moet vooral een goede schrijver zijn
Religieuze ervaring in
India werd anticlimax
uren vertellen het
rerhaal van armoede
li' f
lm
n -■» 3 s
(eetje luguber, maar fascinerend
uchinger geeft karakteristiek van twaalf historici
it Hollandse Huis 'herkend'
Rome dagelijks
TROUW/KWARTET
M 41
ir dr. C. Rijnsdorp
dit artikel in de Juiste
'soort te zetten, moet ik
nnen met een gedicht
I Herman Gorter. De he
ling is namelijk de lezer
|rengen in de sfeer van
Jieuze concentratie in
j:grote stilte, een conditie
h het tot stand komen
schrijfwerk van bete-
|vindt het vers ln Herman Gor-
Verxamelde Lyriek tot 1905
ierdam 1966) op bl. 370 en het
Rzo:
kamer is der stilte diepste
Ergens om vijf uur, als de eerste
slaapt. Stil is het vuur van 't
jiicht aan,
goudstralend zich in schemer
Kef."
vol van schatten hier, en ik
I even van mijn tafel op te
O fd in den schemer, naar een
te gaan,
waar ik iets opdelf en blader en
proef."
Deze boekbespreking gaat over
twaalf geschiedvorsers, hun per
soon en werk. Maar ook naar aanlei
ding daarvan over het vak geschie
denis zelf, de voorwaarden waaraan
een historicus moet voldoen, over
geschiedschrijving en over de lezers
van boeken over geschiedenis.
Dr O. Puchlnger (geb. 1921) verza
melde in zijn boek Ontmoetingen
met historici zeventien langere ol
kortere gelegenheidsartikelen, door
hem geschreven in een tijdsbestek
lopend van 1951 tot 1979. Het dozijn
historici wordt gevormd door Bol-
kestein, Huizinga, Smit, Gerretson,
Brom, Geyl, Rogier, Bouman, Al-
gra. De Jong, Poelhekke en Van der
Klaauw. De Uitgeverij Terra te
Zutphen heeft de bundel op de
markt gebracht; het boek telt, in
clusief Woord Vooraf, Bronvermel
ding en Naamregister, 223 blz. en
kost 28,—.
Artikelen bundelen ln plaats van
een compleet boek schrijven is alge
meen aanvaard, goed en nuttig.
Geldt het gelegenheidsstukken,
dan rijst de vraag naar voldoende
diepgang. Nu, voor oppervlakkig
heid behoeft men bij Puchlnger niet
bang te zijn! Sinds vele Jaren stu
deert hij al in de breedte en ln de
diepte; zijn weetgierigheid naar
boeken en minstens even sterk naar
personen kent nauwelijks grenzen.
Ook het kleinste stuk, de anderhal
ve bladzijde over dr. H. J. Smit'
(1886-1957), geeft informatie en ka
rakteristiek, laat staan de langste
zoals over prof. Geyl en dr. L. de
Jong. Het weergeven van de infor
matie zou mij te ver voeren; wel is er
plaats voor enkele karakteristie
ken. Zo zegt de auteur over prof. dr.
H. Bolkestein (1877-1942) er
zijn werken die altijd stem houden,
diep menselijke stem, voor wie eem
maal door de auteur geboeid is ge
weest. En zulk een auteur was Bol
kestein", (blz. 24).
Over Gerretson: „Men heeft vaak
geen raad geweten met Gerretson
de strijder en Gerretson de dichter,
maar wij, zijn leerlingen, wisten met
hem als leermeester heel goed raad:
voor ons was hij een eenheid", (60).
„Gerretson was een gedrevene zoals
er zelden in deze eeuw in de politiek
en in de literatuur, ln de weten
schap en in de Journalistiek is opge
treden", (73). Over Huizinga: „Hui
zinga schittert voor mij nog steeds
boven alle sterren onder de histori
ci. al is deze verstilde magiër nau
welijks te meten naar de maatsta
ven van een ln de universiteit beslo
ten vakwetenschap", (109). Over
Geyl: „Ook Geyl heeft behoord tot
de mensen die zich hun succes heb
ben moeten veroveren op de tegen
slagen in eigen leven", (83). Over
Rogier: „BIJ Rogier valt allereerst
het robuuste, het massieve, het
soms barse van zijn oordelen op
Rogier had nu eenmaal met Geyl
een .onbarmhartige waarheidslief
de' gemeen". (117). Over prof. dr. P.
J. Bouman (1902-1977): „HIJ bracht
zijn lezers ,In de ban der geschiede
nis' (titel van een boek van Bouman
van 1961)", blz. 127. Over dr. L. de
Jong: „Want van dr. De Jong geldt
inzake dit meesterwerk, (het Ko
ninkrijk der Nederlanden in de
Tweede Wereldoorlog)': wie het
breed heeft, laat het breed hangen",
(152).
Verleden doet mee
Door het hele boek heen vindt men
opmerkingen en uiteenzettingen
over het geschiedenisvak en zijn
beoefenaars. Het begint al met het
eerste stuk „Over de hartstocht van
de ware geschiedschrijver", welk
'credo' als afzonderlijke publikatie
al is besproken in onze krant van 22
december 1978. Laat ik proberen
van die passages een overzichtelijk
geheel te maken. Aan het woord is
dus dr. Puchlnger zelf, soms aange
vuld met uitspraken van anderen in
dezelfde geest. Ons historisch besef
is zinkende, maar niets staat voor
dr. Puchlnger zo vast als de zeker
heid, dat het verleden het heden
mee-bepaalt en erin meespeelt. WIJ
studeren geschiedenis om dit mee
spelen mogelijk te maken. Méér we
ten maakt het oordeel vaak moeilij
ker, maar iedere generatie moet op
nieuw leren kennen, kiezen en ver
tolken. De voornaamste waarde van
de geschiedenis is een algemeen op
voedende waarde. Helaas blijven er
ln de geschiedenis twee granietker
nen: mysteriën en storingen.
Ook in de geschiedenis voeren wij
het gesprek over de eeuwen heen
met diegenen die reeds gestorven
zijn, maar die ons blijven aanspre
ken. Alle geschiedenis die leeft,
mondt uit, Ja culmineert in conver
satie; wat immers besproken wordt,
is nog niet vergeten; en wat niet
vergeten is, is nog niet geheel ge
storven. We moeten blijven lezen èn
commentaar geven, citeren uit en
converseren over het verleden. Aan
welke voorwaarden dient een histo
ricus te beantwoorden? HIJ mag ln
geen geval saai zijn. Hij dient eerst
te begrijpen en pas daarna te oorde
len. Hij moet boelend kunnen ver
tellen. Hij mag niemand naar de
ogen zien. Wat hij in de eerste
plaats in de historie dient te zoeken,
dat is de mens. Historici moeten
met hun geschrijf niet enkel elkaar
bezighouden. De strijd onder
vakgenoten kan meedogenloos
hard zijn. Merkwaardig overigens
dat de beste historici, en vooral
geschiedschrijvers, van huis uit
geen historici van professie waren!
Schrijvers
Over geschiedschrijving zegt dr.
Puchlnger, kort samengevat, onder
meer het volgende. Aan onze uni
versiteiten zal de opleiding tot ge
schiedschrijving méér dan voor
heen ln ere moeten worden hersteld,
zo deze daar al ooit gebloeid heeft.
G. W. Kernkamp betreurde dat
onze historici merendeels noeste
werkers en vlijtige uitgevers van
ongedrukte stukken zijn, maar tra
ge en slechte schrijvers. We zitten
nu eenmaal in de spanning van de
bronnenpluizer die eigenlijk nooit
gereed is en de geschiedschrijver,
die eindelijk van wal moet steken;
in de spanning tussen speclaal-stu-
dles over personen, gebeurtenissen
en vraagstukken èn de brede afslui
tende beschrijving van een gehele
periode. Een goed geschiedschrijver
moet op zijn lezers 'inspreken'. Le
zers en historici dienen elkaar uit
eindelijk te vinden. De uiteindelijke
taak van alle geschiedwetenschap
is van dat verleden te verhalen; hij
vertelt en houdt niet op met ver
tellen.
Tweelingzusters
Prof. dr. G. M. Trevelyan (1876-1962)
heeft erop gewezen, dat literatuur
en geschiedenis tweelingzusters
zijn, onafscheidelijk met elkaar ver
bonden. Hij vroeg aandacht voor
het poëtisch motief van de geschie
denis. Hoe bewaren we iets van de
geest en persoonlijkheid van de 'on-
vergetelljken' voor volgende gene
raties? En Bouman wees op een
onderschatting van het vormpro
bleem, dat door Huizinga zo hoog
werd aangeslagen. Dr. Puchlnger
sluit zich hierbij aan. Hij zegt dat
literaire bekwaamheden een nood
zakelijk onderdeel vormen van de
zozeer gewenste uitrusting van de
gemiddelde historicus.
Met die gewenste esthetische, of
liever gezegd muzische inslag zijn
we terug aan het begin. Achter de
noodzakelijke tabellen en statistie
ken moet de klop van het leven
worden gevoeld. Een gelukkige vin
ding en een zekere visie, zoals Hui
zinga zich die durfde toekennen,
zal, waar die wordt aangetroffen,
zoals in het onderhavige werk, met
erkentelijkheid worden genoten.
Dit boek is het eerste van zes boe
ken 'Ontmoetingen', die ln de loop
van 1980 en volgende Jaren zullen
verschijnen, ontmoetingen met o.a.
theologen, anti revolutionairen, li
teratoren en Nederlandse politici,
alles van de hand van deze man
'van groten bedrijve', die al <een in
drukwekkend oeuvre op zijn naam
heeft staan.
ledels van leden van het Hollands Huis met aanverwanten, soals tt in Rijnsburg werden gevonden en geïdentificeerd. Op de
Berste rij links de schedel van Floris V (illustratie uit het hierbij besproken boek).
fr W. F. Stafleu
is 0F eeuwen lang had men
nteplek verwaarloosd en
s vergeten waar in de
lalfde en dertiende eeuw
aantal leden van het
llandse gravenhuis ter
de waren besteld: bij de
lij kerk van Rijnsburg. In
m B en 1951 werden de stof-
|ke resten van zeventien
sonen onder een oude af-
|ioop opgegraven.
t75 werden ze plechtig bijgezet.
Iddels waren de skeletresten
i^er aan een nauwkeurig onder-
onderworpen, en dat had op
mlge punten verrassende resul-
Het verslag van de onderzoeker,
dr. B. K. S. Dijkstra, is nu versche
nen bij de Walburg Pers. Het is een
boek vol foto's en tekeningen van
skeletten, en dat maakt het zowel
aantrekkelijk alsook een beetje lu
guber. De tekst is voor een leek
moeilijk te volgen, al worden de
medische termen achterin ver
klaard. Ik zou dan ook een nlet-
vakman de koop van het boek niet
willen aanbevelen.
Dat neemt niet weg dat Dijkstra's
conclusies voor de historisch ge
ïnteresseerde belangwekkend zijn.
Bovendien is er plaats voor respect
dat het nog mogelijk blijkt uit al die
botten wijs te worden en er zoveel
details over leven en dood der be-
gravenen in af te lezen.
Dijkstra (keel-, neus- en oorarts en
een hobby voor archeologie) heeit'
met behulp van de computer heel
het arsenaal van thans bekende
methoden er op losgelaten: bloed
groep-, röntgen- en C"-ondercoek,
plus zijn specialistische kennis van
de schedel, die hem zeer van pas
bleek te komen. Praktisch alle sche
dels vertoonden namelijk dezelfde
afwijking het ontbreken van
voorhoofdsholten en dat leidde
mede tot de conclusie dat het hier
om één familie ging. Dijkstra identi
ficeerde met zekerheid-twaalf van
de zeventien lijken, ook dat van de
'roemruchte Floris V. wiens geweld
dadige dood in 1296 bij de Muider
Berg alom bekend is gebleven. Dijk
stra bevond dat het verslag van
Melis Stoke uit 1591 over deze
moord tamelijk wel klopt: zo meldt
Melis Stoke 22 verwondingen, en
Dijkstra telde er 21. Hij'ziet kans
uitvoerig en ln details te beschrij
ven hoe de aanslag in zijn werk
moet zijn gegaan. Voorts kon hij
reconstrueren dat ook Floris de
Zwarte (in 1133) en Floris IV (in
1234) vermoord werden. Een veron
derstelde vergiftiging van de vijf
tienjarige Jan I (zoon van Floris V)
kon niet worden aangetoond.
In het algemeen waren de leden van
het Hollandse Huls stevige, lange
mensen; ook de vrouwen waren
vaak fors gebouwd. Men blijkt in
die tijd verstand te hebben gehad
van het herstellen van botbreuken
en van kiezen trekken. De gravenfa-
mllie was zeer uitgebreid; zo had
Floris V negen wettige kinderen
(van wie vrijwel allen jong stierven)
en zeven bastaarden.
Graven en gravinnen van het Hol
landse Huis, door dr. B. K. S. Dijk
stra. Uitgave De Walburg Pers, 192
blz., 29.50.
door Sipke Hulsmans
pk,
I!»?'-0
Tegenwoordig zoeken veel
mensen houvast, geluk en le
vensvervulling bij Oosterse
godsdiensten. Het Christen
dom heeft hun weinig inte
ressants meer te bieden. Eén
van die zoekers is Lin Ste
vens, een psychotherapeute,
die zich wilde aansluiten bij
een beweging, die op dit mo
ment sterk in omvang toe
neemt. Ze wilde discipel wor
den van Bhagwan Shree
Rajneesh. Dat ze geen disci
pel werd, komt mijns inziens
omdat ze uiteindelijk het
grote gebod van liefde tot
god (met een kleine letter) en
de naaste heeft opgevolgd.
Geboden uit de Christelijke
traditie.
Lin Stevens is naar Poona in India
gegaan. Hier heeft Bhagwan zijn
hoofdkwartier Ingericht. De leerlin
gen van Bhagwan lopen er rond in
oranje kleren en met een foto van
hem aan een hanger om de hals.
Over haar verblijf in Poona heeft
Lin Stevens een boeiend, zeer le
zenswaard boek geschreven, dat
niet zozeer de mensen wil waarschu
wen voor deze beweging, maar dat
aan de lezer haar eigen levensver
haal voorlegt. Haar eigen moeizame
weg van zich niet willen en ook niet
kunnen bulgen voor de enorme
druk die daar in Poona op haar
werd uitgeoefend om ook volop te
gaan delen ln de energie van
Bhagwan.
In het begin van het boek wordt
>r Haro Hielkema
ziet er niet naar uit dat
ÖlOmoderne ligboxenstallen,
rn recht-toe-recht-aan ge-
qMuwde legbatterijen of de
Utendeels geprefabriceer-
boerenschuren in de verre
(komst aan historici een
»n fhaal hebben te vertellen
M" het leven in onze tijd.
ogstens zeggen ze iets
Ér de haast- en consump-
maatschappij waarin wij
en.
i boek zoals J.J. Voskuil heeft
over de geschiedenis
I de wanden van het boerenhuis
__Jtederland, zal er over de huidige
Iwstljl niet te maken zijn. In die
{ave, „Van vlechtwerk tot.bak-
wein" (uitgebracht door de Stich-
- ':,j Historisch BoerderiJ-Onder-
gevk ln Arnhem), heeft het boeren-
!k dè en ln het bijzonder de wan
de I ervan een brok historie door
osafeven. Het onderzoek van de au-
29 f is vooral het verhaal van het
ir ifcen en handelen van de mensen,
nhaaanhet boerenhuis vorm hebben
{even.
'DIE
itudie van Voskuil is niet alleen
bouwkundige richting opge-
maar heeft ook de cultuurhis-
van de bewoners van het boe-
iuis onder de loep genomen,
ins de schrijver zijn de wan-
muren en gevels van de boeren-
;n misschien wel meer dan enig
;r onderdeel van de boerderij,
irhevlg geweest aan verschll-
invloeden. De constructie van
de wanden werd enerzijds bepaald
door de toenmalige vaardigheden
en het beschikbare materiaal. Maar
anderzijds gaven de muren, gevels
en wanden vaak uitdrukking aan de
smaak van de bewoners en aan hun
(al of niet gewenste) aanzien. De
portemonnee bepaalde in belangrij
ke mate de „wandbekleding", die
verder ook nog onderhevig was aan
de economische situatie van het
moment.
In het boek wordt onder meer mel
ding gemaakt van een onderzoek
dat de Staten van Holland en Fries
land in 1514 instelden naar de finan
ciële draagkracht van de steden en
dorpen ln verband met de verdeel
sleutel voor de belastingen. BIJ die
gelegenheid trachtten de bewoners
van Matenesse hun aanslag zoveel
mogelijk te drukken, onder het
motto dat zij „niet en hebben dan
arme huyskens mlt koestront ge-
plect". Deze bijzondere situatie was
een eeuw eerder nauwelijks rele
vant. omdat toen verreweg de mees
te hulzen op het platteland van Hol
land nog wanden met vlechtwerk
hadden. Een groot deel ervan was
bij gebrek aan leem met koe
stront ingesmeerd.
Volgens Voskuil kwam daar ln het
begin van de zestiende eeuw veran
dering in, toen de boeren het voor
beeld van de stedelingen gingen
volgen en baksteen gingen gebrui
ken. Aan het einde van die eeuw
waren huizen met vlechtwerkwan-
den ln de kustgebieden en langs de
grote rivieren een zeldzaamheid ge
worden. Elders in het land voltrok,
dat proces van vlechtwerk naar
baksteen of hóut zich veel langza
mer. De schrijver constateert dat de
snelheid waarmee dat gebeurt, af
hankelijk is van de sociaal-econo
mische verhoudingen, verschillend
naar streek, plaats en sociale groep.
Bovendien speelden tijdelijke mo
deverschijnselen en statusoverwe-
gingen ook een rol. In het uiterste
zuiden en oosten van ons land is de
overgang van vlechtwerk op bak
steen zelfs pas in de tweede helft
van de negentiende eeuw voltooid.
Voskuil geeft in „Van vlechtwerk
tot baksteen" een aardige illustra
tie van veranderingen in de aankle
ding van boerenwoningen. Hij laat
het schilderij zien dat Pieter Brue
ghel de Oude in 1566 van „De volks
telling te Bethlehem" maakte en
waarop hij een herberg en een kapi
tale boerderij voorziet van een over-
kraglng met een vlechtwerkvulling:
die van de herberg gepleisterd met
leem en die van de boerderij boven
dien nog wit gekalkt. Op een kopie,
die Pieter Brueghel de Jonge ln 1610
van „De volkstelling" maakte is het
vlechtwerk vervangen door planken
en baksteen.
„Van vlechtwerk tot baksteen" is
een wetenschappelijk opgezette
studie. De resultaten, die in het
boek zijn weergegeven, vormen niet
alleen een bron van informatie voor
de (cultuur)historicus, de bouwkun
dige en de archeoloog, maar ook
voor de „zo-maar-belangstellende"
zoals de Stichting Historisch Boer
derij-Onderzoek.
„Van vlechtwerk tot baksteen",
(geschiedenis van de wanden van
het boerenhuis in Nederland) door
drs. J. J. Voskuil. Uitgave: Stich
ting Historisch Boerderij-Onder
zoek, Schelmseweg 89 in Arnhem.
160 blz. 135 afbeeldingen. Prijs
84,- plus 2,50 administratiekos
ten, over te maken op postrekening
897.058 van de stichting (tel. 085-
452065).
Een eenvoudige landarbeiderswo
ning in Wessingtange (gemeente
Vlagtwcdde, Gr.) vóór 1915. Het
gaat hier om een overgang tussen
plaggenhut en een klein boerenbe
drijf. Voor- en zijmuur van het
woonhuis zijn opgetrokken uit
goedkope, met leem gemetselde
steen.
Verder zijn vlechtwerk en
planken gebruikt voor de voorste
uitbouw
V 4
■BM.mMl
Een schuurtje in Hezingen (ge
meente Tubbergen in Overijssel)
gefotografeerd in 1961. Hier is vak
werk gebruikt met bakstcenvul-
ling. De bovenste vakken van de
voorgevel hebben nog een vulling
van beleemd vlechtwerk. Rechts
heeft het leem losgelaten en Is het
vlechtwerk zichtbaar geworden.
De topgevel aan de voorkant Is van
heide.
Lin Stevens
duidelijk dat Lin Stevens gedacht
had ln Poona iets heel bijzonders te
vinden: „heilige zachte mensen die
zouden stralen van liefde voor ande
ren". Maar ze vond: „serieuze ge
zichten van mensen die praten, die
hun post lezen, die zitten te vrijen,
die zitten te slapen en die zitten te
kijken naar voorbijgangers. Ze kij
ken wat afwerend-serieus. Er zit iets
stugs in de zittende oranje
mensen."
'Maar het grote probleem voor haar
was, dat haar hart samentrok ln
protest toen ze het contrast zag
tussen de luxe van de asjrampoort
en de armoede van de mensen daar
buiten. Bedelende vrouwen met
verminkte zieke kinderen die door
de wachten op een afstand werden
gehouden. Toen ze hierover een
vraag aan Bhagwan stelde, kreeg ze
geen serieus antwoord.
Later kwam ze erachter wat het
antwoord van Bhagwan wel is op
dit schrijnende contrast. HIJ leert
dat de armen er zijn om ons les te
geven. Ze maken ons bewust van
onze schuldgevoelens als we naar
hen kijken. We moeten leren om die
bedelaars zonder schuldgevoelens
recht ln de ogen te kijken. Een
antwoord dat zeer positief kan wor
den uitgelegd. In de praktijk bete
kent het echter dat de leerlingen
van Bhagwan zich weinig aantrek
ken van de armen en hun rijke
leventje egocentrisch leven. Daar
protesteert Lin Stevens tegen. Ken
nelijk blijft ze vasthouden aan „heb
uw naaste lief gelijk u zelf". Een leer
die dat niet leert, schiet voor haar
zonder meer te kort.
Het andere voor haar onneembare
struikelblok is de onkritische ma
nier waarop velen zich aan Bhag
wan overgeven. Ze gehoorzamen
hem in alles en zingen liedjes als
..Through every day ln every way.
it's with Bhagwan my heart will
stay". Bhagwan wordt haast aanbe
den. HIJ is een soort vleesgeworden
god. Lin Stevens doet vreselijk haar
best om door haar ergernis heen te
breken. Op vele momenten blijkt
dat ook zij Bhagwan graag zou wil
len liefhebben en bij hem horen.
Iets wat haar niet lukt. omdat ze
haar verstand, haar kritisch Inzicht
niet wil wegsmijten. Anderen blij
ken vaak haar kritiek te delen. Die
stappen erover heen. Lin Stevens
wil dat niet omdat ze meent dan
niet meer zichzelf te zijn.
Niet wéér naïef
Aan het eind van het boek blijkt
waarom ze niet tot overgave aan
Bhagwan kan komen. Ze is katho
liek opgevoed. Ze geloofde ook als
volwassene, ln de onfeilbaarheid
van de paus. Ze zegt: „Toen ieder
een al de pil gebruikte, volgde ik de
verboden omtrent geboortebeper
king zo rigoreus op. dat ik eerst zes
operaties, vier miskramen en drie
kinderen moest krijgen voordat ik
mijn eigen geweten durfde te vol
gen. En dat nog met grote angst".
Voor haar is belangrijk niet wéér
een keer een gelovige naïeveling te
zijn, en dan later toch weer uit te
vinden dat Bhagwan ook niet echt
is. net als Sinterklaas; dat Bhagwan
ook niet onfeilbaar is, net zomin als
de paus.
.^eindelijk kiest ze ervoor de stem.
de goddelijke stem in haar, te vol
gen. Daarmee is duidelijk niet de
God van Israël of van de kerk be
doeld. Ik vermoed dat die Ood voor
haar buitengewoon moeilijk te vin
den zal zijn. Toch komt ze uit bij
een weg die zeer vergelijkbaar is
met de weg die Mozes zijn volk
heeft voorgehouden. Gij zult geen
andere goden (beelden, ideeën,
mensen) dienen. De geschiedenis
van Israël en de kerk leert, dat er
toch weer steeds wetten, beelden,
dogma's etc. tussen Hem en ons zijn
gesteld. Het lezen van het boekje
van Lin Stevens geeft weer eens te
denken over wat het gebod van Ood
liefhebben werkelijk Inhoudt. We
staan niet zover van haar af, als we
in lied 7 van het liedboek zingen:
Het woord van liefde vrede en recht
is ln uw eigen mond gelegd
is in uw eigen hart geschreven.
Het boekje van Lin 8tevens biedt
veel meer. Ze schrijft over seks.
haar seksuele ervaringen, drugs,
haar huwelijk, haar kinderen en
over de erbarmelijke hygiënische
toestanden in India, over haar
denkwereld als therapeute. Ik ver
moed dat velen vaak grote vraagte
kens zullen zetten bij wat ze hier
over te melden heeft Maar dat
neemt niet weg dat de lezer hier op
meningen, feiten en ervaringen
stuit die te denken geven Haar
boek heeft mij in leder geval gehol
pen om duidelijker te zien wat mijn
eigen Christelijke traditie te bieden'
heeft.
(Sipke Hulsmans is wetenschappe
lijk medewerker sociale pyscholo-
gie aan de Vrlja Universiteit te
Amsterdam)
Lin Stevens: „Een schijn van hei
ligheid" Ultg. A. W. Bruna, Utrecht.
Aan de lange reeks boeken over de
Romeinsche beschaving heeft Si
mon Goodenough er een toege
voegd dat zich onderscheidt door
een speciale belangstelling voor het
dagelijks leven. Daar is veel over
bekend: door talrijke teksten, wet
ten en verordeningen en niet te ver
geten door de opgravingen van
Pompeji en Herculaneum. Het is
een onderhoudend boek over sena
toren en slaven, over rijk en arm,
soldaten en ambachtslieden, lonen
en prijzen, eten en drinken, wonen
en feestvieren, goden en filosofen.
Lectuur van dit boek maakt het
beeld dat we hebben van het oude
Rome ineens veel levendiger Het
boek is verlucht met talloze platen,
tekeningen en kaarten en in de mar
ge met teksten van Romeinse
schrijvers Een enkele al te vulgaire
opmerking daarin had ik wel graag
gemist.
WF.8
Leven in het oude Rome, door Si
mon Goodenough, uit het Engels
vertaald. Uitgave Septuagunta.
Alphen aan den Rijn, in opdracht
van 1COB. 192 bls„ 24.50.