Taxistop: meer samen rijden door betaald liften Zonnewarmte kost veel energie Wetenschap en techniek door Dick Ringlever 7ATERDAG 10 MEI 1980 binneni Het begrip „carpooling" slaat in ons land tot nog toe nauwelijks aan. In België staat men er anders tegenover: daar loopt al twee jaar het project „taxi-stop", dat ten doel heeft de mensen te bewegen te gaan liften waar het openbaar vervoer te wensen overlaat. Kosten-delend liften, heet dat. Minister Tuijnman van Verkeer en Waterstaat heeft het al eens aan de orde gesteld: we zouden veel economischer met onze auto kunnen om springen als we er meer s&men gebruik van maakten. Je zou ook kunnen zeggen: meer samen rijden bespaart niet alleen geld en brandstof, maar ook het milieu en geeft meer lucht aan het openbaar vervoer. Toch rijdt nog steeds verreweg het grootste deel van de auto's voor drie vierde leeg naar dezelfde opstoppingen en houdt daarmee het openbaar stadsvervoer in een wurg greep. Het begrip „carpooling" blijkt in Nederland nauwe lijks aan te slaan. Het sa men naar kantoor of be drijf reizen lijkt vrijwel al leen populair bij bouwvak kers en dan nog slechts vanwege de grote huis- werk-afstanden, die deze groep vaak moet afleggen. Kosten delen Bij onze zuiderburen kijkt men er kennelijk anders te genaan. Of de Belgische auto mobilist is wat minder solis tisch van aard, óf hij telt zijn franken wat zorgvuldiger, in ieder geval loopt daar nu al twee jaar met succes het pro ject Taxistop. Het project heeft tot doel een economi scher gebruik te maken van de auto door mensen te bewe gen op die plaatsen waar het Openbaar vervoer te wensen laat te gaan liften. Dat wil zeggen: kostendelend liften, want afspraak is dat de lifter voor dat meerijden bijdraagt in de kosten. De organisatie werd opgezet door het „centrum voor posi tieve aanwending", dat er nuchter van uitgaat dat de auto niet meer is weg te den ken uit onze wereld, dat je hem dus niet meer kunt ban nen, maar dat je er daarente gen wel een positiever en zui niger gebruik van kunt maken door de bezettingsgraad op te voeren. Jan Klüssendorf, voormalig wetenschappelijk medewer ker van de universiteit Van Gent en oprichter van het centrum, wordt in die mening gesterkt door de uitkomst van zijn onderzoek; dat het open baar vervoer nooit optimaal zal kunnen fungeren. Onder optimaal wordt dan verstaan, dat je er zowat op elk moment van zowat overal naar overal met een redelijke snelheid en tegen een redelijke prijs mee kunt reizen. In enkele grote wereldsteden als Londen en Parijs kan dat, maar buiten de steden is dat ideaal nooit te bereiken." Zich beperkend tot de Belgi sche situatie, zegt hij: „Als je het openbaar vervoer ideaal zou willen maken, zou dat bui ten de steden vijftien maal intensiever moeten worden om het gemiddelde stedelijke peil te bereiken en zelfs veer tig maal intensiever om het Brusselse niveau te halen. En dat is zowel economisch als ecologisch een onmogelijk heid. Op het platteland is dus de enige kans om je er redelijk te kunnen verplaatsen de auto in te schakelen. Maar dan wel in positieve zin." Bezetting Dat van die auto een zinniger gebruik kan worden gemaakt, blijkt uit de statistieken: de drie miljoen auto's in België hebben een gemiddelde bezet ting van maar 1,2 personen. Dat betekent niet minder dan 8,4 miljoen lege plaatsen. Om daarvan althans een deel te vullen („we zouden al blij zijn als die bezettingsgraad van 1,2 op 2 werd gebracht) is Taxistop opgezet. Niét als een commerciële onderneming, maar als een „vereniging zon der winstoogmerk". De orga nisatie beschikt dan ook maar over twee pover ingerichte kantoortjes (in Gent en het Waalse Wavre) met een bezet ting van niet meer dan zeven man. Zij probeert dat in de eerse plaats te bereiken door het liften meer sociaal aanvaard baar te maken. Klüssendorf: „Natuurlijk zijn er nog altijd automobilisten die best een lifter willen meenemen, maar een groot deel blijft ze toch zien als bedelaars of mogelijk gevaarlijke meerijders." Taxistop wil dat veranderen door de lifter de status van een gelijkwaardige partij te geven. Dat houdt in, dat hij eerst lid moet worden en 25 gulden per jaar betalen. Voor dat bedrag is hij verzekerd voor schade, die hij eventueel toebrengt aan de auto en ont vangt hij een etui met een legitimatiebewijs (met foto), dat aan de buitenkant reflec terend is en als schild kan worden gebruikt om auto's aan te houden. Met een vilt stift kan hij op het etui de gewenste bestemming schrijven. Zeven cent De voordelen zijn duidelijk: de automobilist die zo'n opge heven schild ziet, weet dat hij met een bij Taxistop inge schreven lifter te doen heeft, dat hij dus verzekerd is en ook bereid is te betalen: zeven cent per kilometer voor de eerste honderd kilometer en de helft daarna voor elke kilo meter meer. Volgens Klüssendorf begint het idee vooral de laatste tijd versneld aan te slaan. De steeds verder stijgende brand stofprijzen zullen daaraan niet vréémd zijn. Op het ogen blik telt Taxistop vierduizend leden en elke dag komen er een tiental bij. „En dan gaat het zeker niet alleen om jon geren, ook gepensioneerden schrijven zich in. Ik schat de gemiddelde leeftijd op 25 jaar." Die groei staat in lijnrechte tegenstelling tot de traagheid van het verloop van de voor bereidingen. Het heeft bijna een jaar geduurd voordat Taxistop van Brussel groen licht kreeg. Struikelblok was de vraag of het hier niet ging om bezoldigd vervoer. Een in terdepartementale commissie besliste uiteindelijk van niet, omdat de bijdrage van de lif ter lager is dan de kosten, zelfs als een automobilist drie lifters zou meenemen. Kritiek Ook de openbaar vervoerbe drijven en de taxiondeme- mingen stelden zich aanvan kelijk nogal negatief op. Zij vreesden oneerlijke concur rentie. Maar die kritiek heeft Klüssendorf met argumenten én ervaringen in de praktijk nu wel weten te weerleggen. „Taxistop is," zegt hij, „duide lijk bedoeld als aanvulling van het openbaar vervoer in de niet-stedelijke gebieden, waar het openbaar vervoer te kort schiet. Je kimt zelfs spre ken van een steun in de rug. Immers, als Taxistop mensen uit landelijke gebieden kan bewegen de auto thuis te la ten om zich met Taxistop naar de stad te laten brengen, worden ze fn die stad poten tiële klanten van het open baar vervoer. Dat is dus ge woon winst. Datzelfde ant woord hebben we de taxibe drijven gegeven: de man die eerst per eigen auto naar de stad kwam, zal nu eerder een taxi nemen. Overigens vinden TROUW/KWARTET Al min of meer vertrouwd beeld op de Belgische wegen, al staan de Taxistop-lifters Illustratie Mare Terstroet er te kort om algemeen bekend te zijn: met het zekerheid gevende schild gemiddeld niet langer dan vijf minuten. wij de taxi een verschijnsel dat uit de tijd is. Stel je voor: één persoon vervoert een an der persoon; wét een verspil ling van dure arbeidskracht." Die kritiek is de laatste tijd sterk afgenomen. Zelfs gaat de overheid Taxistop nu pro pageren. Hoewel België geen Ster-reclame kent, komt er deze maand wel een spot van het ministerie van economi sche zaken, waarin Taxistop wordt aanbevolen in het ka der van een energiebespa- rings-campagne. Ook anders zins helpt Brussel. Weliswaar zijn verzoeken om subsidie af gewezen, maar de overheid maakte wel een gebaar door werklozen toestemming te ge ven bij Taxistop te gaan wer ken. Op die manier komen de loonkosten voor rekening van het rijk, want de werkloos heidsuitkering gaat door. Enquête Alle hoop op subsidie heeft Klüssendorf evenwel nog niet opgegeven, nu ook in het par lement is gesproken over het kostendelend liften. Hij is nu bezig met een enquête, waar mee hij hoopt te kunnen aan tonen hoeveel met het project wordt bespaard. Dat doet hij ook onder de deelnemers van Carpool, een tweede project van het centrum. Doel daar van: het propageren van het samen rijden naar bedrijf of kantoor. Het centrum helpt daarbij ook daadwerkelijk door de gegevens van de leden (reistraject, frequentie, be stemming) te stoppen in een computer van de universiteit, die daarbij dan partners zoekt. Leden van Carpool zijn automatisch ook lid van Taxistop, zodat mocht er een van de rijders ziek worden de meerijders gebruik kun nen maken van Taxistop. Overigens propageren ook ra dio en kranten het in pool rijden. Regelmatig worden (gratis) annonces gebracht van mensen, die graag met anderen willen meerijden. In principe gelden voor Carpool dezelfde tarieven als voor Taxistop, maar in de praktijk laten de deelnemers die kos ten tegen elkaar wegvallen. Dat Taxistop niet alleen aan slaat bij de rugzaklifter leidt Klüssendorf af uit het feit, dat van de vierduizend leden er tweeduizend zelf een auto hebben. Die ontwikkeling heeft rechtstreeks te maken met de groeiende bekendheid van de organisatie, waardoor liften niet langer meer een zaak is van lang wachten in de kou. „De praktijk is," zegt hij, „dat de meesten binnen de vijf minuten weg zijn". Internationaal Wensen heeft hij evenwel nog genoeg. Naast het verder uit bouwen van de organisatie óók: meer internationale sa menwerking. „Het zou prach tig zijn als we één grote Euro pese organisatie van de grond zouden krijgen. Met stan daardtarieven en uniforme lif- tersschilden." Het centrum heeft daarvoor al contacten gelegd met Parijs en Mainz, maar daaruit is nog niets concreets vernomen. Ook de in Amsterdam geves tigde Lift Service (een organi satie die zich bezighoudt met het bij elkaar brengen van au tomobilisten en lifters en daarvoor provisie vraagt) heeft hij benaderd. Maar daar werd het voorstel meteen af gewezen: commercieel is Taxistop namelijk niet inte ressant. De enige positieve reactie die het centrum uit Nederland kreeg was van de PSP-jonge- rengroep. Zij willen, gesteund door het Politiek Jongeren contact, waarin alle politieke partijen zijn vertegenwoor digd, deze maand liftend naar Den Haag om minister Tuijn man te vragen te helpen bij het opzetten van een Neder landse Taxistop. door Rob Foppema Voor niets g-aat de zon op. En dat blijft nog wel even zo. Het zijn krachtige zonne-energie dan niet goedkoop? Omdat voor de toepassing eerst fors geïnves- argumenten voor de toepassing van zonne-energie in een wereld waarin andere teerd moet worden. En dat blijkt merkwaardige consequenties te hebben, energiebronnen systematisch duurder en/of schaarser worden. Maar waarom is Al te snelle invoering van zonne-energie voor verwarmings- doeleinden zou wel eens kunnen leiden tot verhoging van het energieverbruik in plaats van de alge meen verwachte be sparing. Tot deze wat onthutsende conclu sie komt de Ameri kaan Chris Whipple na een overigens ge heel op de mogelijk heden voor de Vere nigde Staten toege sneden rekenpartij. Maar zijn logica geldt internationaal. Niemand bestrijdt dat het gebruik van zonnewarmte over het geheel genomen op conventionele brand stoffen bespaart ook Whipple niet. Hij vraagt al leen wat meer aandacht voor het tempo waarin die besparing feitelijk op treedt, het moment waar op je daar echt profijt van bebt, en de plaats waar. Met een zonne-installatie kun je wel een gratis ener giebron aftappen, en dat bespaart ongewtijfeld brandstof. Maar je moet de installatie eerst maken. Dat kost onder andere nog al wat staal en aluminium. En dat kost flink wat con ventionele brandstoffen, die je dus eerst moet ge bruiken om ze later te kun nen uitsparen. Zo kun je voor een zonne-installatie een „terugverdien-tijd" be rekenen, die niets te ma ken heeft met dollars of guldens, maar alleen aan geeft hoe lang het duurt voordat de installatie de brandstof heeft bespaard die er om te beginnen in was geïnvesteerd. Pas wat daarna bespaard wordt, is voor de energievoorziening echte winst. Zulke terugverdlen-tijden zijn door verschillende Amerikaanse onderzoe kers uitgerekend. Nadat Whipple hun onderlinge spraakverwarring over de precieze definitie heeft rechtgetrokken, noteert hij perioden die variëren tus sen drie en acht jaar. Be zuinigen loont dus wel, maar het kan even duren. En omdat Whipple zijn vin gers niet wil branden aan de vraag wie gelijk krijgt, rekent hij verder met een aantal verschillende terug- verdien-tijden. Het wordt er daarbij niet direct vrolij ker op. Want om op den duur werkelijk een deuk ln het energieverbruik te ma ken, zullen we moeten zor gen döt de fabricage van zonne-installatles door gaat. Dat betekent dat we voorlopig elk jaar weer mééer brandstof moeten voor-investeren om uitein delijk de gewenste bespa ring te kunnen bereiken. Als we in gedachten één fabriek neerzetten die in constant tempo Installa ties produceert, wordt de terugverdien-tijd voor het totale systeem tweemaal zo lang als voor een afzon derlijk bekeken Installatie. Zes tot zestien jaar dus, voordat de energie-kassa eqht begint te rinkelen. En dan hebben we nog niet veel bereikt. Wil zonne- energie zoden aan de dijk zetten, dan moeten we van het installatiebedrijf na tuurlijk wel een groeiende industrie maken. Het laat zich denken dat dit de te rugverdien-tijd voor ons energiebeleid naar een nog verdere toekomst ver schuift. Whipple heeft het voor twee gevallen alle maal uitgerekend. Die gevallen ontleende hij aan een Amerikaanse over- heidsstudie waarin vorig jaar mogelijke beleidslij nen wat betreft zonne- energie werden verkend. Het ene is een langzaam groeiende toepassing, bij ongewijzigd beleid. Het al ternatief is de snelle groei die mogelijk zou zijn wan neer Amerika een grootse nationale Inspanning op de invoering van zonne-ener gie zou richten. De reken- partij van Whipple leverde vier grafiekjes op, die er bevallig uitzien. Het is ook de moeite waard om ze zorgvuldig te bekijken. De linker plaatjes schetsen de mogelijke gevolgen van die grootse nationale in spanning voor de komende twintig jaar. De bespaarde hoeveelheden brandstof waren in het Amerikaanse overheidsrapport aangege ven door de lijnen 1. Maar daarbij was geen rekening gehouden met het door Whipple aangegeven te- rugverdien-effect: het is de bruto besparing die de in stallaties zouden opleve ren wanneer ze als manna uit de hemel waren komen vallen. Whipple tekent daaronder de curven 2 tot en met 5, die rekening houden met een terugverdien-tijd per afzonderlijke installatie van respectievelijk drie, vijf, zeven en negen jaar. Dan blijkt dat in het gun stigste geval de voorge spiegelde energie„wlnst" tussen nu en het Jaar 2000 dient te worden gehal veerd. En aangezien dat gunstigste geval echt onge looflijk gunstig is, kunnen we maar beter een curve lager kijken. En het kan ook nog erger. Het blijkt helemaal niet onmogelijk om. Je aan zonne-installa- ties letterlijk arm te produ ceren. Soortgelijke effecten zien we optreden in de rechter grafieken, die het overeen komstige verhaal vertellen voor het geval van een be langrijk lagere groeisnel- heid. De effecten van ver schillende terugverdientij- den blijken hier iets min der uitgesproken uiteen te lopen. En de absolute om vang van de brandstofbe sparingen is hier uiteraard veel kleiner. In zijn conclusies uit dit alles blijft Chris Whipple voorzichtig. Hij is zeker niet tegen zonne-energie. Zelfs als de treurigste schatting van de terugver dien-tijd correct zou zijn en blijven, vergt zo'n in stallatie uiteindelijk min der brandstof. Alleen over het haalbare tempo van overschakeling dient zorg vuldiger te worden nage dacht. De auteur wijst daarbij ook op de betekenis van zijn beschouwingswijze voor het hele brandstofbe- leid. Zijn aftreksommetjes brengen daarin een ver schuiving aan. Wat een zonne-installatie bespaart is gas en huisbrandolie. Wat erin moet worden gë- nvesteerd is voornamelijk steenkool (voor staal) en elektriciteit (voor alumi nium). Als de ollevoorzienlngen tegen het eind van de eeuw echt benauwd wordt, kan het dus zinvol zijn om zon ne-installatles toch in snel tempo ln te voeren. (Ameri ka heeft grote steenkool- voorkomens in eigen land.) Dat doorschuifeffect van zonne-energie kan wel eens net zo belangrijk blijken als de netto brandstofbe sparing, denkt Whipple. Zijn rekenmethode overi gens, is niet alleen geldig voor zonne-installaties, maar voor elke energie techniek met een lange te- rugbetaal-tijd (of een lange constructietij d) per een heid. Wie zo'n techniek snel wil invoeren, moet let terlijk op zijn tellen pas sen, waarschuwt Whipple. Het overeenkomstige ver haal werd al jaren geleden geschreven voor kerncen trales. Zou het al eens voor windmolens zijn doorgere kend? Ik denk het nog niet. C. Whipple, The energy Impacts of solar heatinc. Science 208, 262-266 (1980). 968 1992 1996 2000 Mogelijke brandstofbesparingen (of anderszins) bij snelle links of langzame rechts introductie van zonne-verwarmingsinstallaties in Amerika. De grafieken (a) en (b) geven de met de jaren cumulatief oplopende besparingen aan, (c) en (d) het verloop van de besparing per jaar. De cijfers worden in de tekst verklaard. Hoeveelheden brandstof zijn aangegeven in de voor ons ongewone eenheid quad, waarmee Ameri kanen een biljoen (volgens hun telling een quadriljoen) Britse warmte-eenl)eden bedoelen. Een quad is 1,06 gigajoule.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 15