De kijkende mens
Gasten worden te veel
Albeda's
argumenten
te licht bevonden
Onze zorg moet zijn
de rechtsgelijkheid
tIJDAG 6 JUNI 1980
TROUWKWARTET
door Okke Jager
De westerse beschaving was vanaf
haar joodse en Griekse oorsprong
tot in onze tijd een uitgesproken
woordcultuur. Taaluitingen waren
de ruggegraat van het bewustzijn.
Deze heerschappij van het woord
loopt op haar einde. In de exacte
wetenschappen en in de abstracte
kunst kunnen steeds meer feiteen
en gevoelens steeds moeilijker
onder woorden gebracht worden.
De welsprekendheid is in ongenade
gevallen. Het wordt elitair geacht
om nog behagen te scheppen in een
doorwrochte stijl. Het gesproken en
geschreven woord heeft zijn
eeuwenlang gehandhaafd
monopolie in de menselijke
'communicatie verloren. Allereerst
is het de muziek die als een
universeel dialekt het oude terrein
terugwint, dat het woord haar had
ontnomen. In steeds meer huizen
neemt het platenrek de plaats in
van de boekenkast. De bibliofiel
wordt vervangen door de
verzamelaar van geluidsbanden.
Naast de muziek is het beeld aan de
winnende hand. Straks dienen
woorden hoogstens nog ter
verklaring van beelden. De taal van
,de wiskunde en het idioom van de
computer ontwikkelden zich niet
volgens de grammatica van het
gesproken en geschreven woord.
Het elektronisch alfabet van de
komende wereldwijde
communicatie doet eerder aan
.bewegende beelden denken dan aan
woorden.
Gabriel Marcel spreekt over de
geboorte van een nieuw type mens:
de homo spectans. Na de
onvoorstelbaar-snelle groei van de
film kwam de sightseeing, de
foto-hobby, de modeshow, het
stripverhaal en het kastje-kijken.
De geïllustreerde tijdschriften
dwongen de dagbladen tot het
plaatsen van steeds meer foto's en
tekeningen. Voor velen van de
nieuwe generatie is de beeldende
kunst wat voor vroegere jongeren
de dichtkunst was. Boeken met
reprodukties vliegen weg.
De moderne mens is eerder
striplezer dan lezer. Dat hij nog een
lezer zou zijn, is een illusie van
schrijvers en van lezers. Bij het
tv-programma Stripquiz blijken de
Jeugdige deelnemers over een
ongelofelijke kennis te beschikken.
Bij een soortgelijke quiz over een
bekend schrijver zou bijna elke
volwassene het er slechter
afbrengen dan deze kinderen, die
kennelijk elke tekening en elk
woord binnen zo'n tekening
jarenlang in hun geheugen
kunnnen bewaren. Daarom
probeert men nu ook bijbelse
verhalen tot stripverhalen te
populariseren: zo worden ze
tenminste onthouden! Maar het
gevolg is een schrikbarend
simplisme, waarin de aartsvaders
tot stuntende stripfiguren worden
omgetoverd en Jezus doorlopend de
indruk wekt alsof Hij elk ogenblik
van het tempeldak kan springen als
Tarzan uit een palmboom.
Typerend voor onze tijd is de
visuele poëzie, die het lezen van het
'gedicht laat plaatsmaken voor het
bekijken ervan. In de zogeheten
concrete poëzie heeft het opbouwen
van het tekenbeeld de bedoeling om
de lezer als waarnemer te
fascineren. Zo geeft een tekst van
Ernst Jandl een vierkant van o's te
zien dat door een driehoek van e's
doorkruist wordt en waarin overal
waar de o's met de e's zouden
samenvallen, een o met een puntje
staat. Zelfs de stationreclame
bedient zich van een soort visuele
poezie: „Vandaag een cliënt,
morgen een vriend".
De kijkende mens is een nieuw
probleem voor de ethici. A.
Dronkers schreef over de ethiek van
de film en H. J. Heering noemde
acht bezwaren tegen de huidige
ikijk-lust. Kijken zou passief maken.
Maar wat dan nog? Is activiteit
alles? Het directe bezig-zijn met de
dingen zou plaatsmaken voor het
indirecte: wij nemen de reproductie
voor lief en ver-beelden ons dat wij
ide zaak zelf kennen. Maar gaan er
niet juist voor kijkers zoveel nieuwe
werelden open, dat een intenser
meeleven en zuiverden oordelen
mogelijk wordt?
Het oog is schaamtelozer dan het
oor. Zelf onbespied, bespieden wij
alles. Maartéren wij op die manier
niet door allerlei camouflage
heenkijken?
Zo is er tegenover elk bezwaar een
tegenargument te noemen. Maar
kijken is niet vanzelf een goede
zaak. Wij moeten léren kijken, al
zijn, de scholen en universiteiten
daar nog niet op berekend. Er is
geen sprake van dat de
plaatsjes-kijkende mens nu ook
alles op de plaatjes ziet. David
Levine klaagde erover dat niemand
ontdekt had, hoe hij in een
veel-bekeken karikatuurtekening
van Nixon aan weerszijden van
diens wijkende haargrens een
silhouet van Johnson had
uitgespaard. Er is een essay over de
symboliek van de tanden van de
Mona Lisa, terwijl er op dat
schilderij totaal geen tanden zijn te
zien. Door het vele kijken leren wij
het kijken af.
De autoriteiten willen ons trouwens
graag visueel onmondig houden:
welstands- en
schoonheidscommissies moeten
voor de fantasie van doe-het-zelvers
een stokje steken. Vaak is dat ook
wel nidig, want wij hebben geen tijd
om te kijken. Wij leven niet meer in
een aandachtige verwondering over
dedingen een beekje, een vogel,
een wolk, een grashalm maar wij
worden in beslag genomen door
onze kijk- en hoor-apparaten, onze
rij- en schietrspullen, onze afgeleide
begrippen en dorre hersenspinsels.
Zintuigelijke waarneming en
beeldend vermogen werden door de
kritische rede zo hardhandig tot de
orde geroepen, dat zij er niet
heelhuids afkwamen. De
verbeelding gold voortaan als een
vermogen van veel lagere orde dan
de rede. Vanuit de eenzijdige
waardering voor helderheid van
denken en formuleren werd van de
fantasie bij voorbaat troebelheid
verwacht. Profetie werd afgedaan
als een uiting van emotie. En
emotie werd als tegenstelling van
de redelijkheid afgedaan als
dweperij. Het is te weinig tot ons
doorgedrongen, hoezeer de
scheiding tussen rede en
verbeelding, tussen denken en
voelen, een einde gemaakt heeft
aan onze ontvankelijkheid voor het
bijbelwoord.
In ons persoonlijk leven herhaalt
zich de fatale ontwikkeling van de
cultuur met eenzelfde ongelukkige
afloop. Oudere kinderen ook wel
volwassenen genoemd kunnen
niet meer tekenen, omdat zij dat
hebben afgeleerd door de starheid
en betweterigheid van opvoeders en
,onderwijzers. De beeldende
scheppingsdrang die wij als
kinderen uitleefden op papier, in
zand, hout, klei en steen, is op hoog
bevel gekanaliseerd tot
onherkenbaar-wordens toe. Uit
„Poëzie als kinderspel" blijkt dat
kinderen gedichten kunnen leren
schrijven, zoals een jongen uit de
derde klas:
„Ik ben een golf. Ik zie dat er
kinderen
aan het strand spelen. Ik neem
een heleboel schepen mee voor de
kinderen. O, au, niet door me heen
duiken! Van schrik laat ik alle
schelpen vallen!
Ik kom op het strand en ik ga
weer terug, de volgende keer
neem ik dubbel zoveel schelpen
mee".
Deze schooljongen heeft een golf
werkelijk gezien. Hij kan zich
voorstellen dat hij zelf een golf is.
Als hij is afgestudeerd, kan hij dat
niet meer.
door H. J. Neuman
Vaardig en fraai: so betreden de
brailoftsyangers de lobby van het
Carlton Hotel in Beiroet. Aan de
lebterkant van het gebouw, waar
nen nitsicht heeft op de Middel
landse Zee en het zuidwestelijk
deel van de Libanese hoofdstad
(net inbegrip van de internationa
le luchthaven) weerklinken doffe
dreunen en het scherpe geratel van
automatische wapens. Buiten gaat
de „permanente confrontatie" on
verdroten voort; een mensenleven
telt hier nauwelijks meer dan dat
van een vlieg. Maar binnen in het
hotel bereikt het society-leven een
nieuw hoogtepunt. Kinderen van
vooraanstaande ouders treden in
het huwelijk. Iedereen draagt bloe
men op de japon of in het knoops-
fat. Fotografen laten hun lampen
Hitsen. Een geoefend waarnemer
legt: „Dat zal straks weer een mooi
ituk opleveren in Monday Mor
ning."
.•Monday Morning" is het blad dat
nllen die in Beiroet enige naam
hebben vergezelt op hun bruilof
ten, cocktails, recepties e.d. en dat
daar in woord en beeld verslag
over uitbrengt. Het is voorname
lijk op deze kroniek van de society
dat de meeste lezers afkomen.
Vaar bet blad bevat dikwijls ook
uitstekende interviews met kabi
netsleden, politici, partijgangers,
lakenlieden, geestelijke leiders en
bezoekers uit het buitenland. De
diplomatieke gemeenschap die in
Beiroet het oog moet houden op
verscheidene publikaties slaat
■Monday Morning" niet graag
Van tijd tot tijd laatst nog, in
wn lang interview met de zoon van
ton vooraanstaand leider binnen
de gemeenschap van Libanese
wistenen komen in het blad
««spelingen voor op ontwerp-re
gelingen voor de problemen van
het land waar bepaalde politieke
hoofdrolspelers mee rond zouden
lopen en die andere politieke
hoofdrolspelers dan weer het
schuim op de lippen zouden bren
gen. Daarbij draait alles om de
vraag, of de Palestijnen het land
werkelijk nog eens zullen verlaten,
dan wel of zij het recht op zelfbe
schikking uiteindelijk zo zullen
uitoefenen dat hun staatkundige
entiteit niet wordt gevestigd in
Jordanië, op de westelijke Jor-
daanoever of in wat nu Israël is,
maar in Libanon.
In het hierboven aangeduide inter
view was zelfs sprake van een zgn.
„komplot" tussen Israël en de
P.L.O. De spreker meende dat zij
het er samen, achter de schermen,
al lang over eens zijn geworden dat
dit laatste de beste oplossing zou
zijn, in ieder geval stukken beter
dan het monstrum van een Pales
tijnse staat op de westelijke Jor-
daanoever. In politieke kringen in
Beiroet wordt de taal op een enigs
zins verhullende wijze gehanteerd.
De burgeroorlog van 1975-1976
wordt er aangeduid als „de gebeur
tenissen" (les événements). De mo
gelijkheid dat de Palestijnen het
zoeken verder opgeven en Libanon
als vaderland omarmen heet „de
vestiging" (l'implantatlon). Een in
ternationaal ambtenaar, die alle
aanleiding en alle gelegenheid
heeft de politieke ontwikkelingen
In Libanon te volgen, zei dezer da
gen tot zijn Nederlandse bezoeker:
„De 'implantation' is niet een mo
gelijkheid die ik zonder meer uit
sluit."
Voor de Libanese regering is de
„implantation" een waar schrik
beeld. Het experiment dat de Fran
se mandataris destijds op gang
heeft gebracht, d.w.x. de poging een
grote groep christenen (toen nog de
meerderheid) met een grote groep
islamieten ia één staatsverband sa
men te brengen, zit op de klippen.
Het zal ook nooit meer vlot raken,
zolang de grote Palestijnse uit
tocht op zich laat wachten.
De aanwezigheid in Libanon van
vier k vijfhonderdduizend Palestij
nen heeft de relatie tussen christe
nen en islamieten nog verder uit
het lood getrokken, zij heeft polari
serend gewerkt op de sociaal-eco
nomische verhoudingen en ze heeft
Libanon tegenover Israël in een
onmogelijke situatie gebracht: een
maximum aan provocatie (Pales
tijnse aanslagen tegen doelen in
Israël) gaat gepaard met een mini
mum aan protectie. Misschien zal
ooit nog eens blijken dat het Liba
nese experiment ook zonder de be
lasting van een Palestijnse factor
geen kans van slagen heeft. Met de
Palestijnen erbij heeft zelfs hopen
nauwelijks zin.
Vandaar dat de Libanese regering
keer op keer op keer pogingen in
het werk stelt de Palestijnen kwijt
te raken. Het enige middel dat zij
kan hanteren is de toepassing van
haar overredingskracht op andere
Arabische regeringen. Maar die
voelen er bitter weinig voor grote
groepen Palestijnen op reis te laten
gaan, zolang de toegang tot de wes
telijke Jordaanoever niet is geo
pend of geforceerd. Want dan ko
men De zelf met de brokken te
zitten, ijde regering in Beiroet
krijgt dus veelvuldig nul op het
rekest. Een van haar grieven is dat
ook in de akkoorden van Camp
David geen enkel perspectief is ge
opend op een vertrek van de Pales
tijnen uit Libanon.
Het denkbeeld van de „implanta
tion" ontmoet weinig sympathie
bij de Libanese christenen. Voor
zover zij nog verwachtingen koes
teren van een mogelijk herstel van
de Libanese staat-oude-stijl, kun
nen zij de Palestijnen missen als
kiespijn. Het is naar hun overtui
ging juist de PJLO. geweest die, in
samenwerking met progressief-is-
lamitlsche stromingen van Libane-
door Klaas van der Meer
Minister Albeda van sociale zaken heeft op de Podiumpagina
van vorige week fors uitgehaald naar de pressiegroepen in de
samenleving. Hij beschouwt deze groepen als een wezenlijk
element van de democratie. Wanneer ze echter uitspraken
doen met betrekking tot het beleid van de minister inzake de
illegale buitenlandse werknemers in de geest van „onrecht
vaardig" en „onmenselijk," dan tonen ze daarmee naar de
mening van minister Albeda aan, dat ze geen kennis hebben
genomen van de argumenten, die ten grondslag liggen aan het
beleid. In dat geval is de afweging van die argumenten minder
zorgvuldig geschied dan de afweging die door regering en
parlement heeft plaatsgehad.
CNV, FNV en werkgeversorganisa
ties unaniem tot dezelfde slotsom
kwamen.
Daarover heeft vervolgens een ge
sprek plaatsgehad met de minister
van sociale zaken. Toen werd reeds
duidelijk, dat de minister niet be
reid was de voorstellen die de stich
tingsdelegatie naar voren bracht,
over te nemen.
sen huize, het paradijs van de vade
ren heeft verstoord. Maar ook de
christenen die hun zinnen hebben
gezet op de vorming van een nieu
we staat weliswaar een stuk
kleiner dan de oude, maar ditmaal
met een homogeen-christelijke be
volking zien de Palestijnen als
gevaarlijke kapers op de kust.
De laatste tijd stuit de „implanta
tion" ook op toenemend verzet bij
een deel van de Libanese islamie
ten, te weten bij de sjl'leten. Een
aanzienlijk deel van hen hoort
thuis in het zuiden van het land.
Daar hebben ze moeten lijden on
der de militaire aanvallen die Is
raël ondernam als vergelding voor
Palestijnse daden, waar de sji'ieten
part noch deel aan hadden. Indi
rect zijn ze door Palestijnse hande
lingen langzamerhand (en gedeel
telijk) uit hun woonplaatsen ver
dreven. Lange tijd hebben zij hun
lot lijdzaam verdragen. Zelfs de
wetenschap dat Palestijnen in
sommige gevallen de na hun ver
trek gedevalueerde grond aankoch
ten (vla stromannen) vermocht hen
niet in opstand te brengen.
Maar de sji'ietlsche revolutie in
Iran, gevolgd door de verdwijning
van hun geestelijk leider, imam
Moessa Sadr, heeft hen weerbaar
gemaakt. Via hun para-militaire
organisatie Aval verzetten zij zich
tegen inbreuken op wat zij zien als
hun rechten. Zij verzetten zich in
het bijzonder onder Invloed van
de Iraans-Iraakse spanningen te
gen alle Palestijnen die op de hand
zijn van Irak. Er is sprake van een
crisis tussen de Libanese sji'ieten
en een groot deel van de PX.O.
Als Yasir Arafat nu zegt dat hij
voor zijn mensen de liquidatie van
de „zionistische staat" verlangt,
dan heeft zo'n uitspraak mede ten
doel de buiver die het begrip „im
plantation" in Libanon opwekt
weg te nemen of althans tijdelijk te
doen vergeten.
Deze benadering van de tegenstan
ders van het beleid, dat door deze
regering ten aanzien van buiten
landse werknemers wordt gevoerd,
is voor het Christelijk Nationaal
Vakverbond (CNV) onaanvaard
baar. Op deze wijze kan elk verschil
van mening met de regering over
bepaalde onderwerpen worden af
gehandeld als een onzorgvuldige af
weging van argumenten door de te
genpartij, om over het niet kennis
nemen van de argumenten maar te
zwijgen.
Aldus wordt het voeren van enige
discussie een hachelijke zaak.
Desondanks zal in het volgende ge
deelte worden gepoogd aan te ge
ven, waarom het CNV als maat
schappelijke groepering andere op
vattingen huldigde (en nog huldigt)
ten aanzien van de illegale buiten
landse werknemers dan de regering.
De moeilijkheden met betrekking
tot de illegale buitenlandse werkne
mers zijn niet van vandaag of giste
ren. Reeds in 1975 heeft een regula-
risatie van illegale buitenlandse
werknemers plaatsgehad. Wie ge
dacht had dat daarmee de proble
men uit de wereld zouden zijn, is
echter bedrogen uitgekomen.
Wat was namelijk het geval? Na de
regularisatie heeft de overheid geen
nieuwe en met name geen strengere
strafbepalingen uitgevaardigd om
werkgevers, die het na die regulari
satie zouden wagen om illegale bui
tenlandse werknemers in dienst te
nemen, af te schrikken. De straf
maat was in feite zo laag dat de
plaatselijke politie in veel gevallen
niet eens de moeite nam aan deze
moderne vorm van uitbuiting van
buitenlandse werknemers een einde
te maken. Tegen deze achtergrond
is het niet verwonderlijk dat in de
jaren na 1975 de stroom illegalen
sterk is toegenomen. Mensen, die in
eigen land door de hoge werkloos
heid nauwelijks de kans krijgen in
het onderhoud van zichzelf en hun
verwanten te voorzien, kwamen af
op de welvaart en de werkgelegen
heid in ons land; mede op grond van
enthousiaste verhalen van landge
noten, die hier reeds in groten geta
le legaal werkten.
En is er in die jaren ooit een minis
ter van sociale zaken geweest, die
gezegd heeft: „Nederland is klein en
overbevolkt?" En was er toen ooit
een minister die zei: „In zo'n samen
leving is geen plaats voor discrimi
natie?" Het antwoord moet helaas
„nee" zijn.
Wet schiep probleem
In feite is het probleem ontstaan
doordat de regering heeft gepoogd
de strafbaarstelling in een nieuwe
wet te willen regelen, een wet, die
sterk discriminerende elementen
bevat Dit is ook de reden geweest
dat het CNV en de Raad van Ker
ken hebben geprotesteerd tegen de
invoering ervan.
Uiteindelijk is de nieuwe wet arbeid
buitenlandse werknemers op 1 no
vember 1979 echter toch in werking
getreden. Het is in het kader van
deze korte bijdrage niet de plaats
om uitvoerig in te gaan op de hier
voor genoemde bezwaren van het
CNV tegen deze wet. Heel in het
kort zijn dat drie punten:
1. Er is een tewerkstellingsvergun
ning nodig, waarin staat dat de bui
tenlandse werknemer alleen die
werkzaamheden mag verrichten die
in de vergunning staan vermeld en
bij de werkgever aan wie de vergun
ning is verleend. (Deze bepaling
houdt in dat de mogelijkheden voor
de buitenlandse werknemer om van
baan te veranderen in sterke mate
zijn beknot).
2. De periode gedurende welke de
buitenlandse werknemer over een
tewerkstellingsvergunning dient te
beschikken is drie jaar. Pas daarna
is hij vrij om te werken waar hij wil.
3. Er is sprake van een vergun
ningslimiet, dat wil zeggen dat een
bedrijf niet meer buitenlandse
werknemers in dienst mag nemen
dan is toegestaan door de minister
van sociale zaken. (Hierdoor ont
staat hetzelfde nadeel als onder 1
genoemd).
Straf
Een van de positieve punten uit de
wet is de verhoging van de straf
voor het in dienst hebben van ille
gale buitenlandse werknemers. On
der de oude wet was het maximum
een maand hechtenis en duizend
gulden boete. De nieuwe wet daar
entegen bevat een maximumstraf
van zes maanden hechtenis en tien
duizend gulden boete.
Met dit gegeven heeft de regering
via het vervolgingsbeleid een wa
pen in handen om krachtig op te
treden tegen het verschijnsel van
het illegaal tewerkstellen van bui
tenlandse werknemers. Het CNV
hoopt van harte dat de regering
inderdaad op gepaste wijze van dit
beleidsinstrument gebruik gaat ma
ken. Tot nog toe zijn de straffen, die
door de rechter zijn opgelegd nog
van zodanige aard, (dat wil zeggen:
zo laag) dat betrapte werkgevers er
niet erg van onder de indruk zijn
gekomen. Misschien is het feit dat
er in de afgelopen twintig jaar zo
weinig aan het illegalenprobleem is
gedaan voor de rechters aanleiding
om zulke lage straffen uit te delen.
De bestrijding van het illegalenpro
bleem in de komende jaren kan op
deze wijze mislukken.
De grote vraag is echter wat er dient
te gebeuren met de illegalen, die
zich voor de inwerkingtreding van
de wet op 1 november 1979 in ons
land bevonden. Wegsturen zegt de
minister. Nee, zegt het CNV. deze
mensen zijn hier gekomen met me
deweten van werkgevers en over
heidsinstanties en er is niets tegen
gedaan. Daarom gaat het niet aan
om ze nu, nadat ze een nuttige bij
drage aan het Nederlandse produk-
tieproces hebben geleverd, weer te
rug te sturen naar hun moederland.
Dat zou bovendien uit humanitair
oogpunt een verwerpelijk beleid
zijn. Veel beter zou het zijn een
overgangsregeling voor deze groep
in het leven te roepen. Dat zou op de
volgende wijze kunnen worden ge
regeld:
Gedurende plusminus twee we
ken kunnen de illegale buitenland
se werknemers zich melden bij
GAB's. Tijdens die twee weken zou
een verscherpte grensbewaking
moeten worden toegepast om een
toestroom van nieuwe illegalen te
voorkomen.
- Die buitenlanders, die bij een
werkgever in dienst zijn, zouden via
de registratie in aanmerking kun
nen komen voor een verblijfsver
gunning en een tewerkstellingsver
gunning.
De illegale buitenlanders, die
werkloos zijn, krijgen nog geduren
de zes maanden de gelegenheid om
werk te zoeken, met steun van het
GABl.
Deze overgangsmaatregel is neerge
legd in een conceptadvies van de
commissie buitenlandse werkne
mers van de Stichting van de Ar
beid, waarin vertegenwoordiger van
Na deze constatering bleeft alleen
nog de mogelijkheid over via het
parlement iets te bereiken. Het
CNV heeft daarom het stuk zoals
dat door genoemde commissie was
opgesteld, doen toekomen aan de
leden van de Tweede Kamer. He
laas was het CDA niet bereid om
samen met de PvdA te komen tot
aanvaarding van de voorstellen
zoals die in het voorgaande zijn
verwoord.
Uiteindelijk heeft de regering na
vele besprekingen kortgeleden een
kleine opening gecreëerd, waardoor
illegale buitenlandse werknemers
die sinds 1 Januari 1978 tot ^novem
ber 1979 onafgebroken bij een werk
gever in dienst zijn geweest konden
worden gelegaliseerd. Bijkomende
voorwaarde was nog, dat de werkge
ver gedurende die periode loonbe
lasting en sociale premies voor zijn
illegale werknemers) diende te heb
ben voldaan.
Het CNV heeft deze maatregel als
hoogst onrechtvaardig geken
schetst, omdat om op deze wijze de
regularisatie is verworden tot een
loterij met weinig geluksvogels en
zeer veel nieten.
Pleidooi
Het frappante in deze aangelegen
heid is. dat de minister in zijn arti
kel in „Trouw" argumenten aan
voert die juist pleiten voor een alge
mene regularisatie. Hij zegt daarin
het volgende: „Maar wat gebeurt er
wanneer zo'n algemene regularisa
tie plaats heeft? Reeds bij de afkon
diging daarvan komt er een stroom
van vele buitenlanders uit de buur
landen en uit de wervingslanden
naar ons land." En dan zegt de
minister vervolgens: „Ook al zou
den zij uiteindelijk worden terug
gestuurd, toch zou er veel menselijk
leed zijn in de maanden, soms jaren
dat zij hier illegaal zouden ver
blijven."
Kennelijk speelt het menselijk leed
alleen voor nieuwe illegalen. Het
eerste gedeelte van de zin, die volgt
op het hiervoorgegeven citaat luidt:
„Het beeld worde dan ongeloof
waardig voor het buitenland
Naar de mening van het CNV kan
de minister dit rustig uitbreiden tot
het binnenland.
Klaas van der Meer is beleidsmede
werker van het Christelijk Natio
naal Vakverbond.
door G. H. Lensink
Vooropgesteld: alle respect voor mi
nister Albeda, dat hij (vorige week
op deze pagina) vanuit zijn positie
heeft willen reageren op mijn arti
kel in deze krant. Zorgvuldige afwe
ging van onze beide betogen laat ik
graag aan de attente lezers over.
In een mij toestane, korte reactie
wil ik overigens nog wel kwijt, dat
minister Albeda met geen woord is
ingegaan op het hoofdbezwaar te
gen de gewraakte overgangsrege
ling: de rechtsongelijkheid. De ver
melde voorbeelden dienden om die
rechtsongelijkheid concreet te de
monstreren.
Inmiddels ben ik met Hassan bij de
rechter geweest. Ook als zijn ont
slag door de rechter niet ontvanke
lijk zal worden verklaard zal hij het
land moeten verlaten en blijft de
werkgever buiten schot. Van de ad
vocate heb ik tenminste begrepen,
dat de belastingdienst toch ook
een overheidsinstelling er niet
aan denkt om alsnog opvordering te
eisen van de achtergehouden loon
belasting en sociale premies. Als
mijn stellingname al mocht berus
ten op „wijdverbreide misverstan
den" (Albeda), vel ik dan een onge
rechtvaardigd oordeel door deze
eenzijdige aanpak schaamteloos en
onmenselijk te noemen?
Van de schoolbanken af is mij ge
leerd, dat in een rechtsstaat iede
reen voor de wet gelijk is Hoe moet
ik deze grondregel dan rijmen met
een overgangsregeling, die de be
wijslast van tewerkstelling alleen in
handen van de werkgever legt en de
werknemer monddood maakt, nog
algezien van de gesteld voor
waarden.
Met een tot tranen toe bewogen
Hassan voel ik mij dan ook als
Nederlands staatsburger be
schaamd staan. dat. dit in Neder
land mogelijk is. De wet dient de
rijken en maakt de arme opnieuw
tot gedupeerde.
Beleidsfouten
Nog slechts een paar opmerkingen
over het artikel van minister Albe-
da. Dat het gehele vraagstuk van de
buitenlandse arbeiders moeilijk en
complex is, zal ieder weldenkend
mens inzien. Maar is de huidige,
ingewikkelde situatie niet voor het
grootste deel bepaald door fouten
op beleidsniveau in het verleden?
We zijn er immers maar al te veel
van uitgegaan en gaan er vaak
nog van uit dat gastarbeiders
inzetbaar zijn om hun arbeids
kracht. Maar die arbeidskracht is
belichaamd in mensen!
Als dat inzicht nu ook tot overheid
en beleidsinstanties is doorgedron
gen en daarmee nu rekening wordt
gehouden, is het dan niet een eis
van rechtvaardigheid om een beoor
delingsfout van het verleden zo
ruimhartig mogelijk goed te
maken?
Ten slotte, het doet deugd, dat mi
nister Albeda het democratisch
recht van actiegroepen erkent en
ook de kerk als vrijplaats niet aan
tast. Maar het mag toch wel een
mystificatie van de feiten heten, als
hij stelt, dat voor het laatste over
heid en volksvergegenwoordiging
naar een rechtvaardige oplossing
hebben gezocht.
Alsof niet door een mijns inziens
onbezonnen daad van regeringszij
de het gehele stelsel van gerespec
teerd asielrecht aan een zijden
draadje heeft gehangen. Als de
overheid een leefbare samenleving
wil bevorderen, zal ze toch even
zorgvuldiger moeten afwegen wat
haar besluiten te weeg kunnen
brengen.
G. H. Lensink is predikant van de
Maranathakerk in Amsterdam