Zinloze munten jacht
Negatief
Met of zonder s:
leve de vrijheid!
SOCIAAL BERECHT!
TERDAG 19 JULI 1980
TROUWKWARTET
17
■BINNENLAND!
Slecht nieuws voor wie veel moeite doet om ze in handen te krijgen: de
geldstukken van 1980 zijn geen cent méér waard. Aan de verzameldwoede
liggen misverstanden ten grondslag. De potjes met munten zullen op den
duur wel weer worden geleegd, meent het ministerie van financiën.
door Barend Mensen
Nog steeds wordt er op
postkantoren, bij ban
ken en in de munten-
handel naar geldstuk
ken van 1980 gevraagd.
Van een rage om achter
dat wisselgeld aan te
hollen is sinds kort dan
wel geen sprake meer,
algelopen is het nog
niet met de opmerkelij
ke begeerte van veel
mensen om zoveel mo
gelijk munten van dit
jaar in hun bezit te
krijgen.
De prijsvorming in de handel
legt getuigenis af van die op
gezwollen verzamelwoede.
Het ministerie van financiën
ziet dit wonderlijke gedoe met
tegenzin aan. Wat de mensen
tan munten van 1980 hebben
bemachtigd potten ze op met
lis gevolg dat hinderlijke te
rn in de muntcirculatie
its taan.
Er zijn enkele factoren aan te
wijzen die tot het misverstand
hebben geleid dat de munten-
produktie van dit jaar een
heel bijzondere is en dat dien*
tengevolge vroeger of later
van een waardestijging zal
kunnen worden geprofiteerd.
Als aanlokkelijk voorbeeld
dienen daarbij de tot en met
1967 gemaakte zilveren gul
dens en rijksdaalders die dit
jaar voor veelvouden van de
oorspronkelijke geldwaarde
zijn (en worden) verhandeld.
Dit had echter te maken met
de zilvercrisis die vanwege het
materiaal de prijs van zilveren
munten met sprongen om
hoog joeg. De verzamelwoede
van de oude guldens en rijks
daalders op zichzelf was niet
eens zo sterk gestegen.
Wat de muntjagers schijnt te
biologeren is het te wijzigen
muntmeestersteken dat op al
le munten is te vinden. Het is
dat van dr ir M. van den
Brandhof: een parmantig
haantje. Bij de muntslag van
1980 staat naast dit haantje
een sterretje. Dat betekent
dat er op het ogenblik geen
muntmeester flees: directeur
van 's Rijks munt) is. De heer
Van den Brandhof is namelijk
op 1 januari met pensioen ge
gaan. Zijn opvolger is ir J. de
Jong, die op 1 oktober in func
tie treedt en dan zijn eigen
muntmeestersteken zou moe
ten kiezen. Met het oog op de
bizarre belangstelling voor de
munten van dit jaar wil het
ministerie in strijd met de
traditie het haantje met
sterretje echter nog geruime
tijd handhaven. Dat is om de
munten die deze tekens dra
gen elke schijn van zeldzaam
heid te ontnemen.
Beeldenaarw
Tweede factor die het vast
houden van de munten van
1980 in de hand werkt is de
verwachting dat de munten
met de beeldenaar van konin
gin Juliana spoedig vervan
gen zullen worden door mun
ten met het conterfeitsel van
koningin Beatrix. Als dit zo
zou zijn dan zouden er weinig
munten van dit jaar met beide
koninginnen in roulatie ko
men. Die zouden op den duur
dan veel waard kunnen wor
den. Ook deze hoop wordt
echter de bodem ingeslagen.
De produktie van munten met
koningin Juliana gaat dit jaar
en zelfs volgend jaar gewoon
door. Rijksdaalders, guldens,
kortom alle geldstukken met
koningin Juliana en het op die
munten behorende tijdelijke
muntmeestersteken, het
haantje met de ster, blijven
voorlopig nog in grote hoe
veelheden van de persen van
de muntenfabriek in Utrecht
komen. Munten met een af
beelding van de nieuwe konin
gin zullen eerst laat in 1981
worden geslagen.
„Het verzamelen van munten
van 1980 in de hoop dat de
waarde er van zal vermeerde
ren is dan ook volstrekt zin
loos". aldus een woordvoerder
van het ministerie. „Aan de
vraag naar munten, die op het
ogenblik erg groot is, zal ruim
schoots worden voldaan. Dat
kan weliswaar niet ineens
maar vast staat dat de schaar
ste van nu zal omslaan in het
tegendeel. Ook voor de groot
ste optimist zal de „handel" in
munten dan blijken een wind
handel te zijn geweest."
De rauntenrage is in feite be
gonnen met het kwaad ge
rucht waarin de kleinste een
heid de cent kwam te
staan. Nog altijd is het een
raadsel hoe het komt dat er
vrijwel geen centen meer in
omloop zijn. Wat de mensen
er mee doen is ook voor het
ministerie een niet met zeker
heid te beantwoorden vraag.
Centenknopen?—
Er zijn wilde verhalen over. Zo
zouden enorm veel centen om
de metaalwaarde omgesmol
ten zijn, ook beeldhouwers
zouden het brons gebruikt,
hebben en in Italië zouden er
knopen van worden ge
maakt Een aannemelijker
verklaring is dat de mensen
het kleine wisselgeld niet seri
eus meer nemen. Ze betalen
uit gemakzucht met papleren
geld zodat niet zij maar de
caissière moet rekenen en
schudden 's avonds het ont
vangen wisselgeld uit hun
portemonnee. Het „zilver
geld" gaat terug, de stuivers
vaak ook, en de cpnten ver
dwijnen in een potje. Er zijn
dat is bekend mensen die
duizenden en duizenden cen
ten in hun bezit hebben en er
niets mee doen.
Het aan het eind van de Jaren
zestig al eens geopperde en
vorig Jaar weer op tafel geko
men plan om de kleinste
munteenheid maar af te
schaffen heeft er Intussen
sterk aan meegewerkt de cent
van „schaars" tot „zeldzaam"
te maken. Het is eigenlijk een
ongelofelijke zaak want er
zijn in de loop der Jaren ver
schrikkelijk veel centen ge
maakt In de periode van 1948
tot en met 1978 zijn er 1763
miljoen geslagen. Dat is iets
meer dan het derde deel van
het totale aantal in die dertig
jaar geslagen munten, name
lijk 5257 miljoen. Reken maar
uit hoeveel centen de gemid
delde Nederlander op zak zou
moeten hebben! Er werden in
die periode 639 miljoen stui
vers, 1400 miljoen dubbeltjes
en 706 miljoen kwartjes ver
vaardigd. Tot en met 1968
werden er 187 miljoen zilveren
en daarna 399 miljoen nikke
len guldens geslagen. Voorts
kwamen er 48,8 miljoen zilve
ren en na 1968 76,8 miljoen
nikkelen rijksdaalders onder
de persen vandaan. Op de zil
veren munten en wat natuur
lijk verlies na is deze gehele
voorraad, aangevuld met de
jaarlijkse aanmaak van na
1978, in roulatie.
De afwezigheid van de cent
heeft de methode om haar nog
slechts als rekeneenheid te
beschouwen en bij een ver
schil tot drie naar boven en
tot twee naar beneden af te
ronden Inmiddels al tot ge
meengoed gemaakt. Het is
een uitzondering als er nog
centen rollen en als dat een
keer het geval is dan zijn het
er zeker niet van 1980. Toch
worden er ook dit Jaar nog
vijftien miljoen geslagen. Al
enige jaren wordt bij de pro
duktie echter doelbewust niet
meer voldaan aan de vraag.
Het aantal nieuwe centen
staat dan ook niet in verhou
ding tot de rest van het pro-
duktleprogramma dat voor
ziet in de aanmaak van tach
tig miljoen stuivers, 135 mil
joen dubbeltjes. 45 miljoen
kwartjes, twintig miljoen gul
dens en tien miljoen rijksdaal
ders.
Gewoon
Die nieuwe guldens en rijks
daalders intussen zijn „gewo
ne" munten, dat wil zeggen:
met koningin Juliana. Die
worden dus ook in het vol
gend Jaar uit te voeren en nog
groter muntprogramma aan
gemaakt. Het extra in circula
tie brengen van de „inhuldi-
gingsmunten" dertig mil
joen guldens en dertig miljoen
rijksdaalders is in de eerste
plaats bedoeld als herinnering
van het muntwezen aan de
troonswisseling. De van een
dubbelportret van Beatrix en
Juliana voorziene munten zijn
dus niet speciaal gemaakt om
de dit jaar ontstane tekorten
op te vullen. Maar daar dra
gen zij natuurlijk wel toe bij al
zal ook deze injectie een aan
zienlijk deel van haar werking
verliezen doordat de mensen
en dat behoeven dan niet
eens verzamelaars of specu
lanten te zijn een paar van
die munten bewaren. Daar
heeft het ministerie geen en
kel bezwaar tegen omdat die
stukken in feite als gelegen-
heidsmunten zijn bedoeld.
Wellicht dat zij te zijner tijd
wel een waardestijging zullen
vertonen.
Vergissing
Het is een wat zielige vergis
sing te denken dat de normale
munten ooit nog eens specula
tief profijt zullen bieden. Het
ministerie laat er geen twijfel
over bestaan dat de aanmaak
van dien aard zal zijn dat elk
spoortje zeldzaamheidswaar-
de zal verdwijnen. Daarmee
vervliegt de nu kennelijk nog
bestaande schone schijn dat
munten van 1980 het in de
toekomst gaan maken. De
potjes zullen op den duur dan
ook wel worden geleegd.
De Nederlandse munten zijn
intussen nog nooit zo in het
nieuws geweest als dit jaar.
De cent, een kleinere stuiver,
een vijfguldensstuk, gelegen-
heldsmunten, er verschenen
gevarieerde berichten over.
Afgezien van het feit dat het
oude ideeën of suggesties be
trof, niemand nog kan zeggen
welke veranderingen in het
muntstelsel op stapel staan.
Een ai lang toegezegde munt-
nota heeft op het punt van
verschijnen gestaan. Zij
wordt nu bestudeerd door de
nieuwe staatssecretaris Van
Amelsvoort die eerst wel eens
wil zien of hij het met de door
zijn voorganger Nooteboom
getrokken beleidslijnen eens
kan zijn. Tot goed begrip, ook
over de afschaffing van de
cent is nog geen enkele beslis
sing genomen. Als iedereen
zijn eigen voorraadje in het
circuit gooit hoeft die mis
schien niet eens weg
door Huub Elzerman
8cheepstuiger was hij. Een boom van een vent. Wie
hem in de havens bezig zag, zou niet op het idee
komen dat hij op het randje van invaliditeit
balanceerde. Dat werd pas duidelijk, toen zijn
zwaar belaste rug het begaf. De scheepstuiger kon
geen eindje touw meer optillen, laat staan dat hij
zware katrollen, waarmee hij gewoonlijk werkte,
nog de baas kon. Nee. de scheepstuiger ging plat op
bed en er waren drie operaties aan zijn rug nodig
om hem weer op de been te helpen en ook dat ging
niet van een leien dakje. Zes weken ploeterde hij in
een revalidatiekliniek om de napijnen van de
operatie weg te werken. Toen de hele lijdensweg
langs artsen, operatiekamers en fysiotherapeuten
achter de rug was, waren er ruim drie jaar verlopen.
(Zoals gebruikelijk kreeg de scheepstuiger eerst een
Ziekengelduitkering. Na 52 weken verhuisde hij
naar de WAO. Hij werd ingedeeld in de hoogste
arbeidsongeschiktheidsklasse en hij mocht zich
dus verheugen in een volledige uitkering, tachtig
_J procent van het dagloon.
Inmiddels had de scheepstuiger zich met zijn lot
verzoend. Hij was ervan overtuigd dat hij altijd
arbeidsongeschikt zou blijven en dat zijn WAO-
uitkering pas zou worden ingetrokken op de dag
waarop hij 65 jaar werd. Eigenlijk was dat een nogal
droeve opvatting, want de man was net veertig.
Tamelijk jeugdig dus om de rest van je
arbeidszame leven te spenderen aan hobby's.
De bedrijfsvereniging dacht er precies zo over.
Uiteraard erkende óók de bedrijfsvereniging dat
veel mensen al op jeugdige leeftijd volledig
arbeidsongeschikt kunnen raken, maar in het geval
van de scheepstuiger waren er medische rapporten,
die erop wezen dat het met hem de goede kant op
ging. Hij was weliswaar nog lang niet genezen, maar
volledig arbeidsongeschikt was hij ook niet. „We
zijn van plan om u gedeeltelijk goed te keuren, zei
de beambte van de bedrijfsvereniging tegen hem.
Onze medische adviseur De
Gemeenschappelijke Medische Dienstvindt dat
u vooruit gaat. Kijk eens uit naar een baan die u
aan kan. Wij adviseren u weL"
De scheepstuiger holde na het gesprek met de
beambte zo hard als zijn rug het hem toeliet naar
een rechtswinkel en vertelde daar wat hem boven
het hoofd hing. „Kan dat zo maar." vroeg hij
geschrokken. „Ik kan niet eens bukken." Het
antwoord op die vraag was niet zo moeilijk. De
Gemeenschappelij ke Medische Dienst stelt vast
voor welk percentage men arbeidsongeschikt is en
aan de hand van dit gegeven bepaalt de
bedrijfsvereniging het uitkeringspercentage.
Verbetert de lichamelijke of geestelijke toestand
van de patiënt dan is hij tot een grotere
arbeidsprestatie in staat. De uitkering wordt
verlaagd, zelfs geheel ingetrokken zodra de
arbeidsongeschiktheid tot beneden de vijftien
procent is gedaald.
De scheepstuiger kreeg al gauw te horen dat zijn
WAO-uitkering zou worden herzien. De bedrijfsver-
eniging nam op grond van medische adviezen aan
dat hij niet meer voor 80 tot 100 maar voor 35 tot 40
procent arbeidsongeschikt was. Hij zou dus heel
goed een aangepaste baan kunnen nemen, een half
baantje desnoods. Die herziening viel bij de
scheepstuiger in slechte aarde. Hij had steeds
begrepen dat hij helemaal niet kon werken. „En als
ik al zou kunnen werken," riep hij later, „dan ben ik
onvoldoende begeleid. Jullie hebben mij helemaal
niet geholpen bij het zoeken naar een passend
baantje." Toen hij dat riep zat de man al tot aan
zijn nek in de gerechtelijke procedures. Dat hij was
teruggekrabbeld, is duidelijk, maar ook d&t ging
niet van een leien dakje. Van de Raad van Beroep
kreeg hij al direct de kous op de kop, maar die
ervaring weerhield hem niet van de gang naar de
Centrale Raad van Beroep. Integendeel, met
behulp van de rechtswinkel verdedigde hij zich met
hand en tand. Wat kon de rechter anders doen, dan
nog eens het oordeel van de artsen opvragen? Er
waren er genoeg die zich uitvoerig met de tere rug
van de scheepstuiger hadden beziggehouden. En zo
kwamen de rapporten van twee orthopedische
chirurgen, van een neurochirurg, een revalidatie
arts en de districtsveizekeringsdeskundige op tafeL
„Al deze rapporten," verklaarden de rechters,
„geven ons onvoldoende grond om aan te nemen
dat uw handicap van dien aard is dat u geen
aangepast werk zou kunnen verrichten." „Dat is
niet waar," zei de scheepstuiger, „maar zelfs als ik
wèl aangepast, rugsparend werk zou kunnen doen,
dan nog is er op een vreemde manier met mijn
belangen omgesprongen. De arbeldsdeskundlge
heeft een lijstje gemaakt met banen, die voor mij
geschikt zouden zijn, maar slechts twee van die
functies archlefbediende en controleur worden
door de neurochirurg genoemd. Op het eerste
gezicht, zo vervolgde hij, „zou ik dus naar die banen
moeten solliciteren. Maar wat hoor ik op het
gewestelijk arbeidsbureau? Dat ik voor die banen
niet geschikt ben. want een controleur moet wel
eens bukken en voor een archlefbediende komen
daar klim- en klauterwerkzaamheden bij. Met
andere woorden: het arbeidsbureau vindt het op
medische gronden niet verantwoord om mij naar
deze functies te bemiddelen."
Daar keken de rechters van op. Als dat waar was,
dan had er iemand geblunderd. „Klopt dat
verhaal?" werd aan de arbeldsdeskundlge
gevraagd. „Volstrekt niet," antwoordde deze man.
„We hebben verschillende mogelijkheden met hem
doorgenomen. En bij de banen, die hij met zijn
medische beperkingen moet kunnen verrichten,
behoren ook die van controleur en archlefbediende.
De rug van de scheepstuiger mag Inderdaad niet
zwaar worden belast, maar dat betekent niet dat hij
helemaal niet zou mogen bukken of dat hij in een
archief niet op een laddertje zou mogen staan. Dat
is trouwens allemaal uitvoerig met hem
besproken."
Dat was een hele andere lezing. Toen er bovendien
een brief van het arbeidsbureau boven water kwam,
waaruit bleek dat deze instantie het in het geheel
niet medisch onverantwoord achtte dat de scheeps
tuiger controleur of archlefbediende zou worden,
viel de man definitief door de mand.
„De grief van de scheepstuiger," zei de rechter op
afgemeten toon. „dat hij in onvoldoende mate is
begeleid bij het zoeken naar een passende baan
en dat op grond daarvan zijn WAO-uitkering ten
onrechte is herzien moet worden afgewezen. Deze
man acht zichzelf kennelijk tot geen enkele
loonvormende arbeid in staat. Begeleiding zou dus
niet eens zin hebben, want arbeidsbemiddeling
heeft alleen resultaat wanneer de belanghebbende
meewerkt. Het risico van zijn negatieve houding
komt voor zijn eigen rekening," oordeelde de
rechter. Helaas was het met deze reprimande voor
de scheepstuiger nog niet afgelopen. Gebruikelijk
is dat een bedrijfsvereniging een WAO-uitkering
niet verlaagt zolang er geen passende arbeid
voorhanden is. De oorzaak van het feit dat er niet zo
gemakkelijk passend werk is te vinden, moet dan
wel liggen in de handicap. Als bijvoorbeeld slapte
op de arbeidsmarkt of onwil de oorzaak is, dan kan
de uitkering wel degelijk worden herzien. Voor het
resterende gedeelte zal dan de WW, WWV of de
bijstand moeten bijspringen.
De rechter vond dat de werkloosheid van de
scheepstuiger niet was toe te schrijven aan zijn
handicap, maar aan zijn negatieve houding ten
opzichte van werkhervatting. Dat vond hij voor
iemand van veertig jaar mét een goede
mogelijkheid om aangepast werk te doen absoluut
niet te billijken. Voor de scheepstuiger betekende
dit dat zijn WAO-uitkering werd teruggebracht
naar dertig procent. Het zou nog een zware dobber
worden om het resterende gedeelte via de
werkloosheidswet of de bijstand binnen te slepen,
want óók de uitvoerders van de
werkloosheidswetten nemen de weigering van
passende arbeid of „een negatieve houding" hoog
op.
Omdat ik in verband met een
huiselijk karweitje een winkel in
het hart van het dorp moet be
zoeken, rijd ik per flets voorbij
het raadhuisje, dat sedert het
begin van deze eeuw te pronken
staat op een mooie centrale
plaats. De wereld ziet er deze
ochtend schoon afgewassen en
fris uit, tussen twee buien in is
alles drooggewaald en ik bedenk
vergenoegd hoe Je als fietser veel
meer gelegenheid hebt al datge
ne wat Je voorbijrijdt zorgvuldig
waar te nemen dan als inzittende
van een van die glimmende,
grommende blikken voertuigen.
Je per rijwiel voortbewegende
heb Je ook kostelijk veel tijd
voor overpeinzingen en op de
ze ochtend worden die in ruime
mate mijn deel. Rijdende langs
het keurig onderhouden ge
meentelijke bouwsel, waaruit de
ordelijkheid en de voornaam
heid van het gezag je als het
ware tegenstralen, besef ik
opeens in wat voor een heerlijke
ordeloze troep we toch eigenlijk
leven, niet alleen in de plaats
van mijn inwoning maar in ons
hele landje. Want als het gaat
om een traditioneel herkenbaar
huis der gemeente zal iedereen
zonder aarzeling het woord
„stadhuis" gebruiken maar
zijn de gemeentelijke diensten
ondergebracht in een van die
gladgestreken, vooral op prakti
sche bruikbaarheid geconstru
eerde moderne kantoorgebou
wen, dan heeft een ieder het,
eveneens zonder enige aarzeling,
over „stadskantoor". Wie oog
heeft voor de kleine dingen zal
het verschil opgemerkt hebben:
in „stadskantoor" is geruisloos
binnengeslopen de tussen-s, die
in „stadhuis" zelfs niet van verre
in het gezichtsveld kwam.
Op de ochtend dat ik ons mooie
raadhuisje voorbijfiets, heb ik
Juist een brief van een lezer ont
vangen, waarin het gesol met de
letter s aan de orde gesteld
wordt en de deuren van mijn
geest staan dus wijd open voor
het probleem. Het is me inmid
dels al duidelijk geworden dat
wie naar een logische verklaring
zoekt voorlopig zal moeten blij
ven zoeken: die is vooralsnog
niet in zicht De genoemde lezer
.-MIMWIXIKt.,
ZlLVr.,
ZltVKI
Zri.vi Kwcni, O.
7.ILTKHVIT, -witte.
Zih. M.. zinnen. Zinnetje, O.,
Zmenrw. M
KiKitKLMK, -Ui^er, -HJket.
^nmuwmin, V.
7.1 NOW», 7.iilln. luiert gozonr
7.mi'**. M 7.ingors.
/.tMarn.KM, r.iimpeeiuf,
ZiMi'tumi. V., -spelingen.
Zimi BKi'i, V-iproukon.
Zixai'
Zn'uinny". O.
ZiN»vnii.ij.Timiin,
Zimtuio. 0„ -tuigen.
7.1 NY KH WANT.
7it. M. Zitje, O., -jes.
Zitbank. v -banken; -benk'-
M.. -flajron
Ook in de vorige eeuw al ver
warring. In de woordenlijst van
de Vries en Te Winkel stonden
dicht bij elkaar: „zinbouw en
„zinsverband".
begrijpt niet waarom de s wél
voorkomt in „geluidsbarrière",
„geluidsband" en „geluidsver
sterker", maar niet in „geluid
demper" en „geluidhinder". Veel
begrip heb ook lk daarvoor niet
en de lezer en ik staan op dit
punt blijkt roe, allerminst al
leen.
De Nederlandse en Belgische
taalkundigen die zich kort na de
oorlog bogen over spellingpro
blemen (dat woord spelden ze in
hun ondoorgrondelijke wijsheid
zónder s..) konden er ook niet
veel systeem in ontdekken. De
tussen-s is, schreven zij wat
plechtig in het uit 1953 dateren
de „groene boekje", „over het
algemeen zover buiten haar oor
spronkelijke gebruikssfeer ge
treden dat het niet wel mogelijk
is de lijnen te bepalen waarlangs
de ontwikkeling gaat". In de
woordenlijst die zij samenstel
den komen dan ook naast elkaar
voor: handelsmaatschappij en
handelmaatschappij. tijdver
schil en tijdsverschil. Ook red
dingsboei en zin(s)deel mogen
mét en zónder s. De belangrijk
ste regel die de deskundigen for
muleerden Cs wordt geschreven
in samenstellingen waar de s
wordt gehoord') bood niet veel
houvast, omdat in veel gevallen
sommigen de s wél en anderen
de s niét uitspreken. Ook van
Dale komt niet veel verder dan
deze quasi-regel en wat bladeren
in dat woordenboek leert dat er
nogal wat vrijheden zijn: doods
kist mag naast doodkist,
inkoopsprijs mag ook zonder s
en voor wetstekst geldt het
zelfde.
Wat moet Je als eenvoudig taal-
gebruikertje als er zulk een anar
chie heerst? In de eerste plaats:
blij zijn met die vrijheid en die
ook anderen gunnen. Als de
spoorwegen zo graag over een
„kortingkaart" spreken, laat
hun die lol. maar wie dat kostba
re papiertje liever „kortings
kaart" noemt, waarom zou die
niet? Wie weet staan ze straks
allebei in een nieuwe Van Dale!
In de tweede plaats: het verstan
dige advies opvolgen dat de
neerlandicus drs. J. Renkema in
zijn boek „Schrijfwijzer" geeft:
schrijf in twijfelgevallen geen s.
Renkema erkent dat die oplos
sing niet sluitend is, maar zij
sluit wel aan bij een ontwikke
ling die ondanks veel verwarring
toch te signaleren is: steeds meer
mensen laten de s weg en schrij
ven dus: conjuctuurbeheersing,
tijdverschil In de bijna vier (aar
dige) bladzijden die Renkema
aan dit typisch Hollands pro
bleem wijdt passeren een paar
interessante puntjes de revue
(watersnood is het tegenoverge
stelde van waternood). De schrij
ver herinnert ook aan de deining
die halverwege de jaren zeventig
ontstond over het woord „ge
luidshinder", waaraan in een
wet bijna nog een s toegevoegd
werd: een motie die die toevoe
ging voorstelde werd verworpen.
Nederland maakte zich toen.
vond ik, flink belachelijk door
zich zó op te winden over iets
dat, zoals we toch hadden kun
nen weten, niet dwingen laat
Technici pleitten toen tégen,
neerlandici vóór de s, maar zeker
de helft van alle Nederlanders
houdt het gewoon op geluidshin
der. mét de s, omdat dit hun
natuurlijker voorkomt en pretti
ger in de oren klinkt. Zoals je
geen enkele Amsterdammer de s
uit „Rembrandtsplein" zou kun
nen afpakken. Laat de boeren
maar dorsen en de mensen maar
praten, vrijheid blijheid!