e hoogste toren van de lange landen De generaal en de professor Het koningschap en de erflijkheid pAG 25 APRIL 1980 TROUW/KWARTET 15 jor Guus van Hemert Mineer je op de kaart van •derland een stip zet voor ieder uk romaanse kunst, merk je tot je rbazing dat een gebied dat Je er fct voor had aangezien, zich met meeste stippen vult: dat van de pte rivieren. Niet de omvang maar tl het aantal van de romaanse tuwwerken blijkt daar het grootst. It zit hem in de vele kleine rentjes die daar al eeuwen hebben jndgehouden. in die ik ken, treft dat van todewaard (ja. bet dorp van de pncentrale) mij het meest, (hthonderd jaar oud, met in zijn jiur verwerkt een romelnse afsteen en andere oeroude Dkken. Men heeft hier vroeger Eds meer grond aan de rivier ten laten, ja een half dorp. Maar i het water tot de toren kwam, eft men het vertikt om verder te jken. Met de dijk in een halve og eromheen, vormt hij een stuk }nen koppigheid. lijken zijn muren op een heel oud heugen, geen verhaal is meer over bleven, behalve dat toen men het 1840 wilde afbreken en de mvraag te lang op het ministerie eef liggen. Goede traagheid. Maar er het ontstaan weet men niets: Ie het bouwde, wie het betaalde, fenmin als van haast al dit soort [entjes, tussen Gibraltar en jorwegen. Hun geschiedenis is rgeten. pevallig weet ik van een paar euwe, die in mijn omgeving aan rivieren liggen, iets van het rhaal. In Middelaar aan de Maas (eeg men na de oorlog wel iksteen toegewezen om de [rkruimte te herbouwen, maar et voor de toren. Men is toen naar (mburg getrokken en heeft er lateriaal gekocht dat niet onder de stributie viel: mergel. En zo blonk eldra aan het steenbruine schip in witte toren. iet mooiste kerkje uit de Jaren ïrtig, in Haalderen aan de Waal. erd in september 1944 door een ïmietigingscommando van de uitsers opgeblazen en in de jaren aarna herbouwd, behalve de toren. Ie verrees pas tegen 1960. Ik weet It omdat ik mensen ken. die daar »n oude tante hadden van wie ze fn aardige erfenis verwachten, laar toen men na haar dood (jeenkwam, bleek haast alles al jng naar de parochie te zijn Igaan. Woedend verliet men het Ills en met de vuist geheven naar fet nieuwe torentje riepen ze: Daar zitten onze centen!" Ja, die feedzame silhouetten aan de Drizon zijn niet zo rustig ontstaan Is ze eruitzien. Ie reden daarvan is dat een toren kast altijd iets overbodigs heeft, lts van luxe. Daardoor wordt de aanler waarop het geld er komt. jaast altijd een verhaal. één oude toren is een tlangrijk stuk verhaal nog maar irt geleden opgedolven. Het gaat Ier niet over zomaar een toren, laar over de hoogste van 'ederland, die van 1382 boven de liddelste stad van ons land oprijst in ook nog eens boven het Nieuw Bruzalem op het Lam-Gods re tabel i Gent): de Domtoren van Utrecht. Uj is niet alleen bijzonder door zijn 10 meter hoogte, of doordat hij de istorting van het schip in 1674 plemaal los in de ruimte staat, jaar vooral omdat zijn vorm de oornaamste eigen vondst van de lederlandse gothiek is. Een ferkant grondplan recht omhoog pgetrokken. Daarop een iets leiner vierkant, dat nog eens zo'n ïstand naar boven stijgt. Daar leer op verheft zich een derde onstructie, achterhoekig nu, en pen en licht, waarheen aller ogen Ich richten, de lantaarn. Twee ierkanten dus en een achthoek, rachtige vondst van de bouwmeester Jan van Henegouwen, spoedig geïmmiteerd in Groningen. Rhenen, Amersfoort. Breda en Maastricht. Op de plek van Willibrords eerste kerk dit toen stralende nieuwe teken. Het voorzag de stad van een waarmerk, de bisschop van een machtssymbool, het bracht geleding in de ruimte, gaf met zijn luidende klokken (en sinds 1514 met zijn wijzerplaat) de tijd aan. En in het toenmalige levensbesef, waarin het goddelijke omhoog werd voorgesteld, symboliseerde hij ook de overbrugging van aarde naar hemel, zwaar naar licht, tijd naar eeuwigheid. Voor zoiets moet toch geld bijeen te krijgen zijn! Hier begint het verhaal waarin zich tegenover die hoge toren (bouwtijd 1321-1382) de meest boeiende geestelijke gestalte van Nederland in die eeuw verheft: de diaken Geert Groote (1340-1384), grondlegger van de Moderne Devotie. Pas onlangs is het werk dat hij ertegen schreef, in een archief te Neuss am Rhein, teruggevonden. De ontdekker ervan, prof. R. R. Post heeft het in 1967 gepubliceerd (Martinus Nijhof, 's-Gravenhage Het geschrift gaat uit van een verordening van de bisschop van Utrecht, Jan van Arkel. Daarin stond dat alle kerkelijke gelden waarvan de bestemming niet reeds vastgelegd was dat loopt vanaf strandvondsten en restituties (gewetensgelden) tot erfenisgiften zonder aangegeven doel aan de Dombouw moesten toevloeien. Wie dit ontdook beliep vanzelf een excommunicatie. Tegen deze bepaling richt zich de diaken uit Deventer. Omdat nergens blijkt, dat de tijdgenoten op Grootes geschrift gereageerd hebben, vermoedt Post dat het onverschrokken zijn. Misschien was het een „paper" voor een aantal betrokkenen. Het laat in ieder geval niets aan duidelijkheid te wensen De stelling ervan is dat de bisschoppelijke bepaling niet gehoorzaamd hoeft te worden. En wel omdat deze onrechtvaardig is. Geert Groote, Jurist van opleiding, laat die onrechtvaardigheid zien in het feit dat doel, vorm en bevoegdheid van de bepaling niet deugen. Hij verwijt de bisschop een overdreven dus ontkrachtigend gebruik van de excommunicatie; een eigenmachtig optreden waar de vijf Utrechtse kapittels geraadpleegd hadden moeten worden; een onzeker maken van de bestemming van de gelovigen aangaande de bestemming van hun giften; maar de steeds terugkerende ondergrond van zijn betoog is dat het doel niet deugt om reden, dat het geld van de kerk allereerst aan de armen toekomt. Het delen met de armen is in een christelijke gemeenschap zo wezenlijk dat de bisschop daar geen ander doel, en zeker geen Domtoren, voor in de plaats kan zetten. Enkele citaten: „Sensationele bouwwerken, door het bloed en het leven van de armen gedragen' „Van nature worden wij in ons hart meer getroffen door mede-christenen in nood dan door kerkelijke luxe aan de uren... Van Nature doen wij op dit punt wat de wet zegt, die volgens Paulus in onze harten geschreven staat Wie verzet zich of kan zich verzetten tegen deze wet van de natuur? Als twee wetten op elkaar stoten, die van de Heilige Geest en die van de mens, dan is er geen twijfel aan dat wij de algemene wet van de hogere, de Geest, moeten volgen. Want men mag zoals Christus zegt, de bevelen van God niet overtreden omwille van de tradities van de mensen"; „De bischoppelijke bepaling leidt tot geen ander goed dan tot een overdreven en luxueuze bouw van de materiële kathedraal, uit de schat van de arme Christus, en vooral tot die hoogmoedige toren waarvan al zo'n ontzaggelijke massa overeind staat". Grootte laat zich ook met de bouwkunde in. „De basis is niets dan water en zand. Dat zo'n massa daarop lang zal standhouden, is niet mijn verwachting". En als er dan kerken gebouwd worden: „zou het niet veel redelijker zijn die gelden te besteden aan zoveel parochiekerken die door oorlog verbrand, door verwaarlozing vervallen of door overstroming ingestort zijn? Nu slokt één alles op". Groote citeert ook Ambrosius: „Sieraad van het heiligdom is: gevangenen vrijkopen!" Elders noemt Groote als eerste rechthebbenden: „Gevangenen, armen, weduwen, en overige zaken en mensen die noodlijdend zijn". Hier ligt een eeuwige kwestie. Of het nu over de Dom van Utrecht of de raketten van Cape Kennedy gaat. Geert Groote stelde de moraal boven de pracht, de mens boven de kunst. Heeft hij ongelijk gehad? Door die eigenwijze bisschop staat die toren er, tot vreugde van mensen, voor rijk en arm. Nee, Geert Grootte heeft geen ongelijk gehad. Maar de creatie van hem en zijn tijdgenoten is gaan zitten in mensen, die er ooit bovenop kwamen, die verpaupering en verbittering ontliepen: de levende massa waar wij zelf deel van zijn. Het resultaat van de niet gebouwde torens is even onmogelijk aanwijsbaar als zeker aanwezig. Een vraag is wel of Je die twee soorten besteding alleen maar van elkaar moet aftrekken. Is het zo'n simpele aftelsom? Of kan een bouwwerk (en de ruimtevaart) een opening voor menselijke geesten zijn, die ze ook weer naar de ander brengt, en kan hulp aan mensen daarentegen weer uitlopen op schoonheid en creatie? Het lijkt vitaler en Ingewikkelder dan een loutere rekensom. Maar dit alles neem het bloedig christelijk gelijk niet weg van hen, die de prioriteit van Groote beleven. Christelijk en menselijk gezien zijn de vele torens, die er niet staan minstens zo Interessant als de vele die Je wel ziet. De discussie blijft. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de eventuele herbouw van het schip van de Utrechtse Dom. Daar is telkens weer sprake van, onlangs nog in een afstudeerscriptie van een jonge Delftee Ingenieur. Martin van Dort Zes jaar geleden, op 3 augustus 1974 heeft tegenover eenzelfde soort Utrechtse plannen Jan Kuijk een commentaar in deze krant geschreven dat geheel in traditie van Groote ligt: waarom Ineens zo excessief veel financiën naar zo'n triomfalistische project dat nu niet eens een triomf van het geloof maar „een in Delft uitgedacht technisch hoogstandje" is; het komt niet overeen met onze manier van bouwen, noch van geloven: de kerk heeft meer behoefte aan tabernakels (tenten) dan aan tempels. Om zulke argumenten is er veel ongebouwd of half voltooid gebleven en kleinschaliger besteed. Wanneer Je dan ergens een halve rom van een toren tegen een horizon ziet staan, hoeft dat geen lamheid of hebzucht van vroegere geslachten te betekenen. Er kan de prioriteit van Groote gekozen zijn: de armen. Voor hem had de Utrechtse Domtoren ook zo'n torso mogen blijven. Hij zocht een horizontale oneindigheid. or H. J. Neuman jeneraal-majoor M. H. von Meijen- lidt die zijn periode als gouver- kur van de Koninklijke Militaire jcademie aan hét afronden is, is in man met vele kanten. Ik ken ze |ng niet allemaal en ik pretendeer it ook niet. Wel meen ik althans !n facet van zijn denken te hebben [gemerkt dat niet algemeen be- (nd is. In oktober 1978 hield gene- ial Von Meijenfeldt een voor lacht ter gelegenheid van een rmposium in de K.M.A. dat ik het lorrecht had te mogen voorzitten, e tekst van deze voordracht is rug te vinden in het nummer van april 1979 (41) van „Mars in ca- iedra", het tijdschrift van de Ko- Inklijke Vereniging ter Beoefe- ing van de Krijgswetenschap. De klachtenwisseling die daarna jaats had en waarbij de spreker [tegenheid kreeg zijn tienkbeel- In, waar nodig, te verduidelijken i in dit nummer niet opgenomen. inleider liet ook ditmaal geen tijfel bestaan aan zijn overtui- ig dat de grenzen binnen welke lilitairen moeten en mogen han- llen door de onbeperkte toepas- ng van kerntechnologie voor de Irlogvoering zijn overschreden, ét ethisch probleem dat zich hier Oordoet houdt volgens generaal bn Meijenfeldt vooral verband kt de effecten van atoomwapens k het escalatieproces. Maar hij Klde, bezig zijnde met die aspec ts, een weg zoeken „waarop wij trantwoord kunnen verder gaan", toe ziet die weg eruit? stijl van de gouverneur van de iM.A. is zodanig dat het niet al- fd eenvoudig is in alle klaarheid 1st te stellen wat hij niet en wat hij nu wel wil. Maar ik doe hem, geloof ik, geen onrecht aan als ik zeg dat hij de tactische atoomwa pens, anders dan misschien de re gering, liever niet ziet als ontste kers van de strategische. Zijn voorkeur gaat ernaar uit kern wapens te verdelen in wapens die op het slagveld bruikbaar zijn en alle andere. Voor al die andere atoomwapens (inclusief de strate gische of centrale wapensystemen) bepleit hij, als inleidende stap, een verklaring dat men ze niet als eer ste zal gebruiken en vervolgens (voor zover toepasselijk) hun ver wijdering uit West-Europa. Maar nu de kernwapens die bruik baar zijn op het slagveld! Von Meijenfeldt wijst ze misschien moet ik zeggen: in dit stadium - niet af, al beveelt hij wel interna tionale overeenstemming aan over de beperking van hun effecten en over de te bestrijden doelen. Veruit de opmerkelijkste passage luidt echter als volgt: „Het is mijn mening dat, voor zover—technolo gische ontwikkelingen onze mili taire geloofwaardigheid ten goede komen, ons lidmaatschap van de NAVO ons verplicht deze ontwik kelingen te volgen; zeker als onze bondgenoten ons daarin voorgaan of volgen. Een afwijzing zou im mers onze troepen, die in NAVO- verband een zeer belangrijke taak hebben, in een onhoudbare situatie plaatsen en niet oprecht zijn tegen over onze bondgenoten". Als de lezer zich misschien in ver bijstering afvraagt waar de gene raal het over heeft, dan verschaft de volgende zin zij het op een verdraaid ingewikkelde manier enige opheldering. Von Meijen feldt verwijst daarin naar een ge ruchtmakende opmerking van mr. W. Aantjes, op dat moment nog leider van de CDA-fractie. In een interview met „Hervormd Neder land" had deze kort tevoren gesteld dat bij aanvaarding door het bondgenootschap van de neutro nenbom het Nederlandse NAVO- lidmaatschap „ter discussie" zou komen. Von Meijenfeldt zegt dan wel dat de CDA-voorman „mijns inziens gelijk" heeft, maar terwijl Aantjes ten minste duidelijk t e- g e n de neutronenbom was, is dat bij de K.M.A.-gouverneur op zijn minst twijfelachtig. Om een lang verhaal kort te maken: als generaal Von Meijenfeldt de redelijke zeker heid bezit dat een esealatie naar het niveau van de centrale kernwa pensystemen achterwege zal blij ven, staat hij niet afwijzend tegen over het volgen van technologische ontwikkelingen (vernieuwing, mo dernisering) met betrekking tot de atoomwapens die op het gevechts- veld bruikbaar zijn. Nu is het mij niet bekend of, en zo ja op welke wijze, de denkbeelden van Von Meijenfeldt andere woordvoerders uit de ARP. recht streeks hebben geïnspireerd. Ook een pikant artikel van Daan Dijks man in de Haagse Post van 29 sep tember 1979 („Hoe pal staan Frin- king en De Boer?") verschaft daar omtrent geen absolute zekerheid. Maar wel wordt daarin drs. Jean Penders aan het woord gelaten over „de bevlogen AR-professor Bob Goudzwaard", met wie hij sa men in de commissie-Kremers (over „de politieke overtuiging van het CDA") heeft gezeten. Over de beraadslagingen in die commissie zegt Penders o.m.: „Op een gegeven moment leek het de brave Bob ook wel een goed idee om vooral die grote strategische kernwapens af te schaffen en dan voorlopig de kleintjes nog aan te houden. Toen legden we hem uit dat die grote strategische wapens toch de afschrikking vormen en vroegen hem of hij als hij het over die kleintjes had toch niet toeval lig de neutronenbom bedoelde. Nee, dat was ook zeker z'n bedoe ling niet". In een recente aflevering van Ne derlandse Gedachten" (12 april 1980) komt prof. Goudzwaard op deze problematiek terug. Zijn stel ling is dat je ten aanzien van de ontwikkeling en bet gebruik van wapens, vroeg of laat, een bepaalde grens moet stellen. „Zo kan ik als christen er niet onderuit", schrijft hij. „dat in de Bijbel uitdrukkelijk een onderscheid wordt gemaakt tussen weerbaren en weerlozen in de oorlogsvoering: vrouwen en kin deren moeten worden ontzien (Deut. 20)". Met de stelling in haar algemeen heid kan ik instemmen, al heb ik mijn twijfels over Deuteronomium 20, met name over de verzen 16 en 17 waar voorgeschreven wordt in de steden van tenminste zes volken (de Hethieten, de Amorieten. de Kanaanieten, de Ferezieten, de He- viethen en de Jebusieten) „niets (te) laten leven, dat adem heeft", dus ook „de vrouwen, en de kinder- kens en de beesten" niet. Maar wiar moeten we in de huidi ge tijd de grens trekken? Ik citeer wederom prof. Goudzwaard: „Er zijn interpretatieverschillen moge lijk. Ik respecteer de pacifist, en nog meer de atoompacifist, maar ben persoonlijk ertoe geneigd be paalde zeer specifieke atoomwa pens met een zéér beperkte en ge richte werkingssfeer wanneer ae als louter verdedigingsmiddel wor- door prof. mr. A.M. Donnar den gebruikt, nog verenigbaar te noemen met wat de rechtvaardig heidsnorm gebiedt". Dat de hooggeleerde schrijver in de volgende sin er ten onrecht van uit schijnt te gaan dat Toma hawks geen kruisraketten zijn, doet niet af aan het feit dat ik gaarne zon zien dat Bob Goud zwaard en Sam Cohen zich nader met elkaar verstaan om vast te stellen of hun voorkeuren op ato mair gebied soms dezelfde richting nitgaan. Wat zijn de neutronenbom en de mini nu ke anders dan „be paalde zeer specifieke atoomwa pens met een zéér beperkte en ge richte werkingssfeer?" AI lijkt er een zekere gemeenschap pelijkheid van opvatting te zijn, toch durf ik niet te spreken van een as Von Meijenfeldt-Gond- zwaard. Waar immers de generaal, zoals ik heb laten zien, de vernieu wing van bepaalde categorieën kernwapens niet uitsluit of zelfs noodzakelijk acht, daar verklaart de professor zich tegenstander van welke uitbreiding van de nucleaire wapenarsenalen van Oost en West dan ook, „met inbegrip van de ver dere technologische ontwikkeling van nieuwe wapens". Hij zegt al dus op één lijn te staan met een amendement dat de republikeinse senator Mark O. Hatfield van Ore gon beeft ingediend op bet SALT Il-verdrag. Dat laatste klopt niet: het amende ment van Hatfield beoogt uitslui tend het beproeven, ontwikkelen en opstellen tot staan te brengen van nieuwe strategische wapensys temen. Ik ben het met de opvattin gen van von Meijenfeldt en Goud zwaard niet eens, maar de generaal heeft over de zaken kennelijk beter en dieper nagedacht dan de pro- Het meest kenmerkende van het koningschap is dat het erfelijk is. Het wordt niet door benoeming of verkie zing maar op grond van ge boorte verkregen. In het ver re verleden zijn er wel verko zen koningen geweest (b.v. in Polen of in het oude Duit se Rijk), maar tegenwoordig zou men in die gevallen spre ken van een president. Het is niet dat een koning of konin gin machtiger zou zijn dan andere staatshoofden. De president van de Verenigde Staten en de president van Frankrijk b.v. zijn altijd nog veel meer monarch (d.w.z alleen heerser) dan welke ook van de in Europa overgebleven democrati sche koningen en andere vorsten en althans in Europa komt het ko ningschap vooral voor in onbetwist baar democratische landen. Het is zelfs niet dat koningen optre den met meer praal en ceremonieel dan andere staatshoofden. Zeker, er komt op hoogtijdagen een „gouden koets" aan te pas en bij staatsbe zoeken zijn er erewachten met bere- mutsen en sabels. Maar dat is vaak meer omdat de bezoeker het ver wacht dan omdat wij er zo'n behoef te aan hebben. In sommige repu blieken gaat het veel deftiger toe dan in de meeste koninkrijken. Hier bestaat minder behoefte aan praal: wij hebben toch een koning of ko ningin! Dat is genoeg. Neen, het eigenaardige van het ko ningschap zit hem voor ons tegen woordig in die erfelijkheid en die geboorte. En dat is dan ook wat sommigen er tegen hebben. Ze zeg gen: Als er een president gekozen of benoemd zou moeten worden, dan zouden wij allemaal Juliana kiezen en misschien volgend jaar Beatrix. maar die erfelijkheid, ziet uDat zint mij niet Dat element van onge lijkheid past niet meer bij deze sa menleving en beschaving. Wie zegt het Op de keper beschouwd zit er in zulk spreken iets begrijpelijks, maar er zit ook ietslaat ik niet zeggen: onwaars, maar laat ik maar zeggen iets geborneerds in. Want wie zeggen zulke dingen? Nederlan ders, dat wil zeggen: mensen die door het toeval van de geboorte tot de meest bevoorrechten ter wereld behoren, tot de betrekkelijk kleine groep wier problemen, hoe veel zij ook zijn mogen, volkomen in het niet zinken bij dat, waar mensen elders op de wereld mee te kampen hebben. Ik ga nog een stap verder, al is dat een gevaarlijke stap. De Nederlan ders bij wie Je het bezwaar tegen een positie krachtens geboorte nog het meest hoort, worden niet gevon den bij de eenvoudigen, die maar hebben te nemen wat er in Den Haag. in Hilversum of ln Amster dam voor hen wordt klaar gemaakt. Zij weten wel dat er in de samenle ving hoog en laag is en dat het huis waarin men geboren wordt van be lang Is voor iemands levensgang. Neen, dat bezwaar tegen -„de ge boorte" hoor ik het meest en het heftigst onder mijn soortgenoten, dat wil zeggen onder de mensen die van huls uit al een groter of kleiner (sociaal, cultureel of/en econo misch) streepje op anderen voor hadden en daar. of zij het zich nu bewust zijn of niet dagelijks de vruchten van plukken. Er zit in dat uitvallen tegen de erf opvolging stellig iets utopistisch, een neiging om de stand van zaken niet onder ogen te kunnen of te willen zien. Dat geeft de lust om zulke mensen eens met de neus op de feiten te drukken en ze te laten zien dat „het toeval van de geboor te" een component is van heel ons leven en samenleven. WIJ kunnen wel zeggen dat het zo niet moest zijn. Maar het ls nu eenmaal zo en, wat Je er ook aan probeert te doen, je raakt het niet meer kwijt Men zou er over kunnen gaan theologise ren, maar dat doe ik nu maar niet. In ieder geval legt het een hele verantwoordelijkheid op! En dat het een hele verantwoordelijkheid oplegt, dat ls ons door onze konin ginnen op een voorbeeldige wijze voorgeleefd! Waarom juist hier? Er ls ook een andere kant. Want er zit iets opmerkelijks in dat nu Juist een land als Nederland, dat door de geschiedenis en door de volksaard voorbestemd lijkt om een reoubliek te wezen, dat zo'n land nu Juist een koninkrijk ls gebleven, ook toen de kronen over de straat rolden. Niet ten onrechte zei de Jonge Groen van Prins te rer eens. dat Nederland ei genlijk een republiek ls met een koning aan het hoofd. Zou het kunnen wezen dat wij zo republikeins zijn dat wij een koning nodig hebben? De Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën was al een verband van gewesten die allemaal hun eigen gelijk hebben. Met die onverzettelijkheid en ge- lijkhebberij zijn wij in het verleden een paar maal grondig in de nesten geraakt. In de tachtigjarige oorlog moest Willem de Zwijger en moes ten, later, zijn beide zoons er hard aan werken, dat de Nederlanders bij elkaar bleven en zich tegen de Spaanse koning wisten te weren. Toen wij bedreigd werden door de hegemonie van Frankrijk onder Lo- dewtjk XIV, werd de Prins van Oranje teruggeroepen en moest hij het verzet lelden en de zelfstandig heid bevechten. Toen wij in 1747 opnieuw bedreigd werden was al weer de Prins van Oranje degene die voor eenheid moest zorgen. En toen wij na de Bataafse en Franse tijd voor de noodzaak stonden om opnieuw te beginnen en onze plaats in Europa te handhaven, was het nogmaals de terugkeer van de Prins van Oranje die voor ieder het teken jWas dat Nederland was herrezen. Terugkeer nodig Trouwens, toen wij in 40-45 onder de bezetting leefden, werd koningin Wllhelmina als 't ware de verper soonlijking van de wil om te overle ven, om onszelf te zijn en te blijven en Nederland weer op te bouwen. Ieder had zo zijn denkbeelden hoe het verder moest, maar om te voor komen dat wij niet ln wederzijdse gelljkhebberij vastliepen, was de te rugkeer van de Koningin wel heel erg nodig. Er was iemand die de eerste beslissingen nam of dekte en daarmee was het begin van de we deropbouw in gang gezet of men het met die beslissing eens was of niet Het lijkt wel alsof het koningschap van Oranje nodig is om ons. gelijk hebberig en republikeinse Neder landers, die niet zo gauw voor el kaar uit de weg gaan, er aan te herinneren dat wij desondanks bij elkaar horen en elkaar nodig heb- bea Niemand mag denken dat hij de baas kan spelen, maar wij zou den toch wel graag bij elkaar blij ven en er nog wat van maken ook. Tot de dingen die Nederland naar binnen en naar buiten waar maken als een zelfstandige grootheid, die. hoezeer wij ook van de omringende landen en van de wereld afhanke lijk geworden zijn, toch een eigen bestaan heeft en wil houden, be hoort zeker het koningschap van Oranje. Belang Het klinkt paradoxaal, maar juist de beweging en onnut die de ko mende verandering van koningin bij velen, ook bij hartelijk konings- en Oranjegezinden. oproept, zijn een teken van hoeveel belang het koningschap is, hoezeer wij erop gesteld zijn en erin meeleven. De simpele vraag: „maar als de konin gin weggaat, hoe zal het dan (gaan?", die bij velen leeft, ook al zullen de meesten dat niet willen toegeven, bewijst dat men aan het koningschap gehecht ls als aan een vertrouwd en betrouwbaar deel van de Nederlandse samenleving. In deze dagen zijn er die om argu menten vragen vóór het konings chap en die daar een écht probleem van maken. Als dat niet ls bij wijze van gezelschapsspelletje, dan lijkt mij dat een beetje griezelig Want een dringend probleem is het allerminst; wij hebben dringender problemen genoeg die om een op lossing schreeuwen Qelukklg ls er geen reden om hier nu ook een probleem van te maken. Het beste antwoord is dan ook: het hoort er nu eenmaal bij als de molens bij ons landschap. Zoals aan die molens, zo zien wij aan het koningschap van Oranje dat wij ln Nederland, dat wij bij onszelf thuis zijn. En die erfelijkheid? Die moet moei lijker te dragen en te aanvaarden zijn voor de dragers van het ko ningschap en voor hun kinderen zelf dan voor wie anders ook. Zo lang zij bereid zijn om dat te doen, moeten wij er maar liever niet te veel over mieren en dankbaar zijn dAt er nog mensen worden gevon den. die bereid zijn om deze levens last en levenstaak op zich te nemen. Leve de Koningin! Mr. A. M. Donner is hoogleraar in bet staatsrecht aan de rijksuniver siteit in Groningen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 15