De kijkende mens Gasten worden te veel Albeda's argumenten te licht bevonden Onze zorg moet zijn de rechtsgelijkheid tIJDAG 6 JUNI 1980 TROUWKWARTET door Okke Jager De westerse beschaving was vanaf haar joodse en Griekse oorsprong tot in onze tijd een uitgesproken woordcultuur. Taaluitingen waren de ruggegraat van het bewustzijn. Deze heerschappij van het woord loopt op haar einde. In de exacte wetenschappen en in de abstracte kunst kunnen steeds meer feiteen en gevoelens steeds moeilijker onder woorden gebracht worden. De welsprekendheid is in ongenade gevallen. Het wordt elitair geacht om nog behagen te scheppen in een doorwrochte stijl. Het gesproken en geschreven woord heeft zijn eeuwenlang gehandhaafd monopolie in de menselijke 'communicatie verloren. Allereerst is het de muziek die als een universeel dialekt het oude terrein terugwint, dat het woord haar had ontnomen. In steeds meer huizen neemt het platenrek de plaats in van de boekenkast. De bibliofiel wordt vervangen door de verzamelaar van geluidsbanden. Naast de muziek is het beeld aan de winnende hand. Straks dienen woorden hoogstens nog ter verklaring van beelden. De taal van ,de wiskunde en het idioom van de computer ontwikkelden zich niet volgens de grammatica van het gesproken en geschreven woord. Het elektronisch alfabet van de komende wereldwijde communicatie doet eerder aan .bewegende beelden denken dan aan woorden. Gabriel Marcel spreekt over de geboorte van een nieuw type mens: de homo spectans. Na de onvoorstelbaar-snelle groei van de film kwam de sightseeing, de foto-hobby, de modeshow, het stripverhaal en het kastje-kijken. De geïllustreerde tijdschriften dwongen de dagbladen tot het plaatsen van steeds meer foto's en tekeningen. Voor velen van de nieuwe generatie is de beeldende kunst wat voor vroegere jongeren de dichtkunst was. Boeken met reprodukties vliegen weg. De moderne mens is eerder striplezer dan lezer. Dat hij nog een lezer zou zijn, is een illusie van schrijvers en van lezers. Bij het tv-programma Stripquiz blijken de Jeugdige deelnemers over een ongelofelijke kennis te beschikken. Bij een soortgelijke quiz over een bekend schrijver zou bijna elke volwassene het er slechter afbrengen dan deze kinderen, die kennelijk elke tekening en elk woord binnen zo'n tekening jarenlang in hun geheugen kunnnen bewaren. Daarom probeert men nu ook bijbelse verhalen tot stripverhalen te populariseren: zo worden ze tenminste onthouden! Maar het gevolg is een schrikbarend simplisme, waarin de aartsvaders tot stuntende stripfiguren worden omgetoverd en Jezus doorlopend de indruk wekt alsof Hij elk ogenblik van het tempeldak kan springen als Tarzan uit een palmboom. Typerend voor onze tijd is de visuele poëzie, die het lezen van het 'gedicht laat plaatsmaken voor het bekijken ervan. In de zogeheten concrete poëzie heeft het opbouwen van het tekenbeeld de bedoeling om de lezer als waarnemer te fascineren. Zo geeft een tekst van Ernst Jandl een vierkant van o's te zien dat door een driehoek van e's doorkruist wordt en waarin overal waar de o's met de e's zouden samenvallen, een o met een puntje staat. Zelfs de stationreclame bedient zich van een soort visuele poezie: „Vandaag een cliënt, morgen een vriend". De kijkende mens is een nieuw probleem voor de ethici. A. Dronkers schreef over de ethiek van de film en H. J. Heering noemde acht bezwaren tegen de huidige ikijk-lust. Kijken zou passief maken. Maar wat dan nog? Is activiteit alles? Het directe bezig-zijn met de dingen zou plaatsmaken voor het indirecte: wij nemen de reproductie voor lief en ver-beelden ons dat wij ide zaak zelf kennen. Maar gaan er niet juist voor kijkers zoveel nieuwe werelden open, dat een intenser meeleven en zuiverden oordelen mogelijk wordt? Het oog is schaamtelozer dan het oor. Zelf onbespied, bespieden wij alles. Maartéren wij op die manier niet door allerlei camouflage heenkijken? Zo is er tegenover elk bezwaar een tegenargument te noemen. Maar kijken is niet vanzelf een goede zaak. Wij moeten léren kijken, al zijn, de scholen en universiteiten daar nog niet op berekend. Er is geen sprake van dat de plaatsjes-kijkende mens nu ook alles op de plaatjes ziet. David Levine klaagde erover dat niemand ontdekt had, hoe hij in een veel-bekeken karikatuurtekening van Nixon aan weerszijden van diens wijkende haargrens een silhouet van Johnson had uitgespaard. Er is een essay over de symboliek van de tanden van de Mona Lisa, terwijl er op dat schilderij totaal geen tanden zijn te zien. Door het vele kijken leren wij het kijken af. De autoriteiten willen ons trouwens graag visueel onmondig houden: welstands- en schoonheidscommissies moeten voor de fantasie van doe-het-zelvers een stokje steken. Vaak is dat ook wel nidig, want wij hebben geen tijd om te kijken. Wij leven niet meer in een aandachtige verwondering over dedingen een beekje, een vogel, een wolk, een grashalm maar wij worden in beslag genomen door onze kijk- en hoor-apparaten, onze rij- en schietrspullen, onze afgeleide begrippen en dorre hersenspinsels. Zintuigelijke waarneming en beeldend vermogen werden door de kritische rede zo hardhandig tot de orde geroepen, dat zij er niet heelhuids afkwamen. De verbeelding gold voortaan als een vermogen van veel lagere orde dan de rede. Vanuit de eenzijdige waardering voor helderheid van denken en formuleren werd van de fantasie bij voorbaat troebelheid verwacht. Profetie werd afgedaan als een uiting van emotie. En emotie werd als tegenstelling van de redelijkheid afgedaan als dweperij. Het is te weinig tot ons doorgedrongen, hoezeer de scheiding tussen rede en verbeelding, tussen denken en voelen, een einde gemaakt heeft aan onze ontvankelijkheid voor het bijbelwoord. In ons persoonlijk leven herhaalt zich de fatale ontwikkeling van de cultuur met eenzelfde ongelukkige afloop. Oudere kinderen ook wel volwassenen genoemd kunnen niet meer tekenen, omdat zij dat hebben afgeleerd door de starheid en betweterigheid van opvoeders en ,onderwijzers. De beeldende scheppingsdrang die wij als kinderen uitleefden op papier, in zand, hout, klei en steen, is op hoog bevel gekanaliseerd tot onherkenbaar-wordens toe. Uit „Poëzie als kinderspel" blijkt dat kinderen gedichten kunnen leren schrijven, zoals een jongen uit de derde klas: „Ik ben een golf. Ik zie dat er kinderen aan het strand spelen. Ik neem een heleboel schepen mee voor de kinderen. O, au, niet door me heen duiken! Van schrik laat ik alle schelpen vallen! Ik kom op het strand en ik ga weer terug, de volgende keer neem ik dubbel zoveel schelpen mee". Deze schooljongen heeft een golf werkelijk gezien. Hij kan zich voorstellen dat hij zelf een golf is. Als hij is afgestudeerd, kan hij dat niet meer. door H. J. Neuman Vaardig en fraai: so betreden de brailoftsyangers de lobby van het Carlton Hotel in Beiroet. Aan de lebterkant van het gebouw, waar nen nitsicht heeft op de Middel landse Zee en het zuidwestelijk deel van de Libanese hoofdstad (net inbegrip van de internationa le luchthaven) weerklinken doffe dreunen en het scherpe geratel van automatische wapens. Buiten gaat de „permanente confrontatie" on verdroten voort; een mensenleven telt hier nauwelijks meer dan dat van een vlieg. Maar binnen in het hotel bereikt het society-leven een nieuw hoogtepunt. Kinderen van vooraanstaande ouders treden in het huwelijk. Iedereen draagt bloe men op de japon of in het knoops- fat. Fotografen laten hun lampen Hitsen. Een geoefend waarnemer legt: „Dat zal straks weer een mooi ituk opleveren in Monday Mor ning." .•Monday Morning" is het blad dat nllen die in Beiroet enige naam hebben vergezelt op hun bruilof ten, cocktails, recepties e.d. en dat daar in woord en beeld verslag over uitbrengt. Het is voorname lijk op deze kroniek van de society dat de meeste lezers afkomen. Vaar bet blad bevat dikwijls ook uitstekende interviews met kabi netsleden, politici, partijgangers, lakenlieden, geestelijke leiders en bezoekers uit het buitenland. De diplomatieke gemeenschap die in Beiroet het oog moet houden op verscheidene publikaties slaat ■Monday Morning" niet graag Van tijd tot tijd laatst nog, in wn lang interview met de zoon van ton vooraanstaand leider binnen de gemeenschap van Libanese wistenen komen in het blad ««spelingen voor op ontwerp-re gelingen voor de problemen van het land waar bepaalde politieke hoofdrolspelers mee rond zouden lopen en die andere politieke hoofdrolspelers dan weer het schuim op de lippen zouden bren gen. Daarbij draait alles om de vraag, of de Palestijnen het land werkelijk nog eens zullen verlaten, dan wel of zij het recht op zelfbe schikking uiteindelijk zo zullen uitoefenen dat hun staatkundige entiteit niet wordt gevestigd in Jordanië, op de westelijke Jor- daanoever of in wat nu Israël is, maar in Libanon. In het hierboven aangeduide inter view was zelfs sprake van een zgn. „komplot" tussen Israël en de P.L.O. De spreker meende dat zij het er samen, achter de schermen, al lang over eens zijn geworden dat dit laatste de beste oplossing zou zijn, in ieder geval stukken beter dan het monstrum van een Pales tijnse staat op de westelijke Jor- daanoever. In politieke kringen in Beiroet wordt de taal op een enigs zins verhullende wijze gehanteerd. De burgeroorlog van 1975-1976 wordt er aangeduid als „de gebeur tenissen" (les événements). De mo gelijkheid dat de Palestijnen het zoeken verder opgeven en Libanon als vaderland omarmen heet „de vestiging" (l'implantatlon). Een in ternationaal ambtenaar, die alle aanleiding en alle gelegenheid heeft de politieke ontwikkelingen In Libanon te volgen, zei dezer da gen tot zijn Nederlandse bezoeker: „De 'implantation' is niet een mo gelijkheid die ik zonder meer uit sluit." Voor de Libanese regering is de „implantation" een waar schrik beeld. Het experiment dat de Fran se mandataris destijds op gang heeft gebracht, d.w.x. de poging een grote groep christenen (toen nog de meerderheid) met een grote groep islamieten ia één staatsverband sa men te brengen, zit op de klippen. Het zal ook nooit meer vlot raken, zolang de grote Palestijnse uit tocht op zich laat wachten. De aanwezigheid in Libanon van vier k vijfhonderdduizend Palestij nen heeft de relatie tussen christe nen en islamieten nog verder uit het lood getrokken, zij heeft polari serend gewerkt op de sociaal-eco nomische verhoudingen en ze heeft Libanon tegenover Israël in een onmogelijke situatie gebracht: een maximum aan provocatie (Pales tijnse aanslagen tegen doelen in Israël) gaat gepaard met een mini mum aan protectie. Misschien zal ooit nog eens blijken dat het Liba nese experiment ook zonder de be lasting van een Palestijnse factor geen kans van slagen heeft. Met de Palestijnen erbij heeft zelfs hopen nauwelijks zin. Vandaar dat de Libanese regering keer op keer op keer pogingen in het werk stelt de Palestijnen kwijt te raken. Het enige middel dat zij kan hanteren is de toepassing van haar overredingskracht op andere Arabische regeringen. Maar die voelen er bitter weinig voor grote groepen Palestijnen op reis te laten gaan, zolang de toegang tot de wes telijke Jordaanoever niet is geo pend of geforceerd. Want dan ko men De zelf met de brokken te zitten, ijde regering in Beiroet krijgt dus veelvuldig nul op het rekest. Een van haar grieven is dat ook in de akkoorden van Camp David geen enkel perspectief is ge opend op een vertrek van de Pales tijnen uit Libanon. Het denkbeeld van de „implanta tion" ontmoet weinig sympathie bij de Libanese christenen. Voor zover zij nog verwachtingen koes teren van een mogelijk herstel van de Libanese staat-oude-stijl, kun nen zij de Palestijnen missen als kiespijn. Het is naar hun overtui ging juist de PJLO. geweest die, in samenwerking met progressief-is- lamitlsche stromingen van Libane- door Klaas van der Meer Minister Albeda van sociale zaken heeft op de Podiumpagina van vorige week fors uitgehaald naar de pressiegroepen in de samenleving. Hij beschouwt deze groepen als een wezenlijk element van de democratie. Wanneer ze echter uitspraken doen met betrekking tot het beleid van de minister inzake de illegale buitenlandse werknemers in de geest van „onrecht vaardig" en „onmenselijk," dan tonen ze daarmee naar de mening van minister Albeda aan, dat ze geen kennis hebben genomen van de argumenten, die ten grondslag liggen aan het beleid. In dat geval is de afweging van die argumenten minder zorgvuldig geschied dan de afweging die door regering en parlement heeft plaatsgehad. CNV, FNV en werkgeversorganisa ties unaniem tot dezelfde slotsom kwamen. Daarover heeft vervolgens een ge sprek plaatsgehad met de minister van sociale zaken. Toen werd reeds duidelijk, dat de minister niet be reid was de voorstellen die de stich tingsdelegatie naar voren bracht, over te nemen. sen huize, het paradijs van de vade ren heeft verstoord. Maar ook de christenen die hun zinnen hebben gezet op de vorming van een nieu we staat weliswaar een stuk kleiner dan de oude, maar ditmaal met een homogeen-christelijke be volking zien de Palestijnen als gevaarlijke kapers op de kust. De laatste tijd stuit de „implanta tion" ook op toenemend verzet bij een deel van de Libanese islamie ten, te weten bij de sjl'leten. Een aanzienlijk deel van hen hoort thuis in het zuiden van het land. Daar hebben ze moeten lijden on der de militaire aanvallen die Is raël ondernam als vergelding voor Palestijnse daden, waar de sji'ieten part noch deel aan hadden. Indi rect zijn ze door Palestijnse hande lingen langzamerhand (en gedeel telijk) uit hun woonplaatsen ver dreven. Lange tijd hebben zij hun lot lijdzaam verdragen. Zelfs de wetenschap dat Palestijnen in sommige gevallen de na hun ver trek gedevalueerde grond aankoch ten (vla stromannen) vermocht hen niet in opstand te brengen. Maar de sji'ietlsche revolutie in Iran, gevolgd door de verdwijning van hun geestelijk leider, imam Moessa Sadr, heeft hen weerbaar gemaakt. Via hun para-militaire organisatie Aval verzetten zij zich tegen inbreuken op wat zij zien als hun rechten. Zij verzetten zich in het bijzonder onder Invloed van de Iraans-Iraakse spanningen te gen alle Palestijnen die op de hand zijn van Irak. Er is sprake van een crisis tussen de Libanese sji'ieten en een groot deel van de PX.O. Als Yasir Arafat nu zegt dat hij voor zijn mensen de liquidatie van de „zionistische staat" verlangt, dan heeft zo'n uitspraak mede ten doel de buiver die het begrip „im plantation" in Libanon opwekt weg te nemen of althans tijdelijk te doen vergeten. Deze benadering van de tegenstan ders van het beleid, dat door deze regering ten aanzien van buiten landse werknemers wordt gevoerd, is voor het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) onaanvaard baar. Op deze wijze kan elk verschil van mening met de regering over bepaalde onderwerpen worden af gehandeld als een onzorgvuldige af weging van argumenten door de te genpartij, om over het niet kennis nemen van de argumenten maar te zwijgen. Aldus wordt het voeren van enige discussie een hachelijke zaak. Desondanks zal in het volgende ge deelte worden gepoogd aan te ge ven, waarom het CNV als maat schappelijke groepering andere op vattingen huldigde (en nog huldigt) ten aanzien van de illegale buiten landse werknemers dan de regering. De moeilijkheden met betrekking tot de illegale buitenlandse werkne mers zijn niet van vandaag of giste ren. Reeds in 1975 heeft een regula- risatie van illegale buitenlandse werknemers plaatsgehad. Wie ge dacht had dat daarmee de proble men uit de wereld zouden zijn, is echter bedrogen uitgekomen. Wat was namelijk het geval? Na de regularisatie heeft de overheid geen nieuwe en met name geen strengere strafbepalingen uitgevaardigd om werkgevers, die het na die regulari satie zouden wagen om illegale bui tenlandse werknemers in dienst te nemen, af te schrikken. De straf maat was in feite zo laag dat de plaatselijke politie in veel gevallen niet eens de moeite nam aan deze moderne vorm van uitbuiting van buitenlandse werknemers een einde te maken. Tegen deze achtergrond is het niet verwonderlijk dat in de jaren na 1975 de stroom illegalen sterk is toegenomen. Mensen, die in eigen land door de hoge werkloos heid nauwelijks de kans krijgen in het onderhoud van zichzelf en hun verwanten te voorzien, kwamen af op de welvaart en de werkgelegen heid in ons land; mede op grond van enthousiaste verhalen van landge noten, die hier reeds in groten geta le legaal werkten. En is er in die jaren ooit een minis ter van sociale zaken geweest, die gezegd heeft: „Nederland is klein en overbevolkt?" En was er toen ooit een minister die zei: „In zo'n samen leving is geen plaats voor discrimi natie?" Het antwoord moet helaas „nee" zijn. Wet schiep probleem In feite is het probleem ontstaan doordat de regering heeft gepoogd de strafbaarstelling in een nieuwe wet te willen regelen, een wet, die sterk discriminerende elementen bevat Dit is ook de reden geweest dat het CNV en de Raad van Ker ken hebben geprotesteerd tegen de invoering ervan. Uiteindelijk is de nieuwe wet arbeid buitenlandse werknemers op 1 no vember 1979 echter toch in werking getreden. Het is in het kader van deze korte bijdrage niet de plaats om uitvoerig in te gaan op de hier voor genoemde bezwaren van het CNV tegen deze wet. Heel in het kort zijn dat drie punten: 1. Er is een tewerkstellingsvergun ning nodig, waarin staat dat de bui tenlandse werknemer alleen die werkzaamheden mag verrichten die in de vergunning staan vermeld en bij de werkgever aan wie de vergun ning is verleend. (Deze bepaling houdt in dat de mogelijkheden voor de buitenlandse werknemer om van baan te veranderen in sterke mate zijn beknot). 2. De periode gedurende welke de buitenlandse werknemer over een tewerkstellingsvergunning dient te beschikken is drie jaar. Pas daarna is hij vrij om te werken waar hij wil. 3. Er is sprake van een vergun ningslimiet, dat wil zeggen dat een bedrijf niet meer buitenlandse werknemers in dienst mag nemen dan is toegestaan door de minister van sociale zaken. (Hierdoor ont staat hetzelfde nadeel als onder 1 genoemd). Straf Een van de positieve punten uit de wet is de verhoging van de straf voor het in dienst hebben van ille gale buitenlandse werknemers. On der de oude wet was het maximum een maand hechtenis en duizend gulden boete. De nieuwe wet daar entegen bevat een maximumstraf van zes maanden hechtenis en tien duizend gulden boete. Met dit gegeven heeft de regering via het vervolgingsbeleid een wa pen in handen om krachtig op te treden tegen het verschijnsel van het illegaal tewerkstellen van bui tenlandse werknemers. Het CNV hoopt van harte dat de regering inderdaad op gepaste wijze van dit beleidsinstrument gebruik gaat ma ken. Tot nog toe zijn de straffen, die door de rechter zijn opgelegd nog van zodanige aard, (dat wil zeggen: zo laag) dat betrapte werkgevers er niet erg van onder de indruk zijn gekomen. Misschien is het feit dat er in de afgelopen twintig jaar zo weinig aan het illegalenprobleem is gedaan voor de rechters aanleiding om zulke lage straffen uit te delen. De bestrijding van het illegalenpro bleem in de komende jaren kan op deze wijze mislukken. De grote vraag is echter wat er dient te gebeuren met de illegalen, die zich voor de inwerkingtreding van de wet op 1 november 1979 in ons land bevonden. Wegsturen zegt de minister. Nee, zegt het CNV. deze mensen zijn hier gekomen met me deweten van werkgevers en over heidsinstanties en er is niets tegen gedaan. Daarom gaat het niet aan om ze nu, nadat ze een nuttige bij drage aan het Nederlandse produk- tieproces hebben geleverd, weer te rug te sturen naar hun moederland. Dat zou bovendien uit humanitair oogpunt een verwerpelijk beleid zijn. Veel beter zou het zijn een overgangsregeling voor deze groep in het leven te roepen. Dat zou op de volgende wijze kunnen worden ge regeld: Gedurende plusminus twee we ken kunnen de illegale buitenland se werknemers zich melden bij GAB's. Tijdens die twee weken zou een verscherpte grensbewaking moeten worden toegepast om een toestroom van nieuwe illegalen te voorkomen. - Die buitenlanders, die bij een werkgever in dienst zijn, zouden via de registratie in aanmerking kun nen komen voor een verblijfsver gunning en een tewerkstellingsver gunning. De illegale buitenlanders, die werkloos zijn, krijgen nog geduren de zes maanden de gelegenheid om werk te zoeken, met steun van het GABl. Deze overgangsmaatregel is neerge legd in een conceptadvies van de commissie buitenlandse werkne mers van de Stichting van de Ar beid, waarin vertegenwoordiger van Na deze constatering bleeft alleen nog de mogelijkheid over via het parlement iets te bereiken. Het CNV heeft daarom het stuk zoals dat door genoemde commissie was opgesteld, doen toekomen aan de leden van de Tweede Kamer. He laas was het CDA niet bereid om samen met de PvdA te komen tot aanvaarding van de voorstellen zoals die in het voorgaande zijn verwoord. Uiteindelijk heeft de regering na vele besprekingen kortgeleden een kleine opening gecreëerd, waardoor illegale buitenlandse werknemers die sinds 1 Januari 1978 tot ^novem ber 1979 onafgebroken bij een werk gever in dienst zijn geweest konden worden gelegaliseerd. Bijkomende voorwaarde was nog, dat de werkge ver gedurende die periode loonbe lasting en sociale premies voor zijn illegale werknemers) diende te heb ben voldaan. Het CNV heeft deze maatregel als hoogst onrechtvaardig geken schetst, omdat om op deze wijze de regularisatie is verworden tot een loterij met weinig geluksvogels en zeer veel nieten. Pleidooi Het frappante in deze aangelegen heid is. dat de minister in zijn arti kel in „Trouw" argumenten aan voert die juist pleiten voor een alge mene regularisatie. Hij zegt daarin het volgende: „Maar wat gebeurt er wanneer zo'n algemene regularisa tie plaats heeft? Reeds bij de afkon diging daarvan komt er een stroom van vele buitenlanders uit de buur landen en uit de wervingslanden naar ons land." En dan zegt de minister vervolgens: „Ook al zou den zij uiteindelijk worden terug gestuurd, toch zou er veel menselijk leed zijn in de maanden, soms jaren dat zij hier illegaal zouden ver blijven." Kennelijk speelt het menselijk leed alleen voor nieuwe illegalen. Het eerste gedeelte van de zin, die volgt op het hiervoorgegeven citaat luidt: „Het beeld worde dan ongeloof waardig voor het buitenland Naar de mening van het CNV kan de minister dit rustig uitbreiden tot het binnenland. Klaas van der Meer is beleidsmede werker van het Christelijk Natio naal Vakverbond. door G. H. Lensink Vooropgesteld: alle respect voor mi nister Albeda, dat hij (vorige week op deze pagina) vanuit zijn positie heeft willen reageren op mijn arti kel in deze krant. Zorgvuldige afwe ging van onze beide betogen laat ik graag aan de attente lezers over. In een mij toestane, korte reactie wil ik overigens nog wel kwijt, dat minister Albeda met geen woord is ingegaan op het hoofdbezwaar te gen de gewraakte overgangsrege ling: de rechtsongelijkheid. De ver melde voorbeelden dienden om die rechtsongelijkheid concreet te de monstreren. Inmiddels ben ik met Hassan bij de rechter geweest. Ook als zijn ont slag door de rechter niet ontvanke lijk zal worden verklaard zal hij het land moeten verlaten en blijft de werkgever buiten schot. Van de ad vocate heb ik tenminste begrepen, dat de belastingdienst toch ook een overheidsinstelling er niet aan denkt om alsnog opvordering te eisen van de achtergehouden loon belasting en sociale premies. Als mijn stellingname al mocht berus ten op „wijdverbreide misverstan den" (Albeda), vel ik dan een onge rechtvaardigd oordeel door deze eenzijdige aanpak schaamteloos en onmenselijk te noemen? Van de schoolbanken af is mij ge leerd, dat in een rechtsstaat iede reen voor de wet gelijk is Hoe moet ik deze grondregel dan rijmen met een overgangsregeling, die de be wijslast van tewerkstelling alleen in handen van de werkgever legt en de werknemer monddood maakt, nog algezien van de gesteld voor waarden. Met een tot tranen toe bewogen Hassan voel ik mij dan ook als Nederlands staatsburger be schaamd staan. dat. dit in Neder land mogelijk is. De wet dient de rijken en maakt de arme opnieuw tot gedupeerde. Beleidsfouten Nog slechts een paar opmerkingen over het artikel van minister Albe- da. Dat het gehele vraagstuk van de buitenlandse arbeiders moeilijk en complex is, zal ieder weldenkend mens inzien. Maar is de huidige, ingewikkelde situatie niet voor het grootste deel bepaald door fouten op beleidsniveau in het verleden? We zijn er immers maar al te veel van uitgegaan en gaan er vaak nog van uit dat gastarbeiders inzetbaar zijn om hun arbeids kracht. Maar die arbeidskracht is belichaamd in mensen! Als dat inzicht nu ook tot overheid en beleidsinstanties is doorgedron gen en daarmee nu rekening wordt gehouden, is het dan niet een eis van rechtvaardigheid om een beoor delingsfout van het verleden zo ruimhartig mogelijk goed te maken? Ten slotte, het doet deugd, dat mi nister Albeda het democratisch recht van actiegroepen erkent en ook de kerk als vrijplaats niet aan tast. Maar het mag toch wel een mystificatie van de feiten heten, als hij stelt, dat voor het laatste over heid en volksvergegenwoordiging naar een rechtvaardige oplossing hebben gezocht. Alsof niet door een mijns inziens onbezonnen daad van regeringszij de het gehele stelsel van gerespec teerd asielrecht aan een zijden draadje heeft gehangen. Als de overheid een leefbare samenleving wil bevorderen, zal ze toch even zorgvuldiger moeten afwegen wat haar besluiten te weeg kunnen brengen. G. H. Lensink is predikant van de Maranathakerk in Amsterdam

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 13