Ogaden, een dodelijk paradijs
%TEfiDAG 3 MEI 1980
TROUW/KWARTET PS11/RH29
De nadruk van de vluchtelingenweek, die dinsdag begint, ligt dit jaar op de situatie in
de Hoorn van Afrika, waar vooral Somalië kampt met een immens
vluchtelingenprobleem. Oeschat wordt dat reeds 1,3 miljoen mensen uit de Ogaden
naar Somalië gevlucht zijn, waardoor het zoals de Hoge Commissaris voor de
Vluchtelingen van de Verenigde Naties, Poul Hartling het zegt „het ernstigste
vluchtelingenprobleem ter wereld" is geworden. Veel Afrikaanse leiders hebben
geklaagd dat het vluchtelingenprobleem in hun landen niet die aandacht kreeg als bij
BUITENLAND!
voorbeeld aan Indo-China is geschonken. De wereld was diep geschokt door de
honderdduizenden bootvluchtelingen uit Vietnam en de eveneens honderdduizenden
Cambodjanen die langs de Thaise grens een goed heenkomen probeerden te vinden. De
Stichting Vluchteling '78, die de vluchtelingenweek organiseert, haalde voor deze
mensen ruim 43 miljoen gulden bij elkaar op giro 999 in Den Haag. Dit gironummer
staat nu open voor giften ten behoeve van de miljoenen vluchtelingen in de Hoorn van
Afrika.
door Johan ten Hove
MOGADISJOE In het oude ommuurde stadje Luuq, ongeveer 400
kilometer ten westen van de Somalische hoofdstad Mogadisjoe,
ontmoet ik de eerste vluchtelingen. De oude Gulaid Bahaye met twee
kinderen, het negen jaar oude meisje Luul Gulaid en Mahamed
Mahamud, die na enig overleg vijftien jaar oud blijkt te zijn. Hij ziet er
niet ouder uit dan tien. Ze zijn gekleed in het geel van de woestijn, de
oude man heeft een herdersstok bij zich en de jongen heeft een
militaire koppel om het middel en een pukkel over de schouder. De
kinderen glimlachen verlegen als er foto's worden gemaakt. Ze zijn net
aangekomen, uit Mustahli, enkele honderden kilometers naar het
noorden in de Ogaden woestijn. Ze hebben er twee maanden over
gedaan om hier te komen.
Iii een moeizaam gesprek via enkele wat
Engels sprekende Somaliërs, vertelt de
oude man zijn verhaal. Het is het oude
verhaal van de vluchteling voor de oorlog
en het geweld.
Gulaid Bahaye was veedrijver en leidde
met zijn familie en zijn clan een noma
disch bestaan, zoals zijn voorouders dat al
eeuwenlang hadden gedaan. Samen met
zijn familie en zijn kudden (liever gezegd
met zijn kudden en zijn familie) zwierf hij
over de wijde vlakten van de Ogaden.'
Steeds op zoek naar de beste weidegron
den, daar waar regen was gevallen of waar
de bronnen waren. Maar in 1977, geduren
de de oorlog om de Ogaden tussen Soma
lië en Ethiopië, namen de Ethiopische
militairen zijn runderen af en werden hij
en zijn familie beroofd. Zij moesten in de
landbouw verder in hun levensonderhoud
voorzien. Maar de Ethioplërs lieten hen
niet met rust en vielen hun dorp aan. Hij
zegt zich een dag te herinneren waarop
zeker honderd mensen van zijn clan wer
den gedood. Ook zijn broer was daarbij.
Voor Gulaid Bahaye was de tijd rijp ge
worden om mee te vechten in het Westso-
malische Bevrijdingsfront (West-Somali-
an Liberation Front, WSLF), het front dat
in 1960 werd opgericht en nu voor de
onafhankelijkheid van de Ogaden strijdt.
Gulaid Babaye werd te oud voor de strijd
en na nog meer bombardementen liet hij
zijn wapen achter bij zijn medestrijders
en vertrok hij met de twee kinderen. Hij
bezweert dat hij niet gekomen is vanwege
de droogte die grote delen van de Hoorn
van Afrika teistert. Hij is gevlucht voor de
vijand, de Ethiopiërs, die zijn gronden
hebben geroofd, zijn vee gestolen of ge
dood en die de Somaliërs uit de Ogaden
■willen verjagen.
of gedood. Ethiopië verdrijft de Somali-
.sche minderheid uit het land om de Oga
den te kunnen koloniseren. Vanouds trok
ken de nomaden bij droogte in de Ogaden
naar het westen, waar rivieren en bronnen
voor het onontbeerlijke water voor hun
vee zorgden. Maar dat kan volgens de
vluchtelingen nu niet meer. Nu worden zij
naar het oosten gedwongen, richting So
malische grens, waar door de droogte het
vee op grote schaal sterft.
Droogte
Verjaagd:
Dat laatste komt in vrijwel elk verhaal
van vluchtelingen uit de Ogaden terug en
het wordt, vooral door de tolken, met
grote nadruk gezegd. Soms heb ik de
indruk dat de tolken het verhaal veel
beter kennen en eigenlijk geen vluchtelin
gen nodig hebben. Ethiopië, aangevuld
met Russen en Cubanen, is de grote boos
doener in de Ogaden. „Ethiopië veroor
zaakt de vluchtelingenstroom en niet de
droogte. De droogte verergert het pro
bleem alleen maar".
Duidelijk is dat de stroom vluchtelingen
vooral na de Ogaden-oorlog op gang is
gekomen. Deze oorlog begon in november
1977 toen de strijdkrachten van de Soma-
II lische president Siad Barre het bevrij
dingsfront te hulp snelden. Somalische
tanks rolden snel de Ogaden binnen en
verdreven het zwakkere Ethiopische leger
van kolonel Mengistu Haile Mariam. Maar
de kansen keerden toen Russische advi
seurs zich met de strijd bemoeiden en
Cubaanse militairen aan de zijde van Et
hiopië gingen meevechten. In maart 1978
werden de Somalische troepen de Ogaden
weer uitgejaagd.
Daarmee waren de Ethiopiërs echter nog
geen heer en meester in de Ogaden. Het
bevrijdingsfront gaf de strijd niet op en de
Ethiopische militaire posten kregen het
zwaar te verduren van aanvallen van So
malische guerrillastrijders, die momen
teel het platteland in de Ogaden beheer
sen. Volgens de vluchtelingen slaat het
Ethiopische leger terug door de bevolking
van zijn levensvoorwaarden te beroven.
Zij vertellen dat de bronnen in het westen
van de Ogaden worden vergiftigd, waar
door het vee van de nomaden sterft, dat
de nederzettingen worden gebombar
deerd en dat de kudden worden gestolen
Ethiopië ontkent al deze verhalen en zegt
dat de droogte de belangrijkste oorzaak is
van het vluchtelingenprobleem en verder
dat een groot aantal vluchtelingen men
sen zijn die tijdens de opmars van het
Somalische leger meetrokken en pas nu
naar hun eigen land terugkeren. Medewer
kers van het Hoge Commissariaat voor de
Vluchtelingen van de Verenigde Naties
(UNHCR) in Mogadisjoe houden het er op
dat ongeveer honderdduizend vluchtelin
gen in Somalië op rekening van de droog
te kunnen worden geschreven. Het lijkt
allemaal van minder belang of de mensen
nu voor de droogte of voor het optreden
van het Ethiopische leger zijn gevlucht,
maar de oorzaak van de vlucht is wel
degelijk belangrijk voor de oplossing van
het probleem. Als het inderdaad alleen de
droogte zou zijn, dan zou er hoop kunnen
bestaan dat Somalië de vluchtelingen bij
een nieuwe regentijd wel weer kwijt zou
raken. Is echter de oorlog tussen het Et
hiopische leger en het bevrijdingsfront en
de daar uit voortvloeiende Ethiopische
repress allies tegen de Somalische bevol
king in de Ogaden de oorzaak, dan zal
Somalië de komende jaren met zijn vluch
telingen moeten leren leven. Want het
front is zeker niet van plan de strijd U
staken.
Hoe het allemaal ook zij, Somalië, één van
de armste landen ter wereld, met zijn
tegen de vier miljoen inwoners, kampt
met een enorm en schier onoplosbaar
vluchtelingenprobleem. Werd het aantal
in kampen opgenomen vluchtelingen in
januari 1979 nog geschat op ongeveer hon
derdduizend, nu lopen de schattingen op
tot ruim 650.000. Maar volgens de Somali
sche regering en de UNHCR zijn nog eens
-ongeveer 800 000 mensen neergestreken in
de Somalische dorpen en steden of zwer
ven zij nog rond in de woestenij.
Alleen al in de zuidelijke provincie Gedo,
bij de grens met Kenia en Ethiopië be
staan zes vluchtelingenkampen met meer
dan 300.000 mensen. In de provincie Hi-
ran, ruim 200 kilometer ten noorden van
Mogadisjoe verblijven er zo'n 160.000, ter-
•wijl ook in het noorden in de provincie
West Galbeed konderdduizenden vluchte
lingen zijn samengetrokken rond de
plaats Hargeisa. Somalië is niet in staat
deze vluchtelingen te voeden en van medi
cijnen te voorzien. Door de droogte is de
voedselsituatie in het land zelf al nijpend
geworden.
Overvloed:
Althans, dat wordt ons door medewerkers
van de nationale vluchtelingencommissle
in Somalië verschillende malen duidelijk
gemaakt. Zij raden ons aan om op onze
reis naar Gedo water en voedsel in blik
mee te nemen. Maar dat blijkt volstrekt
overbodig. In de verschillende pleister
plaatsen worden wij overladen met eten
en drinken zodat we soms al 's morgens
om zeven uur achter een enorme schaal
met grote brokken vlees zitten, aangevuld
Een van de vluchtelingenkampen in de schroeiende zon.
Gulaid Bahaye met zijn twee kinderen.
met brood, een soort pannekoeken, uiterst
zoete thee, sterke koffie, een halve liter
kamelenmelk, frisdranken en vruchten.
En als dat allemaal op is, moet alles nog
eens van voren af aan beginnen „omdat
wij die middag nergens zullen kunnen
eten". Wij hebben van de schaarste in
ieder geval geen enkele last gehad, eerder
nog van de overvloed.
De reis naar Gedo en vandaar naar het
transit-kamp El Wak gaat per landrover
en dat is wel nodig ook. Na ongeveer 250
kilometer gaat de nog door de Italiaanse
dictator Mussolini aangelegde asfaltweg
over in een stenig spoor waar vrijwel iede
reen. als het maar even gaat, naast gaat
rijden. Wij hotsen door kuilen, droge ri
vierbeddingen en'ploegen door rul zand.
De „weg" is nu al nauwelijks berijbaar
voor vrachtauto's, laat staan als het stevig
geregend heeft en sommige delen in een
ware modderpoel veranderen en de kuilen
vol water staan. Het voedseltransport
naar Gedo is uiterst moeizaam en wij
komen vrijwel geen vrachtauto's tegen.
Het landschap in deze streken is eentonig
en deprimerend. Duizenden kilometers
vlakke zandplaten, nu eens rood dan weer
bruingeel, naar het zuiden toe, bij de Ke-
niase grens, licht glooiend Met verwron
gen doornstruiken en knoestige bomen,
die om water schreeuwen. Met langs de
kant van het spoor de talloze tekenen van
de droogte, kale skeletten en rottende
overblijfselen van gestorven runderen;
koeien, kamelen, schapen en geiten. Het is
een heet en hardvochtig land, vijandig
voor mens en dier. Maar gezien van de
heuvels af hebben de oneindige vlakten
toch iets moois, vooral als het enkele
dagen daarvoor heeft geregend. De bepa
lende factor hier is regen Zonder regen
sterft mens en dier, met regen veranderen
gedeelten van de vlakten snel in grazige
weiden.
Regentijd:
Maar Somalië, en niet alleen Somalië, ook
delen van Kenia en Ethiopië hebben een
regentijd overgeslagen en de huidige re
gentijd, die ongeveer begin vorige maand
moest aanvangen, laat nog op zich wach
ten. Allee in het zuiden heeft het enkele
buien geregend en het is verbazend hoe
snel het landschap dan verandert. Binnen
enkele dagen komt er een groene waas
over de vruchtbare gedeelten. Jong gras
dat snel groeit, maar dat voordat het in de
brandende zon verschroeit, veel meer re
gen nodig heeft.
We bereiken het kamp Ali Matan bij het
stadje Luuq, een zogenaamd permanent
kamp waar 48.000 vluchtelingen zitten.
Het kamp ligt op een gloeiende zandplaat
aan de overzijde van een welhaast uitge
droogde rivier. We worden er heen gereden
door het hoofd van het kamp, een functio
naris van de Somalische veiligheids
dienst, die net de loop van een pistool
onder zijn overhemd laat zien. Het kamp
is in maart 1978, aan het einde van de,
Ogaden-oorlog opgezet Toen kwamen
eerst de Inwoners van steden en dorpen
uit de Ogaden, die door het Ethiopische
leger waren heroverd op de Somalische
troepen. Daarna kwamen de nomaden. In
januari van dit jaar kwamen de laatste
vierduizend vluchtelingen. Het kamp is
vol en er mag niemand meer bij. Het kamp'
bestaat uit een oneindige verzameling
schamele hutten. De bevolking bestaat
naar schatting van de weinige functiona
rissen voor negentig procent uit vrouwen
en kinderen. De rest zijn oude mannen en
Inderdaad zie Je vrijwel geen jonge man
nen. Volgens de vluchtelingen, en weer
vooral volgens de tolken, vechten ze alle
maal in het bevrijdingsfront tegen de Et
hiopiërs. Waarschijnlijk zwerven er ook
velen nog rond met wat van hun runderen
is overgebleven en hebben ze vrouwen en
kinderen naar de kampen gestuurd in de
hoop dat daar wel wat te eten voor ze zal
zijn.
Dat is er, voorlopig althans, maar zeker
niet genoeg. De enige Somalische arts in
het kamp heeft aan alles gebrek. Hij ver
telt dat de vluchtelingen er bij aankomst
zeer slecht aan toe waren. Ze waren ziek,
ondervoed en vooral de kinderen leden,
aan tbc, diarrhee en malaria. Sommige
kinderen waren '.gedroogd. De situatie
is nu beter, maar hij maakt zich grote
zorgen over de toekomst omdat lang niet
zeker is dat er op tijd nieuwe voedselvoor
raden en medicijnen kunnen worden aan
gevoerd.
Wapens:
In de avond hobbelen we door naar de
plaats Garba Hare, op weg naar El Wak,
ongeveer tweehonderd kilometer naar het
zuiden. In het pikkedonker worden we
verscheidene malen aangehouden door ze
nuwachtige Somalische militairen, die no
gal dreigend doen met hun Russische wa
pens. Het kamp bij El Wak is formeel een
transit-kamp, hetgeen inhoudt dat de
vluchtelingen er niet langer dan vijf tot
tien dagen mogen verblijven. In de prak
tijk lukt dat allemaal niet. Velen zitten er
al vijf maanden. De aantallen die binnen
komen zijn te groot en er zijn niet genoeg
vrachtauto's om ze naar andere perma
nente kampen te vervoeren. Als de vrach
tauto's er al door komen. Het is gebeurd
dat een konvooi dat vluchtelingen zou
halen onverrichter zake terug moest ke
ren. Het kamp dateert uit het begin van
1979 en er verblijven momenteel ruim
17.000 vluchtelingen. Per dag komen er
100 tot 150 nieuwkomers binnen. Voor
heel Somalië wordt dat aantal tussen de
twaalf- en vijfentwintighonderd geschat.
Skeletten:
Als we in het kamp rondwandelen komt er
bericht dat er net vijftig nieuwe vluchte
lingen in aantocht zijn. Ze worden op een
vrachtauto geladen en naar het kamp
gebracht. Vrouwen en kinderen. Ik zie één
oudere man. Ze zien er slecht uit, ze zijn
moe en hebben een doffe blik in hun ogen.
Sommige vrouwen dragen huilende ba
by's mee in totaal vervuilde doeken. Het is
zeer de vraag of de baby's het zullen
overleven. In het kamp is voor enkele
dagen zelfs nog te weinig voedsel en er is
eveneens gebrek aan medicijnen. Het
kamp wordt niet door de UNHCR bevoor
raad omdat het een overgangskamp is.
Slechts zes mensen van de Rode Halve
Maan (de islamitische tegenhanger van
het Rode Kruis) zijn aanwezig om de
allerergste noden te lenigen. Niemand
weet hoeveel zieken er zijn, wel sterven er
gemiddeld vijf kinderen per dag.
Voedseltransporten naar de kampen zijn uiterst moeizaam.
in het kamp. ligt een groot aantal skelet
ten van runderen die de vluchtelingen nog
hebben meegebracht. Ze zijn van dorst
omgekomen, of geslacht en opgegeten.
Onder een doornige struik ligt een oude
man te slapen. Hij heeft een paar takken
door de struik geweven om een hut te
maken. Hij wordt wakker gemaakt door
ie kampfunctionarissen en kijkt ver
dwaasd naar al die mensen die met die
twee blanken zijn meegekomen. Hij is 75
jaar oud. kwam tien dagen geleden, met
vijftien anderen aan in het kamp en zij
hadden dertig dagen gelopen. Zijn vrouw
is ook in het kamp en zij zorgt dat hij
water en voedsel krijgt. Hij zal het niet
lang meer maken.
Er zijn kinderen die volstrekt ondervoede
baby's bij zich dragen. Als hier niet snel
hulp wordt geboden op grote schaal, zul
len ze binnen enkele dagen sterven. Als er
foto's worden gemaakt komen plotseling
meer mensen met kleine kinderen aanlo
pen. Ook zij moeten op de foto, alsof dat
een garantie voor de toekomst geeft. Blan
ke journalisten met opschrijfboekjes en
camera's wekken in vluchtelingenkampen
altijd de hoop op een verbetering van de
situatie, op een vermindering van de ellen
de. Maar wij gaan terug naar het dorp
waar een overdadige maaltijd op ons staat
te wachten „omdat we een verre reis moe
ten maken en waarschijnlijk onderweg
niets kunnen eten". Een groep vrouwen
houdt ons aan. Ook zij willen hun verhaal
kwijt. Zij zijn geëmotioneerd, vertellen
dat him mannen zijn gedood en hun vee is
gestolen. Zij willen terug naar de Ogaden,
dat ze afschilderen als een paradijs voor
de veedrijver, maar het land moet eerst
worden bevrijd worden.
De functionarissen vertellen dat vele
vluchtelingen waarschijnlijk in Somalië
zelf aan de landbouw zullen moeten wen
nen. Een spookbeeld voor elke oprechte
nomadische veedrijver.
Het drijven van grote kudden kamelen,
koelen, schapen en geiten door de noma
den in deze streken is niet zomaar wat
veeteelt. Het is een levenswijze, een cul
tuur, die door Britse antropologen werd
omschreven als de „catllecult". Ze heeft
religieuze trekken. De kudden verschaffen
de herders prestige en aanzien. Het zijn
trotse en onafhankelijke zwervers, die
zich aan geen staatsgrenzen houden. Ze
kunnen lyrisch worden bij het zien van
een kudde goed vee en van mooie kame
len. Zij zullen slechts in uiterste nood over
gaan tot het slachten van hun dieren.
Terug:
Na het gesprek in Luuq sjokt de oude
Gulaid Bahaye weg. Ook hij was eens een
trotse veedrijver. Hij had zich al moeten
verlagen tot de landbouw en nu moet hij
samen met duizenden anderen een men
sonwaardig bestaan gaan leiden in een
van de vluchtelingenkampen. En nie
mand weet hoe lang, want de oorlog woedt
voort en het bevrijdingsfront zal niet toe
geven. Net zo min als het Ethiopië van
Mengistoe, dat de Ogaden beschouwt als
onvervreemdbaar eigendom van het Et
hiopische rijk. En het is zelfs twijfelachtig
of de kinderen in de kampen ooit nog eens
hun kudden over de vlakten van de Oga
den zullen drijven. Los van oorlogen en
droogten bedreigen andere factoren het
nomadenbestaan. Bevolkingsgroei en
overbewelding kunnen de vlakten in echte
woestijnen veranderen. Verder is ook in
Oost-Afrika een proces op gang dat „mo
dernisatie", en „ontwikkeling" heet en
waarin in de toekomst steeds moeilijker
een plaats te vinden zal zijn voor zwerven
de nomaden.
De eerste zorg voor de honderdduizenden
vluchtelingen in het zuiden van Somalië is
echter „overleven". En de kansen daarop
moeten niet te hoog worden aangeslagen.
De kampen in het zuiden zijn nauwelijks
bereikbaar voor de vrachtwagens uit Mo
gadisjoe. De voedselsituatie is nijpend, in
de Somalische dorpen, maar vooral in de
kampen. Als het regenseizoen echt door
zet en de sporen in modderpoelen veran
deren, de geulen vol water zullen staan,
dan zijn de kampen van de buitenwereld
afgesloten. Oeen vrachtauto komt er dan
nog door. De vluchtelingen zullen versto
ken zijn van voedsel en medicijnen en het
zal eveneens te laat zijn om hen naar
andere kampen over te brengen. Er wordt
gepraat over het opzetten van schuren om
voorraden aan te leggen. Maar tijdens
mijn bezoek was daar in het zuiden bijzon
der weinig van te merken. In de kampen
wordt gezegd dat er voedselkonvooien be
steld zijn, maar op de vraag wanneer die
moeten komen kan niemand antwoord
geven. „WIJ weten het niet, maar waar
schijnlijk komt er deze week geen voed
sel". Waarschijnlijk niet betekent in deze
contreien vaak „zeker niet".
Er bestaat hier een ellendige contradictie,
de Somaliërs hopen op regen, veel regen,
zodat hun eigen kudden in leven blijven
en een hongersnood wordt afgewend. Voor
de vluchtelingen betekent veel regen on
bereikbaarheid van hun kampen voor de
voedselkonvooien, en onherroepelijk hon
gersnood. Het is misschien wel voor het
eerst in de geschiedenis dat regen hier, in
plaats van het leven, voor velen de dood
zal inhouden.