Zinloze munten jacht Negatief Met of zonder s: leve de vrijheid! SOCIAAL BERECHT! TERDAG 19 JULI 1980 TROUWKWARTET 17 ■BINNENLAND! Slecht nieuws voor wie veel moeite doet om ze in handen te krijgen: de geldstukken van 1980 zijn geen cent méér waard. Aan de verzameldwoede liggen misverstanden ten grondslag. De potjes met munten zullen op den duur wel weer worden geleegd, meent het ministerie van financiën. door Barend Mensen Nog steeds wordt er op postkantoren, bij ban ken en in de munten- handel naar geldstuk ken van 1980 gevraagd. Van een rage om achter dat wisselgeld aan te hollen is sinds kort dan wel geen sprake meer, algelopen is het nog niet met de opmerkelij ke begeerte van veel mensen om zoveel mo gelijk munten van dit jaar in hun bezit te krijgen. De prijsvorming in de handel legt getuigenis af van die op gezwollen verzamelwoede. Het ministerie van financiën ziet dit wonderlijke gedoe met tegenzin aan. Wat de mensen tan munten van 1980 hebben bemachtigd potten ze op met lis gevolg dat hinderlijke te rn in de muntcirculatie its taan. Er zijn enkele factoren aan te wijzen die tot het misverstand hebben geleid dat de munten- produktie van dit jaar een heel bijzondere is en dat dien* tengevolge vroeger of later van een waardestijging zal kunnen worden geprofiteerd. Als aanlokkelijk voorbeeld dienen daarbij de tot en met 1967 gemaakte zilveren gul dens en rijksdaalders die dit jaar voor veelvouden van de oorspronkelijke geldwaarde zijn (en worden) verhandeld. Dit had echter te maken met de zilvercrisis die vanwege het materiaal de prijs van zilveren munten met sprongen om hoog joeg. De verzamelwoede van de oude guldens en rijks daalders op zichzelf was niet eens zo sterk gestegen. Wat de muntjagers schijnt te biologeren is het te wijzigen muntmeestersteken dat op al le munten is te vinden. Het is dat van dr ir M. van den Brandhof: een parmantig haantje. Bij de muntslag van 1980 staat naast dit haantje een sterretje. Dat betekent dat er op het ogenblik geen muntmeester flees: directeur van 's Rijks munt) is. De heer Van den Brandhof is namelijk op 1 januari met pensioen ge gaan. Zijn opvolger is ir J. de Jong, die op 1 oktober in func tie treedt en dan zijn eigen muntmeestersteken zou moe ten kiezen. Met het oog op de bizarre belangstelling voor de munten van dit jaar wil het ministerie in strijd met de traditie het haantje met sterretje echter nog geruime tijd handhaven. Dat is om de munten die deze tekens dra gen elke schijn van zeldzaam heid te ontnemen. Beeldenaarw Tweede factor die het vast houden van de munten van 1980 in de hand werkt is de verwachting dat de munten met de beeldenaar van konin gin Juliana spoedig vervan gen zullen worden door mun ten met het conterfeitsel van koningin Beatrix. Als dit zo zou zijn dan zouden er weinig munten van dit jaar met beide koninginnen in roulatie ko men. Die zouden op den duur dan veel waard kunnen wor den. Ook deze hoop wordt echter de bodem ingeslagen. De produktie van munten met koningin Juliana gaat dit jaar en zelfs volgend jaar gewoon door. Rijksdaalders, guldens, kortom alle geldstukken met koningin Juliana en het op die munten behorende tijdelijke muntmeestersteken, het haantje met de ster, blijven voorlopig nog in grote hoe veelheden van de persen van de muntenfabriek in Utrecht komen. Munten met een af beelding van de nieuwe konin gin zullen eerst laat in 1981 worden geslagen. „Het verzamelen van munten van 1980 in de hoop dat de waarde er van zal vermeerde ren is dan ook volstrekt zin loos". aldus een woordvoerder van het ministerie. „Aan de vraag naar munten, die op het ogenblik erg groot is, zal ruim schoots worden voldaan. Dat kan weliswaar niet ineens maar vast staat dat de schaar ste van nu zal omslaan in het tegendeel. Ook voor de groot ste optimist zal de „handel" in munten dan blijken een wind handel te zijn geweest." De rauntenrage is in feite be gonnen met het kwaad ge rucht waarin de kleinste een heid de cent kwam te staan. Nog altijd is het een raadsel hoe het komt dat er vrijwel geen centen meer in omloop zijn. Wat de mensen er mee doen is ook voor het ministerie een niet met zeker heid te beantwoorden vraag. Centenknopen?— Er zijn wilde verhalen over. Zo zouden enorm veel centen om de metaalwaarde omgesmol ten zijn, ook beeldhouwers zouden het brons gebruikt, hebben en in Italië zouden er knopen van worden ge maakt Een aannemelijker verklaring is dat de mensen het kleine wisselgeld niet seri eus meer nemen. Ze betalen uit gemakzucht met papleren geld zodat niet zij maar de caissière moet rekenen en schudden 's avonds het ont vangen wisselgeld uit hun portemonnee. Het „zilver geld" gaat terug, de stuivers vaak ook, en de cpnten ver dwijnen in een potje. Er zijn dat is bekend mensen die duizenden en duizenden cen ten in hun bezit hebben en er niets mee doen. Het aan het eind van de Jaren zestig al eens geopperde en vorig Jaar weer op tafel geko men plan om de kleinste munteenheid maar af te schaffen heeft er Intussen sterk aan meegewerkt de cent van „schaars" tot „zeldzaam" te maken. Het is eigenlijk een ongelofelijke zaak want er zijn in de loop der Jaren ver schrikkelijk veel centen ge maakt In de periode van 1948 tot en met 1978 zijn er 1763 miljoen geslagen. Dat is iets meer dan het derde deel van het totale aantal in die dertig jaar geslagen munten, name lijk 5257 miljoen. Reken maar uit hoeveel centen de gemid delde Nederlander op zak zou moeten hebben! Er werden in die periode 639 miljoen stui vers, 1400 miljoen dubbeltjes en 706 miljoen kwartjes ver vaardigd. Tot en met 1968 werden er 187 miljoen zilveren en daarna 399 miljoen nikke len guldens geslagen. Voorts kwamen er 48,8 miljoen zilve ren en na 1968 76,8 miljoen nikkelen rijksdaalders onder de persen vandaan. Op de zil veren munten en wat natuur lijk verlies na is deze gehele voorraad, aangevuld met de jaarlijkse aanmaak van na 1978, in roulatie. De afwezigheid van de cent heeft de methode om haar nog slechts als rekeneenheid te beschouwen en bij een ver schil tot drie naar boven en tot twee naar beneden af te ronden Inmiddels al tot ge meengoed gemaakt. Het is een uitzondering als er nog centen rollen en als dat een keer het geval is dan zijn het er zeker niet van 1980. Toch worden er ook dit Jaar nog vijftien miljoen geslagen. Al enige jaren wordt bij de pro duktie echter doelbewust niet meer voldaan aan de vraag. Het aantal nieuwe centen staat dan ook niet in verhou ding tot de rest van het pro- duktleprogramma dat voor ziet in de aanmaak van tach tig miljoen stuivers, 135 mil joen dubbeltjes. 45 miljoen kwartjes, twintig miljoen gul dens en tien miljoen rijksdaal ders. Gewoon Die nieuwe guldens en rijks daalders intussen zijn „gewo ne" munten, dat wil zeggen: met koningin Juliana. Die worden dus ook in het vol gend Jaar uit te voeren en nog groter muntprogramma aan gemaakt. Het extra in circula tie brengen van de „inhuldi- gingsmunten" dertig mil joen guldens en dertig miljoen rijksdaalders is in de eerste plaats bedoeld als herinnering van het muntwezen aan de troonswisseling. De van een dubbelportret van Beatrix en Juliana voorziene munten zijn dus niet speciaal gemaakt om de dit jaar ontstane tekorten op te vullen. Maar daar dra gen zij natuurlijk wel toe bij al zal ook deze injectie een aan zienlijk deel van haar werking verliezen doordat de mensen en dat behoeven dan niet eens verzamelaars of specu lanten te zijn een paar van die munten bewaren. Daar heeft het ministerie geen en kel bezwaar tegen omdat die stukken in feite als gelegen- heidsmunten zijn bedoeld. Wellicht dat zij te zijner tijd wel een waardestijging zullen vertonen. Vergissing Het is een wat zielige vergis sing te denken dat de normale munten ooit nog eens specula tief profijt zullen bieden. Het ministerie laat er geen twijfel over bestaan dat de aanmaak van dien aard zal zijn dat elk spoortje zeldzaamheidswaar- de zal verdwijnen. Daarmee vervliegt de nu kennelijk nog bestaande schone schijn dat munten van 1980 het in de toekomst gaan maken. De potjes zullen op den duur dan ook wel worden geleegd. De Nederlandse munten zijn intussen nog nooit zo in het nieuws geweest als dit jaar. De cent, een kleinere stuiver, een vijfguldensstuk, gelegen- heldsmunten, er verschenen gevarieerde berichten over. Afgezien van het feit dat het oude ideeën of suggesties be trof, niemand nog kan zeggen welke veranderingen in het muntstelsel op stapel staan. Een ai lang toegezegde munt- nota heeft op het punt van verschijnen gestaan. Zij wordt nu bestudeerd door de nieuwe staatssecretaris Van Amelsvoort die eerst wel eens wil zien of hij het met de door zijn voorganger Nooteboom getrokken beleidslijnen eens kan zijn. Tot goed begrip, ook over de afschaffing van de cent is nog geen enkele beslis sing genomen. Als iedereen zijn eigen voorraadje in het circuit gooit hoeft die mis schien niet eens weg door Huub Elzerman 8cheepstuiger was hij. Een boom van een vent. Wie hem in de havens bezig zag, zou niet op het idee komen dat hij op het randje van invaliditeit balanceerde. Dat werd pas duidelijk, toen zijn zwaar belaste rug het begaf. De scheepstuiger kon geen eindje touw meer optillen, laat staan dat hij zware katrollen, waarmee hij gewoonlijk werkte, nog de baas kon. Nee. de scheepstuiger ging plat op bed en er waren drie operaties aan zijn rug nodig om hem weer op de been te helpen en ook dat ging niet van een leien dakje. Zes weken ploeterde hij in een revalidatiekliniek om de napijnen van de operatie weg te werken. Toen de hele lijdensweg langs artsen, operatiekamers en fysiotherapeuten achter de rug was, waren er ruim drie jaar verlopen. (Zoals gebruikelijk kreeg de scheepstuiger eerst een Ziekengelduitkering. Na 52 weken verhuisde hij naar de WAO. Hij werd ingedeeld in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse en hij mocht zich dus verheugen in een volledige uitkering, tachtig _J procent van het dagloon. Inmiddels had de scheepstuiger zich met zijn lot verzoend. Hij was ervan overtuigd dat hij altijd arbeidsongeschikt zou blijven en dat zijn WAO- uitkering pas zou worden ingetrokken op de dag waarop hij 65 jaar werd. Eigenlijk was dat een nogal droeve opvatting, want de man was net veertig. Tamelijk jeugdig dus om de rest van je arbeidszame leven te spenderen aan hobby's. De bedrijfsvereniging dacht er precies zo over. Uiteraard erkende óók de bedrijfsvereniging dat veel mensen al op jeugdige leeftijd volledig arbeidsongeschikt kunnen raken, maar in het geval van de scheepstuiger waren er medische rapporten, die erop wezen dat het met hem de goede kant op ging. Hij was weliswaar nog lang niet genezen, maar volledig arbeidsongeschikt was hij ook niet. „We zijn van plan om u gedeeltelijk goed te keuren, zei de beambte van de bedrijfsvereniging tegen hem. Onze medische adviseur De Gemeenschappelijke Medische Dienstvindt dat u vooruit gaat. Kijk eens uit naar een baan die u aan kan. Wij adviseren u weL" De scheepstuiger holde na het gesprek met de beambte zo hard als zijn rug het hem toeliet naar een rechtswinkel en vertelde daar wat hem boven het hoofd hing. „Kan dat zo maar." vroeg hij geschrokken. „Ik kan niet eens bukken." Het antwoord op die vraag was niet zo moeilijk. De Gemeenschappelij ke Medische Dienst stelt vast voor welk percentage men arbeidsongeschikt is en aan de hand van dit gegeven bepaalt de bedrijfsvereniging het uitkeringspercentage. Verbetert de lichamelijke of geestelijke toestand van de patiënt dan is hij tot een grotere arbeidsprestatie in staat. De uitkering wordt verlaagd, zelfs geheel ingetrokken zodra de arbeidsongeschiktheid tot beneden de vijftien procent is gedaald. De scheepstuiger kreeg al gauw te horen dat zijn WAO-uitkering zou worden herzien. De bedrijfsver- eniging nam op grond van medische adviezen aan dat hij niet meer voor 80 tot 100 maar voor 35 tot 40 procent arbeidsongeschikt was. Hij zou dus heel goed een aangepaste baan kunnen nemen, een half baantje desnoods. Die herziening viel bij de scheepstuiger in slechte aarde. Hij had steeds begrepen dat hij helemaal niet kon werken. „En als ik al zou kunnen werken," riep hij later, „dan ben ik onvoldoende begeleid. Jullie hebben mij helemaal niet geholpen bij het zoeken naar een passend baantje." Toen hij dat riep zat de man al tot aan zijn nek in de gerechtelijke procedures. Dat hij was teruggekrabbeld, is duidelijk, maar ook d&t ging niet van een leien dakje. Van de Raad van Beroep kreeg hij al direct de kous op de kop, maar die ervaring weerhield hem niet van de gang naar de Centrale Raad van Beroep. Integendeel, met behulp van de rechtswinkel verdedigde hij zich met hand en tand. Wat kon de rechter anders doen, dan nog eens het oordeel van de artsen opvragen? Er waren er genoeg die zich uitvoerig met de tere rug van de scheepstuiger hadden beziggehouden. En zo kwamen de rapporten van twee orthopedische chirurgen, van een neurochirurg, een revalidatie arts en de districtsveizekeringsdeskundige op tafeL „Al deze rapporten," verklaarden de rechters, „geven ons onvoldoende grond om aan te nemen dat uw handicap van dien aard is dat u geen aangepast werk zou kunnen verrichten." „Dat is niet waar," zei de scheepstuiger, „maar zelfs als ik wèl aangepast, rugsparend werk zou kunnen doen, dan nog is er op een vreemde manier met mijn belangen omgesprongen. De arbeldsdeskundlge heeft een lijstje gemaakt met banen, die voor mij geschikt zouden zijn, maar slechts twee van die functies archlefbediende en controleur worden door de neurochirurg genoemd. Op het eerste gezicht, zo vervolgde hij, „zou ik dus naar die banen moeten solliciteren. Maar wat hoor ik op het gewestelijk arbeidsbureau? Dat ik voor die banen niet geschikt ben. want een controleur moet wel eens bukken en voor een archlefbediende komen daar klim- en klauterwerkzaamheden bij. Met andere woorden: het arbeidsbureau vindt het op medische gronden niet verantwoord om mij naar deze functies te bemiddelen." Daar keken de rechters van op. Als dat waar was, dan had er iemand geblunderd. „Klopt dat verhaal?" werd aan de arbeldsdeskundlge gevraagd. „Volstrekt niet," antwoordde deze man. „We hebben verschillende mogelijkheden met hem doorgenomen. En bij de banen, die hij met zijn medische beperkingen moet kunnen verrichten, behoren ook die van controleur en archlefbediende. De rug van de scheepstuiger mag Inderdaad niet zwaar worden belast, maar dat betekent niet dat hij helemaal niet zou mogen bukken of dat hij in een archief niet op een laddertje zou mogen staan. Dat is trouwens allemaal uitvoerig met hem besproken." Dat was een hele andere lezing. Toen er bovendien een brief van het arbeidsbureau boven water kwam, waaruit bleek dat deze instantie het in het geheel niet medisch onverantwoord achtte dat de scheeps tuiger controleur of archlefbediende zou worden, viel de man definitief door de mand. „De grief van de scheepstuiger," zei de rechter op afgemeten toon. „dat hij in onvoldoende mate is begeleid bij het zoeken naar een passende baan en dat op grond daarvan zijn WAO-uitkering ten onrechte is herzien moet worden afgewezen. Deze man acht zichzelf kennelijk tot geen enkele loonvormende arbeid in staat. Begeleiding zou dus niet eens zin hebben, want arbeidsbemiddeling heeft alleen resultaat wanneer de belanghebbende meewerkt. Het risico van zijn negatieve houding komt voor zijn eigen rekening," oordeelde de rechter. Helaas was het met deze reprimande voor de scheepstuiger nog niet afgelopen. Gebruikelijk is dat een bedrijfsvereniging een WAO-uitkering niet verlaagt zolang er geen passende arbeid voorhanden is. De oorzaak van het feit dat er niet zo gemakkelijk passend werk is te vinden, moet dan wel liggen in de handicap. Als bijvoorbeeld slapte op de arbeidsmarkt of onwil de oorzaak is, dan kan de uitkering wel degelijk worden herzien. Voor het resterende gedeelte zal dan de WW, WWV of de bijstand moeten bijspringen. De rechter vond dat de werkloosheid van de scheepstuiger niet was toe te schrijven aan zijn handicap, maar aan zijn negatieve houding ten opzichte van werkhervatting. Dat vond hij voor iemand van veertig jaar mét een goede mogelijkheid om aangepast werk te doen absoluut niet te billijken. Voor de scheepstuiger betekende dit dat zijn WAO-uitkering werd teruggebracht naar dertig procent. Het zou nog een zware dobber worden om het resterende gedeelte via de werkloosheidswet of de bijstand binnen te slepen, want óók de uitvoerders van de werkloosheidswetten nemen de weigering van passende arbeid of „een negatieve houding" hoog op. Omdat ik in verband met een huiselijk karweitje een winkel in het hart van het dorp moet be zoeken, rijd ik per flets voorbij het raadhuisje, dat sedert het begin van deze eeuw te pronken staat op een mooie centrale plaats. De wereld ziet er deze ochtend schoon afgewassen en fris uit, tussen twee buien in is alles drooggewaald en ik bedenk vergenoegd hoe Je als fietser veel meer gelegenheid hebt al datge ne wat Je voorbijrijdt zorgvuldig waar te nemen dan als inzittende van een van die glimmende, grommende blikken voertuigen. Je per rijwiel voortbewegende heb Je ook kostelijk veel tijd voor overpeinzingen en op de ze ochtend worden die in ruime mate mijn deel. Rijdende langs het keurig onderhouden ge meentelijke bouwsel, waaruit de ordelijkheid en de voornaam heid van het gezag je als het ware tegenstralen, besef ik opeens in wat voor een heerlijke ordeloze troep we toch eigenlijk leven, niet alleen in de plaats van mijn inwoning maar in ons hele landje. Want als het gaat om een traditioneel herkenbaar huis der gemeente zal iedereen zonder aarzeling het woord „stadhuis" gebruiken maar zijn de gemeentelijke diensten ondergebracht in een van die gladgestreken, vooral op prakti sche bruikbaarheid geconstru eerde moderne kantoorgebou wen, dan heeft een ieder het, eveneens zonder enige aarzeling, over „stadskantoor". Wie oog heeft voor de kleine dingen zal het verschil opgemerkt hebben: in „stadskantoor" is geruisloos binnengeslopen de tussen-s, die in „stadhuis" zelfs niet van verre in het gezichtsveld kwam. Op de ochtend dat ik ons mooie raadhuisje voorbijfiets, heb ik Juist een brief van een lezer ont vangen, waarin het gesol met de letter s aan de orde gesteld wordt en de deuren van mijn geest staan dus wijd open voor het probleem. Het is me inmid dels al duidelijk geworden dat wie naar een logische verklaring zoekt voorlopig zal moeten blij ven zoeken: die is vooralsnog niet in zicht De genoemde lezer .-MIMWIXIKt., ZlLVr., ZltVKI Zri.vi Kwcni, O. 7.ILTKHVIT, -witte. Zih. M.. zinnen. Zinnetje, O., Zmenrw. M KiKitKLMK, -Ui^er, -HJket. ^nmuwmin, V. 7.1 NOW», 7.iilln. luiert gozonr 7.mi'**. M 7.ingors. /.tMarn.KM, r.iimpeeiuf, ZiMi'tumi. V., -spelingen. Zimi BKi'i, V-iproukon. Zixai' Zn'uinny". O. ZiN»vnii.ij.Timiin, Zimtuio. 0„ -tuigen. 7.1 NY KH WANT. 7it. M. Zitje, O., -jes. Zitbank. v -banken; -benk'- M.. -flajron Ook in de vorige eeuw al ver warring. In de woordenlijst van de Vries en Te Winkel stonden dicht bij elkaar: „zinbouw en „zinsverband". begrijpt niet waarom de s wél voorkomt in „geluidsbarrière", „geluidsband" en „geluidsver sterker", maar niet in „geluid demper" en „geluidhinder". Veel begrip heb ook lk daarvoor niet en de lezer en ik staan op dit punt blijkt roe, allerminst al leen. De Nederlandse en Belgische taalkundigen die zich kort na de oorlog bogen over spellingpro blemen (dat woord spelden ze in hun ondoorgrondelijke wijsheid zónder s..) konden er ook niet veel systeem in ontdekken. De tussen-s is, schreven zij wat plechtig in het uit 1953 dateren de „groene boekje", „over het algemeen zover buiten haar oor spronkelijke gebruikssfeer ge treden dat het niet wel mogelijk is de lijnen te bepalen waarlangs de ontwikkeling gaat". In de woordenlijst die zij samenstel den komen dan ook naast elkaar voor: handelsmaatschappij en handelmaatschappij. tijdver schil en tijdsverschil. Ook red dingsboei en zin(s)deel mogen mét en zónder s. De belangrijk ste regel die de deskundigen for muleerden Cs wordt geschreven in samenstellingen waar de s wordt gehoord') bood niet veel houvast, omdat in veel gevallen sommigen de s wél en anderen de s niét uitspreken. Ook van Dale komt niet veel verder dan deze quasi-regel en wat bladeren in dat woordenboek leert dat er nogal wat vrijheden zijn: doods kist mag naast doodkist, inkoopsprijs mag ook zonder s en voor wetstekst geldt het zelfde. Wat moet Je als eenvoudig taal- gebruikertje als er zulk een anar chie heerst? In de eerste plaats: blij zijn met die vrijheid en die ook anderen gunnen. Als de spoorwegen zo graag over een „kortingkaart" spreken, laat hun die lol. maar wie dat kostba re papiertje liever „kortings kaart" noemt, waarom zou die niet? Wie weet staan ze straks allebei in een nieuwe Van Dale! In de tweede plaats: het verstan dige advies opvolgen dat de neerlandicus drs. J. Renkema in zijn boek „Schrijfwijzer" geeft: schrijf in twijfelgevallen geen s. Renkema erkent dat die oplos sing niet sluitend is, maar zij sluit wel aan bij een ontwikke ling die ondanks veel verwarring toch te signaleren is: steeds meer mensen laten de s weg en schrij ven dus: conjuctuurbeheersing, tijdverschil In de bijna vier (aar dige) bladzijden die Renkema aan dit typisch Hollands pro bleem wijdt passeren een paar interessante puntjes de revue (watersnood is het tegenoverge stelde van waternood). De schrij ver herinnert ook aan de deining die halverwege de jaren zeventig ontstond over het woord „ge luidshinder", waaraan in een wet bijna nog een s toegevoegd werd: een motie die die toevoe ging voorstelde werd verworpen. Nederland maakte zich toen. vond ik, flink belachelijk door zich zó op te winden over iets dat, zoals we toch hadden kun nen weten, niet dwingen laat Technici pleitten toen tégen, neerlandici vóór de s, maar zeker de helft van alle Nederlanders houdt het gewoon op geluidshin der. mét de s, omdat dit hun natuurlijker voorkomt en pretti ger in de oren klinkt. Zoals je geen enkele Amsterdammer de s uit „Rembrandtsplein" zou kun nen afpakken. Laat de boeren maar dorsen en de mensen maar praten, vrijheid blijheid!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 17