Kan Joegoslavië zonder Tito?
Grote onzekerheid na verdwijnen nationaal symbool
Servië.
Breuk.
Djilas-
Jovanka.
Militairen.
Partij.
Lastige burei
Niet-gebonden^__
r MAANDAG 5 MEI 1980
BUITENLAND!
door J. den Boef
Het overlijden van president Jo-
sip Broz Tito van Joegoslavië kan
er toe leiden dat de tot dusver
onoplosbaar gebleken problemen
van dit land een nog ernstiger
karakter krijgen. En het kan de
mogelijkheid van militaire inter
ventie door de Sowjet-Unie lang
zaam maar zeker dichterbij bren
gen. Sinds Sowjet-strijdkrachten
Afghanistan zijn binnengetrok
ken, lijkt dit gevaar reëler te zijn
geworden dan tot voor kort werd
gevreesd.
De maarschalk was de enige figuur die
of in wiens naam men de rivaliserende
Krachten in de verschillende deelrepublie-
Ken in bedwang kon houden. Nu Tito is
weggevallen als allesbeersende factor,
moeten de volkeren van Joegoslavië ter
dege beseffen, dat zij in de toekomst
slechts de keus hebben tussen gezamen
lijk de crisis overleven, of gezamenlijk ten
onder gaan en een willoos slachtoffer wor
den van de Sowjet-Unie.
,Want ook voor Joegoslavië kan de aan de
Sowjet-leider Leonid Breznjew toege
schreven doctrine betreffende de „beperk
te soevereiniteit van de socialistische sta
ten" in Moskou van toepassing worden
verklaard. Tsjechoslowakije maakte in
1968 als eerste land op afschuwelijke wijze
kennis met deze doctrine (waarvan het
bestaan in de Sowjet-Unie nog altijd
wordt ontkend).
De bezetting van Afghanistan door het
•Rode leger leek met name in Joegoslavi
sche ogen verdacht veel op de militaire
maatregelen tegen het Dubcek-bewind in
Praag. Er is voor de Joegoslaven dan ook
alle reden om het ontstaan van een Mos
kou-gezinde oppositie-groepering te voor
komen, die militaire hulp van de Sowjet-
Unie zou kunnen inroepen.
Dit laatste zal erg moeilijk zijn. Het is een
feit dat de volkeren van Joegoslavië het
op essentiële punten nog hartgrondig met
elkaar oneens zijn ondanks de door Tito
bewerkte eenheid naar buiten. De histori
sche tegenstellingen zoals die al beston
den voordat Joegoslavië na de Tweede
Wereldoorlog een federatie van republie
ken werd verdwenen tijdens het lang
durige bewind van Tito nooit geheel.
Het zijn vooral de Serviërs die niet kun
nen nalaten te proberen, hun vanouds
overheersende rol terug te krijgen. Zij
bevolken de grootste deelrepubliek en
maken er dankbaar gebruik van dat de
hoofdstad Belgrado in Servië ligt. Daar
komt bij dat ook in andere deelrepublie
ken veel Serviërs wonen als minderheden.
die vaak met succes een bruggehoofd
I functie vervullen.
Dit is met name in de deelrepubliek Kroa-
I tië het geval. De bevolking daar zet zich
l dan ook af tegen het Servische „establish
ment" in Belgrado. De herleving van het
Kroatische nationalisme, waaraan Joe
goslavië zulke slechte herinneringen be-
waart, werd daardoor in de hand gewerkt.
De werkelijke oorzaak van deze ongewen-
ste ontwikkeling lag echter in Belgrado
I zelf, waar men onvoldoende rekening
l hield met de speciale positie van Kroatië
j als „nationale bron van inkomsten".
Hetgeen niet wegneemt dat de partijlei
ding in Zagreb (de fraaie hoofdstad van
Kroatië) op haar beurt tijdig had moeten
onderkennen dat het verzet tegen Belgra
do zou kunnen ontaarden in een voor de
eenheid van Joegoslavië gevaarlijke af
scheidingsbeweging. Het drastische in
grijpen van Tito in 1972 zou dan niet nodig
zijn
8edert de zuiveringen in Kroatië en later
ook in het aan Oostenrijk grenzende Slo
venië en in Servië (om de belangrijkste
deelrepublieken te noemen) heeft de on
derlinge saamhorigheid in Joegoslavië
weer een kunstmatig karakter gekregen.
Tito achtte de zuiveringen echter noodza
kelijk omdat hij de Sowjet-leiding geen
aanleiding wilde geven om in te grijpen.
Politiek-ideologlsche uitstapjes kon hij
zich niet veroorloven.
Met name in de eerste jaren na de Tweede
Wereldoorlog is Joegoslavië naar men
aanneemt ternauwernood ontsnapt aan
interventie door Sowjet-strijdkrachten.
die langs zijn oostelijke grens waren gele
gerd. Thans zijn die troepen alleen nog in
Hongarije en Bulgarije gestationneerd.
maar zo'n dertig jaar geleden bevond het
Rode leger zich ook nog in Oostenrijk en
Roemenië, twee andere buurlanden van
Joegoslavië.
Het beleid van Tito werd gesteund door de
leiding van de Joegoslavische strijdkrach
ten. Omdat deze het eerst geconfronteerd
konden worden met de gevolgen van een
militaire interventie, waren de leiders er
op uit om te voorkomen, dat zich in Joe
goslavië of delen ervan een situatie zou
ontwikkelen, die de Sowjet-Unie een ex
cuus kon geven om het land „tot de socia
listische orde" te roepen.
Omdat de Joegoslaven zichzelf bevrijd
hadden van de Duitse overheersing, had
Moskou aan het eind van de Tweede we
reldoorlog geen aanleiding om het Rode
leger Joegoslavië te laten binnentrekken.
De Sowjet-Unie probeerde daarna wel
„geruisloos" de macht over te nemen. Dat
was begin 1948 in Praag gelukt, maar in
Belgrado had het Kremlin geen succes.
Dat Tito de „eenheid in verscheidenheid"
kon handhaven werd hem in feite moge
lijk gemaakt door de Sowjetleider Josef
Stalin. Deze verbrak in 1948 de banden
met Tito, toen deze openlijk voor Joego
slavië een „eigen weg naar het socialisme"
had geproclameerd. Stalin dacht verwar
ring te kunnen stichten onder de Joegos
lavische communisten en meende dat
Tito zou worden opgeofferd aan het be
lang van de economische samenwerking
met de Sowjet-Unie.
Het tegendeel gebeurde. Er ontstond in
Joegoslavië een groeiende anti-Russische
gezindheid, omdat men daar vooral na de
gebeurtenissen in 1948 aanvoelde, dat
Stalin met Joegoslavië soortgelijke plan
nen had als met Tsjechoslowakije, dat al
achter het wat men noemde „ijzeren gor
dijn" was getrokken.
Op allerlei mameren heeft Moskou gepro
beerd om Joegoslavië weer in het gareel te
krijgen. Aanvankelijk over het hoofd van
Tito heen, maar na de dood van Stalin (in
1953) streefden Nikita Chroestsjew en
Breznjew ook via de bekende „omar-
mingspolitiek" naar een demonstratieve
„verzoening" met de president. Het wan
trouwen in de ware bedoelingen van de
Sowjet-Unie werd echter nooit
nomen.
Niettemin leidde de zware druk uit Mos
kou er in Joegoslavië toe dat Tito mensen
als Milovan Djilas (aanvankelijk één van
de belangrijkste partijtheoretici) verbood
om te zeggen en te schrijven wat zij wilden
met betrekking tot de ontwikkelingen in
de Sowjet-Unie. Een gevolg was, dat Dji
las en anderen zich ook tegen de gang van
zaken in eigen land gingen keren, waarop
zij tot langdurige gevangenisstraffen wer
den veroordeeld.
Het was vooral de kritiek van Djilas op de
Sowjet-Unie die Tito er toe bracht, zijn
vroegere vriend de mond te snoeren. Dji
las' opmerkingen werden namelijk ook in
verband gebracht met de ontwikkelingen
in Belgrado, waar de bureaucratie even
eens om zich heen ging grijpen en het
ontstaan van een nieuwe bevoorrechte
klasse in de hand werkte. Van de oude
idealen was toen al niet zoveel meer over.
Dat geldt ook voor het arbeiders-zelfbe
stuur, waarvan niet zoveel terecht is geko
men als er in Joegoslavië en ook daar
buiten van was verwacht en gehoopt. Het
systeem deed goede diensten in de moei
lijke periode na de breuk met Moskou Na
verloop van tijd ontnam echter een in
omvang toenemende bureaucratie er de
belangrijkste betekenis aan.
Enorme problemen kreeg Tito ook met
Aleksander Rancovic, de man die als mi
nister van binnenlandse zaken heer en
meester was over de geheime politie. Tito
schakelde hem uit nadat gebleken was
dat hij een greep naar de macht voorbe
reidde. Rancovic een Serviër werd er
van beschuldigd een eind te willen maken
aan de autonomie van de deelrepublieken,
die overheersing door Servië onmogelijk
moest maken.
Het scheelde maar weinig of Rancovic
was in zijn opzet geslaagd Tito kon pas in
een laat stadium worden overtuigd dat
zijn medewerker ook hém wilde isoleren.
Overigens was het vaker gebeurd, dat Tito
aarzelde om tegen mensen uit zijn omge
ving op te treden. Met name was dat het
geval tijdens en kort na de Tweede We
reldoorlog, toen de Sowjet-Unie Juist in
die kring handlangers zocht en vond.
Een van de medewerkers van het eerste
uur die zich steeds onder Tito kon hand
haven, was de in 1979 overleden Edward
Kardelj. Hij werd echter niet tot de kring
van mensen gerekend die Tito konden
opvolgen. Kardelj was bekend geworden
als partij theoreticus, maar als leidende
figuur sprak hij nooit tot de verbeelding
van de bevolking. Het feit dat hij uit
Slovenië kwam, heeft daar misschien toe
bijgedragen.
Wat dit laatste betreft was Tito zelf een
grote uitzondering: zijn vader was een
Kroaat en zijn moeder een Sloveense. In
Servië en in de hoofdstad Belgrado in het
bijzonder, bleef men proberen, Serviërs
naar voren te schuiven. Maar zelfs een
Serviër die geacht mag worden boven de
partijen te staan, zou als opvolger van
Tito voor de meeste deelrepublieken
moeilijk te aanvaarden zijn.
In dit verband is het opmerkelijk dat de
klaarblijkelijke verwijdering, die in 1977
zou zijn ontstaan tussen Tito en zijn
vrouw Jovanka. volgens hardnekkige be
richten te maken had met pogingen van
hoge Servische officieren, de invloed van
mevrouw Tito op haar man aan te wenden
om de positie van het Servische element
in de top van de strijdkrachten te ver
sterken.
Aan de strijdkrachten valt de taak toe, de
onderlinge verdeelde Joegoslavische fede
ratie voor uiteenvallen te behoeden. Al
jaren geleden kende Tito zelf een beslis
sende rol toe aan het leger. Het was er
volgens Tito „niet alleen ter bescherming
van de territoriale integriteit, maar ook
van het socialisme indien dat in gevaar
zou komen en met andere middelen niet
meer gered kan worden".
De beslissingsbevoegdheden voor een on
vermijdelijke overgangsperiode liggen
thans in handen van militaire leiders, wier
loyaliteit niet in twijfel wordt getrokken,
hoewel allen in de Sowjet-Unie werden
opgeleid. Zij drongen niet tot de top door
via het militaire handwerk, maar door
administratieve of politieke bezigheden.
De belangrijkste van hen is de uit Slove
nië afkomstige generaal Ivan Dolnicar.
Deze Sloveen speelde bij de zuiveringen
van bijna tien jaar geleden een opvallende
rol. Hij trok de aandacht door felle uitla
tingen. waaruit bleek dat hij alle buiten
landers als potentiële spionnen beschouw
de. Tito benoemde hem tot secretaris
generaal van het Staatspresidium, een
orgaan dat in fucntie zal treden, nu de
oude maarschalk is overleden.
Dolnicar moet nu uitmaken, aan welke
instantie de uitoefening van de macht
voor een overgangsperiode zal worden
toevertrouwd. Er zouden twee mogelijk
heden zijn: het ministerie van defensie
onder leiding van generaal Nikola Ljubi-
cic, of de Nationale Verdedigingsraad.
waarin de generaals een belissende meer
derheid hebben.
LJubicic. die al vele jaren de meest in
vloedrijke positie in de regering inneemt,
staat er om bekend dat hij niet aarzelen
zal om militair in te grijpen, als zich in
Joegoslavië desintegratieverschijnselen
zouden voordoen. „Het leger zal de rol
spelen die het als sterkste politieke factor
op zich heeft genomen voor het garande
ren van de maatschappelijke stabiliteit en
het bijeenhouden van de Joegoslavische
volken," verklaarde hij enkele jaren
geleden.
Ook de partij wordt min of meer door de
generaals gecontroleerd. Hun invloed
nam op vrijwel alle terreinen van het
openbare leven toe. De rol van de politici
zal in de overgangsperiode door de militai
ren binnen de perken worden gehouden.
Er is trouwens geen prominente figuur die
Joegoslavië ontstond 1 december 1918 uit
een vereniging van de koninkrijken Servië
en Montenegro met Kroatië, Bosnië,
Herzegovtna, Slovenië en een groot deel
van de kuststreek van Dalmatië. De
periode tot aan de Tweede Wereldoorlog
werd gekenmerkt door voortdurende
geschillen tussen de twee grootste
bevolkingsgroepen, de Serven en de
Kroaten, die respectievelijk 42 en 24
procent van de bevolking uitmaken. Na
lang aarzelen sloot de Joegoslavische
regering zich op 25 maart 1941 aan bij
Italië en Duitsland, maar dat leidde tot
een staatsgreep van het leger. Daarop
veroverden de Duitse legers het land en
werden grote delen geannexeerd door
Duitsland, Italië, Hongarije en Bulgarije.
In het bezette Joegoslavië ontstonden
twee partizanenorganisaties, één onder
leiding van generaal Michailovic dat in
Servië actief was en één onder leiding van
Tito. Deze twee legers bestreden niet
alleen de Duitsers maar ook elkaar. Toen
de eerste groep met de bezetters ging
samenwerken, sloten ook Servische
opstandelingen zich bij Tito aan, zodat
deze aan het einde van de oorlog over een
leger van 800.000 man beschikte. Na de
oorlog werd het land een federale
republiek en in 1963 een socialistische
federale republiek. Sedert 1974 was Tito
president voor het leven.
Behalve Serven en Kroaten bestaan er
ook kleine minderheden: Slovenen 9
procent, Macedoniërs 8 procent,
Albanezen 4 procent, Hongaren 3 procent
en Montenegrijnen nog geen 3 procent.
Het land heeft één politieke partij, die
Liga van communisten heet en een kleine
twee miljoen leden telt op een totale
bevolking van meer dan twintig miljoen.
Landbouw is, ondanks de industrialisatie
die de regering nastreeft, nog steeds het
belangrijkste middel van bestaan.
Belangrijk voor de economie van het land
is ook de geldstroom die vooral in
Duitsland werkzame Joegoslaven op gang
houden.
Tito zou kunnen opvolgen. De Sloveen
Stane Dolanc. die lange tijd als uitvoe
rend secretaris van het partijpresidium
optrad, werd eens als „kroonprins" be
schouwd, maar ook hij is naar de achter
grond verdwenen.
In 1978 werd Branko Mikulic uit Bosnië
tot voorzitter van het partijpresidium be
noemd. Hieraan werd grote betekenis ge
hecht, omdat kort daarna Dolanc als uit
voerend secretaris werd vervangen. Er
werd geen geloof gehecht aan de medede
ling, dat Mikulic slechts voor één jaar was
benoemd in het kader van een roulatie
systeem, om de taak van Tito te ver
lichten.
Na een jaar bleek echter, dat Mikulic
inderdaad geen bevoorrechte positie in
nam. Hij werd opgevolgd door de kleurlo
ze 60-jarige Stevan Doronsjki uit de onder
Servië ressorterende provincie Vojvodina.
Hij behoort tot het type van de functiona
ris en treedt als zodanig ook in Belgrado
op. Een „kroonprins" is hij zeker niet.
Een aantal jaren geleden zijn van Moskou
uit nog pogingen ondernomen om in de
I deelrepubliek Montenegro een illegale
communistische partij op te richten, die
tezijnertijd het Kremlin een excuus zou
kunnen geven om militair in te grijpen,
zoals dat in Tsjechoslowakije en Afgha
nistan gebeurd is. Leider werd de naar de
Sowjet-Unie gevluchte kolonel Vlado
Dapcevic. Deze werd naar Joegoslavië
ontvoerd, nadat hij in Boekarest bespre
kingen had gevoerd met geestverwanten
uit Moskou en Belgrade
Door met een demonstratief proces te
dreigen waarin de illegale activiteiten van
de Sowjet-Unie zouden worden blootge
legd. slaagde Tito er in Moskou tijdelijk
buitenspel te zetten. In de Sowjetpers
verschenen vriendelijke woorden over het
„eigen karakter van de Joegoslavische
revolutie", de „bijzondere ontwikkeling
van het Joegoslavische systeem van arbei
ders-zelfbestuur" en terloops ook over de
„blokvrije politiek" van Joegoslavië.
Ook problemen buiten de grenzen van
Joegoslavië zullen aan actualiteit winnen,
nu Tito er niet meer is. Met het buurland
Bulgarije zijn de betrekkingen altijd ge
spannen geweest, met uitzondering van
de naoorlogse periode, waarin Oeorgioe
Dimitrow (bekend van het proces na de
Rijksdagbrand) naar een Balkanfederatie
tussen beide landen streefde. In Moskou
voelde men daar niets voor: Dimitrow
werd naar de Sowjet-Unie ontboden en
vermoord, zoals Chroestsjew na de dood
van 8talin heeft toegegeven.
Sinds de dood van Dimitrow eist Bulga
rije op instigatie van Moskou een deel van
de Joegoslavische deelrepubliek Macedo
nië op, waar veel mensen van Bulgaarse
afkomst wonen. Tijdens de tweede we
reldoorlog probeerden de Bulgaren al met
Duitse hulp het gebied te veroveren Deze
pogingen mislukten, ook toen 8owjet
troepen de plaats van de Duitse bezetters
hadden ingenomen. Het sluimerende con
flict blijft echter een bron van onrust.
Ook Albanië maakt het Joegoslavië moei
lijk met verkapte gebiedsaanspraken. In
de provincie Kossovo leven veel families
van Albaanse afkomst. Albanië maakt
van het herstel van de betrekkingen met
Joegoslavië gebruik om zijn invloed in
Kossovo te vergroten, door op steviger
culturele banden met de bevolking aan te
dringen. Omdat de relatie tussen Albanië
en de Sowjet-Unie nog uiterst koel is,
maakte men zich in Belgrado niet al te
veel zorgen over deze Albaanse belang
stelling voor Kossovo.
De Albaanse kwestie werd voor Tito ook
minder interessant, toen China belang
stelling voor Joegoslavië begon te tonen.
Na het overlijden van Mao Zedong bereik
ten de betrekkingen tussen Albanië en
China een dieptepunt en gingen die tus
sen China en Joegoslavië een periode van
bloei tegemoet. Sindsdien staat het kleine
geïsoleerde Zuideuropese land eigenlijk
alleen op de wereld. En zo lang het niet
bereid is om de banden met de Sowjet-
Unie te hernieuwen, dreigt van Albanië uit
geen gevaar.
Tito is ook bekend geworden als een van
de grootste voorvechters van de belangen
van de niet-gebonden landen. Samen met
Pandit Nehroe van India en Gamal Abdel
Nasser van Egypte (om de belangrijkste te
noemen) probeerde hij de samenwerking
te bundelen tussen de landen, die niet tot
één van de machtsblokken wilden beho
ren. De verdeeldheid onder deze landen
heeft echter remmend gewerkt.
In de afgelopen jaren heeft Tito veel rei
zen gemaakt om de eenheid onder de niet-
gebonden landen te herstellen. Hij confe
reerde met Nehroes dochter Indira Gan
dhi. met de Egyptische president Anwar
Sadat en maakte van de conferentie van
niet-gebonden landen in Colombo op Sri
Lanka gebruik om steun te vragen voor de
strijd van Joegoslavië ter handhaving van
zijn onafhankelijkheid.
Zijn invloed verminderde echter ziender
ogen. hetgeen duidelijk aan de dag trad
op de vorig jaar op Cuba gehouden confe
rentie van niet-gebonden landen, waar
Fidel Castro als pleitbezorger van de Sow
jet-Unie zijn greep op deze landen wist te
versterken.
ZSESJ