Sportblessures
'Ik kwam,
denk ik in
een kuiltje
terecht'
Je moet
niet te veel
willen in
één keer
rERDAG 5 APRIL 1980
Deze pagina werd samengesteld door
Haro Hielkema en Kees de Leeuw (tekst)
en Mare Terstroet (illustratie)
TROUW/KWARTET
13
ll&LL
Wie sport zegt, denkt
onvermijdelijk aan
blessures. Dat is niet
zo verwonderlijk, als
uit onderzoek blijkt
dat van de bijna vier
'miljoen
sportbeoefenaars er
jaarlijks zo'n half
miljoen geblesseerd
raken. Daarbij zitten
dan nog niet eens de
talloze mensen die
tnet trimmen en
joggen" (om dat
afschuwelijke woord
te gebruiken) hun
conditie proberen bij
te schaven en deze
poging bestraft zien
met enig letsel in
welke vorm dan ook.
Instellingen als de
Nederlandse
Sportfederatie en de
Hartstichting lijken
pas tevreden, als heel
Nederland
„beweegt", maar de
vraag dient zich aan
of al dat bewegen wel
zo gezond is, gelet op
het aantal
gekwetsten dat in het
weekeinde een
eerstehulppost
moeten bezoeken of
op maandag de
wachtkamers van de
huisartsen bevolkt.
Het oproepen tot
„bewegen" is één
ding, maar dan moet
er vanuit de
gezondheidszorg ook
wel worden gezorgd
voor een passende
opvang van de
stroom aan
(sport-)letsels. Ep
daar schort het nogal
aan. Het voorbeeld
van de man die zich
vanuit zijn luie stoel
met haast ware
doodsverachting op
de trimbaan stort en
bij het nemen van de
derde hindernis
getroffen wordt door
een hartinfarct mag
dan overtrokken
lijken, duidelijk is
wel dat de meeste
blessures ontstaan
door klungeligheid.
Veel ellende is te
voorkomen door een
goede voorbereiding
en het laten
onderzoeken van de
eigen lichamelijke
conditie.
U1J
M aff'
Dai
I haa
sch
Achter elkaar komen ze
binnen tijdens het spreek
uur van dokter Weidema.
De een strompelt met een
ie die het contact met
it ijs niet goed heeft
'Orstaan. De ander loopt
zo op het eerste gezicht
heel vief bij, ook al heeft ze
al maanden last van ka
potte enkels en knieën.
Sportkneusjes zijn het,
soms opgelopen door een
te zware belasting of een
verkeerde beweging, soms
het gevolg van verwaarlo
zing.
Er zijn echte fanatieke spor
ters bij, jonge voetballers of
volleybalsters, die al geruime
tijd met blessures rondsukke-
len en het eigenlijk wel zat
zijn dat ze in het weekeinde
alleen maar langs de lijn mo
gen toekijken. Er komen ook
vrouwen van middelbare leef
tijd, die op de huisvrouwen-
gymnastiek een enkel hebben
bezeerd of die op die ene dag
in honderd jaar dat er ijs op
de sloten lag op hun knieën
zijn gevallen. En er zitten ou
dere mannen, die ineens de
trimbaan hebben ontdekt en
dat al maanden aan hun spie
ren voelen of die zich met til
len of tennissen hebben gefor
ceerd en er als lamgeslagen
vogels bijlopen.
In de wachtkamer van het
sportmedisch adviescentrum
in Haarlem zit Frank van San-
'tcrti een beetje voor zich uit te
khlezen. Tweeëntwintig jaar
is hij, voetballer vanaf zijn
zesde en nooit iets geman
keerd. Het liep allemaal zo
lekker in de eerste klasse
KNVB bij de zondagama
teurs. Maar dit seizoen zit het
'm tegen. Midden in de com
petitie verstapte hij zich op
bet veld „Er was niemand
lii de buurt, ik kwam denk-ik
in een kuiltje terecht" en
kon een paar weken lang met
gescheurde enkelbanden in
het gips.
Het bleef echter niet bij een
paar weken, want amper was
het gips eraf of hij kreeg een
pijnlijk gevoel in zijn linker
bovenbeen. Rust houden
maar, totdat het in zijn rech
terbeen begon te zeuren. Weer
rust houden en masseren.
Toen Frank het idee kreeg dat
hij eindelijk weer de wei in.
kon, kwam de pijn links terug.
Óp aanraden van de clubmas
seur meldde hij zich op het
sportspreekuur. „Ze deden er
bij de club af en toe wat par-
iffine op, maar dat hielp niet.
,n maar voor dertig gulden
haar dokter Weidema mis
schien kan ik dat geld wel bij
de club verhalen."
Na een onderzoek op het
sportmedisch adviescentrum
werd Frank doorgestuurd
naar de fysiotherapeut, die
aan het centrum verbonden
is. De pijn verdween en afgelo
pen weekeinde kon Frank
weer spelen. De vreugde was
van korte duur, want na één
wedstrijd zit de ambitieuze
voetballer opnieuw in de
wachtkamer van dokter Wei
dema: „Ik heb nu rechts weer
last", vertelt hij de arts, die
rekkingsoefeningen voor
schrijft en hem nog eens naar
de fysiotherapeut verwijst."
Het gaat weg, als je je maar
goed aan de opdrachten
houdt", heeft Frank te horen
gekregen.
Hij „baalt" behoorlijk, zegt
hij. „Het kost me nog zeker
twee maanden. Twee-derde
van het seizoen loop ik mis. Ik
begin wel een beetje te twijfe
len, al ben ik blij dat er naar
gekeken wordt. Een huisarts
zou alleen rust voorschrijven:
dan weet je helemaal niet
waar je aan toe bent. Ik stort
me nu maar op m'n studie
economie en studeer daardoor
een stuk sneller dan ik ge
dacht had."
werd. Bestralingen wil ik niet
meer, dat is altijd schadelijk."
Tien minuten later komt Elke
weer naar buiten: toch maar
doorgaan met warmtebestra-
ling. „Het is precies hetzelfde
als een rode lamp, hebben ze
me gezegd. En verder ga ik
oefenen met gewrichten aan
mijn voeten. Ik moet alleen
wel een tijdje met de sport
stoppen, voorzichtig zijn met
mijn bewegingen. Volgens de
dokter is de doorbloeding in
mijn been niet goed. Na één
kuur krijg je soms een terug
slag en moet je het rustig aan
doen. Ook niet fietsen.
Ik heb dit seizoen al afge
schreven. Trouwens, als het
moest zou ik ook wel willen
stoppen. Daar moet je dan
maar mee leren leven; des
noods ga ik aan recreatie
sport doen. Maar ik wil dan
wel dat de pijn verdwijnt.
Trappen lopen kan ik bijna
Elke van Kampen (24) zit ook
in onzekerheid over het mo
ment waarop zij weer aan de
bal mag. Zij volleybalt, en op
hoog niveau ook. Het laatste
half jaar is ze echter niet meer
„aan serve" geweest. Beide
knieën en enkels zitten in de
vernieling als gevolg van het
vallen. „Ik heb nooit kniebe
schermers gebruikt.Een paar
jaar geleden werd je niet op de
noodzaak daarvan gewezen.
Nu zie je iedereen ingepakt,
hoe laag je ook speelt. Ik had
nooit last van m'n knieën, dus
schonk ik er ook geen aan
dacht aan. Maar ja, je hoeft
maar één keer pijn te krijgen
en je wordt wel wijzer. Dan
speel je hoog, veel trainen en
veel wedstrijden en elke keer
val je op dezelfde plek."
De huisarts van Elke zei dat
ze maar gewoon een tijdje
rust moest houden, dan zou
het wel weer overgaan. „Mid
den in de competitie wil je
natuurlijk dolgraag sporten,
zeker als je zo prestatie-ge-
richt bezig bent. Daarom ben
ik naar het sportspreekuur ge
gaan. Drie keer per week
kreeg ik warmtebestraling
(hydrotherapie) en dat tien
keer. Maar het heeft niet ge
holpen en nu zit ik hier weer.
Ik zou wel willen dat er een
foto van mijn knie gemaakt
niet. En als je voortdurend
met een pijnlijk gezicht rond
wandelt, is dat ook niet leuk
voor je gezin", zegt Elke, die
gedeeltelijk zichzelf de schuld
van haar blessure geeft.
„Maar in de club is nooit ver
teld wat je voor Je eigen li
chaam moet doen."
De vrouwen die nó haar op het
spreekuur verschijnen, zijn
zeker geen topsporters. De
ene is in januari op het ijs
gevallen en komt na vergeefse
bezoekjes aan de huisarts in
het sportmedisch adviescen
trum. Eén telefoontje naar de
specialist die aan het centrum
verbonden is, en de vrouw kan
maandag al in het ziekenhuis
komen. „Ze is een spoedge
val", vertelt de assistente van
dokter Weidema door de tele
foon. De andere vrouw is door
haar huisarts naar het sport
spreekuur gestuurd met een
gescheurde enkelband, opge
lopen tijdens een uurtje huis-
vrouwensport. „Ik heb er een
tijd lang mee doorgelopen,
voordat ik naar de dokter
ging. Nu zit ik hier: het moet
over. het duurt me te lang",
zegt ze en even later wordt ze
met een oefenprogramma
(een tas met conservenblik
ken aan haar voet optillen)
naar huis gestuurd.
Bij Ed Koning (53) gaat het
minder simpel. Hij heeft al
vijf jaar last van een tennis
arm, niet als gevolg van over
matig tennissen, maar door
het forceren van de spierbun
dels en het veronachtzamen
van de kwaal. „Het zou van
het cricketen kunnen komen
of van het tillen misschien.
Twee keer heb ik een spuit
gekregen, maar dat is geen
probaat middel. Injecties on
derdrukken de pijn, maar hel
pen je niet van de kwaal af. Je
denkt dan: ze kunnen me wat
en je blijft ermee doorlopen.
Nu ik dat meegemaakt heb,
weet ik wel beter. Ik zeg nu: ga
absoluut niet een tennisarm
verwaarlozen, want je bent de
klos. Je loopt er maanden
mee. Je moet alles links leren
doen: links autorijden, links
koken. Het lijkt zo eenvoudig,
maar daar zit je dan met een
blik tussen je knieën of een
flesje bier dat Je open wilt
maken. Dat zijn rotbewegin-
gen. Je leert nu ook Je hand in
je zak te houden om 'm vooral
niet te gebruiken."
Koning is een fervent sportbe
oefenaar. Voetballen en cric
ket doet hij nog steeds en ei
genlijk heeft hij nooit iets ge
had. „Je weet in het begin ook
niet wat je overkomt, als je er
zo bijloopt. Toch hou je er wat
van over, als je ziet hoeveel
gehandicapten er zijn en hoe
die door het leven gaan. Dan
denk je met zo'n zere arm: dat
moet ik toch ook kunnen",
zegt Koning. Hij is journalist.
Met één vinger moest hij de
typemachine te lijf, „maar
wat word je daar doodmoe
van! Ik heb geleerd dat het
iets gemakkelijker gaat als je
niet achter maar nóóst de ma
chine gaat zitten."
Een therapie met bestralin
gen en weer een injectie
(„Daar was ik eigenlijk op te
gen, maar ja hebben Ko
ning al een heel eind op de
goede weg geholpen. Hij is
voor het laatst op het spreek
uur en krijgt het advies mee
thuis oefeningen te doen: een
woordenboek vastpakken en
pols en elleboog heen en weer
draaien. „Er is geen kunst
aan", krijgt hij te horen, „Je
bent dan gericht je spieren
aan het versterken. Alleen als
je wat voelt, moet Je het wat
rustiger aan doen. Een beetje
spierpijn is niet erg."
„De therapie heb ik nu in ei
gen hand", concludeert Ko
ning. Wijzend op zijn rechter
arm zegt hij: „Dat spul heeft
zo'n tijd rust gehad, dat moet
weer wennen aan belasting.
Maar ik weet wel: als ik dat
oude plekje weer voel, ben ik
zó weer terug." Voorlopig
heeft hij een streep onder zijn
sportactivivteiten gezet. „Je
bent toch wel angstig dat het
nooit meer overgaat. Ander
zijds mis ik de sport wel. Vie
renveertig jaar heb ik gevoet
bald. Ik heb het altijd erg be
langrijk gevonden, psychisch
vooral omdat je na een druk
ke werkweek eens heel iets
anders doet."
Het toenemend aantal on
gelukken op velden, banen
en in zalen heeft ook voor
de sportgeneeskunde nog
al wat gevolgen gehad. In
het gunstigste geval sla
gen huisartsen, poliklinie
ken en eerstehulpposten
er nog wel in bij blessures
de eerste acute nood te le
nigen. Maar zijn de letsels
van een wat langere, hard
nekkiger aard, dan schiet,
deze opvang veelal tekort.
Iemand die ontzettend graag
voetbalt, volleybal speelt, ten
nist of zwemt en een blessure
heeft opgelopen aan been of
arm, is nauwelijks gebaat met
het advies van zijn huisarts
voorlopig maar eens drie
maanden rust te houden. Hij
wil sporten en als hij na die
gedwongen rustperiode van
zijn arts te horen krijgt dat er
niets meer aan te doen is en
hij beter met sport kan stop
pen, wordt de persoon in
kwestie er niet vrolijker op.
Van begeleiding en enige na
zorg is in zo'n geval geen spra
ke, terwijl daar toch behoefte
aan blijkt te bestaan.
Binnen de sportgeneeskunde
heeft men de laatste jaren
meer oog gekregen voor deze
problematiek. Want het aan
zetten tot bewegen en de men
sen sportminded maken is al
lemaal mooi en prachtig,
maar het is minder fraai hen
daarné met blessures en al in
de kou te laten staan. Van
daar de oprichting op parti
culier initiatief van sport-
medische adviescentra, waar
van er momenteel negentien
in Nederland zijn.
Eén van de oudste centra is in
Haarlem, waar dokter Cees
Weidema en Colli Kutsch Lo-
jenga (van huis uit lerares li
chamelijke opvoeding) samen
met een fysiotherapeut ruim
vijf Jaar geleden met hun pio
nierswerk begonnen.
Weidema. naast zijn werk als
bedrijfsarts bij de provinciale
geneeskundige dienst van
Noord-Holland op 'parttime-
basis aan het centrum verbon
den, is geen onbekende in de
wereld van de sport en de ge
neeskunde. Hij is clubarts van
de voetbalvereniging Haar
lem en van het honkbalteam
Nicols, en hij is bestuurslid
van de vereniging voor sport
geneeskunde. waaruit mag
blijken dat hij niet ondeskun
dig is op dit terrein.
Over belangstelling heeft men
niet te klagen, gelet op de
toeloop naar de spreekuren.
Eigenlijk kan men het werk
nauwelijks meer aan, zozeer
blijkt er en dat geldt voor
alle sportmedlsche adviescen
tra behoefte te zijn aan een
dergelijke voorziening. Het
wordt dan ook hoog tijd, vin
den beiden, dat de overheid
de sportgeneeskunde daad
werkelijk gaat steunen.
Ook al wordt men in Haarlem
geconfronteerd met mensen
die een acute blessure hebbei?
opgelopen, het merendeel van
de patiënten heeft te kampen
met een hardnekkig letsel, dat
maar niet weg wil gaan. „We
krijgen hier veelal de „misluk
kelingen". Mensen die al een
hele tijd last hebben van een
blessure en daarvoor al bij
hun hulsarts onder behande
ling zijn geweest", aldus Cees
kwestie van mentaliteit, waar
voorheen nogal op neergeke
ken werd, maar ik moet zeg
gen dat het steeds meer de
goede kant uitgaat, nu ook
huisartsen toch wel belang
hechten aan een dergelijke fi
losofie. Het „sporten doe je
voor je lol en als het niet kan,
kan het niet" wordt gelukkig
steeds minder als uitgang
spunt gehanteerd, want daar
zijn de mensen ook niet mee
geholpen".
Uit een recent onderzoek van
het Instituut voor sociale ge
neeskunde is komen vast te
staan dat jaarlijks veertien
Weidema. „Dat kan iemand
zijn die in georganiseerd ver
band voetbalt, maar ook ie
mand die zijn enkel heeft ver
stuikt op het ijs of bij gymnas
tiek voor huisvrouwen. Vaak
wordt tegen deze mensen ge
zegd, sport dan maar niet,
maar de gevolgen van een der
gelijk advies moet Je niet on
derschatten. Voor veel men
sen is het bedrijven van sport
een stuk van hun leven en dat
mag Je niet zomaar af
pakken".
Colli Kutsch Lojenga vult
aan: „Er zijn bossen trimmers
die het heerlijk vinden door
de duinen te lopen om weet ik
wat voor stress te kunnen
kwijtraken. Voor die meVisen
is het bezig zijn met hun eigen
lichaam iets essentieels, en
dat is ook ons uitgangspunt.
Vandaar dat we een andere
wijze van benaderen hebben
en proberen hen daarin terug
te brengen. Wil iemand voet
ballen, zorg er als hulpverle
ner dan voor dat hij dat ook
kan. Is dat absoluut onmoge
lijk, omdat zijn meniscus toch
te zwaar wordt belast, laat
hem dan in een andere sport
wat doen. Dat bedoelen wij
met begeleiding en nazorg".
Cees Weidema: „Het is een
procent van alle sportbeoefe
naars een blessure oploopt.
De meeste ongelukken komen
voor in de voetbalsport (54,9
procent) en bij volleybal (7,3
procent), terwijl tennis en
zwemmen een tamelijk laag
percentage ongevallen heb
ben (6,1 en 1,4 procent).
Deze cijfers zijn ook bekend
bij het behandelteam van het
sportmedisch adviescentrum
in Haarlem, maar dit brengt
dokter Weidema toch niet tot
de uitspraak dat sport onge
zond zou zijn. Integendeel,
sport is gezond, net als trim
men, zegt hij, maar het gaat
om zaken als belasting en be
lastbaarheid. „Je moet niet te
veel willen in één keer en te
grote sprongen maken. Loop
je een blessure op. dan bete
kent het dat je meer gedaan
hebt dan Je aankunt".
Bij het centrum in Haarlem
wordt vanuit drie disciplines
(fysiotherapie, lichamelijk op
voeding en geneeskunde),
daarbij gesteund door andere
specialismen, bekeken waar
de belasting de belastbaar
heid nadert. In overleg wordt
dan bepaald of iemand na een
meniscusoperatie nog wel in
staat is te voetballen of dat
het beter is dat hij een andere
tak van sport gaat beoefenen.
iCees Weldeman: „Wij streven
ernaar de theorie van de
j sportgeneeskunde te vertalen
'in het praktisch toepasbaar
maken voor de mensen, zodat
ze er ook daadwerkelijk iets
aan hebben. Je kunt via trai
ning iemands conditie gelei
delijk opvoeren tot een be
paalde top en er dan voor zor
gen dat die top gehandhaafd
wordt. Voor ledereen is er een
bepaalde grens en die is bij
benadering ook aan te geven.
Bijna eenderde van alle letsel
bestaat uit verzwikkingen,
verstuikingen of andere spier
blessures, waarbij vooral
knieën en enkels het moeten
ontgelden, en dan met name
in de voetbalsport. Toch heeft
dokter Weidema niet de in
druk dat dat te maken heeft
met een bepaalde spelverru-
wing. „Knieën en enkels zijn
nu eenmaal gewrichten die ge
woon erg worden belast"
Op de spreekuren in Haarlem
wordt men de laatste tijd ook
in toenemende mate gecon
fronteerd met mensen die een
zogeheten tennisarm hebben
opgelopen. Colli Kutsch Lo
jenga. „Dat is ook niet zo ver
wonderlijk, want tennis is een
echte volkssport aan het wor
den. Vooral veel ouderen
gaan tegenwoordig tennissen
en onder deze bevolkings
groep komt dan ook die'
tennisarm voor en is er sprake
van een opbloei in blessures.
Eigenlijk zouden ze elke week
moeten trainen en keurig les
moeten nemen, maar dat ge
beurt veelal niet. Het racket
wordt dan verkeerd gehan
teerd en de letsels die ze oplo
pen hebben ze aan zichzelf te
wijten".
Hoe dan ook, de mensen van
het sportmedisch adviescen
trum vinden zelf dat de sport
geneeskunde nog in de kin
derschoenen staat. „Er kan
veel meer aan preventie wor
den gedaan en het wordt hoog
tijd, dat de overheid financi
eel bijspringt, want door het
voorkomen van blessures, het
eerder verhelpen ervan en een
betere opvang bespaart men
de gezondheidszorg aan de
andere kant veel geld, dat ten
goede zou moeten komen aan
het ontwikkelen van de sport
geneeskunde.
Dat alles neemt niet weg, dat
volgens deskundigen op dit
terrein bijna driekwart van
alle blessures eenvoudig te
voorkomen is. mits men goede
kleding en goed schoeisel aan
trekt. zwachtels draagt, aan
een juiste „warming up" doet
en niet teveel van zichzelf
vergt. En zolang iemand niet
bereid is aan zulke eenvoudi
ge voorwaarden te voldoen,
blijft de kans op letsel groot
en zullen sport en ongevallen
wel bij elkaar horen.