Een tussenkleur
grijs was er niet
Leven met plutonium kan wel
Wetenschap en techniek
ZATERDAG 3 MEI 1980
TROUW/KWARTET
«B'VNENLAND»
Niet alleen de bezettingstijd is lang voorbij,
ook de wonderlijke jaren die er onmiddellijk
op volgden behoren al weer tot een ver verle
den.
In die tijd direct na de capitulatie waren
veel wonden nog vers en schrijnend en veel
herinneringen fel, soms bijna net zo schok
kend als de werkelijkheid geweest was. In die
jaren kon je in de stille tochten op de avc.:d
van vier mei mannen en vrouwen zien me. j-
pen die bijna zichtbaar gebogen gingen on
der het verdriet. Het was de tijd waarin elke
visite, elke verjaardagsavond een voorspel
baar verloop had: na een poosje ging het
gesprek alleen nog over „de oorlog", over
spannende, angstige uren in schuilkelders,
over wonderlijke ontsnappingen, over stoute
stukjes onder het oog van de vijand verricht,
over zwarte handelaren en hongertochten.
De tijd heeft afstand geschapen, de directe
persoonlijke betrokkenheid is ook bij velen
die het intens meebeleefd hebben verminderd
of vrijwel verdwenen. Maar hoe kijken de
mensen die midden in het verzet gestaan
hebben, na 35 jaar terug op „de oorlog"? Is er
ook bij hen die afstand, is er bij hen mis
schien ook wel eens twijfel aan de juistheid
van wat ze gedaan hebben?
Een gesprek met drie voormalige medewer
kers aan het illegale „Trouw", het (volgens de
Duitsers) „ophitsende geschrift", dat soms
een oplage van 150.000 exemplaren bereikte
en dat op het ogenblik van de bevrijding een
lang dodenregister had op te maken: het telde
130 namen.
door J. Q. A. Thijs
Over een belangrijk fa
cet van het verzet tegen
de nazi's zijn de drie
vroegere Trouw-illega-
len met wie ik voor dit
artikel spreek eenstem
mig: je móest in die tijd
de dingen wel zwarfr-wit
zien, een tussenkleur
grijs was er niet, iets
kon alleen maar goed of
fout zijn.
Mr. P. van Dijke, commissaris
van de koningin in Utrecht, in
de oorlog onder de naam „Piet
Utrecht" (later „Tom") leider
van de Trouw-verspreiders in
de stad Utrecht: „Natuurlijk
maakte je in die tijd fouten, er
was geen tijd voor normale
bezinning, het kón er alleen
maar zwart-wit toegaan."
Mevrouw W. („Mien") Dijk
stra-Bouwman, maatschappe
lijk werkster bij de Stichting
40-45, in de Trouw-groep be
kend als de vroegere verloofde
van de in begin '45 gefusilleer
de Trouw-voorman Wim
Speelman: „Nu kijk je- er J
uiteraard heel anders tegen- j
aan dan toen, destijds kón je i
niet anders dan in zwart-wit
verhoudingen denken, anders
had je niet kunnen werken."
Dr. J. W. de Pous, voorzitter
van de Sociaal Economische
Raad, in de oorlog als „Paul" 1
belast met de geldzaken en de
materiaalvoorziening voor de
krant, vooral in Amsterdam:
„Als het ging over de strijd
tegen de bezetter werd er mis
schien wel vrij ongenuanceerd
gedacht, in termen van zwart
wit, maar ook 35 tot 40 jaar
later zie ik geen aanleiding
hierin nuances aan te bren
gen. Het ging om zodanig on
menselijke en mens-onwaar
dige systemen met theorieën
die zo volkomen haaks ston
den op wat het evangelie ons
leert dat een algeheel verzet
zonder enig compromis gebo
den was."
Het langst spreek ik met „Piet
Utrecht". Van Dijke: „Begin
1943 begonnen de bezetters
hun ware gezicht te tonen.
Het was de tijd dat de vervol
gingen heviger werden, men
sen werden opgepakt, studen
ten moesten de loyaliteitsver
klaring tekenen. In die tijd
hoorde je 's nachts het eento
nige gedreun van de overvlie
gende bommenwerpers en er
was zo'n grote tegenstelling
tussen die bevrijders in de
lucht en de ellende om je
heen. Ik ben opgegroeid met
het woord van Kuyper dat er
geen duimbreed is waarvan
Christus niet zegt „het is
mijn"; ik was gevormd door
de christelijke school, door de
JV, door SSR maar tóen
was er haast geen duimbreed
waarnaar de nazi's hun vin
gers niet uitstrekten, het werd
benauwend. Ik kwam toen in
contact met de bekende R.
Hagoort van het CNV en die
bracht mij bij de hier net op
gerichte Trouw-groep. Als
mijn opdracht zag ik: de men
sen wakker schudden, de
noodklok luiden. Het klikte
wonderlijk bij Trouw, de be-;
kende principiële leuze werd
nu wat omgebogen: tegen het
nazisme het evangelie!"
„We hebben," aldus Van Dij
ke, „hier een omvangrijk ap
paraat kunnen opbouwen; op
den duur verspreidden we hier
zo'n vijftien- tot twintigdui
zend kranten. Op het eind van
de oorlog, toen de verbindin
gen met Amsterdam uitgeval
len waren, heeft onze versprei-
dersgroep vanuit de genoem
de geestelijke achtergrond
zelf redacteuren moeten zoe
ken. Dat werden de bekende
professor L. W. O. Scholten en
Ad Kuiper. Beiden kende ik
goed, Kuiper was een van
mijn leraren geweest. Zij
schreven dus in die laatste
tijd artikelen in het Utrechtse
Trouw. De maanden vóór de
bevrijding gaven we ook een
dagelijks bulletin uit, de
Trouw-flitsen. We hadden
contact met het onderdui
kers- en knokploegenwerk,
met de raad van verzet, Je
raakte er steeds meer in be
trokken. Tweemaal ben ik ge
arresteerd. Éénmaal eigenlijk
bij toeval, tijdens een razzia.
Toen ik met de andere opge-
pakten in een lang 'lint' naar
het station liep is mijn ver
loofde naast me komen fiet
sen en op een gegeven mo
ment hebben we er zo vandoor
kunnen gaan. De tweede maal
was het ernstiger; ik werd
toen door de landwacht gear
resteerd. Als door een wonder
ben ik toen vrij gekomen: ik
heb ze ervan kunnen overtui
gen dat ze de verkeerde gegre
pen hadden, 's Nachts om vier
uur zeiden ze tegen me: Je
verhaal klinkt aannemelijk, je
kunt gaan. Maar ik moest tot
het eind van de 'spertijd'
wachten, en dat was 's mor
gens zeven uur. Nooit heb ik
de minuten zo geteld als toen.
Ik was nog maar net weg of ze
ontdekten wie ze hadden la
ten gaan
Van Dijke heeft de bezettings
tijd ervaren als een periode
waarin je leerde wat Je aan de
mensen had. Hij heeft frap
pante gevallen meegemaakt
van mensen die him leven
voor anderen wilden inzetten
en dat noemt hij een hele
belevenis. Wim Speelman
heeft hij een paar maal ont
moet, hij noemt hem „een ge
dreven man, een groot organi
sator". Ook met redacteur Ed
van Ruller heeft hij veel con
tact gehad; dat was iemand
die „de weg scherp voor zich
zag en er geen millimeter van
af zou wijken. Een principiële
man, maar met bewogenheid,
felheid en humor en vaak met
een daverende lach. Een fijne
vent."
Koeriersters^^—
Bijzonder veel bewondering
heeft Van Dijke voor de koe
riersters; voor wat zij gedaan
hebben is, vindt hij, eigenlijk
veel te weinig aandacht ge
weest. Van Dijke (zelf met een
oud-koerierster getrouwd, zij
droeg de naam „Poes", van
daar zijn tweede verzetsnaam
„Tom"): „Als verpleegsters
verkleed moesten die koerier
sters het zware zetsel voor de
krant uit alle delen van het
land halen en het vervoeren,
per trein maar ook per fiets.
Zelfs is het voorgekomen dat
zij in gehuurde invalldenwa-
gens naar het westen gereden
zijn en terug. Onderweg zijn
ze door de Duitsers aangehou
den en lastiggevallen, maar
gelukkig keek geen van de he
ren naar wat er onderin die
wagens zat!
„Ach, het was niet zozeer het
hebben van moed, het was
meer een moeten, een niet-
anders-kunnen. In toenemen
de mate groeide er de al ge
noemde zwart-wit-situatie.
We legden natuurlijk veel te
strenge normen aan, nu heb
ben we veel meer afstand, we
relativeren meer. Het was
goed dat je toen alleen maar
goed en kwaad zag, maar het
is ook goed dat Je nu relati
veert, dat je de nuances en de
tussenkleuren ziet. Het is ook
goed niet de staf te breken
over hen die een beoordelings
fout gemaakt hebben. Ik be
doel hiermee niet de mensen
die bewust fout geweest zijn
en verkeerd gekozen hebben,
voor hén is er geen kleur grijs.
We moeten ook niet zeggen
dat de jongens die naar het
Oostfront gegaan zijn zo Jong
waren en niet wisten wat ze
deden. Als Je dat zegt werp Je
een smet op de jongelui die
even oud waren en die anders
gekozen hebben."
Nog steeds bliji—
„Er zijn," aldus Van Dijke ver
der, „natuurlijk wel dingen
waarvan Je je nu afvraagt: hoe
heeft het toch gekund? Bij
voorbeeld dat Indiënummer
dat Trouw in de bezettingsja
ren uitgaf, waarin zo de na
druk lag op de economische
waarde van Indië. Maar je
moet dat allemaal zien in de
oorlogstoestand van toen. Ik
heb beslist geen behoefte om
achteraf te gaan relativeren.
Aan dat relativeren heb je in
oorlogstijd geen lor. Nee, ik
ben nog steeds blij met het
principiële verzet van Trouw."
Zou Van Dijke durven zeggen
dat de bezettingstijd ook
waardevolle elementen gehad
heeft? „Zij was in zoverre
waardevol dat je zag wat men
sen mensen kunnen aandoen.
Als we 's nachts de bommen
werpers hoorden overvliegen
wilden we niet denken: daar
worden Duitsers doodge
gooid! Nee, het ging erom dat
mensen aan andere mensen
ellende aandeden. En dergelij
ke dingen gebeuren nu over
de hele wereld, het komt voort
uit het menselijk hart. Mis
schien is een van de dingen
die ik uit het verzet heb over
gehouden het begrip voor be
vrijdingsbewegingen, het be
grip voor het feit dat er om
standigheden zijn waarin alle
stoppen kunnen doorslaan. Ik
heb ook geen haat gevoeld
tegenover de Duitsers, ik was
een van de eersten uit het
verzet die na de oorlog weer in
Duitsland ging werken (Van
Dijke heeft enige tijd een
functie vervuld bij de Neder
landse Kamer van Koophan
del v^r Duitsland district
Hamburg - th). De mensen
vroegen toen wel aan me: hoe
kun je dat toch?"
Heeft Van Dijke nu in per
soonlijke zin afstand geno-
men van de bezettingsjaren?
„Ach, ze zeggen wel eens dat
verdriet door de jaren slijt
maar toch niet zo héél erg, zou
ik zeggen. Bovendien slaat
mij soms de schrik om het
hart als ik dezelfde soort ver
schijnselen zie als destijds:
dat de mensen niet meer ge
ïnteresseerd zijn in de drijven
de krachten in de maatschap
pij, dat ze alleen maar aan
zichzelf denken. Dat ze de
werkloosheid verschrikkelijk
vinden maar de houding aan
nemen van: als ik er zelf maar
geen biertje minder door hoef
te drinken! Natuurlijk is het
goed dat er onvrede is met
allerlei verkeerde dingen in de
maatschappij, maar men rea
liseert zich vaak niet dat men
bezig is de poten weg te zagen
onder een van de meest waar
devolle dingen van deze tijd:
de democratische rechtsstaat.
En die poten zlógt men weg
als men niet langer het parle
ment of de wet het laatste
woord geeft. De ervaring in de
bezettingstijd heeft geleerd
waartoe die gedesinteres
seerdheid kan leiden: dat er
een vreemd staatsbestel over
je komt dat in wezen een an
dere godsdienst is. Laten we
toch liever proberen aan de
staatsvorm te sleutelen en de
situatie dat de mensen zich
niet meer vertegenwoordigd
voelen verhelpen, zodat de
mensen zich er wél in her
kennen."
'Zinvol'
Ook De Pous („Paul") heeft
achteraf weinig twijfel als het
gaat over het waarderen van
het verzet. „Ik geloof dat het
beslist zinvol is geweest. Het
droeg ertoe bij de geest in ons
volk levendig te houden daar
waar defaitisme en moede
loosheid de kop opstaken. Zo
stimuleerde het actieve verzet
ook het lijdelijke verzet, dat
beslist niet van minder belang
was."
De Pous vindt wel dat ons
volk in de bezettingsjaren en
ook daarvóór al actiever had
moeten en ook had kunnen
zijn. „Naast onwetendheid
was er ook traagheid bij het
reageren op wat binnen en
buiten onze grenzen gebeur
de. En het ligt nu in de lijn en
het is ook consequent dat we
ons nu de vraag stellen of we
wel actief genoeg reageren op
situaties waarin medemensen
weer in onmenselijke en
mensonwaardige omstandig
heden verkeren en door hon
ger en onvrijheid worden be
dreigd. Misschien moet je de
bezettingsjaren bewust heb
ben meegemaakt om je geheel
te realiseren wannéér met de
ondergang van de democrati
sche rechtsstaat de menselij
ke vrijheid verloren gegaan
is."
De Pous vindt de vijfde mei
1980 een goed ogenblik om
„heel bijzonder te beseffen
hoe bevoorrecht we zijn in
zo'n rechtsstaat te mogen le
ven". De doorwerking en de
handhaving van een democra
tische rechtsorde vereist, zegt
hij, ons aller inspanning en
daarbij gaat het ook om door
werking van een stuk gerech
tigheid op staatkundig en
maatschappelijk terrein.
verwoestend—"
Ten slotte „Mien" Dijkstra-
Bouwman. Na zoveel jaren
heb Je natuurlijk afstand, zegt
zij, „maar ik geloof niet dat
mijn gevoel er buiten staat.
Dat komt misschien ook door
dat ik nu onder mensen werk
die buitengewoon pensioen
hebben, mensen die er zó bij
betrokken zijn dat ze er invali
de van worden of geworden
zijn. Eigenlijk zit ik nog
steeds midden in de oorlogs
jaren."
Mevrouw Dijkstra noemt het
„eigenlijk opvallend" hoe
goed de mensen van de
Trouw-groep die de bevrijding
haalden er daarna doorheen
gekomen zijn. Het is gewoon
onvoorstelbaar hoe levensver
woestend het bij velen is.
Denk vooral aan de vrouwen,
die in de oorlogsjaren achter
hun mannen gestaan hebben
(de verhalen over pistolen in
kinderbedjes zijn bekend!) en
die het nu vaak wéér zo moei
lijk hebben, nu hun mannen
de gevolgen ondervinden.
Voor die vrouwen zouden we
wel eens een monument mo
gen oprichten! Ik heb er lang
over nagedacht vóórdat ik
deze baan aannam. Ik heb het
ten slotte toch gedaan, ik ge
loof dat ik het zelf voldoende
kwijt ben. Jarenlang heb ik er
niet over kunnen praten,
maar nu kan ik dat wel."
Mevrouw Dijkstra droomt
nooit van de oorlog. „Het eni
ge is: ik kan geen namen en
adressen onthouden. Toen ik
Bastiaans onlangs hoorde ver
tellen dat dat een symptoom
is dacht ik: dat heb ik er vast
en zeker van overgehouden.
En dan is er nog iets: ik kan
erg boos worden als ik die
berichten hoor over het optre
den van de Mobiele Eenheid
zoals onlangs in Amsterdam.
Ik vind het onbegrijpelijk dat
er mensen zijn die daarover
enthousiast kunnen worden.
Die reactie van mij zal wel te
maken hebben met wat ik in
de Duitse tijd meegemaakt
heb.". (Om misverstand te
vermijden: dit laatste werd
twee weken geleden gezegd).
door Rob Foppema
Je moet er maar tegen kunnen. Een kleine twintig jaar ben je bezig geweest met een
omvangrijk onderzoek. En dan ben je klaar: je kunt het eindresultaat rapporteren.
Het draait eigenlijk om één grafiek, het wordt toch nog een artikel van vier pagina's,
gelukkig wel in een tijdschrift waarin het zal opvallen. Maar daar staat het dan,
gewoon in het rijtje, tussen de artikelen over korte-baanwerk van andere onderzoe
kers. Je kunt wat anders gaan doen. Je moet er maar tegen kunnen.
Het onderzoek aan de uni
versiteit van Californië
was niet alleen ongewoon
langdurig en moest dat
ook zijn. Het was boven
dien naargeestig. Onder
jachthonden behoren bea
gles tot de meer eigenzin
nige soorten. Ze begonnen
aan de veterinaire faculteit
in Davis, zo'n twintig jaar
geleden, met ruim driehon
derd jonge beagles. Op de
peildatum 30 juni 1978 was
tweederde van de beesten
doodgegaan.
Hun sterfdata en doods
oorzaken zijn essentieel
materiaal voor die ene gra
fiek waarin het onderzoek
resultaat zich laat samen
vatten. Onder die doods
oorzaken overheerst bot-
kanker, en dat was ook
precies de bedoeling. De
meeste honden hadden,
voordat ze anderhalf jaar
werden, injecties gekregen
met verschillende hoeveel
heden radium-226, een van
de ongezondste radioactie
ve stoffen die bekend zijn.
Radium dat een dier of
mens eenmaal in het
bloed krijgt, verzamelt
zich namelijk in de botten
en wordt daar praktisch
voorgoed vastgelegd. Het
blijft daar in lengte van
jaren stralingsschade toe
brengen, in tegenstelling
tot veel andere radioactie
ve stoffen, die na verloop
van tijd weer door het li
chaam worden uitge
scheiden.
Dat mensen door radium-
besmetting inderdaad kan
ker kunnen krijgen, is be
kend uit bittere ervaring,
vooral uit een vrij ver ver
leden toen dat gevaar nog
niet werd ingezien. Er zijn
tijden geweest, voor ons nu
ongelooflijk, waarin wij
zers van horloges lichtge
vend werden gemaakt met
radiumhoudende verf, en
waarin de meisjes die die
verf aanbrachten aan hun
penseel tussen hun lippen
een fijn puntje draalden.
Velen van hen werden klas
sieke en gedocumenteerde
slachtoffers van de toen
malige onwetendheid. Zij
staan wat dat betreft op
één tragische lijn met de
overlevenden van Hiroshi
ma en Nagasaki, aan wie
de schade door directe be
straling enigszins kon wor
den nagegaan. Deze gege
vens hebben een grote rol
gespeeld bij het vaststellen
van normen om veilig te
werken met straling en
straling afgevende stoffen.
Maar daarbij deed zich een
moeilijkheid voor, die de
meningsvorming tot nu toe
ernstig parten heeft ge
speeld. „Harde" gegevens
waren alleen bekend over
mensen die zo ernstig be
smet of bestraald waren
dat ze overleden of net
'niet. Dat verschafte weinig
of geen informatie over
„veilige" hoeveelheden, die
weinig of geen invloed op
de gezondheid zouden mo
gen hebben.
Om daarover iets verstan
digs te zeggen, moest dus
een theoretisch verhaal
worden opgesteld, en het
vervelende was dat er drie
theorieën in de omloop wa
ren. Er bestaat een opti
mistisch verhaal dat stra
ling beneden een bepaalde
„drempel-dosis" geen en
kele invloed heeft. De offi
cieel aanvaarde visie gaat
er veiligheidshalve toch
maar van uit dat de schade
evenredig is met de hoe
veelheid straling, dat dus
ook de kleinste hoeveel
heid nog enig effect heeft.
En er is een pessimistische
theorie, die volhoudt dat
kleine hoeveelheden stra
ling juist een onevenredig
grote schade aanrichten.
Volgens die laatste theorie
zouden de geldende veilig
heidsnormen dus onver
antwoord soepel zijn. Maar
echt harde gegevens had
,niemand, zodat de discus
sie een vrij uitzichtloos ka
rakter kon aannemen. Zul
ke harde gegevens ver
schaft het Californische
onderzoek aan de honden
uit Davis wel, en daarom is
het van historische bete
kenis.
Wat er met de honden uit
Davis gebeurde, laat na
melijk niet alleen zien hoe
vlug een beest aan kanker
bezwijkt bij een bepaalde
hoeveelheid radium. Het
laat ook zien met welke
hoeveelheid radium een
hond rustig door kan leven
tot hij of zij aan natuurlij
ke oorzaken overlijdt. Het
bestaan van een drempel-
dosis waar beneden radio
actieve besmetting geen
meetbaar effect meer
heeft, is overtuigend gede
monstreerd.
De wetenschappelijke iro
nie wil dat de onderzoekers
uit Davis niet alleen de op
timistische theorie hebben
bevestigd (de drempel-do
sis), maar in principe ook
de pessimistische. Wel ze
ker, melden zij, bij geringe
re besmetting is het effect
naar verhouding ernstiger.
En dat scheelt wel een fac
tor tien; dat is een gegeven
waar de theorie-bouwers
nog hard over zullen moe
ten nadenken.
Maar de overwegende be
tekenis van het Davis-on-
derzoek ligt naar mijn ge
voel in het meten van de
drempel-dosis, want die
blijkt voor de Californi
sche beagles knap hoog te
liggen. In de woorden van
de onderzoekers zelf:
„Geen sterfgevallen kon
den worden toegeschreven
aan blootstelling van het
skelet aan gemiddelde do
seringssnelheden beneden
0,05 rad per dag, overeen
komend met 0,5 REM per
dag ongeveer duizend
maal zo veel als het achter
grond-niveau."
Het achtergrond-niveau is
de hoeveelheid straling
waaraan alle honden, en de
Californische onderzoe
kers en wij ook, blootge
steld zijn omdat er nu een
maal van nature radioac
tieve straling komt uit de
hemel boven ons, de aarde
onder ons, en sommige be
standdelen van die aarde
in ons. Als die hoeveelheid
in de botten van een beagle
levenslang meer dan dui
zendmaal wordt vergroot
door besmetting met radi
um, dan loopt het beest
dus kans om voortijdig aan
kanker te sterven. Hoe gro
ter de hoeveelheid, hoe eer
der het dier bezwijkt, blijkt
uit de grafiek. Maar heeft
de besmetting een geringer
effect dan die factor dui
zend, dan zie je het norma
le sterfte-patroon optre
den, omtrent de leeftijd
waarop beagles gewoon
van ouderdom doodgaan
de dikke horizontale lijn
in de grafiek. Met die hoe
veelheden radium valt let
terlijk te leven.
De betekenis van de Davis-
studie gaat nog verder dan
het aantonen van een
drempel-dosis en een ver
rassende overgevoeligheid
voor kleine doseringen. De
Californische grafiek blijkt
te rijmen met soortgelijke
onderzoekgegevens over
muizen. (Maar omdat mui
zen al na twee jaar van
ouderdom doodgaan, kon
niemand daaruit tot nog
toe iets verstandigs opma
ken voor de gevolgen van
radium op lange termijn.)
En de grafiek blijkt ook te
rijmen met de tragische ge
gevens over 34 historisch
met radium besmette
mensen.
Daarmee verleent het Cali
fornische onderzoek een
nieuwe geloofwaardigheid
aan de veiligheidsnormen
die sindsdien zijn gesteld
voor het werken met of
blootstaan aan radioactie
ve stoffen. Die normen
hebben direct betrekking
op de aanvaardbaarheid
van sporen plutonium in
het milieu, en dus op de
discussie over het opber
gen van radioactief afval.
Niet onbelangrijk dus.
C
O
O)
CB
•o
t r i mi1m
•-Ali.»
•-D«»d Ben» tumor
•-D«id Pathologie bon» fractures
*-0»»4 - Malignant lymphoma
-Daad Tumor adiaernt to bon»
-Daad Squamous cell carcinoma gingiva
•-Dead Mammary carcinoma
•-Dead - Other tumor types
•-Dead Osteodystrophy
-Dead - Radiation nephritis
-Oth«r
-JI I I II III
-I1 1 I I 1111
_lI I I I I tit
Stralingsdosis voor bot (rad/dag)
S. G. Raabe, 8. A. Book en N. J.
Parka, Bone cancer from radium:
eamlne dose response explains
data for mice and humans, Science.
Z08, 61-S4 (1980)
In de grafiek van het Da-
vis-onderzoek is de gemid
delde bestraling van het
door radium (horizontaal)
afgezet tegen de overle-
vingsduur sinds de injec
ties (verticaal). Elke zwar
te stip stelt een gestorven
beagle voor, de open krin
getjes staan voor de dieren
die op de peildatum nog
leefden. Links boven de
controlegroep die geen ra
dium kreeg toegediend.
Beide schaalverdelingen
zijn logaritmisch.