Zorgvuldige afweging is
look plicht van actiegroepen
D'66 wil een
heel ander
omroepbestel
Een niet aanvalsverdrag?
Zogezegd
Zogezegd
/BIJDAG 30 MEI 1980
TROUW/KWARTET PHS13-R15
door W. Albeda
Partijpolitieke belangen
I (zijn) van hoger waarde ge-
acht dan humanitaire over
gingen. Een premie op on-
nenselijkheid. De over-
ngsregeling (voor bepaal-
illegale buitenlandse
erknemers) pakt op
ehaamteloze wijze de bui-
I tenlandse werknemers aan,
aldus ds G. H. Lensink, her
vormd predikant te Amster
dam, in Trouw van dinsdag
I 20 mei j.l.
I Het gaat hier om verwijten die niet
te licht mogen worden gemaakt en,
renmin lichtvaardig behoren wor-
len opgenomen. Ik denk intussen
lat velen deze opvattingen delen,
laar zijn ze ook gerechtvaardigd?
Tik meen dat deze uitspraken stoe-
op wijdverbreide misverstan-
len. Daarom wil ik graag hier dui-
lelijk maken welke achtergronden
[en overwegingen de grondslag vor-
pen van het aangevochten beleid.
In zijn benadering van het pro-
L leem kijkt ds Lensink alleen naar
de buitenlandse werknemers, die
ds in Nederland zijn, zonder dat
zij een verblijfs- en een arbeidsver-
i gunning hebben. Hij vindt, dat we
bier te maken hebben met vreemde-
igen in nood, die recht hebben op
een menselijke behandeling en wie
zou dat niet willen? Is het niet een
itelijke plicht juist de onbe-
1 schermden, hier uit nood gekomen
en door ons, althans door Neder-
landse werkgevers, te werk gestelde
vreemdeling gastvrij en ruimhartig
op te vangen? Moet men niet stel
len, dat de kerken en de christenen
in dit land moeten kiezen voor de
W. P. van den Bereken: Het beeld
dat de Sowjet-pers van de binnen
landse situatie in de Sowjet-Unle
geeft, doet in valse idealisering niet
onder voor het beeld dat de com
merciële reclame in het Westen
schept van de modeme, vrije, zelf
bewuste mens (R.U.-Utrecht).
J. Velema: De rechten van de solli
citant dienen nu eindelijk eens wet-
1 telijk te worden vastgelegd (V.U.-
n Amsterdam).
JA. H. M. Hieltjes: De periodieke
publicatie van de werkloosheidscij
fers dient, voor een evenwichtiger
beoordeling daarvan, vergezeld te
gaan van een opgave van het aantal
openstaande vacatures (T.H.-Twen-
te).
A. J. M. Schoonen: De overeen
komst tussen een wetenschapper en
een alchemist is, dat als ze geld
nodig hebben, de wetenschapper
maatschappelijk relevant onder
zoek belooft en de alchemist de
steen der wijzen, het levenselixer of
de liefdesdrank (R.U.-Groningen).
P. E. Taverne: Door de resultaten
van bepaalde „opiniepeilingen" te
vermelden,, zijn massamedia in
staat bestaande meningen zodanig
te beïnvloeden, dat een nieuwe
„opiniepeiling" meer zal overeen
stemmen met hun eigen visie (R.U.
Groningen).
P. E. de Hen: Het is op grond van
diepgaande culturele en politieke
verschillen zowel onmogelijk als on
gewenst dat de Europese Gemeen
schappen zich binnen afzienbare
tijd ontwikkelen van een staten
bond tot een federatieve Europese
staat (K.H.-Tilburg).
ontheemden en tegen het regerings
beleid?
Ds Lensink gaat echter voorbij aan
de gevolgen van zo'n ruimhartige
regeling. Daarbij stel ik voorop dat
in de jaren zestig, toen de werving
begon, de opvatting heerste dat de
buitenlandse werknemers alleen
maar tijdelijk in ons land zouden
blijven. Dat is later een misvatting
gebleken. Het beleid zal daarom
moeten uitgaan van een parmanent
verblijf. Maar dan moeten wij ook
aanvaarden dat Nederland meer en
meer een samenleving wordt van
vele etnische groepen. Op deze ver
andering moet de samenleving als
geheel, moeten ook allen in ons
land, zich instellen.
Moeilijk
Met dat proces zijn wij bewust bl-
zig. Het vraagt een beleid dat kost
baar is, maar vooral ook moeilijk.
Evenzo is het onontkoombaar dat
wij om verscherping van de nil al
bestaande problemen te voorko
men grenzen stellen aan de ont
wikkeling. Nederland is klein en
overbevolkt. En de Nederlandse sa
menleving vertoont nu al trekken
van een voortdurende sociale ach
terstand en culturele Isolering van
buitenlanders. Er is een gerede kans
dat zij gedurende lange tijd tot de
zwakste groepen van de samenle
ving zullen behoren. En op de ar
beidsmarkt én voor de huisvesting
én voor het onderwijs dreigen grote
problemen, als wij niet een beleid
blijven voeren om die ontwikkeling
te voorkomen en waar nodig om te
buiten. Wij willen voor allen die hier
verblijven een gelijkwaardige deel
neming aan de samenleving reali
seren.
Dit betekent dat de buitenlanders
hier de mogelijkheid moeten heb
ben van toegang tot en communica
tie met de Nederlandse samenle
ving. Zij moeten daarin kunnen
worden opgenomen. In zo'n samen
leving is geen plaats voor discrimi
natie: buitenlanders moeten gelijke
kansen, rechten en plichten hebben
als de anderen.
Daarbij mag er geen sprake zijn van
een ongerechtvaardigde verwerping
of veronachtzaming van eigen es
sentiële culturele waarden. Deze
buitenlanders moeten ook concrete
mogelijkheden krijgen voor het in
halen van achterstanden, wil een
zinvolle en volledige deelneming
aan onze samenleving mogelijk
worden.
In de Tweede Kamer heb ik het
vorige week als volgt gezegd: „Het
is één om te zeggen dat iedereen
welkom is, het is een andete zaak
om dit in de praktijk te brengen". In
het beleid ten aanzien van de illega
le buitenlandse werknemers is daar
om een belangrijk element de zorg
tot voorkoming van wanorde en
grotere onrechtvaardigheid in onze
samenleving. De wet Arbeid Bui
tenlandse Werknemers is een be
langrijk instrument om aan die ge
dachte inhoud te geven.
De wet is erop gericht om (langza
merhand) een eind te maken aan de
komst en het verblijf van illegalen.
Het parlement heeft deze wet met
vrijwel algemene Instemming aan
vaard, omdat elke andere oplossing
een veel groter onrecht zou schep
pen voor veel grotere aantallen
mensen en voor een veel langere
periode.
Stroom op gang
Een ruimer beleid lijkt wel humaan.
Wie hier is, kan hier blijven. Hij
heeft al een plaatsje, dat plaatsje
moet gelegaliseerd worden, zo stelt
men. Maar wat gebeurt er wanneer
zo'n algemene regularlsatle plaats
vindt? Reeds bij de afkondiging
daarvan komt er een stroom van
vele buitenlanders uit de buurlan
den en uit de wervingslanden naar
ons land. Ook al zouden zij uitein
delijk worden teruggestuurd, toch
zou er veel menselijk leed zijn in de
maanden, soms jaren, dat zij hier
illegaal zouden verblijven.
Het beleid wordt dan ongeloofwaar
dig voor het buitenland, de verdere
uitvoering van de wet zou op grote
problemen gaan stuiten, wat de
rechtsorde zou kunnen aantasten.
Zo'n ruimer beleid zou ook de werk
gevers ertoe kunnen brengen af te
zien van verbetering van arbeids
voorwaarden en -omstandigheden,
noodzakelijk om vacatures te vul
len vla de arbeidsmarkt in Neder
land.
Daardoor blijft de vraag naar illega
len overeind, voor de werklozen hier
wordt het nog moeilijker om aan de
slag te komen. Ook bij een ruimer
bleeid zouden nog steeds duizenden
illegalen niet kunnen bewijzen aan
de voorwaarden voor regularisering
te voldoen, juist omdat er in zo'n
geval velen nieuwe zouden toevloei
en tot ons land. Dat leidt weer tot
een groot aantal processen, tot
wachttijden van Jaren. De sociale
ellende daarvan is niet te overzien.
Buitenstaanders zeggen vaak, dat
het hierbij alleen maar om de theo
rie gaat, maar daar is de harde
werkelijkheid uit de laatste vijf ja
ren. Nog steeds zijn er processen
gaande als gevolg van de regularise-
tie van 19751
Kleine groep
Ondanks al die problemen hebben
regering en parlement elkaar ge
vonden in een overgangsregeling
die in elk geval een aantal illegalen
de mogelijkheid geeft om hier te
blijven. Waarschijnlijk zal het om
een betrekkelijk kleine groep gaan,
maar voor hen is het van belang om
ook de kleinste mogelijkheid uit te
buiten. Dat geldt vooral voor hen
die al geruime tijd hier hebben ge
werkt. Maar ook voor hen gelden
beperkende voorwaarden, om gro
tere negatieve neveneffecten te
voorkomen. Dat heb ik nog eens
uitvoerig omschreven in mijn nota
aan de Kamer.
Onze samenleving kent veel pres
siegroepen. Die groepen, groot of
klein, laten hun-stem duidelijk ho
ren. Dat is een wezenlijk element
van de democratie. Voor hen geldt,
als voor ieder ander, de els van
zorgvuldigheid. Wie meent te moe
ten komen met uitspraken als „on
rechtvaardig" en „onmenselijk", zal
toch eerst kennis moeten nemen
van de argumenten die ten grond
slag liggen aan het beleid. Hij zal
die even zorgvuldig moeten afwe
gen als regering en parlement heb
ben gedaan.
Tenslotte nog een opmerking over
de weer opgekomen gedachte van
de kerk als vrijplaats. Het is goed
dat het parlement daarover een uit
spraak heeft gedaan. Ook hier geldt
dat overheid en volksvertegenwoor
diging hebben gezocht naar een
rechtvaardige oplossing. Zeker, het
gaat hier om de concrete problemen
van Achmed en Hassan en hun ge
zinnen. Maar die problemen kun Je
niet los zien van de hele groep. Dat
maakt het Juist zo moeilijk maar
niet minder noodzakelijk om het
beleid te voeren dat is gericht op
een leefbare samenleving ook voor
de reeds aanwezige buitenlanders
en hun kinderen.
Dr. W. Albeda is minister van soci
ale i
door drs. Th. D. Jansan
Met grote blijdschap constateer ik dat D'66 bij monde van
prof. Cohen Jehoram het goed recht erkent van een „verzuil
de" omroep als de NCRV om te werken, in een eigen
organisatie, van uit een oiepe, overtuigde, evangelische
geïnspireerdheid.
D'66 wil zo schrijft hij aan de omroep-orgaiiisaties op
ideologische grondslag alle ruimte laten die zij nu hebben en
de openheid en de pluriformiteit van ons bestel juist weer
inhoud geven. Dat betekent en vandaar mijn vreugde
dat wij op dit moment dan een brede, parlementaire meer
derheid hebben, die de grondslagen van ons huidige om
roepbestel wenst te handhaven. Het CDA en de PvdA waren
daar al voor. Nu schaart ook D'66 zich in deze rij.
Laten wij echter niet te snel onze
conclusies trekken. Ik wil prof. Co-
hen Jehoram enkele vragen voor
leggen. Allereerst zit ik met het pro
bleem dat ik zijn erkenning van het
goed recht van organisaties „ver
zuild" te werken moeilijk kan rij
men met de bijtende spot waarmee
het rapport van D'66 onze opstel
ling omschrijft Wat heeft ons in
feite bewogen? Ik citeer letterlijk:
„voor de eigen kudde een autar
kisch geestelijk en maatschappelijk
leven organiseren, dat een zekere
garantie moest bieden tegen te veel
contacten met de andersdenkenden
in een godsdienstig verdeeld land:
onzichtbare Berlijnse muren tegen
ideologische besmetting". Zo moest
„voor de eigen reservaten" een
„ghetto-overschrljdend geestelijk
verkeer" voorkomen worden.
Kan prof. Cohen Jehoram zich voor
stellen dat dit soort typeringen bij
ons nogal hard aankomt en nadruk
kelijk gevoeld wordt als een aanval
op wat ons beweegt? Daarom heb ik
gesteld dat men zo onze diepste
drijfveren van vroeger en nu
niet raakt. En ik houd die opmer
king volledig staande.
Eigen geluid
Trouwens, D'66 veegt in feite wel de
vloer aan met het pogen van een
omroep als de NCRV een eigen ge
luld te laten horen, ook vla de tele
visie. Men stelt Immers dat slechts
twee omroepen werkelijk geprofi
leerd zijn. Dat zijn de VPRO en de
EO. Voor al de anderen geldt een
continue vertrossing. Ik heb mij er
tegen te weer gesteld, ook door on-
derzoekgegevens te venneldea
Maar prof. Cohen Jehoram is in zijn
artikel daar volledig aan voorbijge
gaan.
Nu is het opvallend, dat hij zelf
opmerkt dat hij „ergens" omschre
ven heeft gezien dat D'66 „de bijl
aan de wortels van ons omroepbes
tel" wil leggen, wat hij ontkent.
Vreemd, denk ik dan. Is misschien
het rapport van D'66 dan zo ge
schreven, dat dit soort gedachten
kennelijk ook elders kan opkomen?
Niet commercieel
Dat brengt mij op de volgende op
merking. Ons bestel is tot nog toe
gekenmerkt geweest door openheid
en pluriformiteit, zoals prof. Cohen
Jehoram terecht constateert. Maar
het is goed daar nog één element
aan toe te voegen dat hij niet
noemt, maar dat wel essentieel is.
Namelijk dat het niet commercieel
is. Invloeden vanuit de commercie
Tijdens de vergadering van
de NCRV-verenigingsraad
op 9 mei heeft drs. Th. D.
Jansen, de voorzitter van de
NCRV, in een toespraak het
rapport van D'66 „landelijke
en regionale omroep" in kri
tische sin onder de loep
genomen.
Prof. mr. H. Cohen Jehoram,
de eindredacteur van dit rap
port, heeft op de Podium-pa
gina van vorige week daarop
gereageerd onder het op
schrift „D'66 en NCRV-voor-
sitter verschillen niet zó
zeer". Drs. Th. D. Jansen
plaatst wat kanttekeningen
bij deze reactie.
door H. J. Neuman
Dit zijn de dagen en weken dat er
in verscheidene milieus hard ge
werkt wordt aan de samenstelling
van nieuwe verkiezingsprogram
ma's. De tekortkomingen van for
muleringen die vier Jaar geleden
lijn bedacht en aanvaard worden
zorgvuldig geboekstaafd, evenals
de concrete politieke vragen waar
toen niet en nu wel een antwoord
op moet komen.
Vier jaar geleden was men zich
bijvoorbeeld volstrekt niet bewust
van het vraagstuk van de zgn. grij-
ze-sönewapens, d.w.z. van de kern
wapens voor de middellange af
stand in Europa. Daarover valt dan
in de oude programma's ook niets
terug te vinden. Ditmaal kan men
er niet aan voorbij gaan, zeker niet
nadat regering en Kamer zich vo
rig Jaar december een definitieve
beslissing over het al of niet plaat
sen van deze wapens op Neder
lands grondgebied hebben voorbe
houden. Wat moet bijvoorbeeld een
partij als het CDA doen: de kiezers
op dit punt klare wijn schenken of
zoveel slagen om de arm houden
dat de Tweede Kamer-fractie In
december 1981 (of daaromtrent)
kan handelen zoals haar het beste
dunkt?
Kan datzelfde CDA de vage flirt
die het vier Jaar geleden is aange
gaan met het denkbeeld af te zien
van het als eerste gebruiken van
kernwapens (een zgn. no-first-use-
verklaring) voortzetten of niet?
Als ik het goed zie, zijn er in CDA-
kring sommigen die zich afvragen
wat nu eigenlijk het bezwaar zou
zijn als de NAVO (of NAVO en
Warschau Pact samen) een verkla
ring zou(den) afgeven om niet als
eerste kernwapens én conventione
le (dus: niet-nucleaire) wapens in te
zetten. Een wederzijdse verklaring
van die strekking zou in feite een
niet-aanvalsverdrag zijn. Een niet-
aanvalsverdrag is immers een
overeenkomst tussen twee of meer
staten waarbij zij beloven dat zij
geen oorlog tegen elkaar zullen
voeren. Wat kan daar nu tegen
zijn?
Als zeer veel staten elkaar een der
gelijke belofte hebben gedaan,
spreekt men van een collectief
niet-aanvalsverdrag. Een duidelijk
voorbeeld van dit laatste is het
vierde lid van artikel 2 van het
Handvest van de Verenigde Naties.
Daar staat: „In hun internationale
betrekkingen onthouden alle Le
den zich van geweld tegen de terri
toriale onschendbaarheid of de po
litieke onafhankelijkheid van de
Staat, en van enige andere handel
wijze die onverenigbaar is met de
doelstellingen van de Verenigde
Naties." Alle leden van de NAVO
en van het Warschau Pact zijn te
vens lid van de Verenigde Naties;
zij hebben het Handvest van die
organisatie aanvaard en in wezen
bestaat er dus tussen hen al een
niet-aanvalsverdrag.
Het derde lid van datzelfde artikel
2 bepaalt overigens nog het volgen
de: „Alle leden beslechten hnn In
ternationale geschillen langs
vreedzame weg op zodanige wijze,
dat noch de internationale vrede
en veiligheid, noch de gerechtig
heid in gevaar worden gebracht."
Het als eerste dreigen met of ge
bruiken van geweld is opnieuw af
gewezen in de Verklaring over de
Volkenrechtelijke Beginselen met
betrekking tot Vriendschappelijke
Betrekkingen en Samenwerking
tussen de Staten. Deze verklaring,
die o.m. door alle NAVO-landen is
ondersteund, dateert van oktober
1970.
Eén van de voorname doelstellin
gen van de Verenigde Naties is het
tegengaan van daden van agressie
(artikel 1, lid 1, van het Handvest).
In artikel 39 wordt bepaald dat de
Veiligheidsraad moet uitmaken of
iets een daad van agressie is of
niet. Jaren achtereen hebben de
volkenrechtsgeleerden van de on
derscheiden landen geprobeerd een
voor allen aanvaardbare omschrij
ving van het begrip „agressie" te
vinden. Een kwart eeuw lang is
hun dit niet gelukt. Maar daarna is
het er dan toch van gekomen. Arti
kel 1 van deze definitie noemt als
eerste bestanddeel van agressie:
„het gebruik van gewapend geweld
door een Staat tegen de souvereinl-
teit, territoriale onschendbaarheid
of politieke onafhankelijkheid van
een andere Staat, of op enige ande
re wijze die strijdig is met het
Handvest van de Verenigde Na-
Belangwekkend is ook artikel 2
van deze definitie. Daar wordt ge
zegd dat „het eerste gebruik van
gewapend geweld door een Staat in
strijd met de bepalingen van het
Handvest... een „prima facie" be
wijs op(-levert) van een daad van
agressie," al kan de Veiligheids
raad alteindelijk soms anders oor
delen (bijvoorbeeld als de betrok
ken daad of haar consequenties
niet ernstig genoeg zijn). Deze defi
nitie is 14 december 1974 zonder
stemming aangenomen door de Al
gemene Vergadering van de Vere
nigde Naties, waarin alle leden van
NAVO en Warschau Pact zijn ver
tegenwoordigd.
Om ons nog even tot de NAVO
alléén te beperken: het is nattig te
herinneren aan artikel 1 van het
Noord-Atlantisch Verdrag van
april 1949. Het luidt aldus: „De
partijen nemen op zich, overeen
komstig hetgeen bepaald is in het
Handvest van de Verenigde Naties,
alle internationale geschillen
waarbij zij betrokken zijn langs
vreedzame weg tf beslechten op
zodanige wijze, dat de internatio
nale vrede, veiligheid en gerechtig
heid niet in gevaar komen, en zich
in hun internationale betrekkingen
te onthouden van het dreigen met
of het gebruiken van geweld op een
wijze die onverenigbaar is met de
doelstellingen van de Verenigde
Naties." Men ziet het: deze bepa
ling uit het Noord-Atlantisch Ver
drag is een bijna letterlijke herha
ling van artikel 2 (lid 3 en 4) van het
Handvest van de Verenigde Naties.
Na deze korte rondgang door enke
le algemeen aanvaarde internatio
nale documenten zal het duidelijk
zijn wat het bezwaar is tegen een
niet-aanvalsverdrag tussen NAVO
en Warschau Pact: het is een belof
te na te laten wat al hoog en breed
verboden is. Het sou enigszins te
vergelijken zijn met een overeen
komst tussen twee huurlieden die
toezeggen geen pogingen te onder
nemen elkaar van het leven te be
roven. Het plegen van agressie is
een internationaal misdrijf; sedert
de verbreiding vjn kernwapens en
andere massavernietigingsmidde-
len misschien wel het zwaarste
misdrijf dat men zich kan voorstel
len. Een verklaring dat men afziet
van het eerste gebruik van kernwa
pens (no-flrst-use) is de belofte dat
men de krachtigste sanctie die er
op dit misdrijf staat bij voorbaat
buiten werking stelt, althans zo
lang de delinquent zijn daad be
gaat met niet-nucleaire middelen.
op de programmering zijn altijd
principieel geweerd.
Nu zegt D'66 ons bestel te willen1
handhaven, maar „vernieuwd", dat
wil zeggen „niet totaal nieuw". Wel
wordt echter een vreemd element in
het geheel aangebracht, dat ik
herhaal dat tot nog toe taboe
was. Men wenst een derde net, dat
een reclamenet moet worden, te
verzorgen door een publiekrechte
lijke stichting, een Nationale Om
roeporganisatie (N.O.O.). Dat net
heeft tot taak reclametijd in blok
ken te verkopen rond haar pro
gramma's. De NOO maakt eigen
programma's en brengt daarnaast
door bij voorbeeld het bedrijfsleven
aangeboden (maar niet gemaakte of
beïnvloede) programma's.
Ander bestel
Ik denk dat deze opvatting prak-
(tisch niet realiseerbaar is. Het lijkt
'mij een utopie te veronderstellen
dat wij er in zullen slagen het be
drijfsleven programma's te laten
aanbieden zonder dat deze sector
het programmabeleid commercieel
zou mogen beïnvloeden. Bovendien
duikt hier plotseling een nieuwe,
nationale omroeporganisatie op.
Deze derde-net-constructie draagt
zo wezenlijk andere gedachten in
ons omroepbestel in. Natuurlijk
mag dat Een ieder heeft het recht
zijn eigen opvatting te hebben over
de wijze waarop wij de commercie
tegemoet willen treden. Maar laten
wij dan wel duidelijk stellen dat wij
op deze wijze in feite een ander
bestel scheppen dan wij tot nog toe
gehad hebben. Dat lijkt mij voor
een heldere discussie erg nodig.
Over de opmerkingen van prof. Co-
hen Jehoram betreffende de NOS
kan ik kort zijn. Ik heb in mijn
toespraak op de verenigingsraad de
NOS niet genoemd. Wel heb ik later
op de morgen enkele vragen van
leden over deze materie beant
woord. In het verslag in Trouw zijn
die twee onderdelen tot één geheel
samengevoegd.
De NCRV heeft al in 1976, in een
Medianota, gepleit voor een studie
betreffende de verzelfstandiging
van het facilitair bedrijf van de
NOS. Daar zullen wij dus wel geen
verschil van mening over hebben.
Wel spits ik mijn oren als ik hoor
dat D'66 de NOS als zendgemach
tigde wil onttrekken aan de be
stuurlijke invloed van de overige
zendgemachtigden. Duikt hier
soms, naast de nationale omroepor
ganisatie van het derde net, de oude
gedachte weer op van een nationale
omroep? Daar vechten wij al sinds
de jaren twintig tegen!