X
Crimineel
De oude bekende
was een haar
iSOCIAAL BERECHT!
IRDAG 12 APRtL 1980
■BINNENLAND!
TROUW/KWARTET
23
te bestaan nog, de Nederlanders met hun drijfveer. „Er lopen hier heel
lioniersgeest die hun bezittingen in
en hutkoffer stoppen en naar de
open reizen om er een nieuw be-
in op te bouwen. In Suriname
>m je ze op de meest onverwachte
ekken tegen. Idealisme is zelden
wat verdwaalde Nederlanders rond
met wat op hun kerfstok," aldus een
van die „pioniers", die toegeeft dat
zijn verleden ook niet brandschoon
is.
e jongens
overzee
bor Wim Jansen
-
Lock: beginnen met pinaren en hosselen
beschouwen zichzelf
g als pioniers en Suri-
me als een land met
begrensde mogelijk-
den. Nederlanders die
reid zijn de handen
de mouwen te ste-
n, kunnen hier wat
bouwen en zelfs rijk
rden.
no
-fe'
s
n de
ktie.
ïling
lar," zegt Loek, een mage-
Hollander van een jaar of
g, „als je eenmaal een
ie hier zit, dan hoef je niet
er zo nodig rijk te worden,
leert hier tevreden te zijn
t niets. In Nederland had ik
huis met op verschillende
tners een peperdure stereo-
(jtallatie. Hier ben ik blij
dat ding daar," en hij
it op een transistorradio-
dat hangt te kraken aan
spijker in de houten wand
zijn huisje.
ik past niet in het beeld,
een Surinamer heeft van
gemiddelde Nederlander in
land. Dat is het beeld van
jonge ontwikkelingswer-
die woont in de comforta-
buitenwijken van Para-
ibo en zich na zijn werk
iwelijks bemoeit met de lo-
e bevolking. Loek daaren-
en woont even buiten de
d in een houten huisje op
i modderig erf. Door de kie
ren in de wanden kun je zien
hoe het kolkende regenwater
de rommel van het erf mee
voert.
Bord rijst:
Hij heeft het moeilijk gehad
toen hij nog geen jaar geleden
naar Suriname vertrok. Zijn
geld was al snel op en hij liep
dagelijks helemaal naar de
stad om daar bij een goedge-
vige vrouw een bord rijst te
eten. Hij deed dat samen met
een lotgenoot, die op een ge
geven moment verdwenen
was en van wie hij nooit meer
wat heeft gehoord. „Misschien
heeft hij kans gezien op een
vliegtuig naar Nederland te
komen, misschien is hij in de
rivier gesprongen. Dat waren
de twee enige mogelijkheden
waar je toen aan dacht."
Loek trouwde een creools
meisje. Op de dag van het
huwelijk dat zij twee kinderen
èn een broer en een zus mee
bracht naar het houten huisje,
dat in Nederlandse termen
een krot zou heten. Hij heeft
wat werk gevonden en consta
teert tot zijn eigen verbazing
dat hij gelukkig is met zijn
situatie. „In Nederland zullen
ze me wel voor gek verklaren.
Maar ik zou niet meer terug
willen. Je bent hier helemaal
vrij in alles wat je doet. En
dan ben je met veel minder al
heel tevreden."
Hoeveel Nederlanders op de
zelfde manier als Loek in Suri
name aan de slag zijn geko
men, is moeilijk te achterha
len. Volgens vice-consul J.
Rose van de Nederlandse am
bassade in Paramaribo laten
deze mensen zich zelden of
nooit registreren bij de Neder
landse vertegenwoordiging.
Hij is officieel op de hoogte
van het verblijf van ongeveer
vierduizend Nederlanders in
Suriname, maar schat dat er
nog zo'n duizend meer wonen.
Voor een groot deel mensen
die Nederland om welke reden
dan ook de rug toe wilden
keren en voor Suriname kozen
vanwege het gemak van de
zelfde taal.
Huilbui:
De eerste kennismaking is
meestal een teleurstelling. „Ik
heb tegen mijn vrienden ge
zegd: ik zal best eens een huil
bui krijgen als het fout gaat.
Daar hou je rekening mee.
Maar het gaat er om wat je
eist: als je iedere dag aardap
pelen met andijvie en een
stuk rundvlees op je bord wilt
hebben, dan hoef je er niet
aan te beginnen," zegt Willem,
een 43-jarige voormalig eige
naar van een cafetaria in Zee
land. Zijn huwelijk mislukte
en hij besloot de alimentatie
en een forse naheffing van de
belastingen te ontlopen door
naar Suriname te vertrekken,
met 20.000 gulden op zak. Dat
was alles wat hij over had van
zijn eens goed geld opleveren
de transportbedrijf. De rest
was opgegaan aan de patat
zaak en de scheiding.
Zoals de meeste van zijn
lotgenoten begon hij zijn ver
blijf in Suriname in „de Wai-
ca", zoals het hotel van de
Young Women's Christian As
sociation in de volksmond
heet. Daar kun je voor een
tientje per nacht terecht en de
bezoekers van het restaurant
zijn een bron van informatie
over mogelijke woonruimte
en werkgelegenheid. Willem
kocht daar voor de prijs van
één Surinaamse gulden een
volledig uitgewerkt plan voor
een toeristische bootonderne
ming op de Suriname-rivier,
inclusief kosten-baten analy
ses, onderzoeken naar moge
lijke aanlegplaatsen voor de
boot en een studie van het
toerisme in het land.
Behang:
De aankoop van een passende
boot wilde echter niet lukken
en Willem heeft het plan voor
lopig in de ijskast gezet. Hij
heeft zich nu geheel geworpen
op een nieuw fenomeen in het
Surinaamse zakenleven: het
behangersbedrijf. In een tro
pisch land als Suriname is be
hang een vrij overbodige en
waarschijnlijk ook niet zo'n
bestendige wandversiering.
Maar als er aan een produkt
geen behoefte bestaat, kun je
die kweken en samen met zijn
compagnon heeft Willem han
den vol werk. Hij voorziet goe
de tijden, want na een enkele
directeurswoning, een minis
terie en een paar bordelen
staan nu ook „gewone" huizen
op de lijst voor een van de
kleurige behangetjes uit
Taiwan.
Willem, die in Nederland rond
reed in een dure sportwagen
verplaatst zich nu per brom
mertje. „Zolang je in Neder
land bent, geloof je van jezelf
niet dat je ooit aan dit leven
kunt wennen. Ik ben de luxe
al weer vergeten, ik wil hier
blijven. Toen ik hier kwam
leefde ik nog in een roes, ik
was net mijn hele huis met
inboedel aan mijn vrouw
kwijt geraakt. Nu ik nuchter
ben, voel ik me al gelukkig
met het bed dat ik net zelf van
een paar planken getimmerd
heb."
Willem is een van de weinigen
die, met wat geld op zak naar
Suriname is gekomen en het
daardoor in het begin niet al
te moeilijk heeft gehad. De
anderen leren al kort na hun
komst de diepere betekenis
kennen van twee typisch Suri
naamse woorden: pinaren en
hosselen. Oftewel: armoede
lijden en rommelen in de mar
ge om in leven te blijven.
Nico heeft dat aan den lijve
meegemaakt. In Nederland
was hij een eerzame visser, die
de hele week op zee zat. Zater
dag kwam hij naar de wal,
deed met zijn gezin bood
schappen in de supermarkt,
ging zondagochtend eerst
naar de kerk met aansluitend
familiebezoek en vervolgens
weer naar de kerk en vertrok
de dag daarop weer naar zee.
„Toen ik in de visserij werd
weggesaneerd, wist ik niet hoe
de Nederlandse maatschappij
in elkaar zat. Ik werd een paar
jaar portier bij een nachtclub
en ontdekte daar hoe rot de
samenleving is. Ik heb zelfs
nog in hasj gehandeld."
„Toen dacht ik: dat kan zo
niet, ik wil iets doen met mijn
ervaring in de visserij. Ik ben
naar Suriname vertrokken en
kreeg daar werk in een visse
rijproject met indianen. Toen
dat door allerlei politiek ge
konkel ook niet meer door
kon gaan, zat ik weer zonder
werk. Ik heb nog geprobeerd
aquariumvisjes in het binnen
land te vangen en die in de
stad te verhandelen, maar als
je dan op bestelling een hele
verzameling bij elkaar had
weten te vangen, kwam de af
nemer zijn afspraak nfetfna en
kon je ze weggooien. De Suri-
namers wisten niet wat ze za
gen, een bakra (scheldwoord
voor blanke) die met visjes
loopt te leuren."
Door zijn kennis van de vissen
kreeg Nico uiteindelijk een
baan bij de Surinaamse stich
ting voor natuurbehoud. Toen
dat karwei ten einde was had
hij genoeg geld verdiend voor
de aanschaf van een jeep en
nu kan hij ruimschoots in zijn
leven voorzien door de vangst
van een aantal vissers te ko
pen en die te verhandelen aan
de horeca of een exportbe
drijf.
Gevlucht
Hij is met een Surinaamse
vrouw getrouwd en heeft in de
vier jaar dat hij in Paramari
bo woont een aantal gewoon
ten van de Surinamers over
genomen, inclusief het afge
ven op Surinamers die naar
Nederland zijn „gevlucht":
„Al die mensen die naar Am
sterdam trekken en dan daar
roepen dat ze de voorhoede
vormen van de Marrons (de
afstammelingen van de uit de
plantages gevluchte slaven).
Dat zijn dezelfden die, als ze
weer in Paramaribo terug zijn,
met een grote boog om de
boslandcreolen lopen en hen
„stinknegers" noemen. Vind
je het gek dat wij ze hier niet
meer terug willen?"
Nico heeft het gehaald en zal
wel in Suriname blijven. An
deren staat nog een berg
moeilijkheden te wachten.
Zoals John, die zijn vrouw en
kinderen is vooruit gereisd
met de bedoeling een bestaan
op te bouwen als importeur
van gebruikte vrachtwagens.
Op advies van een kenner
die vier Jaar geleden in Suri
name was had hij zijn kof
fer volgestopt met rekenma
chientjes. Toen hij in Parama
ribo aankwam bleek er geen
enkele belangstelling voor
vrachtwagens te bestaan en
de winkels lagen inmiddels al
vol met elektronische reken-
apparatuur. Of zoals Martin,
een Westlandse tuinder die
vastbesloten is Hollandse
bloemkool van Surinaamse
bodem te verhandelen en
daarvoor dagelijks zwoegt op
een half overwoekerd akker
tje aan de rand van het
oerwoud.
Nico: „De Surinamers vinden
het wel gek. Nederlanders die
vuil werk doen. Maar ze zien
het niet als concurrentie, ze
vinden het eigenlijk wel mooi.
Terwijl hun landgenoten naar
Nederland gaan, komen de
bakra's Juist hierheen. Dat is
toch het bewijs dat er hier wel
degeHjk 6ét te halen Ié?"
door Huub Elzerman
rekt
tel.
•beidsongeschikt" wil zeggen dat iemand door
fte, ongeval of gebrek niet in staat is zijn werk te
in. Maar is nu iemand met een zekere aanleg
zaken' crimineel gedrag ziek en, zo ja, kan dan van
zieke worden verwacht dat hij net als iedereen
t arbeid zijn brood verdient? Hoe
pidsongeschikt is een misdadiger eigenlijk?
ir deze vragen hebben een aantal sociale
tekeringsdeskundigen zich onlangs het hoofd
token. Het zijn overigens vragen waarmee men
|e hele rechtspraak al sinds Jaar en dag worstelt.
in het strafrecht is het uitermate moeilijk om
te stellen of een misdadiger op grond van
tags- of karakterstoornissen tot zijn misdrijven
RM| it. In de praktijk beslist de psychiater over de
fe scheidslij n tussen ziek en gezond en het
ekt vanzelf dat ook in de sociale
ekeringsrechtspraak de psychiater een
ngrijke stem heeft. Die stem is echter niet
slaggevend. Net als ln het strafrecht beslist ook
sociale vereekertngsrechtspraak de rechter,
r dat het uitermate moeilijk is om het
lorspelbare menselijke gedrag in juridische
ippen te vangen, blijkt ook uit het volgende
vige verhaal.
Irik had een bewogen jeugd. Hij groeide op in
- volgens de stukken asociale omgeving,
veel werd gevochten. In die barre wereld van
k, geweld en verwaarlozing verloor hij al
dig elk zicht op een normale levenswandel. Hij
nog maar een kind, toen hij naar het tuchthuis
overgebracht en daar verbleef hij tot zijn 21ste
chade die Hendrik als kind al opliep, werd in
uchthuis allesbehalve te niet gedaan. In
ndeel, toen hij eenmaal vrij was bleek dat de
tussen hem en het burgermansfatsoen nog
er was geworden. Hij stal, verduisterde en
le en de gevolgen laten zich gemakkelijk
n: De gevangenisstraffen volgden elkaar in een
iogenloos ritme op. Toen hij wat ouder werd,
te Hendrik verzeild in de handel in
dehands auto's, in het bijzonder van oude
's. Maar ondanks zijn gescharrel in.de
handel was er in zijn arbeidspatroon
lelijks enige lijn te ontdekken. Hij deed van
hij werkte als huisbediende, in het N
ca-wezen, maar vooral in de misdaad,
ngenisstraffen wisselden hij af met perioden
angdurige werkloosheid. In zijn woonplaats
ferde de gemeentelijke sociale dienst hem
talde malen in een sociale werkplaats te
in. „Werken lijkt de enige mogelijkheid om
lan de maatschappij aan te passen", schreef
an de ambtenaren. Maar tot een plaatsing
het niet.
iet eind van de jaren zestig maakt Hendrik een
htige fout: Hij weigert een medisch onderzoek
t kost hem terstond zijn uitkering. Hij
int en wordt jarenlang niet meer aan de
ïn van de sociale dienst waargenomen. Pas
'ege de jaren zeventig duikt hij weer op en
hij wordt opnieuw voorgedragen voor plaatsing in
de sociale werkplaats. Dat lukt. Op sociale, niet op
medische gronden, krijgt hij een baan en Hendrik
begint een nieuw, zo veel regelmatiger leven. Al snel
blijkt dat hij veel moeite heeft met de regelmaat in
een sociale werkplaats. Na zijn zestiende onwettige
verzuim in één jaar vliegt hij er uit. Hij gaat
niet meer aan het werk, sch&rrelt wat rond, maar na
een jaar meldt hij zich weer voor de sociale
werkplaats. Ditmaal klaagt hij voor het eerst over
zijn rug. Hij heeft last bij het tillen en bukken. De
arts constateert een geringe zijdelingse
verkromming van de wervelkolom, maar de
rugfunctie heeft daar niet aantoonbaar onder te
lijden. Hendrik geeft trouwens ook toe dat hij niet
onder medische behandeling is.
De sociale verzekeringsarts keurt hem goed voor
„rugsparend" werk, maar de plaatsingscommissie
accepteert hem niet wegens de in het verleden
opgedane ervaringen: gebrek een motivatie en zijn
mentale instelling. „Hij wil liever zwerven, houdt
het nergens lang uit", noteert de commissie. De
rugklachten houden aan en Hendrik ziet kans zich
te laten afkeuren. Hij krijgt een volledige
arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dat duurt twee
jaar en dan wordt die uitkering krachtens de AAW
tot zijn grote teleurstelling ingetrokken. De
bedrijfsvereniging meent dat hij voor minder dan
25 procent arbeidsongeschikt is en dat betekent dat
hij niet langer aanspraak kan maken op een
uitkering.
Henrik hij loopt dan tegen de vijftig voelt er
niets voor weer een zwervend, scharrelend leven te
gaan leiden en hij gaat in beroep. Tot verrassing
van de sociale verzekeringsmannen geeft hij toe dat
hij met „rugsparende" arbeid nog wel een loontje
tenminste 75 procent van het minimumloon zou
kunnen verdienen, maar zijn advocaat gooit het
over een andere boeg. Deze Jurist brengt naar voren
dat Hendrik door psychische ziekte en gebreken
niet in staat is arbeid te verrichten en dat hij
derhalve aanspraak maakt op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Raad van
Beroep verwerpt deze redenering. De
bferoepsrechter meent dat Hendrik niet als gevolg
van ziekte of gebrek geen werk kan krijgen, ook al
geeft hij toe dat het niet waarschijnlijk is dat
Hendrik in het normale arbeidsproces zal worden
opgenomen. „Maar dat probleem", merkt de
rechter op, „zal in het kader van de
werkloosheidswetten moeten worden opgelost."
Hendrik en zijn raadsman geven zich niet
gewonnen. Zij stappen naar de Centrale Raad van
Beroep. „Ik kan geregelde arbeid psychisch niet
aan", houdt Hendrik vol. „Dat heb ik nooit gekund
en dat kan ik ook nu nog niet". Zijn advocaat voegt
er aan toe, dat de maatschappelijke
onaangepastheid van Hendrik
„noodzakelijkerwijze voortvloeit uit zijn
psychische ziekten en gebreken".
De rechter kan weinig anders doen dan er opnieuw
een psychiater bijhalen. Deze arts komt tot de
volgende conclusie:
„De beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid is
niet gemakkelijk omdat er nooit duidelijk sprake is
geweest van een normaal beroep in loondienst.
Toch is onderzochte in staat om voor zichzelf te
zorgen. Hoewel hij een duidelijk sociaal en
psychiatrisch defect beeld vertoont, is hij niet zo
ziek dat hij niet in zijn eigen onderhoud zou kunnen
voorzien".
Tot zover is de verklaring van de arts duidelijk,
maar hij voegt eraan toe dat hij het „totaal
onhaalbaar acht om Hendrik in het normale
arbeidsproces te krijgen". Aan die toevoeging gaat
de centrale raad voorbij. De rechters menen dat
Hendrik „hetzij als zelfstandige, hetzij in
loondienst in staat moet worden geacht tenminste
75 procent van de inkomsten te verwerven, die een
vergelijkbaar, psychisch gezond persoon kan
verdienen". Weliswaar acht ook de raad het niet
onmogelijk dat de psychische instelling van
Hendrik het hem moeilijk maakt om deel te nemen
aan het arbeidsproces „op een geoorloofde wijze"
maar de raad wenst die opmerking dat dat
„totaal onhaalbaar" zou zijn niet te onderschrijven.
Hendrik is niet arbeidsongeschikt in de zin van de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
„Immers", zo vervolgt de raad, „de AAW kan niet
voorzien in uitkeringen op de enkele grond dat de
betrokkene een zekere aanleg heeft tot crimineel
gedrag en daardoor wordt weerhouden van
deelneming aan het normale arbeidsproces. De
raad wil daarbij in het midden laten of hier
werkelijk sprake is van een criminele aanleg".
Zo werd Hendrik te verstaan gegeven dat hij
weliswaar maatschappelijk onaangepast was,
psychische defecten vertoonde en dat hij eigenlijk
onverbeterlijk was hoe vee!
gevangenisdirecteuren, maatschappelijke
werksters en psychiaters zouden hem dat al hebben
voorgehouden? maar dat hij in de zin van de
sociale verzekeringen niet .ziek" was. Sindsdien
„scharrelt" Hendrik zijn kostje weer als „kleine
zelfstandige" bij elkaar; hij zal bij wijze van
spreken op een van zijn tochten uit de dakgoot
moeten vallen om voor een AAW-uitkering in
aanmerking te komen.
Met Pasen heb ik een oude ken
nis ontmoet. Het weerzien was
leuk en interessant maar of ik
er voor zou voelen samen naar de
goeie ouwe tijd terug te keren?
Nee, bij nader inzien toch maar
liever niet.
Voor de ontmoeting had ik moei
lijk een degelijker plaats kunnen
wensen. Het gebeurde namelijk
in een kerkgebouw, waar op
paasochtend uiteraard het op-
standingsverhaal gelezen werd.
Ik hoorde het uit Marcus, maar
de ontmoeting was er, zoals een
klein onderzoek mij leerde, ook
geweest als er uit Mattheus of
Lucas gelezen was. In die drie
evangeliën worden de vrouwen
bij het graf namelijk aangeduid
met het voornaamwoord „haar":
Jezus zei tot „haar" niet ontsteld
te zijn en even later hebben sid
dering en ontzetting „haar" be
vangen. Dat deed me terugden
ken aan de tijd dat ik met veel
moeite doch bitter weinig succes
trachtte op dit punt aan de zwa
re eisen van de spraakkunst te
voldoen. Om de herinnering te
verlevendigen heb ik het in oude
boeken even nagezien en inder
daad, de voorschriften waren
streng: het persoonlijk voor
naamwoord derde persoon, vrou
welijk meervoud, tweede, derde
en vierde naamval (ja, dat hoor
de er allemaal bij) moést „haar"
zijn. De vrouwen moesten dus
„haar" hoeden op of af zetten. O,
met hoeveel schade en schande
heb ik dat alles een beetje kun
nen leren, hoe vaak was het vlees
zwak en wilde slechts „hen" of
„hun" uit mijn kroontjespen
komen!
Wat mij, toen ik er deze week
over nadacht, vooral verbaasde,
is dat „haar" in de na de oorlog
gereedgekomen „nieuwe" bijbel
vertaling gehandhaafd is. tot in
de nieuwste drukken toe. In de
tijd dat aan de nieuwe vertaling
gewerkt werd, de Jaren dertig en
veertig, was het hier bedoelde
„haar" al flink in onbruik ge
raakt. Dat blijkt bij voorbeeld
uit het feit dat een toch zeer
zorgvuldig formulerend dichter
als Willem de Mérode in „De
zusters" (vorig Jaar, veertig jaar
na zijn dood, opgenomen in het
bundeltje „Spiegelbeelden")
Vrouwelijk.
Enkelvoud: i. zij (ze); 2. haar of harer; ,3. haar (cr,'r);
4. haar (er, 'r).
Meervoud: 1. /.ij(ze>, 2. haarsofharerij. haar(xe);4. haar(zc).
Uit een oude spraakkunst, over de derde persoon van het persoon
lijk voornaamwoord
schreef: „Eens heeft men hen
een kerstpakket gegeven". De
Nederlandse en Belgische taal
deskundigen die zich na 1945 op
allerhande taalkwesties bezon
nen hebben (hun bevindingen
werden in 1954 openbaar ge
maakt) vonden dan ook dat de
persoonlijke voornaamwoorden
hen en hun „ook met betrekking
tot vrouwelijke personen zonder
bezwaar kunnen worden gebe
zigd." Als voorbeeld gaven zij
deze fraaie zin: „De vrouwen
moeten maar geloven wat de
heer gemaal zo goed is hun te
vertellen".
Zoals gezegd: ik zou dit ouder
wetse „haar" niet graag weer in
voeren, hoe aardig het weerzien
ook was. Mijn weerzin ertegen
zou waarschijnlijk even groot
zijn als de afkeer die ik nu heb
van dat andere „haar", dat in
een soort overspelige gemeen
schap met „het" aan een helaas
moeilijk te stuiten opmars be
gonnen is. „Het kabinet heeft in
haar vergadering besloten
het lijkt even moeilijk tegen te
gaan als de verwarring tussen
„dat" en „wat". Hoe vaak hoor je
iemand niet zeggen: het voorstel,
wat we gedaan hebben, be
helst Welnee, geachte spre
ker. „dat" zul Je bedoelen, denk
je dan maar breng het de man
of de vrouw maar eens aan het
verstand
Nu ik toch over oudgedienden in
onze taal begonnen ben: dezer
dagen hoorde ik iemand het
mooie woord „voort" gebruiken:
„dat doen we voort wel waar
mee gezegd wilde zijn dat we dat
„dadelijk, straks" wel zullen
doen. Ook dat is in het twlntig-
ste-eeuwse Nederland een niet
alledaagse ontmoeting (al ver
meldt Van Dale het nog wel. als
verouderd). Wie er niet tegen op
ziet in Vondel te lezen (voor een
eenvoudige taalliefhebber is dat
toch nog altijd een hele onderne
ming) is „voort" wellicht al eens
tegengekomen. In het treurspel
„Jozef in Dothan" spreekt Levi,
een van Jacobs zonen, als zijn
broer Jozef in de put gaat. de
wrede woorden uit: „Zo breekt
hij voort den nek" en in „Gijs-
breght van Aemstel" komt de
heer Van Vooren de in het nauw
gedreven Gijsbreght namens
diens vijanden vragen zich te
bedenken en het huis „voort" op
te geven.
Tot slot nog een aardig „oudje",
waar ik tegenop liep toen ik wat
las over wat er bij de inhuldiging
van een Nederlandse koning(in)
gebeurt: Abraham Kuyper had
het, toen hij het afleggen van de
eed op de grondwet aan de orde
stelde, over het „bezweren" van
dat staatsstuk. Over de vraag of
dat „bezweren" wel kón, was
protestants Nederlands overi
gens destijds niet eenstemmig.
Kuypers tijdgenoot De Savornin
Lohman, de latere c.h. leider,
vond die eed „onzin" Je kunt
zweren op het evangelie, schreef
hij. Je kunt ook zweren dat Je de
grondwet zult handhaven, maai
je kunt niet (zoals de grondwet
zelf eist) „op de grondwet" zwe
ren. want dat is „een gewoon
menschelijk boek" Kuyper zat
daar minder over in Blijkens
„Ons Program" had hij wel be
zwaren tegen de grondwet (van
1848), maar wie vóór die grond
wet stemde, redeneerde hij,
stemde ook vóór de bepaling dat
zij gewijzigd kon worden. Dus:
de eed op de grondwet was „voor
den Antirevolutionair geoor
loofd". En Kuypers woord was
destijds voor velen zeker zo ge
wichtig als de grondwet!