Roep om specialist in diergeneeskunde Rund Een heerlijk of een heuglijk feest [SOCIAAL BERECHT! ZATERDAG 5 APRIL 1980 TROUW/KWARTET 15 i BINNENLAND! egin< Er is iets mis in de dierenartsenijWaar de theoretische opleiding aan de diergeneeskundige faculteit in Utrecht tot de beste ter wereld behoort, is de praktijk de laatste maanden het doelwit van vinnige kritiek. Dierenartsen beschuldigen elkaar over en weer van broodnijd, gerommel met tarieven en onkunde aan de operatietafel. Veel van die kritiek is terug te voeren tot de nuchtere constatering dat een beginnend dierenarts bij lange na niet in staat is om de diergeneeskunde in zijn volle omvang uit te oefenen. trijdin ikeiijk lur va mstei '33. door Willem Sohrama Onlangs nog joeg de Zoetermeerse dieren arts drs. G. J. A. Schuil dé kat in de gordijnen door in het blad „Bees tenspul" het volgende voor zijn rekening te ne men. Een pas afgestu deerde dierenarts, zo zei hij, is op het gebied van de kleine huisdieren nog geen knip voor z'n neus waard. Hij weet nog niets van opereren en evenzeer ontbreekt het hem aan voldoende kennis omtrent medicij nen en bedrijfsvoering. Op die manier, zo ver volgde hij, zijn al heel wat huisdieren op de operatietafel gesneu veld. Ook heerst er volgens Schuil een moordende concurrentie onder dierenartsen. „Opera- ■tles die ze nog nooit hebben yverricht geven ze niet uit han den uit angst dat de klant dan voorgoed bij die andere dok ter blijft. Er wordt bij het le ven gesjoemeld met prijzen voor consulten en behande ling. Soms worden operaties rekening gebracht die nooit j|Jn verricht. Weten de patiën- é'n veel?". De Koninklijke Haatschapplj der Diergenees- kïmde, die hier de helpende hand zou kunnen bieden, is in de ogen van Schuil „een fut loos en machteloos apparaat waar de dierenartsen in de praktijk niets aan hebben". Voorwaar een hele mond vol. Maar ook hier geldt: waar rook is. is vuur. De kern van Schuils kritiek Ls dat de prak tijkopleiding van dierenart sen nauwelijks aansluit op de bestaande behoefte. Met het toenemen van de welvaart is de diergeneeskundige zorg in de naoorlogse jaren sterk uit gegroeid in de richting van het kleine huisdier, terwijl de Utrechtse faculteit nog steeds in hoofdzaak „veeartsen" afle vert. Tegenover twaalf weken praktijk met vee staan slechts vier weken met kleine huisdie ren. En de kritiek daarop wordt door menige vakbroe der gedeeld. Smalle basis De zorg voor het vee mag dan van oudsher een sterk econo misch belang in zich dragen, de aanwezigheid van ruim een miljoen honden en nagenoeg eenzelfde aantal katten in Ne derland om nog maar te zwijgen over vogels, cavia's, marmotten, schildpadden en wat dies meer zij vraagt intussen minstens evenveel aandacht en zeer zeker een andere benadering. Al eerder heeft zich onder de Utrechtse studenten een stroming losge weekt die moeite had met die volstrekt tegenstrijdige toe komstige taakopvatting: enerzijds de economische be langen dienen van de eiwit- producerende boer en ander zijds begrip opbrengen voor de dame in de stad die haar zieke hondje niet wil missen. Dat zijn twee verschillende gevoelswaarden die elk een ei gen beroepsmentaliteit vragen. De praktijkopleiding voor kleine huisdieren komt door gaans neer op twee weken po likliniek, een week stalverple- ging en een week operatieka mer (waarin dan maar afge wacht moet worden of zich interessante gevallen aandie nen). Een smalle basis, die overigens ook aan de faculteit niet wordt betwist. Er liggen nu plannen op tafel om de vier weken praktijk uit te breiden tot zes, maar dan nog blijft het zeer de vraag of een begin nend dierenarts in staat is om zich van zijn veel omvattende taak naar behoren te kwijten. Een onmogelijke zaak, vindt drs. K. van Muiswinkel, direc teur van de Stichting Dieren kliniek Emmeloord. Van Muiswinkel zaagt hethout graag wat dunner dan Schuil, maar de kern van diens ver haal onderschrijft hij volledig. Hij behoort tot de weinigen in Nederland die de noodzaak van gespecialiseerde dierge neeskunde dagelijks in de praktijk ziet aangetoond. In de Emmeloordse kliniek wer ken vijf specialisten die zich met behulp van zeer kostbare en geavanceerde apparatuur bezighouden met chirurgie, gynaecologie en röntgendiag- nostiek bij recreatiepaarden en kleine huisdieren. In de kliniek van Van Muis winkel is die schelding al lang gemaakt, al vraagt dat wel zijn tol. De stichting sloot vo rig Jaar de boeken af met een aanzienlijk nadelig saldo voornamelijk veroorzaakt door het feit dat een tweede lijns diergeneeskundige zorg op dit niveau nog niet erkend is. Ook de kliniek in Emme loord door zijn specialisti sche opzet uniek in Nederland moet zich staande houden in de wirwar van tarieven die her en der in deze branche worden berekend. ■Tanhi-w»! Van Muiswinkel spreekt van een janboel. „De tariefsop- bouw deugt niet, en dat is historisch zo gegroeid. Ze zijn veelal gebaseerd op medicij nen, waar dik aan wordt ver diend. ook al door de malafide handel in antibiotica. Ze zou den eigenlijk gebaseerd moe ten zijn op verrichtingen. Maar dan kom je op het punt dat niet wordt ingezien dat kleine huisdiergeneeskunde veel arbeidsintensiever is. Een keizerssnede bij een koe kost zo'n driehonderd gulden, maar daar krijg Je tenslotte een kalf voor terug. Bij een hond is die ingreep veel moei lijker. Die zou dus minimaal hetzelfde moeten kosten, maar het tarief is lager. Daar wringt de schoen: voor een praktiserende veéarts was het kleine huisdier vroeger altijd een sigarencent, maar nu is het een wezenlijk onderdeel van het vak geworden. Maar Hond met drievoudige bekkenbreuk in de Dierenkliniek Emmeloord: tweedelijns diergeneeskunde, maar niet erkend. intussen is de zaak zo scheef gegroeid dat voor een entstof, die inkoop pakweg een tientje kost, in bepaalde gevallen grif zestig gulden wordt berekend terwijl de verrichtingen juist zwaar onderbetaald zijn". Verzekering; Vandaar dat Van Muiswinkel voorop loopt in de groeiende schare van collegae, die een goed functionerende tweede lijns diergeneeskunde en daarmee een geheel andere or ganisatie van het vak nu maar eens geïnstitutionali seerd willen zien. Een eerste vereiste daartoe is een splitr sing ook in studierichting tussen nuts- en recreatie- dieren. Zijn pleidooi beoogt vervol gens in wezen een gelijkscha keling met de menselijke ge zondheidszorg. Daar vinden we vanouds de huisarts bezig in de eerste lijn, met zijn eigen deskundigheid en routinehan delingen (lees: de gebruikelij ke dierenartsenpraktijk). In de tweede lijn vinden we ver volgens de specialisten, veelal werkzaam in regionale en al gemene ziekenhuizen (lees: er kende dierenklinieken met er kende specialisten). Tot nu toe ls er alleen „Utrecht", dat weliswaar als een academisch ziekenhuis fungeert, maar lang niet voor iedereen. Zeker voor acute gevallen zijn de wachttijden er doorgaans veel te lang, en sinds kort zijn de normen voor toelating nog sterker gericht op behoefte aan onderzoek. De ongetwijfeld hogere kos ten, die deze opzet met zich brengt, zouden moeten wor den gedekt door een ziekte kostenverzekering (de plan nen daartoe zijn al eerder in deze krant beschreven). Misleidend Zo en niet anders stelt Van Muiswinkel zich de toe komstige beroepsstructuur voor, wil die aan de sterk ver anderde situatie blijven be antwoorden. Nu dragen die renklinieken meestal een mis leidende naam, vindt hij. Ach ter de soms fraaie gevels wordt veelal niet geleverd wat het publiek ervan verwacht. „Neem alleen maar de rönt- gendiagnostiek. Met minder volwaardige apparatuur en kennis is een volwaardige di agnose niet mogelijk. Om nog maar te zwijgen over de geva ren die het ondeskundig om gaan met röntgenapparatuur met zich meebrengt". De ideeën van Van Muiswin kel beginnen geleidelijk ter rein te winnen. BIJ de facul teit, maar langzaam maar ze ker ook bij de Koninklijke Maatschappij der Diergenees kunde. Van Muiswinkel dicht dit apparaat laksheid toe en het komt volgens hem door gebrek aan durf dat de KNMD nog steeds geen raad voor de specialisatie in het leven heeft geroepen, die te zijner tijd die tweede lijn moet gaan er kennen. „Maar het is natuurlijk ook een taak van de overheid, die mogelijkheden moet geven om de diergeneeskunde in zijn totale breedte naar een hoger niveau te tillen. We hebben klinieken van wereldniveau in Utrecht, waar ze binnenshuis hun specialisten al klaar heb ben. Maar die kunnen hun vak alleen aan de faculteit zelf be oefenen. Daarbuiten moeten ze weer terugvallen op de die renartsenpraktijk. Vaak een teleurstelling voor de persoon in kwestie, om nog maar niet te spreken van verspilling van geld en energie die de gemeen schap aan hem heeft besteed tijdens zijn specialistische op leiding". Rrnnrinijri En de broodnijd, hoe zit het daarmee? Van Muiswinkel: „Dat zal allemaal best wel meevallen als de artsen in de eerste lijn maar zeker weten dat hun patiënt weer uit die tweede lijn terugkomt. Die en tingen. castraties en consul ten. dat verdient best leuk. Die garanderen een goed in komen waar iedereen geluk kig mee is. Die broodnijd zal verdwijnen als er erkende tweedelijns Instituten komen met daarin erkende specialis ten. Zo werkt het Immers ook in de menselijke gezondheids zorg, en daar is dat al lang geen punt van discussie meer". door Huub Elzerman ling imes)|jl .De kastelein keek zijn vrouw boos aan. „Gezakt!" -riep hij. „Ben je weer gezakt? Je weet toch hoe we er ♦voorstaan. Straks gooit de gemeente het café dicht. 'En wat moeten we dan?" De vrouw hapte woedend naar adem. „Rund," krijste ze. „Wil jij mij verwijten dat ik ben gezakt? Hoe haal je het in je hoofd. Ik ben naar dat examen gegaan, omdat je zelf al twee keer bent gezakt. Als jij niet zo stom was. dan zou ik niet."Zij maakte haar zin niet af en stoof de Jltamer uit. De deursloeg ze met een daverende klap Sachterzich dicht. '>pe kastelein bleef wat hulpeloos achter. Hij was nu echt nijdig. Niet alleen op zijn vrouw, maar ook op zichzelf. Achteraf begreep hij best dat het niet slim was om tegen zijn echtgenote een verongelijkt toontje aan te slaan, omdat ze gezakt van het examen thuiskwam. In het dorp. waar hij woonde, exploiteerde de kastelein samen met zijn vrouw een dat hen een redelijk belegde boterham feverde. Een probleem was echter dat noch hij, noch zijn vrouw beschikte over een horeca-dlploma, het zogeheten diploma „café en aanverwant" en zonder zo'n diploma krijg je nu eenmaal geen vergunning om een café te exploiteren. De kastelein wist dat overigens heel goed. want hij had van het gemeentebestuur al menige aanschrijving ontvangen, waarin hem werd gewezen op de verplichting om de Drankwet na te leven. Of hij er maar voor wilde zorgen dat hij in het bezit kwam fan het vereiste diploma. De kastelein beschikte helaas niet over een studiehoofd. Hij deed twee keer een poging om het boreca-diploma te halen en hij was twee keer gezakt. Omdat het wel duidelijk was dat hij er op lcorte temijn niet in zou slagen om de benodigde wets- en warenkennis in zijn hoofd te stampen, besloot de kastelein een beroep te doen op de studiezin van zijn vrouw. Het ging er immers om dat er iemand in de zaak moest komen, die over de benodigde papieren beschikte en wanneer zijn vrouw het diploma zou halen dan was hij uit de problemen. Dat liep dus fout af. Ook voor de vrouw van de kastelein was het horeca-diplbma te hoog gegrepen zij zakte. De toestand werd nijpend. De gemeente stuurde een brief, waarin de kastelein vfcrd aangezegd dat hij nog één kans zou krijgen. Indien hij of zijn vrouw opnieuw zou zakken, dan zou hem definitief geen vergunning worden verleend. De kastelein besefte dat hij meteen nieuwe inschrijving voorde horeca-cursus groot risico liep en in paniek klampte hij zijn kennissen en bekenden aan. Wie kon hem helpen aan een Werknemer, die over de vereiste papieren beschikte? Hij had geluk. In het dorp woonde een vrouw het was zowaar een kasteleinsdochter die enige jarer na haar huwelijk was begonnen aan de cursus voor i£t diploma „café en aanverwant". Een directe 1 oeling had ze er niet mee. ze wilde van het üploma gebruik maken wanneer dat van pas wam. hpt. bedi yW'Pl „Dat komt uitstekend van pas," sprak de kastelein enthousiast, toen hij haar had opgespoord. „Ik bied u een redelijk loon en een arbeidscontract voor onbepaalde tijd aan." „Akkoord." antwoordde de kasteleinsdochter, tot zijn opluchting. Zeven maanden lang tapte de kasteleinsdochter het ene glaasje bier na het andere. Toen gebeurde ei iets waarop de kastelein niet meer op had durven hopen. Zijn vrouw slaagde voor het horeca-vakdiploma. Hoewel de feestvreugde ietwat werd getemperd door het besef dat hiermee definitief was bewezen dat hij intellectueel boven zijn stand was getrouwd, kwam dit bericht voorde kastelein net op tijd. Hij had zijn hulp weliswaar met veel enthousiasme binnengehaald, maar achteraf was gebleken dat het aantrekken van een werkkracht voor hele dagen tamelijk duur was. té duur eigenlijk. En met een zucht van verlichting knikkerde hij haar pardoes op straat. Het was ondankbaar, harteloos zelfs, maar de kastelein was in een benarde financiële situatie geraakt en hij wilde koste wat kost voorkomen dat zijn zaak te gronde zou gaan. De kasteleinsdochter, die uiteraard wist hoe de zaak er financieel voorstond, kon voor de hardvochtige houding van haar werkgever dan ook begrip opbrengen. Ze verzette zich niet tegen het ontslag. Nu moet daar direct aan worden toegevoegd, dat ze als pleister op de wonde een WW-uitkering kreeg Dus zo héél erg was het nu ook weer niet. Dat veranderde toen na een half jaar de WW-uitkering. zoals gebruikelijk, werd stopgezet. Ze was uitgetrokken voor de WW. zoals dat heet. Ze stapte naar de gemeentelijke sociale dienst. „Heb ik nu recht op een uitkering krachtens de Wet Werkloosheidsvoorziening?" vroeg ze. „Dat hangt er vanaf," antwoordde de ambtenaar. „Een gehuwde vrouw, die na zes maanden nog werkloos is, komt niet in aanmerking voor een WWV-uitkering, tenzij zij kostwinster is. U wordt dan als kostwinster beschouwd als uw man niet meer dan één en een kwart maal het minimumloon verdient en als uw loon 25 procent of meer bedraagt van zijn inkomen. Ligt zijn inkomen wat hoger dan moet u minstens de helft verdienen en wanneer uw man anderhalf keer het minimumloon verdient dan moet uw inkomens ten minste 75 procent van dat van hem zijn." Het duurde even voordat zij dat had verwerkt, maar toen klaarde haar gezicht op. „Dat is dan geregeld wij voldoen aan die voorwaarden." Dat klopte, maar het betekende niet dat zij een WWV-uitkering kreeg. Wat was er misgegaan? De ambtenaar vroeg zich af of iemand die pas zeven maanden heeft gewerkt als kostwinster kan worden aangeduid en hij sloeg er de voorschriften eens op na. In die voorschriften werd gesproken over de kostwinster, die een arbeidsinkomen „pleegt te verdienen" dat tenminste 25 procent van het inkomen van de man bedraagt. Wat betekende in dit verband „pleegt te verdienen" vroeg de ambtenaar zich af en hij puzzelde verder. Toen hij de oplossing had gevonden, ging het volgende briefje de deur uit: „U kunt niet als kostwinster worden aangemerkt, omdat u niet voldoet aan het begrip „plegen te verdienen." Dat begrip houdt in, dat het inkomen, dat u verdiende in het jaar dat aan uw werkloosheid vooraf ging wordt vergeleken met het inkomen van uw man. Een zekere continuïteit in het verrichten van werkzaamheden is dus nodig. Nu u slechts zeven maanden hebt gewerkt is van de vereiste continuïteit (een jaar) geen sprake." De kasteleinsdochter ging verontwaardigd in beroep. „Dat is spijkers zoeken op laag water zoeken." riep ze kwaad. Maar het mocht niet baten. Noch de Raad van Beroep, noch de Centrale Raad van Beroep wilde haar gelijk geven. De centrale raad wilde wel erkennen dat de continuïteit, die uit het bergrip .plegen te verdienen' spreekt, ook wel in zeven maanden ls te bereiken „Maar," zo oordeelde de centrale raad, „dan moet uit de verdere omstandigheden wèl af te leiden zijn dat er sprake is van een duurzame deelneming aan het arbeidsproces." Tot grote schrik van de kasteleinsdochter concludeerde de raad vervolgens dat er van die duurzame deelneming aan het arbeidsproces geen sprake was. Zij was immers pas gaan werken na grote aandrang van de kastelein en pas anderhalf jaar na haar ontslag accepteerde ze weer een part-time baantje. Zo verloor de kasteleinsdochter op het nippertje toch nog haar recht op een WWV-uitkering Woorden künnen muurvast in je geheugen zitten; Indien ik daar van al niet overtuigd geweest was zou ik beslist tot beter in zicht gekomen zijn nadat ik twee weken geleden over een oud 'kro ningslied' schreef. De eerste twee regels en de wijs kende ik nog, de rest was voor mij wat mistig geworden. Voor heel wat lezers blijkt mijn opmerking het startsein geweest te zijn voor een grondig onderzoek van hun ge heugen, hun boekenkast of hun oude paperassen. Sommigen die er niet uit kwamen belden een familielid of een kennis en dat alles resulteerde in meer dan vijftig brieven waarin de tekst van het lied geheel of gedeelte lijk (zover de herinnering het toelietwerd opgenomen. Het lied bleek eenvoudiger te achterhalen dan ik meende: heel wat lezers diepten het op uit verschillende drukken van de bekende bundel 'Kun je nog zin gen, zing dan mee'. Bij nauwkeu rige lezing van wat ik toegezon den kreeg bleek me al spoedig een vreemd verschil: sommigen schreven in de derde regel van het eerste couplet: ons heuglijk Feestanderen hiel den het bij ons heerlijk FeestRa ra. hoe kan dat? Een onderzoek voerde me naar wat ik de oertekst zou willen noemen: die in de in 1898 uitge geven bundel 'Liederen voor het Kroningsfeest'. In die bundel werd het door de 'Vereeniging tot Verbetering van den Volks zang' bekroonde lied opgenomen als nummer één. nota bene vóór het Wilhelmus (dat toen nog veel minder 'in' was dan nu!). En zie: die oudste uitgave vermeldt in de derde regel heerlijk Feesten die woorden vind Je ook in de uitgaven van 1903 en 1906 van het bekende 'Neder- landsche Volksliederenboek' en in het officiële gedenkboek dat in 1898 uitkwam Ik heb de in druk dat het spoedig daarna ver keerd gegaan is: in verschillende drukken van 'Kun Je nog zin gen (ook In speciale Oranje uitgaven van die bundel) kwam heuglijk Feestte staan. Een treffend voorbeeld hoe de tijd aan een tekst kan knagen No. 1. Kroningslied. Bekroond door de Verccnujing lol Verbetering i'ün Jen Vnlkunng. Woorüen ran F. J. Haverkamp. Mtuii-k van J. A 8ciioi.tr. Opgewekt. s 5 *5 M *2 3 4 3 1*1 15 -N4- 1H 1. Wees be - gruet mot Ju - l»cl - to - non, Weea ge - 2. 'tVast ver-bond la thans go - slo ton, Tus-achen 3. Voor Uw* schop-ter tal van ja - ren. Too-ver- 7 1 4 '3 0 5-511-2 34 Zo begon de enig-juiste tekst in de bundel van 1898. Zoals gezegd: heel wat lezers zijn er intens mee bezig geweest. Een paar citaten uit brieven: 'Ik had net moeizaam twee coupletten uit m'n herinnering opgediept toen ik de volledige tekst vond' 'Toen ik klein was-zong mijn moeder het vaak Eerst wist ik maar één couplet, maar van nacht schoot me ineens ook het tweede te binnen' 'Als 88-jari- ge kan ik het nog opdreunen' 'Laat ik nu toch mijn versjes schrift gevonden hebben van toen ik elf was. dat is nu 57 jaar geleden' Toen ik het ging zin gen kwam het geheel In mijn herinnering terug' 'Je blijft er dan toch over doordenken en in de keuken een potje roerend, wist ik het tóch opeens' 'Na het lezen schoot het mij onmid dellijk te binnen. Ik heb het mijn moeder, die vier jaar ouder ls dan koningin Juliana, wel eens horen zingen.' In veel gevallen voerde de herinnering terug naar de schooltijd, naar de grote Oranjefeesten uit 1923, 1933 en 1938 en dat vooral naar het zingen vroeger in het ouderlijk huis. Lang niet iedereen is enthousi ast over het lied: iemand noemt het (terecht, vind ik) 'gezwollen', een ander meldt dat hij dan wel niet over Jubeltenen maar wel over 'gruweltonen' zong. weer een ander kan zich niet voorstel len dat kinderen nu zoiets 'Jube len' en een vierde raadt me aan het lied maar snel te vergeten. Er is zelfs iemand die er iets 'fascis tisch' in vindt, 'met dat Heil en die gestrekte handen'. Waaraan ik nog toevoeg dat Wilhelmina helemaal niet 'op der Nassau's troon' zat, dat is gewoon onzin! Tot slot volgt hier de 'oertekst', zoals die in de bundel van 1898 opgenomen is: Wees begroet met jubeltonen,/ Wees gezegend, groote dag,/ Komt ons heerlijk Feest nu kro- nenyOeurend loover, zonnelach!/ Orooten, kleinen. grijsheid. JeugdyAUen gloeit de borst van vreugd.'Juichend strekken wij de handen :/Heil U! ruischt door Hollands tuin/Heil U! jublen strand en duin!/Koningin. Ko ningin der Nederlanden! 't Vast verbond is thans geslo- ten/Tusschen Volk en Konin- gin./Laat ons stil het hoofd ont- blooten. Kind'ren van één huis- gezln!/Wilhelmina siert de kroongouden jonkheid stijgt ten troonyVastgeknoopt zijn deeélste banden /Heil U! wat be zwijken zal —/Hell U! onze trouw staat pal!/Koningin, koningin der Nederlanden! Voer uw schepter tal van Jaren./ Tooverstaf. die allen trekt/Rust gebiedt in 't woén der bareny Frisscher leven, vreugde wekt!/ Oroen'deolijftak van de vreé,/ Welvaart deel' haar schatten meé/VriJheid wone aan deze stranden. Heil U op der Nassau's troon! Heil U' zeegnc Ood Uw krooni/Konlngin. Koningin der Nederlanden'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 15