Vanaf de achttiende eeuw? Doel en middelen Oudere werknemers zijn geen wegwerpmensen Bescheiden Zogezegd Zogezegd VRIJDAG 11 JULI 1980 BINNENLAND TROUW/KWARTET P9 RHS 11 door J. W. Schulte Nordholt Lang. eeuwen lang, heeft het geleken alsof de mensheid haar Ideaal steeds dichter benaderde, «teeds beter realiseerde, alsof het binnen handbereik was. zo dichtbij. De mensheid! Dat woord op zichzelf ai drukte zoveel uit aan hoop. aan geloof in redelijkheid, in vooruitgang. Alsof er zoiets was als een genus dat mens heette, een met rede begaafd wezen, dat door inzicht tot verbetering kwam. dat de nevels der dwaling doorboorde met het vorsende verstand, van vinding tot vinding opstijgend naar de hoogte der vervolmaking. fcn nu zijn we haast, zo lijkt het tegenwoordig, aangeland bij het tegenovergestelde, bij twijfel en wanhoop en duisternis. Het jaar 1884 staat al voor de deur, Orwelliaans symbool van falen en daar achter doemt het Jaar 2000 op, de eindpaal van onze beperkte visie, het Jaar van de mensenschemering. Het doemdenken houdt ons in de ban, steeds meer, en dat is toch waarachtig ook geen wonder. De machteloosheid en hopeloosheid grijnzen ons tegen uit elke bladzij van de krant. Ieder kan voor zichzelf wel een lijst maken, een catalogus van de apocalyptische weeën die over onze wereld lijken te varen, de honger, het geweld, de vervuiling, de volstrekte ondoordringbaarheid van wat eens een heldere toekomst leek. „Ik geloof vast en zeker", schreef een achttiende-eeuwse optimist, na een leven vol teleurstellingen, „dat de voorzienigheid eenmaal alle bèroerjngen van onze zedelijke wereld ten goede zal keren zoals ze dat doet met vulkanische uitbarstingen en aardbevingen". Wat een benijdenswaardig geloof, en hoe ver, hoe lichtjaren ver van ons vandaan! Dat bewustzijn van een richting, een gerichtheid, een 1 doel voor de hele mensheid, natuurlijk, vanzelfsprekend! Een natuurkundige zekerheid! Als men dat voor ogen had, was ook alle inzet gerechtvaardigd, elk offer zinvol. In naam van de toekomst, die nieuwe, grote godheid die men In de achttiende eeuw met zoveel enthousiasme ontdekte, kon met het héden te lijf gaan, het verbeteren/het ontstijgen. De lucht was vol met beloften. Zo ontstond er een absolute visie, waarin heden en toekomst begrippen werden geladen met een morele meerwaarde, zwart en wit tegenover elkaar. De mensheid was op weg, vooruit, en vooruitgang werd dan ook een heilig gegeven, een zekerheid op zichzelf. Vooruitgang verhield zich tot traditie als lente tot winter, en het liberale en later socialistische optimisme leefde bij de mythe van de eeuwige strijd tussen belde, van licht tegen duisternis. Het absolute element in dat alles was groot, ln naam van de vooruitgang werd alles geoorloofd, alles goed, de moraal en de politiek werden er door bepaald- Hoe meer lk erover denk en lees, hoe meer lk geloof dat de achttiende eeuw de werkelijke grondslag van onze tijd is. WiJ zijn allen, christelijk of seculier, rechts en links, ln de ban van dat grote geloof gekomen, ten goede en ten kwade. Het heeft ons nu al twee eeuwen bezield met henrormingsdrift, met Inzet voor de toekomst, met sociale verbetering. Maar het heeft oris ons besef voor betrekkelijkheid ontnomen, ons weten van het menselijk tekort, en daarmeé gepaard onze bereidheid tot compromis. Het is alsof onze Idealen en onze werkelijkheid steeds verder uit elkaar zijn gegroeid. In onze twintigste eeuw hebben we wel ontdekt dat óns achttiende èeuwse geloof niet toereikend was. maar de volstrektheid van de moraal hebben we bewaard, wij willen nog even absoluut aan de achttiende eeuwse normen van de ene mensheid geloven en ze gebruiken als maatstaf ln de rest van de wereld, die geen achttiende eeuw ln onze zin gekend heeft, die geheel andere begrippen heeft over de relaties tussen geest en stof, mens en gemeenschap, wet en werkelijkheid, dan wij- Zo komen we tot de veroordeling van een regiem hier en een regiem daar. en ai naar gelang we dat van links of van rechts doen, noemen anderen dat selectieve verontwaardiging. Maar in werkelijkheid is het natuurlijk zo dat er nauwelijks een natie is ln de tweede en derde wereld die niet geteisterd wordt door machtsstrijd en uitbuiting en kolossaal onrecht in een mate dié wij ons ln ons nog neo gezegende Westen, ons door de achttiende eeuw gestempelde Westen, nauwelijks kunnen door H. J. Neuman In Nederland vertoont de politiek van oudsher nauwe verwantschap met de theologie. Maar als ik van daag het begrip „finaliteit" ter spra ke breng, dan doe ik dat niet over eenkomstig de gelovige reflectie dat de wereld als geheel een bepaalde bedoeling heeft en dat deze bedoe ling er door Ood zelf in is gelegd. Neen, ik bedoel er heel eenvoudig 'mee: het streven naar een doei. Be wust menselijk handelen is gericht op een doel en het probeert dit doel te bereiken door een keuze van de Juiste, d.w.z. doelmatige middelen. In de natuurwetenschap, waar men verwarring vreest tussen doel en bedoeling, hanteert men liever niet het begrip „finaliteit"; men geeft er de voorkeur aan „doelgerichtheid" of „teleologie". Waarom kom ik met zulke dure woorden op de proppen? De verkla ring is deze dat het gebruik van betrekkelijk onbelaste termen mis schien een hulpmiddel kan zijn om onze politieke analyse te scherpen. Zodra ik immers weet. wat voor doel ik in de politiek wens te berei ken, kan ik mij afvragen welke mid delen het best zijn om dit doel te verwezenlijken. Kijken we naar het voorbeeld van de motie-Scholten, die de instelling met onmiddellijke Ingang beoogt van een Nederlandse boycot tegen Zuid-Afrika en die door een meerderheid in de Tweede Kamer wordt gesteund, dan blijkt het exact afbakenen van een poli tieke doelstelling minder eenvoudig dan het op het eerste gezicht lijkt. Het is duidelijk dat de motie-Schol ten voortkomt uit onvrede met het apartheidsbeleid in Zuid-Afrika. Maar daarmee is op zichzelf de doel stelling nog niet geformuleerd. Ver schillende mogelijkheden staan °Pen: het doel van de motie kan zijn de Nederlandse onvrede met het apartheidsbeleid te registreren, punt uit. Het doel kan ook zijn de regeringen van dé landen die Zuid- Afrika omringen aan hun verstand te brengen zo dat nog nodig ls— dat het apartheidsbeleid niet ten uitvoer wordt gelegd met onze In stemming. Vervdlgens kan een soortgelijke boodschap zijn beoogd aan de gekleurde bevolking van Zuid-Afrika, die onder de apartheid het meest heeft te lijden. Een vierde mogelijkheid is dat degenen die de motie-Scholten ondersteunen een heilzame schrik teweeg wensen te brengen in Zuldafrlkaanse rege ringskringen en de machthebbers tot geleidelijke of abrupte afschaf fing van de apartheid willen overre den. Als laatste mogelijkheid noem ik dat men zijn geduld met Zuid- Afrika nu finaal heeft verloren en nog maar één doel nastreeft: het ten val brengen van het blanke minder heidsbewind aldaar. Al sluit ik niet uit dat misschien nog andere doelstellingen mogelijk zijn, en al erken ik grif dat onderschei dingen die ik heb aangebracht in werkelijkheid kunnen wegvallen, ik wil mij vandaag toch beperken tot de genoemde vijf. De eerste doèl- 8telling het registreren van on vrede heeft de betekenis van ge tuigenispolitiek. De mogelijkheden twee en drie dragen het karakter van een politiek signaal: aan de andere Afrikaanse landen dat wij niet mede schuldig staan aan ras sendiscriminatie en aan de gekleur de Zuidafrikaanse bevolking dat wij solidair met haar zijn. Ofschoon aan geen van de voorgaande doel stellingen een zekere politieke bete kenis kan worden ontzegd, is dit aspect het sterkst aanwezig in de mogelijkheden vier en vijf: het wij zigen van een beleid of zelfs het doen verdwijnen van een regime. Het (misschien tijdelijk) berokke nen van extra nadeel hetzij aan de omringende Alrikaanse landen, het zij aan de gekleurde Zuidafrikaanse bevolking zal wellicht op de koop toe genomen moeten worden, maar kan geen expliciet onderdeel zijn ..van do doelstelling. Het is kennelijk geen toeval dat mr. J. N. Schoïtèn in zijn motie uitdruk kelijk naar het middel van de olie boycot wijst: aardolie is,- zo hebber zijn medestanders en hij opge merkt, een van de zeer weinige, niet' temln uiterst vitale grondstoffen waarover Zuid-Afrika niet uit eigen berit kan beschikken. Het ontbre ken van olie is de achilleshiel van het land en ln beginsel wil de heer Scholten défir zijn pijlen op richten. Nu ls echter de ene olieboycot de andere niet. Doen er veel en vooral veel belangrijke landen aan mee, dan komt het getroffen land in ern stige moeilijkheden. Het econo misch raderwerk kan geleidelijk tot staan worden gebracht en mis schien ziet de zittende regering zich dan inderdaad genoopt op te stap pen. En passant zal weliswaar groot nadeel worden toegevoegd aan de gekleurde bevolking van Zuid-Afri ka en aan de omringende landen, in zoverre als deze voor de aanvoer van hun olie aangewezen zijn op Zuidafrikaanse havens, maar dat moet dan maar, zoals gezegd, voor lief worden genomen terwille van de goede zaak. De eenzijdige boycot evenwel, afgekondigd door een voor de algehele dekking van de Zuid afrikaanse oliebehoefte tamelijk ir relevant land, brengt al deze effec ten niet teweeg (te meer niet omdat zo'n eenzijdige boycot uiterst ge makkelijk kan worden ontdoken). Het beginsel van de finaliteit toe passend kunnen we vaststellen dat een algemene en sluitende olieboy cot tegen Zuid-Afrika met onmid dellijke Ingang een doelmatig mid del zou kunnen zijn om de regering- Botha en op termijn wellicht het hele blanke mlnderheidsregime op losse schroeven te zetten. Of het tevens geschikt zou zijn als middel om de Zuidafrikaanse regering te overreden haar beleid te herzien, lijkt nogal twijfelachtig, want dan zou het beter zijn en ook van meer politiek gevoel getuigen haar een ultimatum te stellen en de olieboycot pas te laten Ingaan als zij na het verstrijken van een zekere tijdslimiet bepaalde, met naam en toenaam aan te dulden eisen niet heeft ingewilligd. De algemene en sluitende olieboycot zou afzonder lijke landen geen gelegenheid bie den zich bij het betuigen van ont zetting, onschuld of solidariteit van andere landen te onderschelden. Na het bezoek aan Nederland van de heer David Smith, één van de blanke ministers uit de regerlng- Mugabe, weten we bovendien a) dat een algemene en sluitende olieboy cot tegen Zuid-Afrika onaanvaard bare schade zou toebrengen aan de economie van Zimbabwe en b) dat om die reden de gedachten van de heer Scholten, althans op dit mo ment. naar een dergelijke boycot niet uitgaan. Een eenzijdige Nederlandse boycot met onverwijlde ingang zou de Zuidafrikaanse regering niet wezen lijk in moeilijkheden brengen. Een prikkel om haar geheel of gedeelte lijk van de apartheid te doen afzien zou het, om de boven aangegeven reden, ook al niet zijn. Kan dit middel dan dienen als poli tiek signaal aan de gekleurde volke ren van Afrika of als expressie van onvrede over de apartheid? Zonder enige twijfel. Maar het is een koud kunstje enkele tientallen gebaren te bedenken, waarmee precies hetzelf de tot uitdrukking kan worden ge bracht, maar die niet het onuitwis bare stempel dragen van onge schikt te zijn om echte grote politie ke wijzigingen te bewerkstelligen. door Nico Buurman voorstellen. De achttiende eeuw heeft ons afgezonderd van de rest van de wereld, heeft ons zicht erop gereinigd en verduisterd tegelijk. Want wij kunnen niet anders dan oordelen vanuit een bepaalde moraal, een vaste norm, maar tegelijk ontnemen wij ons daarmee wezenlijk begrip in wat anders ls dan wij. En het begint erop te lijken dat wij tegenover onze eigen wereld even onzeker en vervreemd geraken als tegenover die werelden ver weg. Hoewel wij ontdekken dat onze wereld niet beantwoordt aan de achttiende eeuwse droom, meten wij ze met achttiende eeuwse maatstaven, oordelen en veroordelen met heilig absolutisme, roepen leuzen en stichten partijen die niets minder dan het volmaakte in hun vaandel schrijven, en weigeren ons tekort in te brengen en compromissen te aanvaarden. Er is geen ideaal binnen handbereik, er ls geen koninkrijk Qods dat wij op aarde realiseren. Maar er zijn ln ons Westen, dankzij de achttiende eeuw. mogelijkheden van menselijkheid die elders niet te vinden zijn. En tegelijk verduisteringen van onbegrip en absolutisme en morele dwang, die anderen niet kennen. En natuurlijk, als lk al onze verworvenheden en tekorten toeschrijf aan de achttiende eeuw dan besef lk dat die eeuw ook weer de erfgenaam was van oudere ideeën, niet ln de laatste plaats christelijke. En dan heb lk eigenlijk over een veel dieper dilemma geschreven. Steeds meer oudere werkne mers komen bulten het ar beidsproces te staan. Van de oudere mannen tussen 50 en 65 Jaar had ln 1978 nog maar 76 procent een beroep. In 1971 was dit percentage nog 85. Als belangrijke oorzaak van dit pro ces kan de snelle verhoging van het tempo van veranderingsprocessen in de arbeidssfeer worden aangewe zen. Niet alleen de inhoud van de arbeid verandert snel, ook de werk omgeving, arbeidsvoorwaarden enz. Er wordt een sterk beroep gedaan op het aanpassingsvermogen van de mensen; en daarbij verliezen veel ouderen het van de Jongeren. Een ultstootproces dat zich waarschijn lijk ook in de komende jaren zal voortzetten, mogelijk zelfs in verhe vigde mate door de nieuwe automa- tiseringsgolf ten gevolge van de in voering van de chip en. met name in de productie-sector, van de robot. Moeten we dit nu maar over ons heen laten komen als een onont koombare ontwikkeling? Het aan tal oudere werklozen laten groeien, de al brede stroom naar de AAW/ WAO (dat zijn de twee wetten op de arbeidsongeschiktheid) doen aan wassen. nog meer ouderen, ver vroegd pensioneren, de V.U.T. (dat is de vervroegde uittreding) tot re gel verheffen? Ook al nemen we aan, dat een zeker deel van de oude ren met plezier het werk de rug toekeert, toch zullen veel anderen zich maatschappelijk uitgeran geerd voelen, niet meer bruikbaar ln ons economisch stelsel. Daarom zal ultgangspnt moeten zijn, dat al die ouderen, die nog op een of andere manier produktieve arbeid willen leveren, dit moeten kunnen doen. Allerlei mooie verha len over het nut van vrijwilligers werk, buurtwerk, op kleinkinderen passen en uitleven ln hobby's, doen niet af aan het feit dat veel mensen toch het gevoel willen hebben hun eigen brood te verdienen. Twee mogelijkheden Op welke manier kunnen meer ou deren in het arbeidsproces blijven participeren of opnieuw ingescha keld worden? Hiervoor is een pak ket mogelijkheden samen te stel len; op twee wil ik nu de aandacht vestigen. Een belangrijke mogelijkheid is het beperken van de toelating tot de AAW/WAO. Het merkwaardige feit doet zich voor, dat 83 procent van het aantal uitkeringsgerechtigden in Nederland volledig of bijna volle dig afgekeurd is. Iedereen weet ech ter uit zijn omgeving, dat veel van deze mensen nog tot allerlei soorten werk in staat zijn. Waarom wordt e« dan niet veel meer gedeeltelijk afge keurd? Bekend is, dat dit voor de arbeidsorganisatie de rodlge pro blemen met zich mee brengt. Toch moet er grote druk worden uitgeoe fend om passend werk voor deze gedeeltelijk arbeidsongeschikten te vinden. Loonsuppletleregelingen voor de bedrijven, die hieraan wil len meewerken, kunnen maatrege len voor de bedrijven, die hieraan willen meewerken, kunnen maatre gelen in dit kader vergemakkelij ken. Vooral nu deeltijdarbeid steeds meer ingang vindt, zal er ook voor deze categorie een oplossing moeten worden gevonden. Uiter aard moeten de uitvoeringsorganen dan ook soepel staan ten opzichte van dit soort oplossingen. In elk geval gaat er door al die (vrijwel) volledige afkeuringen in economi sche zin zeer veel ln mensen ge ïnvesteerde kennis en creativiteit verloren en wordt er in sociale zin veel leed veroorzaakt Naast (hernleuvTtie) opname in het bedrijfsleven zal er vooral effect verwacht kunnen worden van een ruimere toelatingsmogelijkheid voor ouderen tn de sociale werk voorziening. Zoals dé sociale werk voorziening nu functioneert, gaat het om volwaardige arbeidsplaat sen, waarbij uitgaande van een sociale doelstelling toch het eco nomisch oogmerk niet losgelaten wordt Vele ouderen doen jaarlijks een verzoek toegelaten te worden tot de sociale werkvoorziening, maar een langrijk deel krijgt het bericht niet tot de „personenkring" van de sociale werkvoorziening te worden beschouwd. Toch gaat het om ouderen, die kunnen bewijzen alle solllcltatlemogelljkheden be proefd te hebben, maar gezien de concurrentieverhoudingen op de ar beidsmarkt geen kans meer hebben ergens aangenomen te worden. Of, om te citeren uit een brief van het ministerie van sociale zaken aan de gemeentebesturen: „Bij het schep pen van zo nodig permanente vervangende werkgelegenheid kan de overheid haar zorg slechts uitstrekken tot personen, wier kan sen op een werkkring in vergelij king tot anderen in belangrijke ma te extra beperkingen ondervinden door individuele omstandighe denDit betekent dat de om standigheden van een categorie als zodanig bij de toelating geen rol mogen spelen, bijv. ouderen die vanwege hun leeftijd op de arbeids markt geen kans meer hebben. Verspilling In de praktijk worden slechts oude ren toegelaten met een duidelijke lichamelijke of geestelijk handicap. Het gevolg hiervan is, dat ouderen, die hun werkkracht in het kader van de sociale werkvoorziening zou den kunnen geven, gedwongen wor den van een uitkering te gaan „ge nieten". MUn inziens een maat schappelijke verspilling, want WW of WAO kosten ook geld. Bovendien is er een grote behoefte aan mensen die vanuit de sociale werkvoorzie ning werkzaamheden kunnen ver richten waarvoor (nog) geen geld is, maar die uit maatschappelijk oog punt nuttig zijn. Zonder anderen tekort te doen, kan men vooral den ken aan hen die bij overheidsin stanties of gesubsidieerde instellin gen gedetacheerd worden. Daarom moet er op staatssecretaris De Graaf van sociale zaken druk uitgeoefend worden de toelating tot de WSW te venuimen ten gunste van die categorie mensen, die door hun leeftijd gehandicapt zijn en daardoor een vrijwel hopeloze posi tie innemen op de arbeidsmarkt. Ik denk dat ettelijke duizenden oude re werknemers De Oraaf er dank baar voor zullen zijn en er uit soci aal-economisch gezichtspunt winst geboekt wordt. Nico Buurman Is socioloog en coör dinator van de afdeling ondersoek en statistiek van de gemeente En schede. door prof. mr. I. A. DIEPENHORST W. J. Kleefstra: Massale invoering van digitale tljdaanwijzers leidt tot cultuurverarming (T.H.-Twente» P. Rietveld: Uit de christelijke ethiek, volgens welke bezit het ka rakter heeft van bruikleen en aan gewend moet worden tot eer van Ood en in dienst van de naaste, volgt dat de mogelijkheden tot ge meenschappelijk gebruik van duur zame consumptiegoederen benut dient te worden (V.N.-Amsterdam) E. J. Hoogenberg: Gek Idee met het geld dat in de waanzinnige „Concorde" is gestoken (ongeveer 7 miljard gulden) had men 70 jaar de Nederlandse monumentenzorg kun nen financieren. Relatieve waarde van cultuur-bezit <T H. Delft) L. H. Mosheuvel: Het universitair onderwijs in de Nederlandse letter kunde wordt bemoeilijkt doordat bij aankomende studenten vaak de culturele achtergrond ontbreekt die nodig is voor het verstaan van zelfs recente literaire teksten (RU- Utrecht) Met zijn artikel „De politiek in de maalstroom", (Podium, 4 Juli 1980) slaat prof. B. Goudzwaard ver trouwde tonen aan. Wie gesteld is op nogal sombere beschouwingen kan hier goed uit de voeten. Trou wens, ieder christen die ernst maakt met de oveigens eenzijdige waar heid dat hier beneden alles ln de modder ligt, zal er mee instemmen dat wij in onze „menselijke organi satievormen en instituties" de grootste moeite hebben ons „de af goden" van deze tijd „die wij zelf j ontworpen hebben" te weerstaan Is het echter juist om zo sterk en in één adem de O.E.S.O., de E.G., de N.A.V.O. alsook de P.v.d.A. van wege het ontwerp verkiezingspro gram in verband met het groeige- loof hard te vallen zoals prof. Goud zwaard doet? Kan men enkel over ons moderne denken en handelen spreken als „verwetenschappelijkt, technocratisch, materialistisch, vermammoniseerd?". Mag men de automatisering, de micro-elektroni- ca, de blo engineering, de bewape ningstechnologie vlotweg achter el kaar opsommen? Is het blillijk te beweren dat de grondslag van het C.D.A. bleek te functioneren als een inspiratiebron die ieder „op zijn ei gen wijze naar believen" kon ver staan? Prof. Goudzwaard wijst er op dat de bijbel „hypnosen" verbreekt, en de voet wegslaat onder „torenhoge" maar „wankele afgodische bouw sels" Hij acht niets meer nodig dan dat onder aanvaarding van een fei telijke partijpolitieke verdeeldheid christenen uit alle politieke en we tenschappelijke kringen tot bezin ning en gebed samenkomen en hoe meer niet-christenen zich daarbij voegen hoe beter het zal zijn. Hij hoopt op de totstandkoming van een politiek avondgebed in de Nieu we Kerk van Amsterdam „waar nog onlangs door vele politici de eed is afgelegd op basis van de hulp van de Almachtige". Hoe verder? Wat helpt dit alles nu in feite ver der? Er moet wat van het evangelie in de dagelijkse praktijk worden terecht gebracht. Tot dusver heb ben prof. Goudzwaard en zij die ongeveer denken zoals hij óf met afhaken gedreigd óf ook ze zijn uit bredere christelijke organisaties te ruggetreden, want hun inzichten verkregen niet de algemene instem ming. Prof. Goudzwaard heeft pun tige kerkelijke, politieke en econo mische opinies. De kerkelijke pro blematiek laat ik nisten. ai acht ik de versplintering in protestantse kring veel te groot: wij kenden tot voor kort „vrijgemaakt vrijge- maakten" Politiek heeft in het verleden de coalitie gunstig gewerkt. Het chris ten-democratisch appèl verenigt heden katholieken en reformatori- schen; het wil daarbij zo groot mo gelijke verscheidenheid bij alle noodzakelijke eenheid. Puntigheid mag geen vereniging bewerken. Er moest plaats worden gegund aan hen, die meer als de vroegere of die meer als de huidige kardinaal uit Utrecht denken, die meer met paus Johannes XXm of met de huidige paus instemmen. Er moet plaats gegund aan calvinisten, aan luthe ranen. aan hen die een praktisch geloven, zo ongeveer in de trant van „Youth for Christ" voorstaan. Geen vertrouwen Prof. Goudzwaard is niet tegen techniek of economische groei: slechts wil hij er niet op vertrouwen. Maar hij glipt langs de noodzaak van de techniek. Het komt mij ver der voor dat zijn opvattingen over het groeigeloof met een kwart miljoen werklozen in Nederland als spoedige realiteit zich heeft ach terhaald. Hij herinnert aan de eed die vele politici in de Nieuwe Kerk aflegden. Er waren in de Nieuwe Kerk geheel los van het al of niet zweren, heel wat politici aanwezig, die veel idealen mogen koesteren echter niet het ideaal om in alle gebrekkigheid met een evangeli sche politiek ernst te maken. Deze is niet enkel bereikbaar door gebed waarbij naar de wens van de hoogleraar zoveel mogelijk niet- christenen worden betrokken de ze is enkel mogelijk door bidden en „werken". Tot dit laatste behoort in ons land tot op heden een christelij ke politiek die echt aanspreekt Prof. Ooudzwaard vraagt: kan het C.D.A. de spanning aan van de strijd tussen het Koninkrijk en de afgoden? Deze vraag mag eigenlijk alleen binnen de muren der kerk worden gesteld. Zelfs binnen de mu ren van de kerk, of beter binnen de muren van de kerken, moet er nog zó worden geantwoord dat de men selijke zwakheid volledig erkenning vindt Maar het C.D.A. als politieke partij op een eigen terrein met eigen middelen werkzaam en zich inzet tend voor een rechtvaardige samen leving, bezit een grondslag welke zijn leden voor hun rekening ne men. En onder inachtnemen van religieuze soberheid zullen deze le den verklaren voor een evangeli sche politiek volledig zich te willen inzetten. Eén in het noodzakelijke geven zij daarbij anderen ruime vrijheid. Niets ligt hun verder dan gewetensdrang. Hoe zou het ook? Want zij spreken in het algemeen uit schroom weinig voor het gewe ten in het openbaar Mr. I. A. Diepenhorst is Lid van de Eerste Kamer voor het CDA.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 11