X Crimineel De oude bekende was een haar iSOCIAAL BERECHT! IRDAG 12 APRtL 1980 ■BINNENLAND! TROUW/KWARTET 23 te bestaan nog, de Nederlanders met hun drijfveer. „Er lopen hier heel lioniersgeest die hun bezittingen in en hutkoffer stoppen en naar de open reizen om er een nieuw be- in op te bouwen. In Suriname >m je ze op de meest onverwachte ekken tegen. Idealisme is zelden wat verdwaalde Nederlanders rond met wat op hun kerfstok," aldus een van die „pioniers", die toegeeft dat zijn verleden ook niet brandschoon is. e jongens overzee bor Wim Jansen - Lock: beginnen met pinaren en hosselen beschouwen zichzelf g als pioniers en Suri- me als een land met begrensde mogelijk- den. Nederlanders die reid zijn de handen de mouwen te ste- n, kunnen hier wat bouwen en zelfs rijk rden. no -fe' s n de ktie. ïling lar," zegt Loek, een mage- Hollander van een jaar of g, „als je eenmaal een ie hier zit, dan hoef je niet er zo nodig rijk te worden, leert hier tevreden te zijn t niets. In Nederland had ik huis met op verschillende tners een peperdure stereo- (jtallatie. Hier ben ik blij dat ding daar," en hij it op een transistorradio- dat hangt te kraken aan spijker in de houten wand zijn huisje. ik past niet in het beeld, een Surinamer heeft van gemiddelde Nederlander in land. Dat is het beeld van jonge ontwikkelingswer- die woont in de comforta- buitenwijken van Para- ibo en zich na zijn werk iwelijks bemoeit met de lo- e bevolking. Loek daaren- en woont even buiten de d in een houten huisje op i modderig erf. Door de kie ren in de wanden kun je zien hoe het kolkende regenwater de rommel van het erf mee voert. Bord rijst: Hij heeft het moeilijk gehad toen hij nog geen jaar geleden naar Suriname vertrok. Zijn geld was al snel op en hij liep dagelijks helemaal naar de stad om daar bij een goedge- vige vrouw een bord rijst te eten. Hij deed dat samen met een lotgenoot, die op een ge geven moment verdwenen was en van wie hij nooit meer wat heeft gehoord. „Misschien heeft hij kans gezien op een vliegtuig naar Nederland te komen, misschien is hij in de rivier gesprongen. Dat waren de twee enige mogelijkheden waar je toen aan dacht." Loek trouwde een creools meisje. Op de dag van het huwelijk dat zij twee kinderen èn een broer en een zus mee bracht naar het houten huisje, dat in Nederlandse termen een krot zou heten. Hij heeft wat werk gevonden en consta teert tot zijn eigen verbazing dat hij gelukkig is met zijn situatie. „In Nederland zullen ze me wel voor gek verklaren. Maar ik zou niet meer terug willen. Je bent hier helemaal vrij in alles wat je doet. En dan ben je met veel minder al heel tevreden." Hoeveel Nederlanders op de zelfde manier als Loek in Suri name aan de slag zijn geko men, is moeilijk te achterha len. Volgens vice-consul J. Rose van de Nederlandse am bassade in Paramaribo laten deze mensen zich zelden of nooit registreren bij de Neder landse vertegenwoordiging. Hij is officieel op de hoogte van het verblijf van ongeveer vierduizend Nederlanders in Suriname, maar schat dat er nog zo'n duizend meer wonen. Voor een groot deel mensen die Nederland om welke reden dan ook de rug toe wilden keren en voor Suriname kozen vanwege het gemak van de zelfde taal. Huilbui: De eerste kennismaking is meestal een teleurstelling. „Ik heb tegen mijn vrienden ge zegd: ik zal best eens een huil bui krijgen als het fout gaat. Daar hou je rekening mee. Maar het gaat er om wat je eist: als je iedere dag aardap pelen met andijvie en een stuk rundvlees op je bord wilt hebben, dan hoef je er niet aan te beginnen," zegt Willem, een 43-jarige voormalig eige naar van een cafetaria in Zee land. Zijn huwelijk mislukte en hij besloot de alimentatie en een forse naheffing van de belastingen te ontlopen door naar Suriname te vertrekken, met 20.000 gulden op zak. Dat was alles wat hij over had van zijn eens goed geld opleveren de transportbedrijf. De rest was opgegaan aan de patat zaak en de scheiding. Zoals de meeste van zijn lotgenoten begon hij zijn ver blijf in Suriname in „de Wai- ca", zoals het hotel van de Young Women's Christian As sociation in de volksmond heet. Daar kun je voor een tientje per nacht terecht en de bezoekers van het restaurant zijn een bron van informatie over mogelijke woonruimte en werkgelegenheid. Willem kocht daar voor de prijs van één Surinaamse gulden een volledig uitgewerkt plan voor een toeristische bootonderne ming op de Suriname-rivier, inclusief kosten-baten analy ses, onderzoeken naar moge lijke aanlegplaatsen voor de boot en een studie van het toerisme in het land. Behang: De aankoop van een passende boot wilde echter niet lukken en Willem heeft het plan voor lopig in de ijskast gezet. Hij heeft zich nu geheel geworpen op een nieuw fenomeen in het Surinaamse zakenleven: het behangersbedrijf. In een tro pisch land als Suriname is be hang een vrij overbodige en waarschijnlijk ook niet zo'n bestendige wandversiering. Maar als er aan een produkt geen behoefte bestaat, kun je die kweken en samen met zijn compagnon heeft Willem han den vol werk. Hij voorziet goe de tijden, want na een enkele directeurswoning, een minis terie en een paar bordelen staan nu ook „gewone" huizen op de lijst voor een van de kleurige behangetjes uit Taiwan. Willem, die in Nederland rond reed in een dure sportwagen verplaatst zich nu per brom mertje. „Zolang je in Neder land bent, geloof je van jezelf niet dat je ooit aan dit leven kunt wennen. Ik ben de luxe al weer vergeten, ik wil hier blijven. Toen ik hier kwam leefde ik nog in een roes, ik was net mijn hele huis met inboedel aan mijn vrouw kwijt geraakt. Nu ik nuchter ben, voel ik me al gelukkig met het bed dat ik net zelf van een paar planken getimmerd heb." Willem is een van de weinigen die, met wat geld op zak naar Suriname is gekomen en het daardoor in het begin niet al te moeilijk heeft gehad. De anderen leren al kort na hun komst de diepere betekenis kennen van twee typisch Suri naamse woorden: pinaren en hosselen. Oftewel: armoede lijden en rommelen in de mar ge om in leven te blijven. Nico heeft dat aan den lijve meegemaakt. In Nederland was hij een eerzame visser, die de hele week op zee zat. Zater dag kwam hij naar de wal, deed met zijn gezin bood schappen in de supermarkt, ging zondagochtend eerst naar de kerk met aansluitend familiebezoek en vervolgens weer naar de kerk en vertrok de dag daarop weer naar zee. „Toen ik in de visserij werd weggesaneerd, wist ik niet hoe de Nederlandse maatschappij in elkaar zat. Ik werd een paar jaar portier bij een nachtclub en ontdekte daar hoe rot de samenleving is. Ik heb zelfs nog in hasj gehandeld." „Toen dacht ik: dat kan zo niet, ik wil iets doen met mijn ervaring in de visserij. Ik ben naar Suriname vertrokken en kreeg daar werk in een visse rijproject met indianen. Toen dat door allerlei politiek ge konkel ook niet meer door kon gaan, zat ik weer zonder werk. Ik heb nog geprobeerd aquariumvisjes in het binnen land te vangen en die in de stad te verhandelen, maar als je dan op bestelling een hele verzameling bij elkaar had weten te vangen, kwam de af nemer zijn afspraak nfetfna en kon je ze weggooien. De Suri- namers wisten niet wat ze za gen, een bakra (scheldwoord voor blanke) die met visjes loopt te leuren." Door zijn kennis van de vissen kreeg Nico uiteindelijk een baan bij de Surinaamse stich ting voor natuurbehoud. Toen dat karwei ten einde was had hij genoeg geld verdiend voor de aanschaf van een jeep en nu kan hij ruimschoots in zijn leven voorzien door de vangst van een aantal vissers te ko pen en die te verhandelen aan de horeca of een exportbe drijf. Gevlucht Hij is met een Surinaamse vrouw getrouwd en heeft in de vier jaar dat hij in Paramari bo woont een aantal gewoon ten van de Surinamers over genomen, inclusief het afge ven op Surinamers die naar Nederland zijn „gevlucht": „Al die mensen die naar Am sterdam trekken en dan daar roepen dat ze de voorhoede vormen van de Marrons (de afstammelingen van de uit de plantages gevluchte slaven). Dat zijn dezelfden die, als ze weer in Paramaribo terug zijn, met een grote boog om de boslandcreolen lopen en hen „stinknegers" noemen. Vind je het gek dat wij ze hier niet meer terug willen?" Nico heeft het gehaald en zal wel in Suriname blijven. An deren staat nog een berg moeilijkheden te wachten. Zoals John, die zijn vrouw en kinderen is vooruit gereisd met de bedoeling een bestaan op te bouwen als importeur van gebruikte vrachtwagens. Op advies van een kenner die vier Jaar geleden in Suri name was had hij zijn kof fer volgestopt met rekenma chientjes. Toen hij in Parama ribo aankwam bleek er geen enkele belangstelling voor vrachtwagens te bestaan en de winkels lagen inmiddels al vol met elektronische reken- apparatuur. Of zoals Martin, een Westlandse tuinder die vastbesloten is Hollandse bloemkool van Surinaamse bodem te verhandelen en daarvoor dagelijks zwoegt op een half overwoekerd akker tje aan de rand van het oerwoud. Nico: „De Surinamers vinden het wel gek. Nederlanders die vuil werk doen. Maar ze zien het niet als concurrentie, ze vinden het eigenlijk wel mooi. Terwijl hun landgenoten naar Nederland gaan, komen de bakra's Juist hierheen. Dat is toch het bewijs dat er hier wel degeHjk 6ét te halen Ié?" door Huub Elzerman rekt tel. •beidsongeschikt" wil zeggen dat iemand door fte, ongeval of gebrek niet in staat is zijn werk te in. Maar is nu iemand met een zekere aanleg zaken' crimineel gedrag ziek en, zo ja, kan dan van zieke worden verwacht dat hij net als iedereen t arbeid zijn brood verdient? Hoe pidsongeschikt is een misdadiger eigenlijk? ir deze vragen hebben een aantal sociale tekeringsdeskundigen zich onlangs het hoofd token. Het zijn overigens vragen waarmee men |e hele rechtspraak al sinds Jaar en dag worstelt. in het strafrecht is het uitermate moeilijk om te stellen of een misdadiger op grond van tags- of karakterstoornissen tot zijn misdrijven RM| it. In de praktijk beslist de psychiater over de fe scheidslij n tussen ziek en gezond en het ekt vanzelf dat ook in de sociale ekeringsrechtspraak de psychiater een ngrijke stem heeft. Die stem is echter niet slaggevend. Net als ln het strafrecht beslist ook sociale vereekertngsrechtspraak de rechter, r dat het uitermate moeilijk is om het lorspelbare menselijke gedrag in juridische ippen te vangen, blijkt ook uit het volgende vige verhaal. Irik had een bewogen jeugd. Hij groeide op in - volgens de stukken asociale omgeving, veel werd gevochten. In die barre wereld van k, geweld en verwaarlozing verloor hij al dig elk zicht op een normale levenswandel. Hij nog maar een kind, toen hij naar het tuchthuis overgebracht en daar verbleef hij tot zijn 21ste chade die Hendrik als kind al opliep, werd in uchthuis allesbehalve te niet gedaan. In ndeel, toen hij eenmaal vrij was bleek dat de tussen hem en het burgermansfatsoen nog er was geworden. Hij stal, verduisterde en le en de gevolgen laten zich gemakkelijk n: De gevangenisstraffen volgden elkaar in een iogenloos ritme op. Toen hij wat ouder werd, te Hendrik verzeild in de handel in dehands auto's, in het bijzonder van oude 's. Maar ondanks zijn gescharrel in.de handel was er in zijn arbeidspatroon lelijks enige lijn te ontdekken. Hij deed van hij werkte als huisbediende, in het N ca-wezen, maar vooral in de misdaad, ngenisstraffen wisselden hij af met perioden angdurige werkloosheid. In zijn woonplaats ferde de gemeentelijke sociale dienst hem talde malen in een sociale werkplaats te in. „Werken lijkt de enige mogelijkheid om lan de maatschappij aan te passen", schreef an de ambtenaren. Maar tot een plaatsing het niet. iet eind van de jaren zestig maakt Hendrik een htige fout: Hij weigert een medisch onderzoek t kost hem terstond zijn uitkering. Hij int en wordt jarenlang niet meer aan de ïn van de sociale dienst waargenomen. Pas 'ege de jaren zeventig duikt hij weer op en hij wordt opnieuw voorgedragen voor plaatsing in de sociale werkplaats. Dat lukt. Op sociale, niet op medische gronden, krijgt hij een baan en Hendrik begint een nieuw, zo veel regelmatiger leven. Al snel blijkt dat hij veel moeite heeft met de regelmaat in een sociale werkplaats. Na zijn zestiende onwettige verzuim in één jaar vliegt hij er uit. Hij gaat niet meer aan het werk, sch&rrelt wat rond, maar na een jaar meldt hij zich weer voor de sociale werkplaats. Ditmaal klaagt hij voor het eerst over zijn rug. Hij heeft last bij het tillen en bukken. De arts constateert een geringe zijdelingse verkromming van de wervelkolom, maar de rugfunctie heeft daar niet aantoonbaar onder te lijden. Hendrik geeft trouwens ook toe dat hij niet onder medische behandeling is. De sociale verzekeringsarts keurt hem goed voor „rugsparend" werk, maar de plaatsingscommissie accepteert hem niet wegens de in het verleden opgedane ervaringen: gebrek een motivatie en zijn mentale instelling. „Hij wil liever zwerven, houdt het nergens lang uit", noteert de commissie. De rugklachten houden aan en Hendrik ziet kans zich te laten afkeuren. Hij krijgt een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dat duurt twee jaar en dan wordt die uitkering krachtens de AAW tot zijn grote teleurstelling ingetrokken. De bedrijfsvereniging meent dat hij voor minder dan 25 procent arbeidsongeschikt is en dat betekent dat hij niet langer aanspraak kan maken op een uitkering. Henrik hij loopt dan tegen de vijftig voelt er niets voor weer een zwervend, scharrelend leven te gaan leiden en hij gaat in beroep. Tot verrassing van de sociale verzekeringsmannen geeft hij toe dat hij met „rugsparende" arbeid nog wel een loontje tenminste 75 procent van het minimumloon zou kunnen verdienen, maar zijn advocaat gooit het over een andere boeg. Deze Jurist brengt naar voren dat Hendrik door psychische ziekte en gebreken niet in staat is arbeid te verrichten en dat hij derhalve aanspraak maakt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Raad van Beroep verwerpt deze redenering. De bferoepsrechter meent dat Hendrik niet als gevolg van ziekte of gebrek geen werk kan krijgen, ook al geeft hij toe dat het niet waarschijnlijk is dat Hendrik in het normale arbeidsproces zal worden opgenomen. „Maar dat probleem", merkt de rechter op, „zal in het kader van de werkloosheidswetten moeten worden opgelost." Hendrik en zijn raadsman geven zich niet gewonnen. Zij stappen naar de Centrale Raad van Beroep. „Ik kan geregelde arbeid psychisch niet aan", houdt Hendrik vol. „Dat heb ik nooit gekund en dat kan ik ook nu nog niet". Zijn advocaat voegt er aan toe, dat de maatschappelijke onaangepastheid van Hendrik „noodzakelijkerwijze voortvloeit uit zijn psychische ziekten en gebreken". De rechter kan weinig anders doen dan er opnieuw een psychiater bijhalen. Deze arts komt tot de volgende conclusie: „De beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid is niet gemakkelijk omdat er nooit duidelijk sprake is geweest van een normaal beroep in loondienst. Toch is onderzochte in staat om voor zichzelf te zorgen. Hoewel hij een duidelijk sociaal en psychiatrisch defect beeld vertoont, is hij niet zo ziek dat hij niet in zijn eigen onderhoud zou kunnen voorzien". Tot zover is de verklaring van de arts duidelijk, maar hij voegt eraan toe dat hij het „totaal onhaalbaar acht om Hendrik in het normale arbeidsproces te krijgen". Aan die toevoeging gaat de centrale raad voorbij. De rechters menen dat Hendrik „hetzij als zelfstandige, hetzij in loondienst in staat moet worden geacht tenminste 75 procent van de inkomsten te verwerven, die een vergelijkbaar, psychisch gezond persoon kan verdienen". Weliswaar acht ook de raad het niet onmogelijk dat de psychische instelling van Hendrik het hem moeilijk maakt om deel te nemen aan het arbeidsproces „op een geoorloofde wijze" maar de raad wenst die opmerking dat dat „totaal onhaalbaar" zou zijn niet te onderschrijven. Hendrik is niet arbeidsongeschikt in de zin van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). „Immers", zo vervolgt de raad, „de AAW kan niet voorzien in uitkeringen op de enkele grond dat de betrokkene een zekere aanleg heeft tot crimineel gedrag en daardoor wordt weerhouden van deelneming aan het normale arbeidsproces. De raad wil daarbij in het midden laten of hier werkelijk sprake is van een criminele aanleg". Zo werd Hendrik te verstaan gegeven dat hij weliswaar maatschappelijk onaangepast was, psychische defecten vertoonde en dat hij eigenlijk onverbeterlijk was hoe vee! gevangenisdirecteuren, maatschappelijke werksters en psychiaters zouden hem dat al hebben voorgehouden? maar dat hij in de zin van de sociale verzekeringen niet .ziek" was. Sindsdien „scharrelt" Hendrik zijn kostje weer als „kleine zelfstandige" bij elkaar; hij zal bij wijze van spreken op een van zijn tochten uit de dakgoot moeten vallen om voor een AAW-uitkering in aanmerking te komen. Met Pasen heb ik een oude ken nis ontmoet. Het weerzien was leuk en interessant maar of ik er voor zou voelen samen naar de goeie ouwe tijd terug te keren? Nee, bij nader inzien toch maar liever niet. Voor de ontmoeting had ik moei lijk een degelijker plaats kunnen wensen. Het gebeurde namelijk in een kerkgebouw, waar op paasochtend uiteraard het op- standingsverhaal gelezen werd. Ik hoorde het uit Marcus, maar de ontmoeting was er, zoals een klein onderzoek mij leerde, ook geweest als er uit Mattheus of Lucas gelezen was. In die drie evangeliën worden de vrouwen bij het graf namelijk aangeduid met het voornaamwoord „haar": Jezus zei tot „haar" niet ontsteld te zijn en even later hebben sid dering en ontzetting „haar" be vangen. Dat deed me terugden ken aan de tijd dat ik met veel moeite doch bitter weinig succes trachtte op dit punt aan de zwa re eisen van de spraakkunst te voldoen. Om de herinnering te verlevendigen heb ik het in oude boeken even nagezien en inder daad, de voorschriften waren streng: het persoonlijk voor naamwoord derde persoon, vrou welijk meervoud, tweede, derde en vierde naamval (ja, dat hoor de er allemaal bij) moést „haar" zijn. De vrouwen moesten dus „haar" hoeden op of af zetten. O, met hoeveel schade en schande heb ik dat alles een beetje kun nen leren, hoe vaak was het vlees zwak en wilde slechts „hen" of „hun" uit mijn kroontjespen komen! Wat mij, toen ik er deze week over nadacht, vooral verbaasde, is dat „haar" in de na de oorlog gereedgekomen „nieuwe" bijbel vertaling gehandhaafd is. tot in de nieuwste drukken toe. In de tijd dat aan de nieuwe vertaling gewerkt werd, de Jaren dertig en veertig, was het hier bedoelde „haar" al flink in onbruik ge raakt. Dat blijkt bij voorbeeld uit het feit dat een toch zeer zorgvuldig formulerend dichter als Willem de Mérode in „De zusters" (vorig Jaar, veertig jaar na zijn dood, opgenomen in het bundeltje „Spiegelbeelden") Vrouwelijk. Enkelvoud: i. zij (ze); 2. haar of harer; ,3. haar (cr,'r); 4. haar (er, 'r). Meervoud: 1. /.ij(ze>, 2. haarsofharerij. haar(xe);4. haar(zc). Uit een oude spraakkunst, over de derde persoon van het persoon lijk voornaamwoord schreef: „Eens heeft men hen een kerstpakket gegeven". De Nederlandse en Belgische taal deskundigen die zich na 1945 op allerhande taalkwesties bezon nen hebben (hun bevindingen werden in 1954 openbaar ge maakt) vonden dan ook dat de persoonlijke voornaamwoorden hen en hun „ook met betrekking tot vrouwelijke personen zonder bezwaar kunnen worden gebe zigd." Als voorbeeld gaven zij deze fraaie zin: „De vrouwen moeten maar geloven wat de heer gemaal zo goed is hun te vertellen". Zoals gezegd: ik zou dit ouder wetse „haar" niet graag weer in voeren, hoe aardig het weerzien ook was. Mijn weerzin ertegen zou waarschijnlijk even groot zijn als de afkeer die ik nu heb van dat andere „haar", dat in een soort overspelige gemeen schap met „het" aan een helaas moeilijk te stuiten opmars be gonnen is. „Het kabinet heeft in haar vergadering besloten het lijkt even moeilijk tegen te gaan als de verwarring tussen „dat" en „wat". Hoe vaak hoor je iemand niet zeggen: het voorstel, wat we gedaan hebben, be helst Welnee, geachte spre ker. „dat" zul Je bedoelen, denk je dan maar breng het de man of de vrouw maar eens aan het verstand Nu ik toch over oudgedienden in onze taal begonnen ben: dezer dagen hoorde ik iemand het mooie woord „voort" gebruiken: „dat doen we voort wel waar mee gezegd wilde zijn dat we dat „dadelijk, straks" wel zullen doen. Ook dat is in het twlntig- ste-eeuwse Nederland een niet alledaagse ontmoeting (al ver meldt Van Dale het nog wel. als verouderd). Wie er niet tegen op ziet in Vondel te lezen (voor een eenvoudige taalliefhebber is dat toch nog altijd een hele onderne ming) is „voort" wellicht al eens tegengekomen. In het treurspel „Jozef in Dothan" spreekt Levi, een van Jacobs zonen, als zijn broer Jozef in de put gaat. de wrede woorden uit: „Zo breekt hij voort den nek" en in „Gijs- breght van Aemstel" komt de heer Van Vooren de in het nauw gedreven Gijsbreght namens diens vijanden vragen zich te bedenken en het huis „voort" op te geven. Tot slot nog een aardig „oudje", waar ik tegenop liep toen ik wat las over wat er bij de inhuldiging van een Nederlandse koning(in) gebeurt: Abraham Kuyper had het, toen hij het afleggen van de eed op de grondwet aan de orde stelde, over het „bezweren" van dat staatsstuk. Over de vraag of dat „bezweren" wel kón, was protestants Nederlands overi gens destijds niet eenstemmig. Kuypers tijdgenoot De Savornin Lohman, de latere c.h. leider, vond die eed „onzin" Je kunt zweren op het evangelie, schreef hij. Je kunt ook zweren dat Je de grondwet zult handhaven, maai je kunt niet (zoals de grondwet zelf eist) „op de grondwet" zwe ren. want dat is „een gewoon menschelijk boek" Kuyper zat daar minder over in Blijkens „Ons Program" had hij wel be zwaren tegen de grondwet (van 1848), maar wie vóór die grond wet stemde, redeneerde hij, stemde ook vóór de bepaling dat zij gewijzigd kon worden. Dus: de eed op de grondwet was „voor den Antirevolutionair geoor loofd". En Kuypers woord was destijds voor velen zeker zo ge wichtig als de grondwet!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 23