Opzet energiediscussie dubieus
Slimmigheid j e
Éigpgf
PASSENDE AR
Pim pam pom en
de slijtage
iSOCIAAL BERECHT!
I«r
iTERPAG 23 FEBRUARI 1980
BINNENLAND
15
De vaste commissie voor kernenergie uit de Tweede Kamer
behandelt maandag een nota van minister Van Aardenne
kernenergie voor de elektriciteitsopwekking". Een groot
aantal maatschappelijke organisaties (op kerkelijk en
consumentenorganisaties) heeft ernstige bedenkingen tegen
die opzet, die de discussie in te smalle en te eenzijdige banen
zou leiden.
xivsuc* vuil uumcici «au naiucuuc i cKLllLcLl liicla.J rvc Ui galiibdliCo ivtïl ivt-iljri
(economische zaken) over de opzet van een brëclef levensbeschouwelijk terrein, milieugroeperingen,
maatschappelijke discussie over „de toepassing van vakbeweging, vrouwenorganisaties en
loor Hans Schmit
)EN HAAG In het begin van
le jaren zeventig werd door velen
le bouw van nieuwe kerncentra-
es nog onvermijdelijk geacht
roor de veiligstelling van de toe-
;omstige elektriciteitsvoorzie-
ling. De toenmalige minister van
tconomische zaken, Lubbers,
roerde in 1974 in de eerste ener-
penota dan ook drie nieuwe kern-
lentrales van elk duizend mega
watt ten tonele.
n de jaren daarna echter bleek het elek-
riciteitsverbruik minder te groeien dan
?as aangenomen, waardoor ook de nood-
aak tot de bouw van die drie nieuwe
erncentrales afnam. Het tijdstip waarop
le definitieve beslissing moest vallen, kon
onder de elektriciteitsvoorziening in ge-
aar te brengen naar de jaren tachtig
rden verschoven. In die jaren groeide
gedachte aan een brede maatschappe-
ike discussie over de rol van kernenergie
het bijzonder en de toekomstige ener-
ievooiziening in het algemeen.
)rie jaar terug riep de synode van de
federlandse Hervormde Kerk op tot een
lergelijke discussie en een groot aantal
naatschappelijke organisaties, zoals de
akbeweging, de gemeenten, milieugroe-
leringen, vrouwenorganisaties en consu-
nentenorganisaties, schaarden zich ach-
er deze gedachte. In het najaar van 1977
ferd de Initiatiefgroep energiediscussie
ipgericht, die in de zomer van 1978 de
iota „Meedenken, meedoen democra-
isch beslissen over (kern)energie" uit-
racht. Kort daarna stemde de regering in
:t het beginsel van een dergelijke dis-
ie en afgelopen zomer bracht minister
Aardenne (economische zaken) een
ita uit. waarin hij uiteenzet hoe een
tlijke discussie zou dienen te ver-
>pen.
formatie
}ie discussie zal twee jaar moeten duren.
l het eerste jaar zou informatie moeten
torden verzameld: over de voors en te-
Jens, over de onzekerheden van kernener-
Éie. Die informatie zou over een zo breed
logelijk publiek moeten worden ver-
preid. Die materiaalverzameling en infor-
atieverspreiding zou in handen komen
|an een stuurgroep; een driemanschap
i wijze mensen, dat door de regering
wordt benoemd. Het tweede jaar moet de
inspraak en de discussie plaatsvinden,
waarna de stuurgroep een eindrapport
opstelt, dat aan het kabinet en de Tweede
Kamer wordt toegezonden.
Die nota over de opzet van de discussie
heeft een groot aantal weerstanden opge
roepen en inmiddels geleid tot een in
Nederland, waar traditioneel sprake is
van grote versnippering op maatschappe
lijk en politiek terrein, opmerkelijke ont
wikkeling. Niet alleen milieu- en energie
groepen, die zich reeds lang met het
vraagstuk van de energievoorziening be
zighouden, zochten en vonden elkaar in
een gezamenlijke actie, maar tientallen
andere en zeer uiteenlopende organisaties
sluiten zich momenteel aaneen om deel te
nemen aan de discussie of, wanneer de
opzet niet wordt gewijzigd, een alternatief
informatiecircuit van de grond te krijgen.
De 52 samenwerkende organisaties alsme
de de vakbeweging (FNV en CNV) consta
teren een groot aantal tekortkomingen in
de nota van Van Aardenne, die zij te
beperkt vinden en die een werkelijk vrije
meningsvorming over het te voeren ener
giebeleid en een wezenlijke invloed daar
op onmogelijk maakt. Het belangrijkste
bezwaar is dat bij de discussie het alge
meen sociaal-economisch beleid als uit
gangspunt wordt gehanteerd. Dat bete
kent volgens de 52 organisaties dat de
discussie beperkt blijft tot de vraag hóe
de noodzakelijke energie moet worden
geproduceerd; tot de vraag ook hoe een
technische oplossing kan worden gevon
den voor het vaststaande gegeven dat het
energieverbruik zal groeien.
De organisaties vinden dat uitgangspunt
onjuist en willen een discussie over de
gehele energieproblematiek. waarbij ook
vragen aan de orde kunnen komen hoe de
behoefte aan energie kan worden vermin
derd. Het is daarom van het grootste
belang dat in de discussie ruimte is voor
studies die uitgaan van een andere ener
gietoekomst dan die waarvan de minister
van economische zaken, de elektriciteits
producenten en de kernenergielobby uit
gaan. Er liggen momenteel reeds voorstel
len voor dergelijke studies, zoals het zoge
naamde „vergeten scenario" van het Cen
trum voor energiebesparing, dat uitgaat
van energiebesparing met behoud van de
huidige produktie. Dit studieplan wordt
onder meer ondersteund door de bekende
economen Driehuis, Goudzwaard, Van
den Doel, Lambooy en Hueting. Verder
ligt er ook nog een voorstel van de univer
siteit van Groningen voor een onderzoek
naar de economische consequenties van
een laag energieverbruik.
Subsidie
Willen deze en andere studies tijdig zijn
uitgewerkt en onderbouwd om tijdens de
maatschappelijke discussie een rol te
kunnen spelen, dan moet nu reeds geld ter
beschikking worden gesteld. Daarom is in
1978 en nogmaals in 1979 om een kwart
miljoen gulden subsidie gevraagd voor
een voorstudie naar het „vergeten scena
rio", maar die aanvraag is door minister
Van Aardenne niet gehonoreerd. Door die
tegenwerking wordt een werkelijk brede
discussie over het energievraagstuk bijna
onmogelijk en dat is een van de redenen
dat, wanneer de Kamer maandag de opzet
niet drastisch wijzigt, een boycot van de
discussie wordt overwogen.
De 52 organisaties constateren nog meer
tekortkomingen in de opzet van de discus
sie. Zo vinden zij het onjuist dat tijdens de
discussie zal worden begonnen met proef
boringen voor de opslag van radio-actief
afval en dat niet mag worden gesproken
over het al of niet doorgaan van de twee
momenteel in gebruik zijnde kerncentra
les, in Borssele en Dodewaard. De rege
ring wil echter wel praten over de vesti
gingsplaats van eventuele nieuwe kern
centrales.
Deze opzet, zo menen de organisaties,
stuurt de discussie bij voorbaat op het
smalle pad van het groeiend energiever
bruik en de onvermijdelijke „oplossing"
van het gebruik van kernenergie. Om een
werkelijk open discussie over uiteenlo
pende visies en toekomstverwachtingen
te krijgen, zouden de proefboringen moe
ten worden opgeschort en zouden Dode
waard en Borssele. het ultracentrifuge-
project, de deelname aan de snelle kweek
reactor in Kalkar en het storten van radio
actief afval in zee eveneens in de discussie
moeten worden betrokken.
Verhard»
Nog voordat de discussie is begonnen,
lijken de standpunten over kernenergie
weer te zijn verhard. De organisaties die
een werkelijk brede energiediscussie na
streven, hebben het gevoel door „econo
mische zaken en de energieproducenten"
een hak te worden gezet. Zoals onlangs bij
de installatie van de Raad voor energie
onderzoek, toen op het laatste moment
twee vertegenwoordigers van de milieuor
ganisaties als lid werden geweigerd omdat
zij niet deskundig genoeg zouden zijn. Het
gevolg is dat de raad nu vrijwel geheel
bestaat uit energieproducenten en voor
standers van kernenergie en dat deskun
digheid op het gebied van energiebespa
ring, kleinschalige energiesystemen en
zonne- en windenergie nagenoeg niet aan
wezig is.
Anderzijds echter willen enkele anti-kern
energiegroepen ook de discussie reeds bij
voorbaat beperkingen opleggen door de
sluiting van de centrales bij Dodewaard
en Borssele te eisen. ZIJ kregen daarbij
deze week. tot ongenoegen van de Tweede
Kamerfractie van de PvdA, steun van
PvdA-voorzitter Max van den Berg die in
een gesprek met Trouw dezelfde eis op
tafel legde. Wanneer voor- en tegenstan
ders van kernenergie reeds bij voorbaat
de discussie frustreren, lijkt er weinig te
recht te kunnen komen van wat de her
vormde synode in 1977 voorstelde: een
werkelijk brede en open discussie over de
toekomstige energievoorziening in ons
land.
door Huub Elzerman
Hoe is het gegaan met de sollicitatie?", vroeg de
inbtenaar op het arbeidsbureau. De man
ïgenover hem haalde zijn schouders op. 't Was
•er niks', zei hij spijtig. „Er was geen plaats meer."
«f uw werkbrief je maar", zei de ambtenaar. De
n het was een werkloze elektro-monteur
jverhandigde hem het formulier. „Sollicitatie bij
jpparatenfabriek A, afgewezen", las de ambtenaar.
Dat is jammer", sprak hij opgewekt. „Maar we
Jeven de moed niet op. We zoeken verder."
ie opgewektheid verdween als sneeuw voor de
i, toen de ambtenaar een paar weken later
itdekte hoe de vork precies in de steel zat. De
tktro-monteur was inderdaad afgewezen, maar
ït omdat er voor hem geen plaats was. In
■kelijkheid waren hem zelfs twee banen
geboden. Eén als machinebankwerker en één
elektro-monteur. Machinebankwerker wilde hij
let worden, omdat hij dat werk nog nooit had
laan. Elektro-monteur wilde hij niet worden,
dat hij dan de hele dag verwarmingselementen
koffiezetapparaten moest monteren. „Daar voel
ook niet zo veel voor," zei hij tegen de directeur
de apparatenfabriek". want dat is gewoon
iuktiewerk in de fabriek en ik heb altijd
itenwerk gedaan. Bovendien, voegde hij eraan
oe, kan ik nu al zeggen dat ik zal vertrekken, zodra
ander werk kan krijgen." De directeur keek de
sllicitant misprijzend aan. „We zullen maar van je
ien, omdat je het werk niet passend vindt. Dat is
oor beide partijen prettiger", zei hij fijntjes.
Dat heeft die directeur scherp gezien", prevelde de
mbtenaar op het arbeidsbureau, toen hij het
irief je van de directeur onder ogen kreeg. „Meneer
e monteur vond het werk niet passend, maar daar
uilen we een stokje voor steken." Hij greep naar
iet dossier van de onwillige monteur en
«studeerde het arbeidsverleden van de man. Uit
iet dossier bleek dat hij had gewerkt als
oeltechnisch monteur. Nadat hij bijna een jaar
'egens rugklachten in de ziektewet had gelopen.
;ièie wam er met wederzijds goedvinden een eind aan
aan let dienstverband. Ook de bedrijfsvereniging vond
iet beter dat hij niet meer naar zijn oude baas
erugkeerde en kende hem een WW-uitkering toe.
'er 1 november werd hij als werkzoekende
lektro-monteur bij het gewestelijk arbeidsbureau
ngeschreven. Na drie weken volgde er een
aard «"wijzing naar de apparatenfabriek. Daar zou hij
pinnen werken,
var*
rerbloemd kwam aan het licht dat de monteur
eró ok na een jaar ziektewet bepaald niet stond te
•opelen om weer aan de slag te gaan. Hij had daar
ïtina li*schien 1)651 goede redenen voor, maar in
SClJ egenstelling tot de verhalen aan de borreltafel
fordt het weigeren van passende arbeid door
ociale verzekeringsmannen niet licht opgevat. Er
5 ing bij de bedrijfsvereniging tenminste een brief
op poten de deur uit. De weigering om passende
arbeid te verrichten werd hoog opgenomen.
..Hierdoor maakte u bij de werkgever geen positieve
indruk en bent u niet aangenomen", bitste de
sociale verzekeringsmannen. „Wij zijn van oordeel
dat u, gelet op uw ernstige beperkingen, de kans om
werk te krijgen had moeten benutten." De
bedrijfsvereniging wees erop, dat de monteur op
het werkbrief je over de week van 21 tot en met 28
november had aangegeven dat zijn sollicitatie was
afgewezen. Tegenover de ambtenaar volstond hij
met de opmerking dat er voor hem in het bedrijf
geen plaats was.
„U heeft", zo vervolgde de bedrijfsvereniging",
derhalve belangrijke gegevens verzwegen. Door
deze onjuiste en onvolledige mededelingen heeft u
handelingen gepleegd ten nadele van de
bedrijfsvereniging of van het Algemeen
Werkloosheidsfonds." De sociale
verzekeringsmannen deelden vervolgens een
dubbele „straf' uit. De monteur zou de al
toegekende uitkering over de solllcitatiedag 26
november niet krijgen. Bovendien en dat
kwam harder aan verklaarden zij dè monteur van
af 29 november niet onvrijwillig werkloos.
„U bent werkloos doordat u in onvoldoende mate
tracht arbeid te verkrijgen: nalaat passende arbeid
te aanvaarden en voorts door eigen schuld of eigen
toedoen geen arbeid verkrijgt of behoudt", zo
vatten de sociale verzekeringsmannen het
desbetreffende stukje wettekst samen. Nu ontving
de monteur tot 6 december een uitkering en dat
bedrag 234 gulden netto werd teruggevorderd.
De monteur nam het niet en stapte naar de Raad
van Beroep. De beroepsrechter deed een
verrassende uitspraak. Hij was het er mee eens dat
de monteur geen aanspraak meer kon maken op
een WW-uitkering. maar de terugvordering ging
hem te ver. „De toelichting van de monteur op de
mislukte sollicitatie was weliswaar summier, maar
niet in strijd met de feiten", zei de rechter. „De man
heeft zich in zijn mededelingen beperkt tot het
resultaat van zijn mislukte sollicitatie. Over de
reden die tot die mislukking heeft geleid, is hem
door de ambtenaar niets gevraagd. De monteur
heeft bovendien zijn werkbriefje volledig ingevuld
en ook dat briefje leverde geen aanleiding op voor
verdere vragen." Hoewel de sociale
verzekeringsmannen dus voor een belangrijk deel
gelijk kregen de monteur kreeg géén uitkering
meer wilden zij zich niet bij deze uitspraak
neerleggen. Zij vonden het zeer terecht dat de al
toegekende uitkering was teruggevorderd. Het
geschil werd voorgelegd aan de Centrale Raad van
Beroep.
Wie had er gelijk? Mocht de monteur volstaan met
de mededeling dat er geen plaats voor hem in het
bedrijf was of had hij eerlijk moeten opbiechten,
dat er geen plaats was omdat hij liever buitenwerk
deed? Al snel bleek dat de centrale raad het
volstrekt oneens was met de beroepsrechter. „De
monteur", oordeelde de raad", „heeft in het geheel
niet gesproken over de werkelijke reden van de
mislukking en ook is er geen sprake van een
'volledige' invulling van het werkbriefje." „Nee", zei
de centrale raad, „zijn opmerking dat 'er geen
plaats was' in onvolledig en bovendien misleidend.
De dienstdoende ambtenaar kon uit die opmerking
immers niet opmaken dat er voor de monteur wel
degelijk plaats was in het bedrijf, laat staan dat
hem twee banen waren aangeboden."
„Van een werkloze", zo vervolgde de raad, „mag
worden verlangd dat hij over zijn sollicitaties
waarheidsgetrouwe inlichtingen verstrekt. Dat
wordt ook op het werkbrief je met zoveel woorden
aangegeven. In dit geval kon en moest de monteur
begrijpen dat hij met zijn mededelingen de
ambtenaar op een dwaalspoor bracht. Dit klemt te
meer omdat de bedrijfsvereniging voor de
beoordeling van aanspraken betrouwbare
inlichtingen nodig heeft." Dat aan de monteur niets
te verwijten zou zijn, omdat de ambtenaar geen
nadere vragen had gesteld, wees de centrale raad
ten slotte resoluut af. „Het gaat niet aan om van
medewerkers van het uitvoeringsorgaan te
verlangen, dat zij er te allen tijde toe overgaan,
terstond te controleren of een werkbriefje
onvolledig of misleidend ls. Voor de
informatieverstrekking aan de bedrijfsvereniging is
de werknemer zélf verantwoordelijk", oordeelde de
raad.
Zo verloor de monteur niet alleen zijn recht op een
WW-uiterking, hij moest bovendien de al ontvangen
bedragen terugbetalen. Uiteraard mocht de man
best buitenwerk gaan doen, maar de kosten van die
voorkeur mocht hij niet afwentelen op de sociale
verzekeringskas. Voor slimmigheidjes was er
volgens de rechter al helemaal geen plaats.
Pim pam pom, tinkelt het lang
zaam en wat plechtig uit de luid
sprekers die onbeweeglijk aan
de stalen lichtmasten op het per
ron hangen. Daar komt me weer
zo'n onprettige mededeling, ver
zucht ik bij mezelf en inder
daad begint een eentonige stem
op te dreunen dat de trein via B.
naar A. een vertaging heeft „van
ongeveer X minuten". -De woor
den, in deze volgorde door over
vloedig gebruik afgeplet, drin
gen nauwelijks echt tot me door;
wel ervaar ik zoiets als een lichte
spanning als het ogenblik nadert
waarop de grote onbekende X
bij zijn naam genoemd zal wor
den: zal het vandaag vijf, tien,
vijftien zijn? Als de saaie, ge
voelloos klinkende stem mij
deze wetenschap bijgebracht
heeft, heb ik „X" minuten tijd
voor een fijn gedachtenspelletje.
Dat gaat zo: tegen de hemel trek
ik de lijnen van een notenbalk en
als die klaar is vraag ik me af op
welke van de vijf lijnen de nog in
mijn hoofd naklinkende tonen
pim-pam-pom horen. Ik houd
een breed beraad met mezelf,
proef met gesloten ogen de
toonsafstanden en noem ten
slotte de eerste klank een e. die
door de onderste lijn heen hoort.
Voor de tweede toon, pam, dus,
moet ik twee hele tonen naar
onder, want het kan slechts een c
zijn en die hoort door het hulp
lijntje heen, dat ik haastig onder
de notenbalk teken. Voor de der
de toon, pom, moet ik van die
diep weggezonken plaats drie en
een halve toon de hoogte in; het
kan slechts de g zijn, die zijn
vaste verblijf heeft door de twee
de lijn van onder heen. Met dat
gedachtenspelletje kun Je een
flinke wachttijd vullen, want
vervolgens komt de vraag aan de
orde waar pim, pam en pom ho
ren bij één kruis, bij één mol, bij
ttoee kruizen, bij twee mollen
en zo ga je maar vrolijk verder
tot je er zes van elk hebt en je
beland bent bij het soort muziek
dat beginnertjes het angstzweet
doet uitbreken. Zo'n hele serie
levert bij elkaar aardig wat
klank ter verzachting van het
wachtleed en van de treurnis
Op deze twee (maar ook op heel
wat andere) manieren zou je het
sein kunnen weergeven dat op
de stations de wachtperiode
inluidt.
om het feit dat woorden kenne
lijk zó kunnen verslijten dat ze je
nog nauwelijks iets doen.
Afgesleten woorden waren er
deze week méér te horen, wie
maandagavond zijn radio-ont-
vangertje afstemde op Hilver
sum twee kon een van die ge
sprekjes horen waarmee de uit
zendingen van de politieke par
tijen vaak „verlevendigd" wor
den. Fris en vooral ongedwongen
moet de boodschap doorklinken
en wat kun je om dat te bereiken
beter doen dan een „autoriteit"
laten opdraven en hem of haar
„echt" laten ondervragen, net
zoals dat bij de kranten en de tv
gebeurt, met af en toe een kriti
sche vraag en misschien zelfs
een ondeugende tegenwerping.
Het vervelende bij die politieke
radio-uizendingen is echter dat
de „autoriteit" en de ondervra
ger zózeer eens geestes zijn dat
er bijzonder weinig kritisch te
ondervragen valt. laat staan te
gen te werpen Maar het kriti
sche en het afstandelijke móeten
er kennenlijk in en het gevolg is
dat het er duimendik bovenop
ligt dat het allemaal afgespro
ken en voorgekauwd werk is
en een goede zaak kun Je niet
slechter dienen dan op die
manier.
Deze week was het het Tweede-
Kamerlid voor D'66 mevrouw
drs. S. C. Bischoff van Heems-
kerek die zo voor de microfoon
moest komen praten over het
welzijnswerk. Waarom haar en
al die anderen in al die andere
uitzendingen niet gewoon ge
vraagd een causerietje te hou
den, zonder al dat kunstmatige,
opgelegde gedoe? Het verloopt
me ook veel te veel volgens een
traditioneel schema: eerst wordt
de aan de orde van behandeling
zijnde narigheid breed uitgeme
ten, daarna komt de vraag aan
de orde „wat we er aan kunnen
en/ol moeten doen". Wie in de
„voorzeide" (volgens een oud
kerkelijk formulier is dat de ge
reformeerde) leer is opgevoed
zou hierbij bijna aan de catechis
mus denken!
Hiervoor had ik het over muziek
noten. Die hebben veel weg van
grote punten en die gelijkenis
brengt me op een gewichtig pro
bleem dat ik onlangs in kleine
kring mocht bespreken: moet
aan het einde van een zin. waarin
iemands woorden tussen aanha
lingstekens aangehaald worden,
eerst de punt of eerst het aanha
lingsteken? Op mij (en naar ik
merkte: op anderen) maakt het
een vreemde Indruk als éérst de
punt en dan pas het aanhalings
teken komt (dus zo; 'xxx.'). Lie
ver zie ik het andersom (dus zo:
'xxx'.). maar Ik moet toegeven
dat die voorkeur verkeerd ls:
eerst eindigt de spreker zijn zin,
dat einde wordt weergegeven
door een punt, en dén pas ein
digt de hele aanhaling. Voor wie
het van een echte neerlandicus
wil horen haal ik iets aan uit het
boek „Schrijfwijzer" van drs. J.
Renkema: „De punt komt vóór
het aanhalingsteken als er een
hele zin wordt aangehaald." Als
voorbeeld geeft het boek De
voorzitter zei daarop: „De geach
te afgevaardigde is bulten de
orde." Daarop moeten we het
dus maar houden. Mooi is het
niet, logisch wel!