)e krant, ook in
et ziekenhuis
Postbus
Op de Kipstraat
te Rotterdam
SOCIAAL BERECHT;
15 MAART 1980
I BINNENLAND!
.TROUW/KWARTET 17
jpeen ochtend- en/of avondblad
snneerd is, vindt het eigenlijk
[lfsprekend dat hij deze krant(-en) ook in
krijgt. Hoe je de krant in feite geen
unt missen, wordt pas duidelijk bij een
me in het ziekenhuis.
I atiënt blijf je dan veelal verstoken van
ieuws uit je eigen lijfblad, want het is
de vraag of je zelf je bed uit mag om
Jen in de hal bij het winkeltje je favoriete
plaar aan te schaffen, dat dan wel
adig moet zijn. Of je bent aangewezen
op een hulpvaardige mede-patiënt, die zich
wel vrij mag bewegen door het ziekenhuis en
zo vriendelijk is voor jou een krant te gaan
halen.
Al met al niet zo'n prettige situatie, waarin de
afhankelijkheid van anderen weer eens extra
wordt benadrukt, terwijl het patiënt-zijn toch
al een gevoel van hulpeloosheid met zich
meebrengt. Voor de Amsterdammer Roy
Wiener ligt de kwestie heel simpel: iedere
patiënt heeft recht op krant en weekblad naar
keuze en hij heeft een plan ontworpen om
daar vorm aan te geven.
Kees de Leeuw
i I
n9 KAAG Met de
rvoorziening in
derlandse zieken-
is het over het
een maar slecht
1, waarbij het er
toe doet of je nu
g- of een week-
een tijdschrift
ebben. Het „zo
de voorraad
voert de boven-
n de kiosken en
:t eerst komt, het
laait (in dit geval:
terwijl er ge-
wordt gegaan,
dereen in staat is
ijn bed uit te
i.
patiënten ia dat be-
t het geval. Zij moeten
ikters advies het bed
maar dat neemt niet
ze hun krant willen
n, ook in het zie-
Dan echter begint
e ellende, want zie er
>ns aan te komen als
ende patiënt.
sterdammer Roy Wie-
ri die nogal wat zieken-
van binnen heeft ge-
zichzelf hij is gea
bonneerd op zes landelijke
dagbladen een „krantenfa-
naat" noemt, kan daarover
meepraten. Toen hij vorig
jaar in het Amsterdamse Bin
nengasthuis een tijdje als Go-
pend) patiënt voor observatie
moest worden opgenomen,
merkte hij dat aan de bezor
ging van kranten en post no
gal het een en ander schortte.
Te laats
Roy Wiener: „Er is inderdaad
het nodige mis, want de abon
nementenafdelingen van
(dagblad)ultgeverijen zijn
niet in staat de adreswijzigin
gen tijdig te verwerken en het
ziekenhuispersoneel moet
eerst alle andere noodzake
lijke dingen op de afdeling
afhandelen, voordat de post
kan worden uitgedeeld. Het
gevolg is dat patiënten pas
aan het eind van de dag hun
ochtendkrant krijgen of de
dag erop pas hun avondblad.
Ook gebeurt het dat bezorgde
kranten aanvankelijk zoekra
ken en soms twee dagen te
laat op de plaats van bestem
ming arriveren. En dat terwijl
veel patiënten naar hun krant
uitkijken, al was het maar om
een gedeelte van de toch al
lange dag door te komen".
kenhuls zette hij zijn onder
zoek voort, schreef brieven
naar uitgeverijen, benaderde
ziekenhuizen en nam contact
op met patiëntenverenigingen
om deze te winnen voor het
plan, dat hij inmiddels had
uitgedokterd. In alle eenvoud
gaat het om het volgende:
Roy Wiener wil met rijdende
kiosken - krantenkarretjes
genaamd gevuld met dag
bladen en tijdschriften langs
de bedden in de ziekenhuizen
gaan. De patiënten kunnen
dan tegen de losse verkoop
prijs hun favoriete lectuur
aanschaffen. Dat bespaart
hun de rompslomp hun adres
wijziging door te geven, waar
van trouwens nooit iemand
weet voor hoe lang dat is, ter
wijl ze toch keurig hun kran
tje krijgen. Weliswaar niet in
de bus, maar nu op bed. De
uitgeverijen hoeven zich niet
meer druk te maken over deze
adreswijziging, die alleen
maar extra mankracht en
geld kost. Bovendien is Wie
ner bereid op zijn ronde 's
morgens en 's middags tevens
de post voor de patiënten mee
te nemen, hetgeen een lasten
verlichting is voor de zieken
huizen, die toch al te kampen
hebben met personeelsge
brek.
Eenmaal ontslagen uit het zie- Een fijn plan, vindt hij zelf.
waar patlëntenorganles ent
housiast op hebben gerea
geerd, de uitgeverijen wel
voor voelen en de Consumen
tenbond in principe ook voor
openstaat. Er is echter één
struikelblok en dat zijn de di
recties van de ziekenhuizen,
die over het algemeen maar
weinig zien in deze vorm van
lectuurvoorziening aan bed.
Argumenten die dan gehoord
worden, zijn de ongeschikte
structuur van het ziekenhuis,
teveel drukte voor de patiënt,
de sterk verkorte verpleeg-
duur, geen buitenstaander in
de instelling, de opzet is te
commercieel en er is toch een
winkeltje in de hal, waar een
mede-patiënt de krant kan
gaan halen.
Kortom: Wieners plan lijkt
weinig kans van slagen te ma
ken, zolang ziekenhuisdirec
ties zich zo blijven opstellen
en him al dan niet vermeen-,
de belangen laten prevale
ren boven wat een patiënt
misschien zou willen. Daarbij
komt dat Roy Wiener vindt
dat hij de aangevoerde bezwa
ren best kan ontzenuwen.
„Het ziekenhuis is er voor de
patiënt en niet omgekeerd, zo
dat het zich best een beetje
kan aanpassen. Extra drukte
Behalve ontbijt ook de krant op bed is in het Haagse Rode-Krais-siekenhuis al Jaren een dagelijks beeld dank zij „bezorger"
Piet Ratgerink (rechts).
rot»: Dirk Kcltlac
verwacht ik niet, het Is eerder*
afleiding en de gemiddelde
verpleegduur is nog altijd vijf
tien dagen. Er liggen per Jaar
meer dan een miljoen mensen
in het ziekenhuis, van wie zo'n
zestig procent het bed moet
houden. Ik heb sterk de in
druk, dat de directieleden zich
niet kunnen verplaatsen in de
positie van de gemiddelde pa
tiënt. Het is allemaal terug te
voeren op onwil".
Ook over de commercie wil hij
wel wat kwijt. „Voor kranten,
weekbladen en tijdschriften
vraag ik een korting aan de
uitgeverijen. Die bezorging
kost de ziekenhuizen geen
cent en alleen het tegelijk
rondbrengen van de post zou
vergoed moeten worden. Dat
echter bespaart het zieken
huis een hoop rompslomp,
want dat hoeft dan geen dure
verpleegkundige te doen, die
in feite daarvoor niet is opge
leid".
Hij is van mening dat de com
mercie eerder gezocht moet
worden bij de kiosken in de
ziekenhuizen, die er overigens
in de eerste plaats zijn voor de
bezoekers en de patiënten die
poliklinisch worden geholpen.
Een liggende patiënt heeft er
eigenlijk niets aan. Er is een
beperkt aanbod, uitverkocht
is uitverkocht en Je kimt er
geen abonnement nemen, wat
bij mij wel het geval is".
Uitzonderingen..
Hoewel, zoals al opgemerkt
de meeste ziekenhuisdirecties
de boot op dit punt afhouden
en niets willen weten van een
behoorlijke informatiever
strekking, zijn er ook uitzon
deringen. Een voorbeeld daar
van is het Rode Kruis-zleken-
huis in Den Haag, waar men al
jaren op bescheiden schaal
(350 bedden) ervaring heeft op
dit gebied. De gepensioneerde
heer P. Rutgerink doet elke
morgen tussen half negen en
half elf zijn ronde met een
aantal ochtendbladen, terwijl
mevrouw L. Drucker iedere
vrijdag de patiënten langs
gaat met een wagentje week
bladen, tijdschriften en ande
re lectuur. Dit tot volle tevre
denheid van patiënt en zie
kenhuispersoneel. Het kan
dus blijkbaar wel, mits er van
de kant van de directie maar
medewerking wordt verleend.
Roy Wiener hoopt dan ook.
dat zijn plan toch een kans zal
krijgen om de praktijk te wor
den uitgetest. Daarvoor wil
hij klein beginnen en bij wijze
van proef op één afdeling van
een ziekenhuis. Mocht dit ex
periment succesvol verlopen,
dan denkt hij aan uitbreiding,
waarbij hem op den duur niet
alleen de lectuurvoorziening
in ziekenhuizen, maar ook in
andere instellingen op het ge
bied van de gezondheidszorg
voor ogen staat.
„Naar mijn mening rust hier
op nog steeds een taboe, waar
bij ik erop wil wijzen dat veel
ziekenhuizen alleen maar een
krant van de eigen signatuur
toelaten. In protestants-chris
telijke instellingen komt dat
meestal neer op Trouw en met
alle respect voor deze krant,
maar als ik in een dergelijk
ziekenhuis lig, zou ik ook wel
eens de Volkskrant willen le
zen. Bovendien zijn nogal wat
patiënten gehecht aan hun ei
gen regionale krant, waarin ze
kunnen volgen wat er in hun
buurt, wijk of streek gebeurt.
Ook dat moet mogelijk zijn",
aldus Roy Wiener.
Het aantrekken van medewer
kers voor zijn plan hoeft vol
gens hem geen probleem te
zijn. Hij denkt daarbij aan bij
voorbeeld gepensioneerden,
die wat te doen willen hebben
of aan getrouwde vrouwen,
van wie de man de deur uit is
voor zijn werk, de kinderen
overdag op school zitten en
die voor een paar uur best
willen werken. „Het kan al
met al een leuke bijverdienste
zijn en ze komen eens in con
tact met andere mensen".
Roy Wiener: „Ik wil niet bewe
ren dat het voor mij alleen
liefdewerk-oud-papier zou
zijn. Het gaat om meer dan
zestigduizend patiënten per
dag en ik zie er best een boter
ham in, maar daarnaast is het
bezorgen van de krant aan
bed ook een sociale hande
ling, waar een patiënt, die
toch al van de buitenwereld
verstoken is. gewoon recht op
heeft".
door Huub Elzerman
riep de postbode onder aan de trap. We
uw oude postbus een brief van een paar
sleden gevonden. Vandaar dat ik even
va' erg vriendelijk van u", zei de man, terwijl hij
afstommelde. „Een oude brief zei u, laat
mmm ken?" Op dat moment verstarde zijn
„Oh, ik zie het al," mompelde hij. „Het is
Jf van het gemeentebestuur. Ik denk dat ik
ft wat er in staat."
■1 terug in de huiskamer werd zijn bange
jden bevestigd. In de brief stond dat het
tebestuur de lieve som van 19.000 gulden
n terugvorderde. Negentienduizend gulden
Iale uitkering die hem in anderhalf jaar tijd
fJ chte was uitbetaald.
je zat de man moedeloos in zijn stoel. Toen
lij zijn boosheid groeien. „Ik pik het niet,"
trm. Op hetzelfde moment drong tot hem
t die brief al een paar weken onderweg was
e termijn om in beroep te gaan precies vier
«droeg. Die vier weken waren al om. „Dat
6k niet", riep de man getergd. „Zijn ze nu
al gek geworden. Ik had die brief vier weken
ihier in huis moeten hebben en niet nu in
ide postbus."
al duidelijk, dat het hier gaat om iemand
assertiviteitstraining „hoe kom ik
ijn rechten op" in het geheel niet nodig
man kwam al jaren voor zijn rechten
r het tragische was dat het allemaal niets
ie er van de kiftende partijen gelijk had.
eigenlijk niet eens toe.
e"'1 >nd dat het allemaal begon in 1974, toen hij
nrechte zei het gemeentebestuur later een
itkering kreeg. Maar wat doet een
itebestuur dat ontdekt dat er ten onrechte is
tsve erd? Zo'n gemeentebestuur vordert het te
aaide terug en zo kwam het, dat hij te horen
n h it aan hem 19.000 gulden te veel was
aid en dat B. en W. er niet over piekerden om
nas 'seld te laten houden. Meneer had twee jaar
a dubbele uitkering genoten en de gemeente
lan ook geen pardon: dat geld moest worden
taald.
ek wendde de man zich tot de Raad van
..Ik had wel degelijk recht op een
itkering", klaagde hij. „En als ik er geen
i had, dan wist ik absoluut niet dat ik fout
de Raad van Beroep kende geen pardon,
'her 76 besliste de raad dat de man
'ad geen recht had op die uitkering. Het
itebestuur liet er geen gras over groeien. Een
ken later lag de vordering nu bekrachtigd
rechterlijke uitspraak opnieuw in de
bus.
n«j. f greep onmiddellijk naar de pen en schreef
•rente dat de Raad van Beroep weliswaar
slist dat hij geen recht had op een
Itkering. „Maar", schreef hij, „dat betekent
ir» Somatisch dat ik het te veel betaalde terug
orten in de gemeentekas. Ik betwist de
l van die terugvordering". En
spit
f
passant meldde hij ook dat hij een advocaat in de
arm had genomen. Dat bleek trouwens al heel snel,
want in begin januari '77 ontving de gemeente een
brief van de raadsman, waarin hij het standpunt
van zijn cliënt uitvoerig toelichtte.
Het gemeentebestuur zag zich opnieuw voor een
juridisch probleem geplaatst en de brief werd
voorgelegd aan de gemeentelijke WWV-commissie.
Die commissie bekeek de zaak van alle kanten en
besliste vervolgens op 14 juni dat de klager in de
jaren '74 tot '76 ten onrechte een uitkering
krachtens de WWV had ontvangen. Nog dezelfde
dag ging er wederom een aanmaning de deur uit. De
gemeente vorderde definitief die 19.000 gulden
terug.
Toen ging er iets mis.
De brief, die heel ongebruikelijk niet aangetekend
was verzonden, kwam niet terecht op het huisadres
van de man, maar in diens postbus. Dat was
eigenlijk al even ongebruikelijk want alle
voorafgaande brieven waren tot dusver wèl aan het
huisadres gericht. Een maaad later 16 Juli
verhuisde de man. Hij stelde het postkantoor een
week van te voren op de hoogte, maar hij verzuimde
zijn postbus op te heffen. Evenmin controleerde hij
bij die gelegenheid of er nog post voor hem in die
postbus zat. Die vergeetachtigheid was niet eens zo
heel vreemd, want hij had al maanden geen post
meer in zijn postbus gekregen.
Nu controleert de PTT een keer in de vier maanden
of er nog gebruik wordt gemaakt van de postbussen
en bij zo'n controle werd de brief van het
gemeentebestuur gevonden. Het was toen begin
augustus, de brief werd doorgestuurd en kwam pas
op 10 augustus aan. Bijna een maand te laat dus.
De man reageerde snel, binnen een week lag er een
bezwaarschrift van zijn advocaat bij het
gemeentebestuur, maar dat nam natuurlijk niet
weg dat de beroepstermijn was verstreken. De
gemeente had hem immers op 14 Juni laten weten
dat hij definitief die 19.000 gulden moest
terugbetalen. Het bezwaarschrift kwam pas op 17
augustus binnen. Veel te laat dus en de gemeente
had de wet aan haar kant. De Wet
Werkloosheidsvoorziening schrijft nadrukkelijk
voor dat een bezwaarschrift binnen vier weken „na
de dag waarop de betrokkene van de bestreden
beslissing redelijkerwijze kennis heeft kunnen
dragen" moet worden ingediend. De man kreeg
opnieuw een briefje van de gemeente dit keer wel
goed geadresseerd in de bus, waarin hem kortaf
werd medegedeeld dat zijn bezwaarschrift te laat
was binnengekomen en dat het om die reden niet
zou worden behandeld.
Zoals al eerder was gebleken beschikte de man over
een groot incasseringsvermogen en hij was
bovendien ook na al die Jaren nog niet
moegestreden. In tegendeel, hij betwistte ook deze
beslissing van de gemeente en hij ging in beroep.
Dit keer had hij wel succes. De Raad van Beroep
deelde de gemeente mee dat het bezwaarschrift
tegen de terugvordering alsnog in behandeling
moest worden genomen. Dat viel niet in goede
aarde. De gemeente had er kennelijk absoluut geen
zin in om weer aan die al Jaren doorziekende ellende
te beginnen. De Raad van Beroep had Immers al
vastgesteld dat de man ten onrechte een
WWV-uitkering had genoten. Moest er nu opnieuw
worden geprocedeerd over de vraag of hij het te veel
betaalde geld moest terugbetalen? Het zou toch
veel eenvoudiger zijn de klager op formele gronden
overschrijding van de beroepstermijn het bos
in te sturen? Dan kwam er eindelijk eens een eind
aan de zaak. B en W besloten een nieuwe kans te
wagen en het college legde de zaak voor aan de
Centrale Raad van Beroep. „Hij heeft verzuimd
regelmatig zijn postbus te ledigen en hij heeft
vergeten die postbus bij zijn verhuizing op te
heffen. Het risico van de te late bezorging berust
dus bij de klager," hield de gemeente vol. „Niet
waar," antwoordde de klager. „De brief is'niet
aangetekend verzonden en heeft mij bulten mijn
schuld pas op 10 augustus bereikt."
De centrale raad was het met de klager eens, dat hij
niet kon weten dat de gemeente plotseling brieven
aan de postbus en niet meer aan het huisadres ging
sturen. Ook stond vast dat hij al enige tijd geen
post meer via de postbus ontving. Bovendien en
dat was een mieuw argument had de klager al in
januari '77 de behartiging van zijn belangen
overgedragen aan zijn advocaat en het is in zo'n
geval gebruikelijk dat de stukken dan naar de
advocaat worden gestuurd. „Nee," zei de centrale
raad. „de man heeft fouten gemaakt, maar zijn
verzuim is niet zo zwaar dat hij vaneen f
beroepsprocedure kan worden uitgesloten. "Dat
betekende uiteraard niet meer en niet minder dan
dat de man verder kon procederen over de vraag of
hij die 19.000 gulden werkelijk moest terugbetalen.
Tot op dit moment is daarover het laatste woord
nog niet gesproken.
Waarschijnlijk heeft niemand er
vreemd van opgekeken toen de
volksdichter Jan Pleter Heije in
de vorige eeuw zijn karretje óp
een zandweg liet rijden en toen
enkele tientallen Jaren later Fre-
derik van Eeden in een van zijn
mooiste verzen de witte, blanke
waterlelie peinzend óp het wa
tervlak liet rusten. Het karretje
en de lelie bevonden zich duide
lijk bóven de weg en bóven het
water welk ander woord dan
„op" hadden de beide heren
moeten gebruiken? Misschien is
juist wel die probleemloosheid
een enkeling opgevallen, want er
waren toen al heel wat voorbeel
den dat het niet zo vanzelfspre
kend was. Had. om maar iemand
te noemen, Oerbrand Adriaensz
Bredero in een „geestigh gees
telijk) liedeken" niet gezegd dat
hij Gods toorn „op" zijn ziel
droeg (en niet, zoals ons nu be
grijpelijker zou voorkomen, „in"
zijn ziel)?
Over het woordje „op" is al heel
wat geschreven, maar mijn aan
dacht werd er opnieuw door ge
trokken toen twee bewindslie
den kort na elkaar voor radio en
tv de uitdrukking „op zich" ge
bruikten. De strijdvraag of dat
wel toed Nederlands is laat ik nu
rusten (de woordenboeken ver
melden „op zich" naast „op zich
zelf". zonder enige afkeuring uit
te spreken!) het viel me nu op
dat wij „op" gebruiken waar de
Duitsers „aan" (an sich) zeggen.
Omstreeks dezelfde tijd dat dit
„op zich" mijn aandacht trok.
las ik in een gedicht van Hans
Warren dat hij op een dag in 1954
„op Borssele" was. Bovendien
hoorde ik in mijn omgeving vra
gen of iemand „op de redactie"
was en even later kwam het ant
woord: ja. hij is „op de krant".
Gekke dingen genoeg om Je flink
over te verbazen.
Eerst maar eens gebeld met
Borssele. „Ja", krijg ik te horen
„de mensen zeggen hier vaak .op
Borssele' en dat geldt ook voor
andere dorpen in deze gemeente:
we zeggen óp Kwadendamme,
óp Baarland Bij nadere be
schouwing blijkt Borssele op dit
punt allerminst uniek: ook na-
OP DE HOEK VAN DE STRAAT,
STAAT EEN M.S.Baa.
r'is GEcn man. lA ceert vrouw.
HAAR BEN RASPLEBKCR.
'Op' de hoekin een bekend spotliedje op de NSB'ers, ge
maakt In de besettingstijd
men van andere, meest kleine,
dorpen hebben die wonderlijke
verbinding met „op". Hoorde ik
onlangs niet zeggen dat iemand
„op" Capelle (aan den IJssel) ge
weest was en „op" Broek (in Wa
terland)? Even vreemd, zo niet
vreemder, gaat het toe bij na
men van straten en wijken. In
het algemeen woont iemand of
bevindt hij zich „aan" of „in" een
straat: de Vlaming Paul van Os-
taijen dichtte over „een oud man
in de straat" en Hans Warren
schrijft in het hiervoor vermelde
gedicht ook: „in de oprijlaan".
Maar Rotterdammers zullen al
tijd zeggen „óp de Hoogstraat".
Leidenaars „óp het Rapenburg".
Amsterdammers „óp de Nieu-
wendijk" en „óp de Prinsen
gracht". Geruime tijd geleden
ging iemand eens na hoe de za
ken er in Rotterdam op dit punt
voorstonden en hij kwam tot een*
lange lijst namen waarbij vrijwel
uitsluitend „op" gezegd werd.
Dat was het geval bij grote open
ruimten („óp het Beursplein, óp
de Grote Markt, óp het Vaste
land). maar ook bij veel wegen of
paden die aan het water lagen of
gelegen hadden: óp de Coolsin-
gel, óp de Hoge Boezem, óp het
Spui. óp het Haagseveer en
vele andere. De theorie dat „op"
vaak een typisch „watervoorzet
sel" was (alles wat „aan" het
water ligt, ligt er „op") scheen
veel op te helderen totdat men
kwam bij een naam waarmee
men geen raad wist: iedereen in
Rotterdam zei „op de Kipstraat"
en laat daar nu geen water te
bekennen zijn! Maar geen nood:
uit de geschiedenis werd opge
diept dat er vroeger wél water
geweest is en de theorie was ge
red voor wie het geloofde
althans!
Ook In Dordrecht tiert „op" we
lig. Je woont er óp de Noorden-
dijk, óp de Rledljk, óp de singels,
óp het Begijnhof, óp de Vest, en
zelfs óp de Voorstraat (die vroe
ger een waterkering geweest is).
Een vreemdeling in het Dordtse
Jeruzalem staat echter voor
raadselen: ze zeggen er „in" het
Steegoversloot en een voetbal
club roept de mensen toe „tot
ziens &6n de Krommedijk" (ter
wijl heel Dordt „op de Kromme
dijk" zegt). Ook in Rotterdam is
trouwens menig mysterie; je
kunt er „opmaar ook „aan
de Leuvehaven" zijn en hetzelf
de geldt voor andere oorden. En
de theorie dat bij grote open
ruimten „op" hoort gaat in elk
geval voor de hele Nederlandse
taal niet op. Wie er de bekende
psalm 23 nog eens op naslaat,
kan daar lezen dat God ons doet
nederllggen „in" (en niet „op")
grazige weiden
Er is met „op" meer geks aan de
hand dan hlet nu verteld kan
worden. Hoe halen we het in ons
hoofd te zeggen dat iemand „op"
zijn kantoor is, dat we iets „op"
ons hart of geld óp zak hebben,
dat roomsen „op" (en niet in!)
gewijde aarde begraven worden.
„Het geval begint me te duize
len". verzuchtte de auteur J. A.
Meljers eens. Onder pogingen al
dit vreemds te verklaren vind Je
rare dingen: we zeggen „op aar
de" en „in de hemel" en daarbij
wees iemand op de omstandig
heid dat wij (volgens de oude
voorstelling dan) van onderen te
gen de hemel aankijken! Wat
„op zich" betreft, de vermelding
In Van Dale dat die uitdrukking
„rooms" is lijkt een forse slag in
de lucht, even fors als de hier
onlangs beschreven gedachte
dat katholieken meer „op
en protestanten meer „In de eer
ste plaats" zeggen. Hoewel: je
zou bijna weer gaan twijfelen als
Je. zoals vorige week. de bekende
katholiek' Plet van Zeil nadruk
kelijk „op de eerste plaats"
hoort aeggen. Zou dan toch