Politiek was en is een mannenzaak
Het blijft nog maar
'een handjevol'
Vrouwen in raden, staten, kamers en regering
IS 23 MEI 1980
TROUW/KWARTET
H 11
Bijna 24 jaar geleden, toen mevrouw dr. M. A. M. Klompé de eerste vrouwelijke
jjinister werd, zaten er nog maar weinig vrouwen in de politiek en dat beeld
is tot op vandaag niet zo erg veel veranderd. Het aantal vrouwen in de politiek is wel
wat groter dan toen, maar de laatste jaren lijkt de groei er wat uit.
Op deze pagina wordt gezocht naar oorzaken en achtergronden. Vooroordelen maar ook
feitelijke situaties spelen een rol.
door Cisca Dresselhuys
pe bijzondere reden om de eer-
je vrouwelijke minister met
u», jmpathie en met vreugde in ons
Hidden te begroeten is enerzijds
otleend aan het feit, dat de ge-
Wl jkberechtiging van man en
rouw in het Nederlandse bestel
terdoor op spectaculaire wijze.
Ij het wellicht ten overvloede,
Jrordt gedemonstreerd, ander-
ijds dat het als een completering
0 een verrijking moet worden
eschouwd, dat een vrouw met
'"•(aar bijzondere gaven thans deel-
eemt aan het regeren van ons
alk. Er bestaat alle reden om het
ationale politieke leven geluk te
rensen met de omstandigheid
lat het eindelijk en te langen
iste een bewindsvrouw heeft
,2j oortgebracht."
ldus dr. L. G. Kortenhorst, voorzitter
au de Tweede Kamer op 23 oktober 1956,
jen hij minister Marga Klompé als mlnis-
van maatschappelijk werk verwel-
39 jaar (de vrouwen kregen in 1917
sief kiesrecht en in 1919 het actieve)
as het dan eindelijk zover: er deed een
duw als minister intrede in de regering.
;n paar jaar tevoren was de eerste vrou
welijke st atssecretaris benoemd. In die
I zaten er nog maar weinig vrouwen in
politiek en dat beeld is tot op de dag
in vandaag eigenlijk nog niet erg veel
tranderd. Goed: er zitten meer vrouwen
gemeènteraden, provinciale staten en
twee Kamers dan vlak na de oorlog,
oaar hun aantallen blijven klein en de
roei lijkt er de laatste jaren zelfs een
eetje uit. Politiek was en is een mannen-
uk. De groep Nederlandse politici be
tast voor 89 procent uit mannen en maar
oor elf procent uit vrouwen. Dat bete
ent dat er ruim veertienduizend mannen
i de politiek zitten, tegen nog geen acht-
enhonderd vrouwen.
toe komt het nu, dat Je de vrouw eigenlijk
altijd „de grote afwezige" moet noe-
len in de politiek?
lorzaken
In Frank Boddendijk, wetenschappelijk
Bewerker politicologie van de VU heeft
amen met de studenten Monique Klein
»Ed Nolte getracht hiervoor een verkla-
ing te vinden in het onderzoek „Mijnheer
voorzitter," dat onlangs gepubliceerd
Dat vrouwen eigenlijk nog steeds een
Darginale rol in de politiek vervullen,
chrijven de drie onderzoekers toe aan
erschillende oorzaken: daar is de tradi-
ie. die vroeger verbood dat vrouwen een
olitieke functie hadden; de invloed van
d'd jarenlange overtuiging is niet van
indaag op morgen verdwenen; het hele
olitieke bedrijf, dat door mannen zo is
rld igericht dat vrouwen er door hun achter
pond niet makkelijk in passen (pas wan
eer vrouwen zich dermate aanpassen aan
.mannelijke" regels, dat er niet veel
erschil meer lijkt te zijn tussen de vrou-
elijke en de mannelijke politici maken
e vrouwen een kans); de maatschappij,
le nog altijd zo is ingericht dat de vrouw
luis de huishouding en het gezin op de
een houdt, waardoor de man de tijd en
e vrijheid heeft zich naast zijn dagelijkse
erk in allerlei bezigheden te storten,
oals de politiek. Bovendien bestaat er
en groot aantal (voor)oordelen over vrou-
en en politiek, die, ondanks het feit dat
t eigenlijk nooit wetenschappelijk bewe
en zijn, een zeer lang en hardnekkig leven
liden. (Overigens zijn die vooroordelen
ok nooit door wetenschappelijk onder-
nek weerlegd, wat natuurlijk een prima
üjdrage zou zijn om ze eindelijk eens de
'ereld uit te helpen).
fooroordelen-
>m een paar van die vooroordelen te
ie oemen: vrouwen zijn niet geïnteresseerd
politiek; vrouwen zijn meer gericht op
l^ersonen dan op zaken, dus ze maken van
politiek iets persoonlijks; vrouwen vol-
en hun man of hun vader in zijn politieke
D oorkeur; vrouwen zijn behoudender in
olitieke zaken dan mannen, ze stemmen
aardoor conservatiever; vrouwen hebben
en geringer politiek zelfvertrouwen dan
lannen.
drie schrijvers stellen bij de behande-
1 ng van deze vooroordelen voorop, dat,
'anneer er sprake is van „vrouwen" in
olitieke onderzoeken, het vrijwel altijd
Heen gaat om „huisvrouwen" en niet om
aitenshuis werkende vrouwen. Wanneer
'gens geschreven wordt: „Vrouwen we
en niet veel van politiek, dat blijkt ui-
enz. enz," dan zou daar eigenlijk moe-
en staan „huisvrouwen weten niet veel
nz enz.," omdat er alleen maar hulsvrou-,
*n ondervraagd zijn. Vrouwen die een
•aan hebben, blijken namelijk grote ver-
ttilllen te vertonen in overtuiging en
öeeén vergeleken met huisvrouwen. Zo
«ommen werkende vrouwen bij voor
beeld veel vaker op een progressieve par-
"1 dan huisvrouwen, maar ook veel vaker
ton werkende mannen. Buitenshuis wer
ende vrouwen stemmen voor 57,4 pro
fit „links", dat wil zeggen PvdA, D'66,
ppr, psP. Van de werkende man
jan stemt 44,3 procent links en van de
"dsvrouwen 43,9 procent.
-.Volgen"
Over het vooroordeel, dat vrouwen vrijwel
*toi)d hun man volgen in zijn politieke
Een bloemetje voor de eerste (in ok
tober 1956) vrouwelijke minister in
ons land, Marga Klompé.
keus zeggen de onderzoekers, dat vrou
wen vaak gevraagd wordt naar de politie
ke keus van hun man. Wanneer die gelijk
blijkt te zijn aan die van de man, conclu
deren onderzoekers maar al te makkelijk,
dat de vrouw dus klakkeloos stemt wat
haar man stemt. Je zou daaruit hoogstens
mogen concluderen, dat beide partners op
dezelfde partij stemmen, maar niet dat de
vrouw geen eigen keus heeft. Overigens
wordt aan mannen nooit gevraagd wat
hun vrouw stemt, waardoor de vooringe
nomenheid van bepaalde onderzoekers
blijkt, vinden Boddendijk, Klein en Nolte.
Daaruit blijkt naar hun mening, dat on
derzoekers er vanuit gaan dat vrouwen
wel door hun mannen, maar mannen niet
door him vrouwen beïnvloed worden.
De opvatting dat vrouwen conservatiever
zouden stemmen dan mannen, klopt vol
gens de VU-onderzoekers ook niet zonder
meer. Uit een vergelijking van de zetelver
deling in de Tweede Kamer vanaf 1913
blijkt juist dat de liberale partijen voort
durend zetels verloren, dat de linkse par
tijen in de opmars waren en dat de christe
lijke partijen hoogstwaarschijnlijk garen
gesponnen hebben bij de invoering van-
het vrouwenkiesrecht. Vrouwen stemmen
namelijk wel meer op confessionele partij
en dan mannen, maar minder op rechtse
partijen als de WD. Voor 1977 kan
voorzichtig worden geconcludeerd dat
de vrouwen iets progressiever gestemd
hebben in die zin dat meer vrouwen dan
mannen op D'66 en PvdA hebben ge
stemd. (In 1977 stemden 38 procent van de
vrouwen en 32 procent van de mannen op
het CDA, elf procent van de vrouwen en
zeventien procent van de mannen op de
WD, acht procent van de vrouwen en zes
procent van de mannen op D'66, 36 pro
cent van de vrouwen en 36 procent van de
mannen op de PvdA).
Niet in „centra"
Als belangrijke oorzaak waarom zo weinig
vrouwen daadwerkelijk in de politiek zit
ten, noemen de drie onderzoekers onder
andere het feit, dat vrouwen niet in de
„machtscentra" zitten van waaruit de po
litici gerecruteerd worden. Of, makkelij
ker gezegd, zolang de huisvrouwen alleen
hun buurvrouw ontmoeten, hebben zij
niet veel kans op een politieke functie,
want de buurvrouw heeft dat soort banen
niet te vergeven. Hun echtgenoten daar
entegen bewegen zich, zowel in hun be
roep als in hun vrije tijd, veel meer in
kringen waar wél sprake is van een door
stroming naar politieke functies. Afgezien
van een al dan niet grote ambitie om
politicus te worden, dient iemand over een
aantal politieke machtsbases te beschik
ken, die het mogelijk maken dat hij of zij
opgemerkt wordt door die mensen, die het
politieke recruteringsproces leiden. Voor
beelden van politieke machtsbases zijn:
een actieve deelneming in een politieke
partij, een aantoonbare deskundigheid
met betrekking tot politieke vraagstuk
ken, die zowel een theoretische (namelijk
een goede opleiding) als een praktische
kant (de ervaring die iemand heeft opge
daan in het beroeps- of verenigingsleven)
moet hebben. Deskundigheid hoeft niet
per se in het nadeel van de vrouw te
werken, maar dit gebeurt in feite wel
doordat politieke deskundigheid klaar
blijkelijk vooral gezien wordt als het heb
ben van een goede opleiding, het hebben
van een lange ervaring in het beroepsle
ven. Nu is het bekend, dat de opleidings
graad van vrouwen nog steeds lager ligt
dan die van mannen en dat ook veel
minder vrouwen dan mannen kunnen te
rugzien op een lange ononderbroken be
roepservaring (veel vrouwen hielden im
mers eerder op met werken, omdat ze
trouwden en kinderen kregen en daarna
lange tijd alleen maar bezig waren met
huishouding en gezin). Voor het geval dat
huisvrouwen toch een betaalde baan bui
tenshuis hebben, naast hun huishouding
en gezin, legt dat zo'n grote druk op hen,
dat ze niet ook nog eens de puf hebben om
in hun spaarzame vrije tijd enthousiast
verenigingslid of lid van een politieke par
tij te worden. Zo draait de vicieuze cirkel
voort.
Vitamine
Door al deze dingen missen de vrouwen de
zo belangrijke invloedrijke connecties en
krijgen daardoor ook minder essentiële
informatie met betrekking tot het politie
ke spel van selectie en recrutering. Kort
om: het ontbreekt veel vrouwen aan de
politieke vitamine E (relaties).
Ten slotte: de ondervertegenwoordiging
van vrouwen in de politiek is een interna
tionaal verschijnsel, zij het dat de socialis
tische landen een beter figuur slaan dan
de kapitalistische. Ook kan voorzichtig
geconcludeerd worden dat landen met een
protestantse (vooral lutherse) traditie de
vrouwen meer mogelijkheden lijken te
bieden dan rooms-katholieke landen. In
Albanië heeft men 34 procent vrouwelijke
parlementsleden, in de USSR 31,3 procent
in Denemarken 26,2 procent, in Nederland
12,4 procent, in Ierland 5,9 procent, in
Frankrijk 2,9 procent.
De eerste vrouw in de Nederlandse regering, staatssecretaris dr. Anna de
Waal, die in september 1952 haar werk begon.
Mevrouw
die in juli
schappelijk
1965).
Schouwenaar-Franssen, Irene Vorrink, minister van volksge- Til Gardeniers, minister van CRM
1963 minister van maat- zondheid en milieuhygiëne van mei van december 1977 tot heden,
werk werd (tot april 1973 tot december 1977.
Hoeveel vrouwen hebben er
sedert 1945 eigenlijk een
plaats gevonden in de plaat
selijke, regionale of landelij
ke politiek? Vooropgesteld
moet worden, dat het aantal
vrouwen in de politiek be
droevend klein is, nog al
tijd. vergeleken met het
aantal mannen dat deze
functies bekleedt. Er is de
laatste jaren wel een stij
ging te zien in het aantal
vrouwelijke politici, maar al
met al blijft het toch maar
een handjevol, dat zich be
zighoudt met de gang van
zaken in stad, provincie of
land.
Eerst wat betreft de ge
meenteraad: hierin hebben
procentsgewijs altijd de
minste vrouwen gezeten,
vergeleken bij de Tweede
Kamer en de provinciale
staten. In 1946 werden 187
vrouwen in een gemeente
raad gekozen (op een totaal
aantal zetels van 11.170). In
1978 was dat aantal geste
gen tot 1496 (op een totaal
aantal zetels van 11.966). In
percentages uitgedrukt
steeg het aantal vrouwelij
ke gemeenteraadsleden van
1,5 procent in 1946 tot 12,5
procent in 1978. De stijging
in procenten was het
grootst in de periode 1949-
1953 en 1966-1970 Sinds
1970 neemt de stijging van
het aandeel van de vrouwen
in de gemeenteraden zelfs
weer langzaam af.
Verschillen
De provinciale verschillen-
tussen het aandeel van de
vrouwen in de plaatselijke
politiek is altijd erg groot
geweest. Noord-Holland
heeft altijd het hoogste per
centage vrouwelijke raads
leden gehad; ook Friesland
en Groningen scoorden
hoog. De drie zuidelijke pro
vincies Noord-Brabant, Zee
land en Limburg zijn altijd
de hekkesluiters geweest.
Tussen de politieke partijen
onderling zijn ook grote ver
schillen te constateren. Zo
heeft de SGP nog nooit een
vrouwelijke politicus ge
had, omdat men geen vrou
welijke leden accepteert.
Van de grote partijen heeft
de PvdA van 1946 tot 1966
op kop gelegen. In 1966 nam
de WD de leiding over. In
1978 werden de rollen weer
omgedraaid en kwam de
PvdA weer aan de kop met
het grootste percentage
vrouwelijke raadsleden
(19,7 procent). KVP, AR en
CHU hebben altijd zeer lage
percentages vrouwelijke
raadsleden gehad, waarbij
de KVP het hoogste scoorde
en de AR het laagst. Deze
partij kreeg pas in 1962 haar
eerst direct verkozen vrou
welijke raadsleden: drie op
een totaal van 1300 zetels.
De CHU had al in 1946 vier
vrouwelijke raadsleden (op
een totaal van 748 zetels).
De KVP had toen dertien
raadsleden op een totaal
van 2091 zetels. Het CDA
heeft in de twee jaar van
zijn optreden bij verkiezin
gen hogere percentages
vrouwen in de raden gekre
gen, dan de drie partijen
waaruit het is samengesteld
ooit behaalden.
Wethouders
Het percentage vrouwelijke
wethouders is in de periode
1946-1978 weliswaar ruim elf
keer zo groot geworden,
maar vergeleken met man
nen hebben vrouwen
slechts een miniem klein
aandeel in het totaal aantal
wethouderszetels: 0,5 pro
cent in 1946 en 5,8 procent
in 1978. De groei was het
sterkst in 1970 toen het aan
tal vrouwelijke wethouders
van 28 naar zestig ging.
Zuid-Holland heeft de
meeste vrouwelijke wethou
ders, bijzonder weining zijn
er in Limburg, Noord-Bra
bant en Zeeland
In mei 1979 waren er tien
vrouwelijke burgemeesters
op een totaal van 808 ge
meenten. Vier uit het CDA,
drie uit de PvdA en even
eens uit de WD. Alleen
Groningen. Drenthe en Zee
land hadden toen nog geen
vrouwelijke burgemeesters.
Schommeling
Het absolute aantal vrou
welijke statenleden nam
tussen 1946 en 1978 voort
durend toe: van 21 (op een
totaal van 590) tot 113 (op
een totaal van 705). Het pro
centuele aandeel van de
vrouwen schommelt nogal:
van 1946 tot 1962 was spra
ke van een stijging, maar in
1962 was er een teruggang.
Pas in 1970 was het percen
tage weer hoger dan in 1958.
Sindsdien heeft de stijging
zich doorgezet: in 1978 kre
gen de vrouwen 16,03 pro
cent van het totale aantal
statenzetels. De procentue
le stijging was het grootst in
de jaren 1970-1974; op het
ogenblik neemt die groei
weer af.
Wat de provincies betreft:
Drenthe, Noord-Holland en
Utrecht hebben de meeste
vrouwelijke statenleden,
Overijssel, Zeeland en Lim
burg eindigen vrijwel altijd
bij de hekkesluiters, maar
ook Groningen en Friesland
hebben bij enkele verkiezin
gen heel laag gescoord.
Van de grote partijen heeft
de PvdA van 1946 tot 1966
het grootst aantal vrouwe
lijke statenleden gehad, in
1966 werd dat de WD in
1970 weer de PvdA, in 1974
de WD en in 1978 de PvdA.
De drie confessionele partij
en eindigen ook hier weer
zeer laag; de KVP en de
CHU kregen hun eerste ge
kozen statenleden in 1950.
de ARP in 1962. In 1966
werd er weer geen enkele
vrouw voor de ARP in de
staten gekozen, sindsdien
zijn de vrouwen wel weer
terug voor deze partij, maar
niet indrukwekkend: in
1970 twee op de 55 zetels, in
1974 een op de 28. Het CDA
kreeg in 1974 10,6 procent
vrouwen in de staten, in
1978 10,4 procent.
Vrouwelijke gedeputeerden
zijn er sedert 1946 nauwe
lijks geweest, In 1958 en
1970 werd slechts één vrouw
tot gedeputeerde gekozen,
in 1962 drie en in 1978 vijf.
De vrouwelijke gedeputeer
den komen hoofdzakelijk
uit de PvdA en WD (maar
een keer één uit de KVP en
ook een keer één uit het
CDA). Wat betreft de com
missarissen van de konin
gin: van de elf is er maar één
een vrouw, namelijk me
vrouw mr. Anneke Schilt-
huis in Drenthe. Zij was de
eerste en tot nu toe de enige
vrouw in deze functie.
Parlement
Tenslotte de twee Kamers
en de regering. Het percen
tage direct gekozen vrou
wen in de Tweede Kamer is
van 1946 tot 1977 weliswaar
toegenomen van vier tot
veertien procent maar in de
tussenliggende jaren is er
ook een paar keer sprake
geweest van een daling. In
1977 telde de Tweede Ka
mer 21 vrouwelijke kamer
leden op net totaal van 150
kamerzetels. De WD heeft
altijd een hoog percentage
vrouwen in de fractie ge
had: in 1977 kwam deze par
tij met vijf vrouwen op een
totaal 28 Kamerzetels. De
PvdA heeft eveneens altijd
een hoog percentage vrou
wen gehad: in 1977 waren er
van de 53 PvdA-Kamerle-
den acht vrouwen.
De CHU heeft meestal een
vrouw in de Kamer gehad
(in 1972 had deze partij op
zeven zetels geen enkele
vrouw meer). De KVP heeft
meestal twee a drie vrou
wen in de Kamer gehad. De
ARP kreeg in 1963 het eer
ste vrouwelijke Kamerlid.
Meer dan één vrouwelijke
Kamerlid tegelijk heeft
deze partij nooit gehad. Met
Ria Beckers (PPR) kreeg de
kamer in 1977 de eerste
vrouwelijke voorzitter van
een Kamerfractie.
Het aantal vrouwelijke le
den van de Eerste Kamer
bedroeg in 1946 twee (vier
procent), in 1977 was dat
opgelopen tot zeven (9.3
procent). De PvdA heeft al
tijd minstens een vrouw in
de eerste Kamer gehad, in
1977 werden dat er vijf op
een totaal van 23 leden:
KVP en WD kregen hun
eerste vrouwelijk Eerste
Kamerlid in 1956, de CPN
in 1959. de CHU in 1974 en
D'66 in 1971, de ARP heeft
nooit een vrouw in de Eerste
Kamer gehad. Het CDA tel
de in 1977 één vrouwelijke
Eerste Kamerlid op een to
taal van 24.
Ministers
Tot op heden heeft Neder
land vier vrouwelijke minis
ters gekend en wel in acht
verschillende kabinetten.
De meest bekende is wel
mevrouw Marga Klompé,
die in vijf kabinetten zitting
heeft gehad. Het totaal aan
tal vrouwelijke staatssecre
tarissen bedraagt zes. waar
van er op het ogenblik vier
zitting hebben in het huidi
ge kabinet. De eerste vrou
welijke minister werd in
1956 benoemd (Marga
Klompé op maatschappe
lijk werk). De eerste vrou
welijke staatssecretaris was
mevrouw Anna de Waal (be
noemd in 1952). De vrouwe
lijke ministers kwamen uit
de KVP. de PvdA, de WD
en het CDA. De vrouwelijke
staatssecretarissen uit de
KVP 1DS'70 (1) WD (2) en
CDA (2).
Zowel de eerste vrouwelijke
minister als de eerste
staatssecretaris kwamen
uit de KVP. Overigens kent
ons land al meer dan tach
tig jaar een vrouwelijk
staatshoofd.
Politiek: vooral mannenwerk.