let voorbeeld verandert
VT
Euthanasie en
zelfdoding als
symptoombestrijding'
Oppositie tegen Assad
Zogezegd
Impasse bij ontwikkelingssamenwerking
ilJUMLi Z5 JULI lytiO
P11 RHS13
eli
r J. W. Schulte Nordholt
fat hebben wij mensen gemiddeld
ch een diepe onuitroeibare
•hoefte aan voorbeelden om te
sonderen. Onze hele kijk op de
kelijkheid wordt daardoor
bepaald, gekleurd. Het is on*
nauwelijks mogelijk mensen buiten
n ons om, een werkelijkheid buiten
j( ons om, objectief en zonder
vertekening te bekijken. Wij willen,
wij moeten oordelen en
veroordelen, partij kiezen.
Jonzekerheld en idealisme horen
do onlosmakelijk bijeen, zonder
modellen kunnen wij niet bestaan.
Ik herinner mij nog levendig dat
één der onderwerpen die ik op het
eindexamen kreeg om een opstel
over te maken, een citaat was uit
ft een gedicht van Anthonie Donker:
,'t Is nodig dat de mens een
i itandaard heeft waarnaar hij op
hi kan zien. waarvoor hij leeft". Ik zal
jaar toen wel iets zeer idyllisch over
eschreven hebben, dat weet ik nu
liet meer, maar geobjectiveerd heb
\idle gedachte zeker niet
mik dat nu wel doe, komt
Biiachien door het ouder worden.
9 ftnslotte zijn er zo'n veertig jaar
I «rstreken en dat is een heleboel.
fl| Maar ik komt tot dit stuk door een
1] directe aanleiding uit mijn lectuur.
jH Omdat ik een grote interesse heb
voor sommige kunstenaars van het
einde der vorige eeuw, speciaal de
schilder-etser Willem Witsen, lees ik
nogal eens boeken en brieven uit
die tijd en die kring. En zo kreeg ik
de brievenuitgave
„Kunstenaarsleven" in handen, een
verzameling uitgegeven door Mea
Nijland-Verwey, de dochter van
Albert Verwey, met
correspondentie van haar vader
met allerlei vrienden, zoals J an
Toorop, Herman Oorter, Henriëtte
Roland Holst en vele meer.
Die brieven stammen van de tijd
omstreeks 1900, de tijd dat ons
Nederlandse volk in zeldzame
beroering was geraakt door de
Boerenoorlog. Dat liet ook
kunstenaars niet ongemoeid, in
verschillende brieven spraken ze
ervan en dan natuurlijk met
dezelfde zedelijke
verontwaardiging die de meeste
Nederlanders toen koesterden.
Het is eigenlijk vreemd hoe
volstrekt, wat dat betreft, de opinie
veranderd is, van het ene uiterste
naar het andere. Toen waren die
Boeren daarginds onze edele
stamverwanten op wie wij
grenzeloos trots waren.
Buitensporig werden ze
verheerlijkt, buiten alle
werkelijkheid om. De bittere en de
achterlijke aspecten van hun
bestaan, hun racisme in de eerste
plaats, dat ook toen niet gering was,
werden gewoonweg niet ter sprake
gebracht, niet eens opgemerkt.
Terwijl ze nu net andersom worden
verfoeid en uitgespuwd, alsof hun
maatschappij het volstrekte
dieptepunt der
mensheidsgeschiedenis
vertegenwoordigde, alsof hun
racisme, hun apartheid, erger was
dan alle andere misstanden in de
rest van de wereld.
Het een is al even onwezenlijk als
het ander, de verheerlijking netzo
extreem als de verguizing. Hoe
extreem dat las ik nu in de brieven
van de dichters van 1900. Totaal
vereenzelvigden zij zich met de
stamverwanten in Zuid-Afrika,
zagen in hen de pioniers van een
nieuwe toekomst. Zelfs deze
dichters, die van linkse signatuur
waren, die godsdienstig toch geen
enkele band met Paul Krüger,
Christiaan de Wet en noem maar op
konden voelen.
Henriëtte Roland Holst spant in
deze de kroon, zij is in deze Jaren al
gewonnen voor de nieuwe heilsleer
van het marxisme. Maar zij leeft
dag aan dag mee met de
aartsconservatieve boeren in Zuid-
Afrika. Zij tracht overal
lichtpuntjes te zien in de duistere
toestand. De Boeren verliezen en nu
leest ze een boek over het leven van
Oeorge Washington. De
Amerikaanse rebellen vochten ook
tegen Engeland, verloren in het
begin voortdurend en behaalden
toch de eindzege.
Het boek bemoedigde haar, ze vond
het „verbazend prettige lectuur
voor nu. Men vindt telkens punten
van overeenkomst en daarin
ooizaak tot bemoediging". Jammer
was alleen dat de schrijver de
diepere sociale achtergronden niet
begreep, die zij zelf zo duidelijk zag.
De Boeren waren immers, net als
indertijd de Amerikanen, de
voorhoede van een nieuwe tijd, het
volk dat het voorbeeld voor de
mensheid was. „Er moet", zo
schreef ze, „in de eenvoudigste
individuen van dit volk een morele
kracht en een latente energie
schuilen, waarvan de doorsnee-
Europeeër geen begrip meer heeft".
Kon het mooier? Zo idealistisch
werden onze stamverwanten toen
bekeken, nu tachtig jaar geleden.
En dat kunnen we ook niet
wegpraten door het te wijten aan de
bekrompen geest van die tijd.
Zekere mensen als Verwey en
Henriëtte Roland Holst leden daar
niet aan, waren visionair op de
toekomst gericht, solidair met de
verdrukten, en absoluut in hun
normen en idealen. Net zo absoluut
als wij tegenwoordig, en daarom net
zo eenzijdig. Wie weet hoe we over
tachtig jaren over Zuid-Afrika
schrijven. Als het dan nog bestaat.
En wij nog.
door H. J.Neuman
P. J. Kikkert: De uitdrukking „een
valt onder monumentenzorg"
Is in strijd met de doelstellingen
van dit lichaam (R.U.-Oroningen).
P. A. E. van der Ploeg: Training in
de medische gespreksvoering dient
een verplicht onderdeel te zijn van
de opleiding tot arts (R.U.-Gronin-
4 gen).
M. Lagas: De verpakking van ge
neesmiddelen die in de koelkast
moeten worden bewaard, dient van
een kindersluiting te zijn voorzien
(R.U.-Oroningen).
G. Baeyens: Het intensief bestude
ren van eksters leidt niet noodzake
lijkerwijs tot de ontwikkeling van
ekster-ogen (R.U.-Oroningen).
J- R. E. Haalboom: Linolzuur is
NIET GOED voor hart en bloedva
ten, vetbeperking in het dieet WEL
(R.U.-Utrecht).
W. P. van der Bereken: De kritiek
van de Russische slavofielen en van
huidige neo-slavofiele Russische
schrijvers op de westerse leef- en
denkwijze is in veel opzichten te
recht en dient ernstig genomen te
worden door het westen (R.U.-
Utrecht).
R. J. T. Coellngh Bennink: Als men
van mening is, dat ieder gelijke kan
sen behoort te hebben, is loting
voor toelating tot de medische stu
die verwerpelijk omdat daardoor
ongelijke kansen voor de toekom
stige patiënten worden gecreëerd
(R.U.-Utrecht).
De moord, afgelopen maandag in
Parijs, op de voormalige Syrische
minister-president Sala al-Din Bi-
tar is om meer dan een reden van
belang. Ten eerste was hij in 1940
te Damascus een van de beide op
richters van de oorspronkelijke
Ba'th-partij. De ander was Michel
'Aflaq. Beiden waren xij geboren
en getogen in de Syrische hoofd
stad; beiden behoorden zij tot de
lagere middenklasse en hadden zij
een opleiding gehad in Parijs; en
beiden waren zij als jonge leraren
verbonden aan dezelfde middelba
re school. Alleen was 'Aflaq chris
ten (Grieks-orthodox) en Bitar
moslem (soenniet).
In Parijs hadden zij een poosje ge
flirt met het communisme, maar
dat zwoeren ze later weer af omdat
ze het onverenigbaar achtten met
het ware nationalisme. De nadruk
die het marxisme legt op de politie
ke analyse maakte in hun werk
plaats voor een romantisch soort
nationalisme. 'Aflaq ging zelfs zo
ver dat hij ieder abstract getheore
tiseer over het nationalisme ver
wierp. „Het Arabisch nationalis
me," zo schreef hij, „is niet theore
tisch maar geeft aanleiding tot the
orieën; het is geen voortbrengsel
van denken, maar een voedings
bron van denken." Critici hebben
wel gezegd dat de geschriften van
'Aflaq en Bitar in die tijd deden
denken aan Mazzini.
Toch liet de kortstondige aanra
king met het marxisme hen niet
geheel en al onberoerd. Dit bleek
uit hun hang naar dialectiek en
socialisme, maar ook uit hun voor-,
keur voor chiliastlsche visies en
leerstellingen. De Arabische natie
had volgens hen niet alleen behoef
te aan bevrijding, eenheid en socia
lisme, maar wat zij bovenal nodig
had was een transformatie, een
geestelijke wedergeboorte. Van
daar de naam van hun partij die
„Verrijzenis" of „Renaissance" be
tekent.
Deze oorspronkelijke Ba'th ging in
1952 samen met de Arabische Soci
alistische Partij van Akram al-
Hawrani die zijn aanhang vooral
vond in de Noordsyrische stad Ha-
ma. Ilawrani had minder opleiding
genoten dan 'Aflaq and Bitar. Maar
hij deelde hun instinct voor het
revolutionaire en hij was een door
de wol geverfd pragmaticus die
beschikte over goede connecties
met vooral de jongere officieren.
Hij had zelfs een poosje samenge
werkt met de militaire dictatuur
van generaal Adib al-Shishakli,
maar juist in 1952 brak hij met de
junta en hij nam, samen met zijn
beide nieuwe partijgenoten, de
wijk naar Libanon.
Na de val van Shishakii in februari
1954 keerde het drietal naar Syrië
terug. Bitar trad in juni 1956 op als
minister van buitenlandse zaken in
een centrum-linkse coalitie-rege
ring. En gedurende de periode dat
Egypte en Syrië samen de Verenig
de Arabische Republiek vormden
(1958-1961) vertrok Bitar naar Cai
ro om daar te dienen in het zgn.
centrale kabinet, eerst als minister
van staat en vervolgens als minis
ter van cultuur en nationale oriën
tatie. Maar al geruime tijd voordat
ontevreden Syrische officieren in
september 1961 een staatsgreep uit
voerden en de band met Egypte
verbraken, had de Ba'th (en dus
ook Bitar) de samenwerking met
Nasser opgezegd.
Bitar liet zich in oktober 1961 ver
leiden zijn handtekening te zetten
onder een manifest waarin de af
scheiding van Egypte werd toege
juicht en waarin bittere kritiek
werd gespuid op Nasser. Hij kreeg
hier al spoedig spijt van. Achteraf
vond hij, met als 'Aflaq, dat het
voor de Ba'th beter was als ze niet
te zeer op de voorgrond trad en
nauwe banden met de nieuwe con
servatieve regering in Syrië ver
meed. Hawrani was een andere me
ning toegedaan. Hij zegde het regi
me alle steun toe en betitelde 'Af
laq en Bitar als „nasseristische
agenten". De beide vleugels van de
Ba'th dreven nu zeer ver uiteen.
In maart 1963 werd de rechtse rege
ring ten val gebracht door een „Na
tionale Revolutionaire Comman-
doraad". Hawrani behoorde tot de
genen die onder arrest werden ge
steld. Bitar daarentegen kreeg de
leiding van het nieuwe kabinet,
waar flink wat Ba'th-figuren wa
ren vertegenwoordigd. De Com-
mandoraad deelde mee dat hij de
macht had gegrepen om de „mis
daad" van de afscheiding onge
daan te maken en Syrië terug te
voeren in het verband van een
unie, ditmaal samen met Egypte en
Irak. Tot dat doel werden in maart
en april 1963 ook onderhandelin
gen gevoerd in Caïro. Bitar en 'Af
laq hadden o.m. enkele zeer lang
durige gesprekken met Nasser.
Maar uiteindelijk liep de zaak toch
spaak. Bitar bleef premier tot 1966.
Toen werd de opkomst duidelijk
van de nieuwe sterke man: Hafiz
al-Assad. Jonge Ba'thlsten zeiden
openlijk dat ze Bitar veel te conser
vatief vonden en de premier achtte
het raadzaam naar het buitenland
te vluchten, eerst naar Libanon,
vervolgens naar Saoedi-Arabië en
tenslotte naar Frankrijk.
In Parijs trad hij o.m. op als hoofd
redacteur van een politiek tijd
schrift dat het huidige bewind in
Syrië veelvuldig op de korrel
neemt. Zeker één andere hoofdre
dacteur heeft de laatste tijd al moe
ten ervaren dat dit geen gezonde
bezigheid is. Assad is namelijk ui
terst gevoelig voor kritiek en zeer
achterdochtig. Dit is wellicht te
verklaren uit het feit dat zijn posi
tie tamelijk précair is geworden.
Steeds meer neemt het besef in zijn
land toe dat hij onevenredig veel
macht en invloed toekent aan le
den van de religieuze minderheid
waartoe hij zelf behoort, de Ala-
wieten.
Eind december vorig jaar nam
Hammud al-Shufi, zelf een druze en
voormalig bestuurder van de
Ba'th-partij, ontslag uit zijn func
tie van Syrisch vertegenwoordiger
bij de Verenigde Naties. Als reden
gaf hij op dat zijn land een wrede
politiestaat was geworden. „Onze
gevangenissen", zei hij, „zitten vol
met voormalige presidenten, pre
miers en honderden legerofficie
ren. En nu beginnen ze ook nog met
openbare terechtstellingen". Hij
kondigde aan met zijn gezin naar
Parijs te zullen vertrekken (omdat
hij zich in New York niet veilig
meer achtte) teneinde al daar een
politieke beweging op gang te
brengen tot herstel van de demo
cratie in Syrië. Een verslaggever
van de New York Times die al-
Shufi beschreef als het prototype
van de boekhouder achtte hem
voor die taak niet bij uitstek ge
schikt.
Achteraf schijnt het dat niet al-
Shufi maar Bitar in Parijs de lei
ding op zich heeft genomen van een
„Nationaal Front"-in-oprichting
dat zich de verdrijving van Assad
en zijn bewind ten doel stelt. Dit
„Nationale Front" zou een zeer
brede basis moeten hebben. Het is
op zijn minst opmerkelijk dat Bi
tar voor zijn dood kennelijk van
mening was dat die basis zo breed
moet zijn dat ze ook een andere
politieke balling van formaat om
vat. Die andere balling was en is
niemand anders dan zijn oude
vriend-en-vijand-tevens, Akram al-
Ha wrani.
door Jelle Jan Klinkert
Hoewel er de laatste tijd heel wat taboes zijn verdwenen,
hebben we er toch ook een bijgekregen; dat is het taboe van
de dood. Alles wat met sterven te maken heeft wordt steeds
meer uit ons dagelijks leven verwijderd en wordt, wanneer
het zich al aan ons opdringt, zoveel mogelijk verfraaid en
verzacht.
Een reden voor dit verschijnsel ligt misschien in onze
gedachte, dat we een bijna absolute macht over het leven
hebben. We worden immers steeds ouder en we kunnen
steeds meer ziekten genezen. Dat denken we en dat is een
comfortabele gedachte, die we graag zouden blijven gelo
ven. En om dat te bereiken moeten we het onmiskenbare
feit van de dood buiten houden.
Een analoge gedachtengang kan
wellicht ook de felheid van de dis
cussie verklaren, die op dit moment
over euthanasie wordt gevoerd. Im
mers, wij hebben geleerd te geloven
dat we leven in een verzorgings
staat; die term suggereert dat de
mens in onze samenleving wordt
vereorgd, dat hij zich er thuis voelt
Ook dat is een comfortabele ge
dachte. Maar mensen die zelf kiezen
voor beëindiging van hun leven ont
kennen dit ideaal. En wij die zien
dat steeds meer mensen om eutha
nasie vragen en dat elk jaar op
nieuw de zelfmoordcijfers stijgen,
mogen ons daardoor aangeklaagd
en beledigd voelen. Want de wens
tot beëindiging van het eigen leven
is een aanklacht tegen de samenle
ving. Tegen ons.
De discussie over euthanasie is eni
ge tijd geleden opgelaaid naar aan
leiding van de activiteiten van
mevr. Sybrandy. Vanuit haar infor
matiecentrum voor actieve eutha
nasie verstrekt zij aan mensen die
daarom vragen informatie over de
beste methode om hun eigen leven
te beëindigen.
Euthanasie
Het is van belang om bij het vormen
van een oordeel over dergelijke acti
viteiten aandacht te schenken aan
de ontwikkeling die heeft plaatsge
had in het denken over zelfmoord.
Euthanasie en zelfmoord zijn im
mers in hoge mate vergelijkbaar en
vallen gedeeltelijk samen. Zowel bij
euthanasie ais bij zelfmoord gaat
het om mensen die op grond van
hun eigen wens, met hun eigen
goedvinden en soms door hun
eigen hand hun leven beëindigen. In
het volgende wil ik daarom vanuit
het denken over zelfmoord enkele
opmerkingen maken bij het werk
van mevr. Sybrandy.
De gedachte dat zelfmoord een aan
klacht is tegen de samenleving is
historisch gezien tamelijk recent.
Kijken we naar het verleden, dan
zien we dat vanaf de vroege middel
eeuwen in de meeste christelijke
landen de heersende opvatting was,
dat zelfmoord de meest afschuwelij
ke en grootste aller zonden was, die
een mens kon begaan.
Eeuwenlang is zelfmoord of de
poging daartoe dan ook zwaar
gestraft. Zo werd in de middeleeu
wen de zelfmoordenaar (postuum)
veroordeeld en werd zijn lijk geëxe
cuteerd. Dat een zelfmoordenaar
geen kerkelijke begrafenis kon krij
gen lag eveneens voor de hand.
Tegenwoordig is zelfmoord niet
meer strafbaar, maar dat wil niet
zeggen dat daarmee ook de morele
veroordeling verdwenen is. Enige
tijd geleden werd in Nederland een
onderzoek naar opvattingen over
zelfmoord gedaan. De onderzoekers
concludeerden, dat „de gebruikelij
ke mythen en vooroordelen over
zelfmoord, zoals: „alle zelfmoorde
naars zijn krankzinnig" en „zelf
moord is een laffe daad" nog bij
grote groepen van de bevolking blij
ken te bestaan."
In wetenschappelijke kring is deze
morele veroordeling langzamer
hand verdwenen. In de negentiende
eeuw wordt de idee van zelfmoord
als zonde verlaten. In de plaats
daarvan komt de opvatting, dat een
zo gruwelijke daad als zelfmoord
door de mens niet bij volledige be
schikking van zijn verstandelijke
vermogens kan worden gesteld.
Daarom moet de dader ziek zijn,
geestelijk ziek. Niet de dader zelf
heeft schuld aan zijn daad een
zieke kun Je nu eenmaal niet zijn
ziekte aanrekenen maar de
schuld ligt bij de ziekte. De zelf
moordenaar wordt dus niet gestraft
voor zijn zonde, maar behandeld
voor zijn ziekte. Zelfmoord is geen
zaak meer van de overheid, maar
van de medische wetenschap.
Omgeving
Als reactie op deze psychiatrische
opvatting komt later in de negen
tiende eeuw een andere benadering
op, gestimuleerd door het werk van
Durkheim. Deze kwam na uitge
breid statistisch onderzoek tot de
conclusie, dat het zelfmoordcijfer
beïnvloed wordt door eigenschap
pen van de sociale groepen, waarin
de zelfmoordenaars zich bevinden.
Naarmate die groepering sterker is
geïntegreerd, meer een onderlinge
samenhang vertoont met duidelijke
normen en waarden, wordt de drang
om zelfmoord te plegen bij de leden
van die groep kleiner. Anders ge
zegd: in deze opvatting komt ie
mand niet tot het plegen van zelf
moord omdat hij geestelijk ziek is,
maar omdat zijn sociale omgeving
hem niet biedt wat hij niet kan
missen: zekerheid in menselijke re
laties.
In de discussie over euthanasie ia
het onderscheid in de bovenom
schreven benaderingswijzen van
belang voor de wijze waarop men er
mee omgaat.
De psychiatrische verklaringswijze
is nog steeds wijd verspreid, zowel
buiten als binnen wetenschappelij
ke kringen. Vrij algemeen bestaat
de opvatting dat de meeste, zo niet
alle mensen die een eind aan hun
leven willen maken geestelijk ge
stoord zijn. Het is duidelijk dat het
vanuit deze optiek gerechtvaardigd
is om alles te doen tot en met
gedwongen psychiatrische opname
om te voorkomen dat mensen
hun plan ten uitvoer leggen.
Langzamerhand echter komt ook in
wetenschappelijke kringen het be
sef op, dat mensen soms bij hun
volle verstand zijn als ze besluiten
,tot levensbeëindiging. Men spreekt
dan wel van een „balans-zelf
moord": de zelfmoordenaar heeft
het voor en tegen van verder leven
tegen elkaar afgewogen en gecon
cludeerd dat de balans negatief is.
Hierbij is het belangrijk op te mer
ken, dat er de laatste tijd onder
zoeksresultaten zijn gepubliceerd,
waaruit de indruk naar voren komt,
dat deze weloverwogen zelfmoord
veel vaker voorkomt dan we den
ken, en dat de zelfmoord van gees
telijk gestoorden slechts een klein
percentage van het totaal is.
Symptoombestrijding
Terug naar de discussie over eutha
nasie. Vanuit het voorgaande wil ik
nu enkele opmerkingen over het
werk van mevr. Sybrandy maken.
Wat zij doet is allereerst te begrij
pen als reactie op de benadering
vanuit de officiële medische wereld.
Daarin is tot nu toe nog niet een
adequate reactie op de vraag van
mensen om beëindiging van hun
leven ontwikkeld. Eén van de rede
nen van dit tekort ligt in het feit.
dat dergelijke vragen als tekenen
van geestesziekte konden worden
beschouwd; daarom behoefden ze
niet serieus te worden genomen.
Met dat gevoel niet serieus te
worden genomen komen mensen
naar mevrouw Sybrandy en zij
neemt ze dan ook geheel serieus. Ze
verklaart zich bereid te helpen en
doet dat dan ook op alle manieren
die ze tot haar beschikking heeft.
Het wonderlijke is dat deze handel
wijze hoe goed en humaan deze in
vele gevallen ook is maar al te
goed past in de benadering die onze
samenleving, en in het bijzonder de
gezondheidszorg, op talloze proble
men toepast: met pillen worden
symptomen bestreden zonder dat
aan de oorzaken iets wordt gedaan.
In deze zin is mevrouw Sybrandy
roomser dan de paus, of: medischer
dan de medici Waar een arts niets
doet, of aarzelt, staat zij klaar om in
zijn plaats een even medisch model
op de patiënt toe te passen.
Het gevaar van de benadering is
natuurlijk, dat we een schijnoplos
sing voor een echte oplossing aan
zien. De verleiding daartoe is groot.
Want door informatie of middelen
te gaan verstrekken aan ieder die
dood wil, ontslaan we onszelf van de
noodzaak te overdenken of wij zelf
soms aanleiding zijn tot het uiten
van die wens. En wat ruimer ge
steld: het gevaar van de benade-
ring-Sybrandy is dat een probleem
van de samenleving misschien
wel een politiek probleem wordt
gereduceerd tot een probleem van
een individu.
Twee ontwikkelingen
Vanuit deze overwegingen zou ik
een tweetal ontwikkelingen belang
rijk vinden. Ten eerste lijkt het mij
belangrijk dat de activiteiten van
mevrouw Sybrandy zo snel moge
lijk worden Ingebed in die van ande
re deskundigen, met name medici
en gedragswetenschappers. Uit
gaande van het principe dat een
mens uiteindelijk het recht heeft
'zelf over zijn leven te beslissen, kun
nen dezen samen met de mens in
nood alle mogelijke oplossingen
voor zijn problemen zoeken en af
wegen. Op deze wijze kan een vraag
om levensbeëindiging werkelijk se
rieus worden genomen.
Daarnaast en tegelijk daarmee zou,
door middel van wetenschappelijk
onderzoek, veel meer aandacht be
steed moeten worden aan de maat
schappelijke omstandigheden
waaronder de wens tot zelfmoord of
euthanasie opkomt. Wellicht dat
daardoor aan ons duidelijker kan
worden wat wij in de toekomst moe
ten doen.
Dra J. J. Klinkert is verbonden aan
de afdeling gedragswetenschappen
van de medische faculteit van de
V.U. in Amsterdam.
door P. C. Henriquez
Het fiasco van de ontwikkelingssa
menwerking kan niet beter geïllu
streerd worden dan door de situatie,
zoals die zich in Suriname heeft
ontwikkeld. De toestand in de Ned.
Antillen wordt enigszins gemas
keerd omdat door een toevallige
samenloop van omstandigheden de
economische situatie in de particu
liere sector betrekkelijk gunstig is.
Getoetst aan gedetailleerde kennis
omtrent de situatie, zoals die zich
t.a.v. de Ned. Antillen ontwikkeld
heeft, kan het volgende opgemerkt
worden.
I) De in het Statuut aan de Konink
rijksregering toekomende plicht „te
zorgen voor behoorlijk bestuur" is
volkomen verwaarloosd. Onder het
mom van de angst van neo-kolonia-
lisme te worden beticht, heeft men
de positie van de Gouverneur, de
Gezaghebbers en de Procureur-Ge
neraal, waarop de Konink
rijksregering volgens het Statuut
een greep had, volkomen laten on
dergraven en politieke willekeur
vrij spel gegeven.
W De gegeven ontwikkelingshulp
en in het bijzonder de technische
bijstand is structureel van volstrekt
onvoldoende gehalte geweest, het
geen tot uitdrukking komt in het
volgende.
a) Doorgaans worden deskundigen
uitgezonden die onvoldoende zorg
vuldig geselecteerd zijn (qua erva
ring en niveau), en/of onvoldoende
tijd hebben om zich voor te berei
den, en/of onvoldoende lang (c.q.
onvoldoende vaak) verblijven om
zich de problematiek behoorlijk ei
gen te maken.
b) Aan de kwaliteit van de rappor
teringen worden mede l.v.m. het
sub 1 gestelde, meestal onvoldoen
de eisen gesteld. Opvallend is vaak
het ontbreken van de toetsing van
aanbevelingen aan, en de inpassing
daarvan in, de maatschappelijke en
ecologische realiteit.
c) Uitgebrachte rapporten vormen
geen onderwerp van serieuze dis
cussie.
d) Voorzover er wel goede rappor
ten zijn uitgebracht, worden geen
eisen gesteld ta.v. de follow up.
e) De rapporteurs van de sub d)
bedoelde waardevolle rapporten
worden niet als adviseurs aange
houden „voor volgende gelegenhe
den". Steeds worden nieuwe „des
kundigen" uitgestuurd voor dezelf
de aangelegenheden, terwijl aan de
continuïteit van de technische bij
stand vaak veel ontbreekt
f) Er wordt volstrekt onvoldoende
gebruik gemaakt van uitgebreide
reeds in Nederland allogeen of
autochtoon aanwezige, vaak in
tientallen van jaren opgebouwde,
know-how omtrent de Ned. An
tillen.
g) Hetzelfde geldt voor in de Ned.
Antillen aanwezige know-how.
D.w.z. de in- en buiten het ambtena
rencorps aanwezige positieve
krachten worden volstrekt onvol
doende onderkend en voorzover on
derkend, onvoldoende met Neder
landse buitenpolitieke ruggesteun
gehonoreerd.
h) Aan samenwerking tussen Ne
derlandse en Antilliaanse deskundi
gen wordt nauwelijks aandacht be
steed.
i) Er wordt te veel ingespeeld op
een door eigen belang of dilettantis
me Ingegeven politiek spel met de
ontwikkelingssamenwerking.
IH) Als verklaring voor de sub n
aangegeven situatie wordt weer ge
noemd „de angst van neokolonia
lisme te worden beticht". De werke
lijke verklaring is dat er van Neder
landse zijde onvoldoende echte be
trokkenheid bestaat voor het wel en
wee van het betreffende Rijksdeel.
Het meest verontrustende is dat
het. ondanks alle pogingen daartoe,
niet gelukt om in Nederland gehoor
te vinden voor, althans een discus
sie op gang te brengen over, de sub
aangegeven punten, die voor een
belangrijk deel schijnen te liggen
binnen een sfeer van taboe. Deze
punten zijn voor het merendeel ove
rigens ook toepasbaar op techni
sche bijstand en ontwikkelingssa
menwerking voor gebiedsdelen die
geen deel uitmaken van het Ko
ninkrijk.
dr. ir. P. C. Henriquez,
Oud-lid Landsregering Ned. An
tillen,
Oud-lid Bestuurscollege Eilands-
gebied Curasao,
Oud-leider ontwikkelingsplanning
voor de Ned. Antillen in dienst van
de Landsregering.