Restauratie Nieuwe Kerk: bewondering en teleurstelling Het grondgebied van een schrijver ITERDAG 5 APRIL 1980 TROUW/KWARTET 23 ■KUNST! Dat zijt Gij, schoone Hoofdkerk, Gij, Der Hoofdstad van mijn land! Die, Kerkenkoninginne aan 't IJ, Nog steeds de kroone spant!, schreef een eeuw geleden Jan Jacob Lodewijk ten Kate in een honderden verzen tellend gedicht op de Nieuwe Kerk te Amsterdam. De dichter beleefde de kerk nog in een gedaante die in 1959, toen de plannen voor de restauratie ontwikkeld werden, niet meer gewaardeerd werd: een sacraal woud. Tijdens de restauratie bleek het „heilig bosch" verrot en de kleurenschikking van het „mastbosch naar den Hemel" werd als duf ervaren. door Peter Karstkarel 'oen 21 jaar geleden met de res- uratie van de Nieuwe Kerk aan Ie Dam van Amsterdam een aan- ang werd gemaakt, schatte men iet meer dan zes miljoen gulden zullen besteden aan een volle- ige regeneratie van het grote ge- louw. Acht jaar later wist men lat er ingrijpende constructieve 'erbeteringen noodzakelijk wa- en, waardoor er wel een bedrag ran tweëntwintig miljoen ge- >ergd zou worden. Nu de restau- atie nagenoeg voltooid is, lijkt iet er op dat de rekening zal i luiten op een bedrag van vijftig niljoen. Een reusachtige som die en forse wissel heeft getrokken ip het budget dat de gemeen- chap beschikbaar stelt voor de f i nonumentenzorg. Iet neemt overigens niet weg dat het nonument van de Nieuwe Kerk van zulk en evident historisch belang is dat de :ostbare restauratie gerechtvaardigd is. )e grondige restauratie heeft zo veel moe- en kosten doordat het grote gebouw, uim 70 duizend kubieke meter inhoud, rolledig verkommerd was, doordat allerlei ngrepen uit de laatste anderhalve eeuw üet meer werden gewaardeerd en dus ingedaan moesten worden gemaakt, naar vooral doordat de problemen voor Ie constructie die door de eeuwen heen net lapmiddelen waren aangepakt voor tens en voor al moesten worden opgelost. geschiedenis: lp 15 november 1408 gaf de bisschop van frecht verlof om de kerkelijke organisa- ti van Amsterdam te splitsen in twee Pirochies. Een tweede kerkgebouw zou dan ten westen van de Amstel gesticht noeten worden. De onderzoekingen in de liieven en aan het gebouw zelf hebben ^ele argumenten aangedragen om de tichtingsdatum van het bedehuis enkele tientallen jaren vroeger te stellen. Waar schijnlijk is tussen 1380 en 1390 met de touw begonnen en was de eerste bouwfa- in 1408 voltooid waardoor de kerk on- liddellijk gebruikt kon gaan worden voor e eredienst. Zij bestond toen uit een koor bet omgang en een dwarsbeuk die een jven grote breedte bezat. Het schip is hier tór het midden van de 15de eeuw tegen- i gebouwd. Tegen het einde van deze jeuw moeten de zij- en straalkapellen jond het koor tot stand gekomen zijn, Paarna de dwarsbeuk in beide richtingen litgebreid werd. In 1536 kwam de noorde- tjke transeptarm gereed; de ornamentiek jan aediculanisjes met door pilasters ge dunde frontons, leggen al getuigenis af fan de nieuwe tijd: de renaisance. Toen nen aan het einde van de veertiende eeuw net de kerk begon moet het gehele ruim- elijke concept al vastgestaan hebben: de nonieuze ruimtelijke verbanden be- lestigen een totaal plan dat in anderhalve leuw tot stand kwam. Dankzij de restau- ^tie kon deze historische veronderstel- ng gestaafd en gecorrigeerd worden. roor het midden van de 16de eeuw was Lmsterdam een complete kruisbasiliek Ijk die wel enigszins leunt op de Brabant- e gotiek, maar toch zeer eigen kwalitei- en bezit. Voor het westen van ons land is iet uniek dat de kerk bundelpijlers heeft .kregen; de andere laatgotische bouw erken hebben alle een draagsysteem met ïilen. De dispositie van de kooromgang iet straalkapellen gaat via Brabant terug er 28; 8-M-O r >2400: •4106 •e kerkruimte ontwikkelde zich ook in de reedte; de sterk uitspringende dwar- janden maar vooral de vele zijkapellen oen de kerk ervaren als pen nagenoeg ijfbeukig gebouw. De oplossing van het andsysteem doet Nederrijns aan. De enstemissen kon men, omdat de aankap- ing van de dakken van de zijbeuken zo Bring helde, tot bijna op de toppen van e scheibogen laten dalen. Van het trifori- im bleef slechts een rondgaande balustra- e over en de lichtschepping kon er door ïrgroot worden. et onderzoek bracht tevens aan het licht it de kerk tijdens de grote stadsbranden in 1421 en 1452 geen buitengewoon grote hade kan hebben opgelopen. Wel heeft b kerk zeer geleden van een brand in 1645 >en een onvoorzichtige loodgieter grote :hade veroorzaakte, waarbij het dak en Bt gehele inventaris verloren ging. Men on onmiddellijk aan het herstel begin- &n daartoe in staat gesteld vanwege de jkdom van de leden der gemeente. De ieuwe Kerk heeft er haar sublieme re- aissance meubilair aan te danken. poedig werd de kerk ook gezien als een m de nationale monumenten. De vader- ndse helden werden er bijgezet: de zee fden Michiel Adriaensz. de Ruyter, Jan Galen, Van Klnsbergen en later ook an Speljk, de medicus Nicolaes Tulp en dichters Van Baerle, Hooft en Vondel, e nationale kwaliteiten van de kerk wer- »n eerst geautoriseerd sinds de vorsten ingehuldigd worden en voor het monu- entale koorhek van Johannes Lutma de §7 m Een magnifiek koperen hek sluit het koor van de Nieuwe Kerk af. Het is een ontwerp van Johannes Lutma uit 1645, vier meter hoog en aan de onderzijde onder meer met marmer versierd. In het centrum van het hoofdgesteld, dat wordt gedragen door zes Corinthische pilasters, is het wapen van Amsterdam aangebracht, vastgehouden door twee leeuwen. De foto is gemaakt In het koor, met de rug naar het praalmonument van admiraal De Ruyter en met gedeeltelijk uitzicht op het 17e eeuwse orgel met zijn schitterende architectuur van Jacob van Campen. eed op de grondwet afleggen: Willem I (1814). Willem H (1840), Willem 111(1849), Emma 1890) Wilhelmlna (1898) en Juliana (1948). Op 30 april zal Koningin Beatrix deze traditie voortzetten en de oplevering van de kerk (17 april) zal dan ook net op tijd geschieden. De restauratie Honderd jaar geleden dichtte Ten Kate nog in een optimistische vergelijking „Uw stammen, die hun wortels vlochten In 't hart der aarde, gaan, geschaard In zuilengangen, hemelwaart, Of, zij zijn koepel dragen mochten, Op 't saamgegroeide booggevaart". Tijdens de restauratie bleek dat de stam men (pijlers) niet zo stevig waren en de wortels (funderingen) onvoldoende om het immense gebouw te kunnen blijven dragen. De vroegste funderingen bestaan uit man netje aan mannetje geslagen slieten (elzen palen) van zeven meter lengte, die op de eerste zanderige laag in Amsterdams bo dem rusten. ZIJ hebben geen echte vast heid bewerkt, maar wel een verdichting van de grond met voldoende kleef om het gebouw te dragen. Bij de latere uitbreidin gen werden dennenpalen van 13 meter lengte geslagen tot op de tweede steviger zandlaag. Onder de kapellenkrans werd tijdens de restauratie een betonnen plaat aangebracht die op 96 betonnen De Waal- palen rust. Ook de funderingen in het hart van de kerk, die van de vieringpijlers en de daaraan grenzende steunpunten wer den verstevigd met deze palen. Maar ook al deze nieuwe palen rusten op de zand plaat die 13 meter diep zit en niet de veel steviger zandplaat van 20 meter diep om het gehele gebouw eenzelfde, zij het flexi bele steunplaat te geven. De grootste constructieve problemen heb ben de instabiele vieringpijlers opgele verd. De verschillende spanningen van de grote overhuiving zijn nooit goed afge wend. Een afdoende methode om de span ningen te beheersen werd gevonden in de vervanging van de pijlers door kolommen van gewapend beton met horizontale ver ankeringen naar de eindgevels ter hoogte van het triforium, Dit skelet van voorge spannen gewapend beton maakte het on mogelijk dat de schoren, stutten en trek- balken die in vorige eeuwen aangebracht waren om te beletten dat de vieringsruim te te ineengedrukt werd, weer verwijderd konden worden. Vanzelfsprekend zijn de pijlers na vervanging weer bekleed met natuursteen van dezelfde kwaliteit en het zelfde profiel als bij de oude pijlers. Bij witte muurvlakken kregen alle gepro fileerde elementen onderdelen van het constructieve systeem, nu kleuren in ver schillende tinten lichtgrijs. In 1885 kon Ten Kate nog schrijven: Zoolang de klare zon mag schijnen, Bestraalt ze uw kruin, Getemperd door uw loofgordijnen Tot licht en bruin Een gloor van onderschepten luister. Maar de restaurateurs ervoeren de tegen stelling van lichte muurvlakken en oker- kleurig lijstwerk als duf, mat en goor. Of dat de gotiek niet eigen is, zoals tijdens de Gerrit Krol schreef de roman: „Een Fries huilt niet", die in zijn al omvangrijke oeuvre beslist een hoogtepunt betekent. De schrijver staat weer in het middelpunt. Vanuit die positie beschouwt hij dewereld, zijn vrouwYvonne,en vooral zichzelf. door T. van Deel Vergelijkingen zijn een cen traal vormgevingsprincipe in het werk van Gerrit Krol. Zijn nieuwe roman „Een Fries huilt niet" bevat er ook weer heel wat. „Kraaien hebben hetzelf de", „Precies zo werkt een half geleider", „Haar huissleutel ben ik", „Ik ben als water", „Een isolator ben je". Er zou den met gemak tientallen van zulke duidelijke voorbeelden te geven zijn. Alleen al de functies die de hoofdfi guur, Robert Roffel, zichzelf toekent vormen een illustratieve reeks: machi nist, scheepstimmerman, verkenner, agent van de CIA, vlag, scharnier, propje, een weg, een duin, kantoorbe diende, informaticus etc. De vorm van de roman geeft ook alle aanleiding tot vergelijken. Zoals veel mensen, geluk kig, weten bestaan de boeken van Ger rit Krol uit honderden korte tekstfrag menten soms van maar éen regel die in een boeiende en luchtige samen hang zijn gezet. Het verhaal, in de betekenis die een traditionele roman daaraan hecht, is ondergeschikt ge maakt aan overpeinzingen van de hoofdfiguur. Zo kan Krol heel snel de ene gedachte laten volgen op de ande re, de regel wit tussen de stukjes tekst bezorgt hem een unieke wendbaarheid en lezers een verrukt gevoel van span ning. De parallel-schakeling van zoveel stuk jes is er in zekere zin de zichtbare uitdrukking van dat Krol steeds het zelfde op aldoor andere manleren wil zeggen. Het zijn kringen die hij be schrijft om een middelpunt heen. In deze „methode" is hij, sinds „Het ge millimeterde hoofd" (1967), enorm ge groeid. Ik heb tot dusver zijn roman „De chauffeur verveelt zich" (1973; zo juist herdrukt) het hoogtepunt gevon den. Het proza dat daarna kwam hoe voortreffelijk ook bereikte niet de afgewogenheid van „De chauffeur". Soms viel het teveel naar de essayisti sche kant uit, waardoor het te zwaar werd. („In dienst van de Koninklijke") soms kreeg het verhaal nogal de over hand, waardoor meer diepgang wense lijk leek („De weg naar Sacramento"). De nieuwe Krol, „Een Fries huilt niet", staat minstens op het niveau van „De chauffeur". Ik vind het zelfs -een veel beter boek nog, want geconcentreerder en, vooral, aangrijpender. Niet eerder ben ik bij Krol een schokkende vraag, in het wit gezet, tegengekomen als: „Is er leven op aarde?" Of: „Als atomen in een kristal, zo denk ik dat wij in de wereld aan de telefoon staan. Met een geweldige snelheid trillen ze tegen el kaar, maar ze raken elkaar niet". Gewoontegetrouw geeft Krol, in de ro man zelf. op een paar plaatsen een samenvatting. „Dit boek gaat geheel over de hoofdpersoon. Het behandelt zijn verhouding met de mooie, maar onbetrouwbare Yvonne en zijn ideeën daarover". Dit is waar, hoewel het er staat als een parodie op een flaptekst. Dit is Krols manier van ernstig zijn. Zodra hij cliché's gebruikt, of een beet je archaïsch van taal wordt, kan men er zeker van zijn dat het hem ernst is. Een andere samenvatting luidt: „U hebt, als u alles gelezen hebt, wel begrepen dat het geen weg is die ik beschrijf, maar een grondgebied, een stramien, een zinkstuk". Regel wit. „Een zink- stuk genaamd Yvonne". Robert Roffel is. in feite, schrijver. „Ik ben, met veel kunst- en vliegwerk, af wezig" zegt hij, en:„Ik ben blij dat ik er niet bij ben, ik beschrijf het alleen maar". Wat Roffel het liefste doet is nadenken over zijn functie in de we reld, over het systeem dat ten grond slag ligt aan de omgang van mensen met elkaar, aan hoe je stilzittend je bewegen moet, niet géstoord door anderen in de richting die je gaat. Alleen gestuurd door het boek: „Dit boek is de kracht die mijn leven be stuurt". Yvonne is dan wel te beschou wen als een soort Muze; zonder haar, of liever: zonder waar-zij-voor-staat ver sombert Roffel. Hij heeft een groot verlangen naar gemeenschap, maar een niet minder groot verlangen naar volstrekt isolement. Met Yvonne zijn die belde polen verenigbaar: .Afstand. Dat is 't wat ons bijeenhoudt, Yvonne en mij". Het zet hem aan tot zijn gehei me schrijfwerk. „Een Fries huilt niet" zei zijn moeder vroeger en sindsdien is Roffel iemand die een harde vorm kiest voor het overweldigend zachte dat in hem is. Vandaar dat psychische processen zo vaak een vergelijking meekrijgen uit de fysische wereld. Die wordt, daar door. onverwacht emotionerend. Ik ken geen auteur die zo zou kunnen schrijven over een elektron: „Als een cimbaal die jaar in jaar uit klinkt zon der te worden aangeslagen of gebruikt, zo zingt elk elektron in de bocht zijn deun, jaar in jaar uit". Over eenzaam heid en leegte gesproken... In zijn meer beschrijvende gedeelten, wanneer Rof fel met vrouwen uit is, of de wereld rondreist, blijkt hoe goed Krol de kunst verstaat om met een minimum aan woorden sentimenten te doen op- vlagen. „Het strand zoals dat, naar de horizon, smaller wordt, en witter. Het einde der wereld. Zoals je langs het strand loopt". „Ik hoop dat men mijn subtiliteiten wil bewonderen en zich verbaast over de schoonheid ervan. Helaas, Je kunt ze niet samenvatten en uitleggen kun je ze ook niet. Voor het onderwijs zijn ze te licht en voor een samenvatting zijn ze te zwaar. Probeer het maar". Ik zal het niet doen. „Een Fries huilt niet", éen bladzij ervan, zegt genoeg. Gerrit Krol. Een Fries huilt niet. Am sterdam, Querido, 1980 132 bis. 21,50 verantwoording beweerd werd, valt nog te bezien. De oude kleurtegenstelling articu leerde de constructieve functies. Ook een veronderstelling dat door de lichtgrijze tonen de glans en schittering van weleer weer teruggebracht zijn lijkt nogal sug gestief, temeer daar de decoratieve gewel fschilderingen die weer in het zicht ge bracht zijn, niet helemaal passend in het beeld genoemd worden. De restauratie is ruim twintig Jaar geleden begonnen toen nog maar heel schuchter bezwaren wer den geuit tegen al te creatieve of historise rende restauraties. Het kan niet ontkend worden dat de Nieuwe Kerk netjes is gerestaureerd en dat een eenheid van allu re is geschapen, maar het ls wel merk waardig dat in de verantwoording de hele geschiedenis (ook de 19de eeuwse) te ge makkelijk wordt weggewuifd, terwijl met hetzelfde gemak nieuwe pseudo-histori- sche elementen zijn toegevoegd. Zerken vloer Er zijn meer historiserende aspecten aan de restauratie: esthetische nep die nu wel licht fraai wordt gevonden, maar die men over een halve eeuw misschien foeile lijk vindt. De namaak zerkenvloer van hardsteen en Namense steen die een varië rende oppervlaktebewerking ontving, op dat ze zich even levendig zouden voordoen als een echte zerkenvloer. ziet er stellig fraai uit, maar blijft natuurlijk bedrog. Daar tegenover is het weer verbazingwek kend dat de architecten er alle moeite voor gedaan hebben om het neogotische portaal tegen de dwarsbeukgevel te mo gen slopen. Het is een aardige entrée die zich goed voegt in het geheel en als toe voeging toch herkenbaar blijft. Gelukkig bleef de Rijkscommissie voor de Monu- mentzorg staan op handhaving van deze aanbouw. Zo hebben de architecten imita ties nu eens toegepast en dan weer afge wezen. Rondom de hele kerk is de situatie flink opgeruimd. De winkels aan de zijde van de Nieuwezijds werden gerestaureerd, maar het Ministerie dat tussen de dwars beuk en het koor aan de Dam-zljde stond werd gesloopt en vervangen door een forse ontvangstruimte van lichtkleurige kalk steen. Het bezit overwegend historische detailleringen, maar kreeg opvallend ma gere kapellen. De later toegevoegde ver dieping van het Diaconiegebouw aan de Gravenstraat werd gesloopt en daarmee heeft deze classisclstlsche aanbouw zeker gewonnen. Ook de winkeltjes die de hoe ken van de kapellen vullen voegen zich uitstekend ln het ruimtelijk complex, evenals de toevoegingen van kerkmees terkamers aan de Mozes- en Aflronstraat. Maar ook hier kan men zich afvragen of het niet ln wat eerlijker en minder hlstori- scher vormen had kunnen gebeuren. Bij het vervangen van het Ministerie en het verlagen van het Diaconiegebouw heeft men zich bij de restauratie vooral laten lelden door het Idee om de gedeelteljk dichtgezette vensters van de zijkapellen weer verder te kunnen openen en om tevens enkele voorheen gesloopte steun beren weer op te kunnen metselen. Van de bebouwingsrlng rondom de kerk ls vrijwel niets met rust gelaten en de kerk zelf ontving aan de buitenzijde de verloren gegane detaillering terug: balustrades, pi nakels en steunbeer-afdekkingen. Voor een optimaal gebruik van de ker kruimte moesten er goede verwarming»-, verlichtlngs- en geluidsinstallaties aange bracht worden. Men monteerde eenvoudi ge verlichtlngscylinders die licht naar alle zijden verspreiden. Maar er werden tevens kaarsenkronen naar 17de eeuws model gemaakt en volgens hervonden gegevens herplaatst om tijdens hoogtijdagen ge bruikt te kunnen worden. Een verwar ming onder het grootste deel van de lmita- tie-zerkenvloer zal de temperatuur op een constant, aangenaam niveau houden zon der het orgel schade te zullen doen. Onder extreme omstandigheden zal men enige luchtverwarming kunnen toevoegen. Het 17de eeuwse eikenhouten meubilair moest ingrijpend gerestaureerd worden: de herenbanken, maar ook de magnifieke kansel die Albert Vinckebrinck met zijn gezellen na de grote brand sneed. Het door Johannes Lutma van geel koper gegoten koorhek werd eveneens opgeknapt. De oplevering van de restauratie van het gro te orgel (midden 17de eeuw door Johann Schonat met een kast naar ontwerp van Jacob van Campen) zal nog een jaar op zich laten wachten. Slechts enkele weken voor de Inhuldiging van de nieuwe vorst ls de restauratie van de Nieuwe Kerk gereedgekomen. Het ls een werk geweest dat ln constructieve, maar ook in esthetische en historische zin een groot aantal problemen opwierp. Bo vendien moest het gebouw gaan voldoen aan de eisen van een hernieuwd gebruik. Historische regeneratie houdt vrijwel al tijd een zekere aanpassing in die met de geschiedkundige gevens kan strijden. Hoewel men bewondering moet hebben voor het totale restauratieconcept dat de allure van het gebouw gerespecteerd heeft, mag men toch teleurgesteld zijn dat enkele aanpassingen in een niet noodza kelijk en daardoor vals archaïsme zijn verwezenlijkt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 23