toneel als kansel Poëzie met kleerscheuren "jessmg: •RDAG 23 FEBRUARI 1980 KUNST 21 texti ,cht ian otthold Ephraim Lessing deelt met veel andere klassieke uitae schrijvers het lot, wel bekend te zijn, maar nauwelijks i worden gelezen. En toch heeft juist zijn werk een tweldige aantrekkingskracht door de wijze van denken, die larin wordt gedemonstreerd. Leasings leven (1719-1781) zich niet voor het aaneenschakelen van anecdotes, van pische, op een woord of afloop gespitste gebeurtenissen een humoristische ondertoon, waar de f ihrij versbiografieën doorgaands zo rijk aan zijn. -'tor Hans Ester soil demi m een goed beeld van Lessings lerkzaamheden te krijgen, is een Akac leine schets van zijn eeuw nood- o: ikelijk. Voor vrijwel geheel con- nentaal Europa in de zeventien- en achttiende eeuw geldt, dat ;t absolutisme als regerings- Drm domineerde. In Duitsland andhaafde zich tot het eind van e achttiende eeuw een theocrati- :he staatsopvatting, die de matschappelijke hiërarchie als beelding van een goddelijke or- nerir ïning beschouwde. Deze opvat- 1 afig hield stevig vast aan de god- lijke opdracht van de overheid h haar verantwoording tegen- ver God. Maar de achttiende euw was ook de tijd van het verlichte absolutisme". Funda- ienteel voor deze opvatting, enstieze nieuwe verhouding tussen aatshoofd en onderdanen was leer van het „contrat social". ng t (zaai aarin leefde de voorstelling, dat s mensen zich vrijwillig tot vol- (dj ëren hadden laten verenigen en .a'c ch daarna aan een heerser had- en onderworpen, om in een reedzaam samenleven de pro blemen van de gemeenschap des Ho% beter te kunnen oplossen. deze optiek was de heerser geen plaats- ïkleder van God meer maar de door het >lk beroepen „eerste dienaar". Zo'n eer- e dienaar was bij voorbeeld Frederik de rote van Pruisen. Hij kon weliswaar ge- jorzaamheid eisen, maar was tegelijker- |d verplicht, de belangen van zijn volk te (schermen. Met zo'n aan het denken van Verlichting ontsproten staatsopvatting aren alle politieke problemen uiteraard wereld niet uit. Wat de onderdanen >oral misten, was het recht om in het >enbaar over politieke zaken juist, anneer die op hervormingen betrekking idden een woordje mee te spreken. an de verantwoording voor publieke mgelegenheden waren de burgers uitge- oten. Een uitzondering vormden alleen mdelssteden als Hamburg, Bremen, eipzig. Frankfort, Keulen. Maar ook daar gen de politieke bevoegdheden feitelijk de handen van een kleine groep patri- ërs. en nauwste samenhangend met de ont- Ikkeling van het handelsverkeer in de httiende eeuw ontplooide zich het pers ezen. Tussen burgerlijke samenleving en aat groeide de pers tot een publicistisch literair forum. Vooral de literaire „Of- ntlichkeit' ontwikkelde zich tegen de (rdrukking in tot een soort voorfase van politieke openbare meningsvorming. deze eeuw van de zich emanciperende erde Stand leefde Gotthold Ephraim essing. Zijn eeuw vormde hem; hij druk- deze eeuw zijn stempel op. leen uitzondering ■■■■i essings vader was predikant in Kamenz taksen). Het leven van de jonge Lessing frliep aanvankelijk volgens de lijnen der aditie. Hij zou in de voetsporen van zijn ader treden. Na zijn schooltijd in Meis- (blj Dresden), waar hij de „Fürsten- (hule St. Afra" bezocht, begon Lessing in 746 met de theologiestudie in Leipzig. De uitse literatuurgeschiedenis overziend, Lessings vaarwel aan de theologie in 748 allerminst als unicum te beschou- en. Hele generaties dichters en schrij- ïrs waren mislukte theologiestudenten. un werk zou de sporen van die pijnlijke evrijding blijven dragen. zo ek. :ho- ide- I te ok Lessings nee tegen de godgeleerd- rtd hield een ja aan het adres van de te ra tuur in. Vooral op het toneel als edlum tot morele loutering der mens- id richtte zich zijn aandacht. Zo ont- onden toneelstukken als „Der Junge Ge- thrte", „Die Juden", maar ook theoreti- le en praktische verhandelingen over waarde van kunst en over het effect jen hn toneel en van kunst in het algemeen de mens. De kenmerkende vorm van essings discussie met zijn tijdgenoten is et gesprek, de dialoog. Lessing heeft een Henstander, een menselijk tegenover no- C, op wie hij zijn geest kan slijpen. In het 'izonder de Duitse schrijver en theoreti- Gotts-hed en de door Gottsched aan beden Franse toneelschrijvers werden in Lessings briljante polemieken aan de schandpaal gezet. In zijn strijdvaardige geschriften was het Lessing niet om staaltjes van eigen superioriteit, maar om de waarheid te doen. Het gevolgde procédé ziet er vaak zo uit: een algemene, ook door de lezer waar schijnlijk erkende waarheid wordt gepo neerd en dan getoetst, stukje bij beetje van alle conventies en opsmuk ontdaan, todat de kern overblijft, vaak armzalig genoeg: „Niemand, zeggen de auteurs van de „Bibllothek", „zal ontkennen, dat het Duitse toneel een belangrijk deel van zijn verbetering aan professor Gottsched heeft te danken. Ik ben deze Niemand; ik ontken dat van a tot z." (Uit Lessings 17e literatuurbrief) Lessing vocht voor eerlijkheid, nuchter heid. menselijkheid. Hij deed dat op twee fronten: via de polemiek en via het toneel. De laatste weg resulteerde in stukken als „Miss Sara Sampson", „Emilia Galotti", „Minna von Barnhelm" en „Nathan der Weise". Ook in het eerstgenoemde me dium is Lessing buitengewoon produktief geweest. Lessings polemisch proza beperkte zich uit de aard der zaak (en der persoon) niet tot de letterkunde. Elk gebied, waarop hij vooroordelen bespeurde, maakte hij zich eigen en trok daarop geen autoriteit ontziend van leer tegen tekens van onzuiver denken. Logischerwijs behoorde tot Lessings werkterrein ook de theologie. Niet alleen, omdat theologie en literatuur vele raakvlakken met elkaar hadden, maar vooral ook, omdat het totale denken van de gelovige mens met christelijke basiswaarheden ten nauwste samenhing. Om het denken van de christenente kun- nen begrijpen en eventueel te corrigeren ging Lessing tot aan de wortels van het christelijk geloof. Beperkt geluk Lessings verblijf in Berlijn tot 1767 werd enkele jaren onderbroken door zijn func tie van secretaris bij generaal Tauentzien in Breslau. Daarna stichtte hij in Ham burg een eigen drukkerij en tevens het „Hamburger Nationaltheater". Beide acti viteiten bleven zonder succes. Noodged wongen werd Lessing daarom in 1770 bi bliothecaris bij de hertog van Braun schweig in Wolfenbütel. Ook in deze func tie en in zijn persoonlijk leven viel Lessing geen volkomen geluk ten deel. Eva König, met wie hij na een verloving van vijf jaar in 1776 trouwde, stierf in 1778, drie weken na de geboorte van hun zoon, die slechts een dag leefde. Ook de bewegingsvrijheid van Lessings pen zou aanmerkelijk worden ingeperkt. In 1774 publiceerde Lessing de zogenaam de „Fragmente eines Ungenannten", waarbij hij pretendeerde, deze fragmen ten in de bibliotheek van Wolfenbüttel te hebben gevonden. In werkelijkheid waren de fragmenten afkomstig uit de nalaten schap van de Hamburgse theoloog H. S. Reimarus. De inhoud van de fragmenten bevatte twijfels aan de waarheid van de Evangelieën. Reimarus, die in 1768 was gestorven, verwierp het wonder van de opstanding van Christus en van de uit storting van de Heilige Geest. Hij be schouwde dat als bedrog. Daarmee kwam hij aan de grondslagen van de christelijke leer. Lessing gaf als editor zelf kritisch commentaar op de geschriften van Rei marus. Dit commentaar bestond uit korte, kernachtige gedachten, die later de para grafen 1 t/m 55 van zijn boek „Die Erzie- hung des Menschengechlechts" (1780) zouden gaan uitmaken. Kritiek op de overtuiging van Reimarus en op het commentaar van Lessing liet niet lang op zich wachten. Schumann, Ress, Mascho, Sllberschlag waren enkele van zijn tegenstanders. Lessings belan grijkste opponent was „Hauptpastor" Jo- hann Melchior Goeze, een oude bekende uit Lessings jaren in Hamburg. Volgens Lichtenberg was Goeze een man, die zijn gelovigen aan de haren de hemel wist binnen te slepen. Innerlijke waarheid Goeze verdedigt de orthodox-kerkelijke overtuiging tegenover Lessings vrijzinni ge poging, achter de letter van de Heilige Schrift de „vemünftige" geest ervan te ontdekken. De Heilige Schrift kan volgens Lessing onmogelijk woord voor woord als door God geïnspireerd worden gezien. Daarnaast ziet Lessing echter in de chris telijke religie een innerlijke waarheid. Zijn conclusie luidt, dat de waarheid van de christelijke religie niet afhankelijk is van de veronderstelde onfeilbaarheid van Gotthold Ephraim Lessing. de Bijbel. Religie en Bijbel zijn niet iden tiek. De goddelijke openbaring gaat door en komt tot uitdrukking in de geschiede nis der mensheid. De kwaliteit van Goezes heftige aanvallen spoort Lessing in zijn antwoorden aan tot nog bij tender ironie, nog scherper hoon, tot het wagenwijd openzetten van alle registers van welsprekendheid en overtui gingskracht, die hem ter beschikking staan. Het is van beide kanten een briljan te polemiek. De vonken vliegen er af. Het lijkt, of over beiden de polemische geest van Luther vaardig geworden is: „Wat", antwoordt Lessing, „omdat ik het vergif. k dat in het duister werkzaam is. aan de medische instanties meld, zou ik de pest in het land gebracht hebben, dominee?" Hét Is een polemiek, rijk aan beeldende taaL Lessing contra Goeze. de liefhebber van de theologie tegenover de beroepstheoloog, een prachtig stuk litera tuur. Goeze was oprecht gelovig en allerminst dom. Lessing en Goeze waren aan elkaar gewaagd. Jammer is het daarom, dat Goe ze op het laatst met de Justitie ging drei gen om Lessing de mond te snoeren. Dat was een hem onwaardig middel. Spoedig kreeg Lessing van hogerhand de order, voortaan alles, wat hij uit de bibliohteek van Wolfenbüttel wilde publiceren, aan de hertog voor te leggen en zijn polemiek tegen Goeze te staken. Daarom schrijft Lessing op 6 september 1778 aan Elise, de dochter van Reimarus: „Ik moet probe ren. of men mij op mijn oude kansel, op het toneel tenminste nog ongestoord zal laten preken." Jaren na de „Fragmentenstreit" zou Les sing zijn antwoord op de gevoerde pole miek formuleren. Hij deed dat in „Die Erziehung des Menschengeschlechts" en in het toneelstuk „Nathan der Weise" (1779), het Hooglied van de tolerantie tus sen Jood, Moslem en Christen. In de acht tiende eeuw. waarin emancipatie der Jo den in Duitsland nauwelijks was begon nen, betekende dit stuk een moedige daad, een pleidooi voor menselijkheid en duldzaamheid. De geschiedenis lijkt hier in een toneelstuk te zijn verbeeld, gecon centreerd, wanneer de humaniteit van Nathan de Jood het moet opnemen tegen de woorden van de christelijke partriarch: „Doet niets terzake, de Jood wordt ver brand". Nathan krijgt het laatste woord, want Lessing geloofde in de opwaartse kracht van de geschiedenis der mensheid. Niet onvermeld mag blijven, dat Lessing in Nathan een monument heeft willen oprichten voor zijn dierbare, inspirerende vriend Moses Mendelssohn. door R. L. K. Fokkema De bundel gedichten waarmee Jan Ei j kei boom op late leeftijd en op buitengewone wijze debuteert, is te be schouwen als een terug blik op de afgelegde weg. In deze persoonlij ke poëzie keren we met hem terug naar een jeugd in Dordrecht doorgebracht, waar is geworsteld om aan de worggreep van Calvijn te ontkomen. We maken het stadium mee waar de sterke drank een bij kans vernietigende in vloed heeft. We zien het verval van de stad en we beleven ten slotte enige hoop door belevingen van liefde. Ondertussen worden we ge waar dat de paradoxale titel van de bundel doelt op het bijblijven van de herinnerin gen aan voorbijgegane ogen blikken en levensfasen: „Wat blijft komt nooit terug", luidt de titel. Ter beklemtoning er van bevat de bundel aan het einde een afdeling „zwarte sonnetten", waarin nog een maal de balans wordt opge maakt van de verhouding tot het verleden, in de persoon van de overleden vader en de overleden vriend: het gemis om een dode blijft. Ook func tioneert de titel nog wanneer van een schilderij wordt ge zegd: „Dit is de tijd die blijft/ omdat er niets beweegt". De uitspraak geldt ook voor de gedichten. Het zijn moment opnamen van een-levenstijd, waarnaar je levenslang blijft kijken. De confrontatie met het verle den werkt op alle terreinen bevrijdend. Door het schrij ven ontvangt de dichter troost; de poëzie is een ver sterkend middel dat het mo gelijk maakt het vergankelijk leven te aanvaarden. Tot die uiteindelijke levensaanvaar ding draagt naast de liefde ook de natuur bij. Totale ver lossing van het verleden is weliswaar niet mogelijk, maar toch is het hoofd „dat maar niet thuis wil raken", in staat de gecompliceerde gevoelens de baas te blijven. De dichter die op 14-jarige leeftijd het geloof als een jasje heeft afge legd, bemerkt overigens ook dat hij een huid is kwijt ge raakt. Geestelijk naakt kijkt hij meermalen terug naar „ge dragen kleding", naar zijn mi lieu. waarmee „een zwaartil lend hoofd" maar blijft zitten. De bevrijding geschiedt dus niet zonder kleerscheuren maar ze is er. voorzover een starre godsdienstbeleving plaats maakt voor een ruim religieus besef dat de realiteit wat ophemelt: Maar sneeuw en bloesem dwarrelen vergeefs als het niet de geest boven de waatren zweeft, het zwarte water dat maar staat of helder door de vingers glipt. Niets is er dan wat eeuwig is: het schone van de kunst dat soms natuur passeert, het rusteloos vernuft dat door de wolken scheurt waarin ons doffe hoofd, ons bange hart, ons vege lijf te gretig hangen blijft. De dreigende ondergang in de drankzucht wordt bijtijds af gewend in de richting van een leven-met-een-zin; de verval len stad wordt gestut, maar de stutten die het huls voor in storten behoeden, zijn alweer aan 't rotten. Voorzover er een parallel kan worden getrok ken met het eigen leven, ont leent Eijkelboom die aan de Ierse dichter Yeats: 's Winters willen wij de lente en in de lente liefst de zomer, en als het voemelt in de heggen zeggen wij: laat de winter komen. En daarna is er niets meer goed: het t>oorJaar komt er niet meer aan. Wij weten ntet dat in ons woedt verlangen om maar dood te gaan. Dit inzicht in onze ontevre denheid met het bestaan als een verkapte doodswil krijgt hier niveau en poëtisch be lang door de eenvoudige en lichte formulering. Die een voud van toon, die in de bun del soms zweemt naar een breekbare zangerigheid, blijkt een uiterst doeltreffend mid del tegen landerigheid en zie- lepeiterij. Larmoyant is deze bundel nergens (net zo min als dat het geval is in de poëzie van J. C. Bloem, wiens gela tenheid voor Eijkelboom een voorbeeld lijkt te zijn). De bundel besluit met verta lingen van gedichten van de Amerikaanse Emily Dickin son. Iemand als Vestdijk spreekt in haar geval van een „herwonnen eenvoud die alle mogelijkheden tot complica tie in zich bevat, omdat hij alle complicaties achter zich gelaten heeft". De karakteris tiek slaat ook op de poëzie van Eijkelboom. Hij is erin geslaagd op ongedwongen wijze zijn problematisch le vensinzicht indringend te ver aanschouwelijken. „Wat blijft komt nooit terug" plaatst zich met zijn zuivere menselijk heid in de beste tradities. Ter aanbeveling moge een verta ling van Dickinson volgen: Als de roodborstjes komen en ik leef niet meer, geef die met de rooie das een kruim te mijner eer. Als ik Je niet kan danken daar ik het leven liet, weet dan dat ik mijn best doe met lippen van graniet. J. Eijkelboom, Wat blijft komt nooit terug. De Arbei derspers Amsterdam 1979. 64 bis. 17,50. Vertrouwdheid i Gelukkig is het herdenkingsjaar 1979 niet voorbijgegaan zonder dat ook in Neder land tenminste enige aandacht aan het oeuvre van Lessing, deze strijdbare, door en door loutere geest is besteed. In de serie „DIXIT" van uitgeverij Het Wereld venster te Baarn verscheen in de vertaling van de Rotterdamse hoogleraar J. Spema Weiland Lessings De opvoeding van de mensheid (Prijs 19,50). De inleiding en de annotaties van prof Sperna Weiland getuigen van zijn intieme vertrouwdheid met Lessings werk en met de geschiedenis van het Duitse denken in de achttiende eeuw. Hier is een kenner aan het woord, die de lezer met veel plezier en in begrijpe lijke taal inleidt in Lessings werk en de theologische en filosofische context hier van. Aan te bevelen is wel. om eerst de op de rechterbladzijde afgedrukte tekst van Lessing in zijn geheel door te lezen, voor dat de lezer zich door Sperna Weiland op alle bijzonder Interessante en belangrijke zijwegen laat voeren. Hoewel Lessings uitleg van de christelijke religie duidelijk in het teken van de acht tiende eeuwse verlichting staat, hebben zijn gedachten ook nu nog grote zeggens kracht. Niet iedere christen zal al zijn stellingen kunnen onderschrijven. Maar niemand zal ontkennen, dat Lessing ook in religieuze zaken een verfrissend zuiver denker ls geweest. Ook voor een anders georiënteerd christendom is zijn appèl nog lang niet gedateerd. Lessing: De opvoeding van de mensheid, vertaald door J. Sperna Weiland, uitgave Het Wereldvenster te Baarn, Prijs 19,50 gulden. Johann Melchior Goeze.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 21