie in de schaduw van het jaar 2000" is de titel, gevolgd door een veelzeggend alternatief „of Hulde aan de hoop". Lees je dan op de volgende bladzij de opdracht, waarin het woord Holocaust voor komt, dan is duidelijk dat eeuwen lange Joodse traditie en geloofser varing in wat verder volgt merkbaar zullen zijn. Enkele grepen Nu dan eerst enkele grepen uit de inhoud, genomen uit de eerste drie hoofdstukken. „Achteromzien of vooruit" De pedagoog kijkt naar de toekomst, bezig als hij is met opvoeding tot volwassenwording. Maar achterom zien is onmisbaar „zoals de automo bilist in zijn achteruitkijkspiegel kijkt om verantwoord vooruit te rijden". En bij dat omzien wordt het „millenarisme" gesignaleerd. Wat daaronder te verstaan wordt verde rop duidelijk. Dan begint al bij de titel van het volgende hoofdstuk. „Ondergangsverwachtingen rond het jaar 1000" De getallenmys- tiek stammend uit de joods-christe lijke traditie wordt met wat daar bij zoal te pas komt onder de loep genomen. iDe belangrijkste elemen ten blijken angstwekkende ver schijningsvormen mee te brengen zoals ongekend fanatisme, specula tief chiliasme, anarchie en afkeer van het eigentijdse. Ondergangsverwachtingen rond het jaar 2000" Er blijken frappan te overeenkomsten te bestaan met de uitingen rond het Jaar 1000. De auteur toont zich ongerust over de desastreuze gevolgen van de nieuwe ondergangsangst. Als in een film worden ons de mytische en mys tiek-neurotische uitwassen in lo gisch verband voor ogen gesteld. Geen opwekkend beeld! „Het antwoord van de pedagogie" heet het vierde en laatste hoofd stuk. „Ik heb kinderen en misschien daarom een positieve levensinstel ling. Ik kan niet leven met een we reldbeeld toaarin niets maar dan ook niets deugt. Dit citaat uit een ingezonden stuk van „de modale krantenlezer" P. Kremer uit Harme ien, acht mevrouw Dasberg type rend voor het levensgevoel van zeer velen. Om die positieve, toekomst gerichte levensinstelling te bevor deren dient „de presentatie van leed en onrecht gepaard te gaan met de presentatie van hoop en mogelijkheden tot verbetering". Maar om dèt te kunnen moet de hoop wel gegrond zijn op een diep geloof. „Hij de pedagoog moet er zelf in geloven om het over te kunnen dragen." Ik vrees de auteur toch wel enig onrecht te hebben aangedaan met deze enkele grepen uit een zo slui tend kernachtig betoog. De lezer neme zelf de brochure ter hand, verschenen bij Boom-Meppel (Prijs ƒ7.-) Ook de media Lea Dasberg sprak voor pedagogen en opvoeders. Het lijkt onweerleg baar dat haar conclusies in ten min ste gelijke mate geldig zijn bij de presentatie van de wereld via de media. Juist omdat, anders dan bij het onderwijs aan kinderen, de di recte waamemingsmogelijkheid van de reactie bij de consument praktisch ontbreekt, is bij deze in formatie-overdracht de grootste zorgvuldigheid geboden Wie hier het doem-denken wil helpen bestrij den zal zonder verdoezeling van de feiten de altijd aanwezige positieve kant, de vaak kleine lichtzijde, niet achterwege mogen lanten Het half lege glas is altijd ook half vol! Dat klinkt wel mooi, zal men zeg gen, maar wat moet er nu aan be vordering van een verantwoord ge bruik van de uitingsvrijheid gedaan worden? Wel. ik zou willen pleiten voor een diepgaande gezamenlijke studie van vertegenwoordigers uit de meest betrokken groepen, ge steund door deskundigen op het gebied van de massacommunicatie. Het kader waarin een verantwoord gebruik van de uitingsvrijheid kan functioneren dient nader bekeken. Bestaande statuten, codes, regels geïnventariseerd. Reeds aangedra gen en nieuwe suggesties overwo gen. (Ook of een wet ter bescher ming van het publiek werkelijk no dig is. Het Belgische „droit de ré- ponse" waar eveneens Van der Mei den als mogelijkheid op wees, lijkt op zich een uitstekende gedachte; het werkt bij mijn weten goed. biedt gelegenheid tot weerwoord op ade quaat niveau). Een en ander uiter aard rekening houdend met de ei genheid van elk medium Zo'n studie behoeft niet te wachten op overheidsinitiatief. Niet alleen de maatschappelijke noodzaak, ook de technische ontwikkelingen die op dit terrein zeer snel verlopen, vragen om spoed Dat een dergelij ke studie moeilijk is. zal niemand zich ontveinzen. Maar het gaat dan ook om het behoud van de uitings vrijheid! Ten slotte. Lea Dasberg riep op tot een strijd waarin „hoop. vertrouwen en blijmoedige verwachting niet overschaduwd mogen worden door bitterheid en rancune Is het te gewaagd om het geloof en de hoop waarover zij sprak waarbij de liefde impliciet is als uitgangs punt en toetssteen voor het eigen functioneren te nemen van ons al len, christenen, werkzaam op het terrein van informatieverstrek king? Wie dat te vrome woorden vindt, bedenke dat vroom eigenlijk bete ken dapper. Het is te hopen dat de praktische vulling van deze begrip pen dus intentie nauwelijks zal ver schillen van die op 2 juni in de aula van de Amsterdamse universiteit1 tot uiting kwam. Want er is van daag de dag wijsheid èn moed nodig om tegenover radicaal conservatief of progressief negativisme vaak aansluitend bij modieus doemden ken evenwichtig te blijven. J. F. Samsom is oud-voorzitter van de raad van bestuur van de infor matie en communicatie Unie N.V. (Samsom/Sijthoff Wolters-Noord- hoff) en voorzitter van „De Wilde Ganzen". door Hans Bouma Afstanden bestaan er niet meer. Dank zij de technische revolutie van ons vervoerssysteem heeft onze mobiliteit een ongekend hoge graad bereikt. Waar we ook moeten zijn in Nederland, auto, trein of bus weten ons er in luttele uren te brengen. Maar niet alleen Nederland, heel Europa, in feite heel de wereld is binnen onze horizon komen te lig gen. Ook de meest afgelegen gebie den zijn voor ons moderne vliegver keer een kwestie van een dag. of van twee dagen. De onmetelijke aardbol van weleer is ingeschrompeld tot de overzichtelijke globe op ons bureau. Het klinkt paradoxaal, maar nu er geen afstanden meer zijn, worden de afstanden voortdurend groter Het recordtempo waarmee we ons verplaatsen, heeft de communicatie tussen mensen en mensen en tussen volken en volken bepaald niet be vorderd. Ondanks de schijn van het tegendeel zijn we steeds onbereik baarder voor elkaar geworden. Ech te ontmoetingen zijn uiterst zeld zaam. Om in ons eigen land te blij ven via een uitgebreid wegennet zijn we rechtstreeks met elkaar ver bonden, in een mum van tijd staan we bij elkaar op de stoep, maar niettemin leven we meer dan ooit langs elkaar heen. Tallozen onder ons lijden aan vereenzaming, ook al krijgen ze misschien het ene bezoek na het andere. Het lijkt er soms op, dat de snelheid waarmee we elkaar weten te vinden omgkeerd evenre dig is met de kwaliteit van onze contacten. De vraag dringt zich op of wij als mensen met name psychologisch wel berekend zijn op de hoge snel heden, waarmee we afstanden ple gen te overbruggen. Ergens naartoe gaan is niet in de laatste plaats: ergens naartoe gróéien, ergens naartoe léven. Reizen is niet alleen: kilometers afleggen, maar ook: je voorbereiden. Reizen is voor alles: rijpen. Een medemens is meer dan een straat en een huisnummer. Een me demens is een geheim en de wereld. waarin hij woont, is een volstrekt eigen wereld Willen we toegang krijgen tot die wereld, dan zullen we haar zeer behoedzaam en subtiel moeten benaderen. Wanneer we haar plompverloren binnenrukken met het technische geweld van ons moderne vervoerssysteem, komen we nergens. Hetzelfde geldt voor een vreemd land, een vreemd volk, een vreemde cultuur Eigenlijk zou je over je tocht er naar toe maanden, wellicht jaren moeten doen Zonder een langdurig voorbereidend groeipro ces blijf je onontkoombaar buiten staander. Je maakt een oppervlak kige trip, waar niemand wijzer van wordt. Je zult je ogen wel goed de kost geven, reeksen „plaatjes schie ten", maar of je in werkelijkheid ook wat ziet Op de keper be schouwd is het maar een trieste onderneming. Er is slechts sprake van een schijncontact Op deze ma nier kun je beter thuisblijven. Maar niet alleen jij, ook het land, het volk dat je bezoekt houdt er een kater aan over Het voelt zich genomen. Met je reisgids in de hand werk Je efficiënt je programma af, geen be zienswaardigheid sla je over, maar nergens sta je echt even stil. Zoals een man een publieke vrouw be zoekt Reizen, werkelijk reizen gaande weg, stap voor stap naar iemand of- naar iets toe leven heeft iets ambachtelijks. Reizen is een vaar digheid, een kunst, die je pas na veel training meester bent. Reizen moet Je leren. Reizen is: loskomen van jezelf, je openstellen voor die ander, dat andere, je langzaam in die ander of in dat andere verplaat sen. Wanneer je uiteindelijk op je bestemming arriveert, bén Je er al een poos. Je hart was je reeds voor uitgesneld. Reizen kost tijd. Maar de tijd, die je ermee kwijt bent. is geen verloren tijd. Onderweg gebeurt er iets met je. Terwijl je toegroeit naar die an dere mens of naar dat andere volk, dat andere land. maak je een inner lijk groeiproces door Je leeft dub bel: je eigen leven en het leven, dat je gaat delen. Hoe kan tijd beter besteed worden?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 11