Een verhaal begint als het afgelopen is 1 I er I lv kTERDAG 26 JANUARI 1980- TROUW/KWARTET 21 I KUNST I Nicolaas Matsier (geboren 1945) heeft twee verhalenbundels gesohreven die beide in de kritiek enthousiast rijn ontvangen: „Oud-Zuid" (1976) en „Onbepaald vertraagd" (1979). Tezamen zeven verhalen van een auteur die met grote zorgvuldigheid schrijft, zuinig en scherpzinnig, maar niet minder gevoelig. Op 15 december j.l. besprak ik de laatste bundel. Ik zette het onderscheid uiteen tussen „Onbepaald vertraagd" en Matsiers debuut, ik suggereerde dat het in zijn verhalen ten slotte zou gaan om „absolutie", vrijspraak van een toeschouwer die elke beweging waarneemt en zo doende stilstand en verlamming veroorzaakt. „Uit de verhalen", schreef ik, „is op te maken dat Matsier meestal de naam van de ikfiguur uitwendige gebeurtenissen interpreteert als zelfgeschapen denkbeelden. Vandaar dat de realiteit in zijn werk onder zware druk staat van de verbeelding, die bij Matsier onvereenkomt met analyse. Hij wil, telkens weer, uitmaken waar zijn eigen identiteit begint en ophoudt, om verlost te raken uit de verlammende greep van de toeschouwende realiteit". „Door de nauwkeurigheid van zijn stijl die door maar weinigen op het ogenblik wordt geëvenaard, door de verdunning van ruimte en de vertraging van tijd die er in zijn werk optreedt, door de heldere en toch geheimzinnige peiling van sensaties, ontstaat er proza dat maximaal op z'n hoede is en tegelijk verbazend emotionerend". Nicolaas Matsier is redacteur van het tijdschrift De Revisor, ik ben dat ook, en wij spreken dus hierna als goede bekenden over zijn werk, hoe dat tot stand komt, hoe het geïnterpreteerd zou kunnen worden. door T. van Deel in on« ter di 'g- Je hebt nu twee verhalenbundels ge schreven. Een voor de hand liggende vraag is: waarom geen romans? „De vraag of ik nog eens een roman ga schrijven, vind ik nogal vermoeiend. Alsof verhalen niet tellen, en alleen maar vinge roefeningen zouden zijn. Van de weerom stuit vind ik dat romans vol witte plekken zitten, en vol stopverf. Romans gaan mij te langzaam, of zijn me teveel verzonnen, of al te geconstrueerd. Ik vind het een log en traag genre. Er zijn natuurlijk genoeg romans die ik appreciëer, maar meestal heb ik het gevoel dat het volume van een roman in geen verhouding staat tot zijn inhoud. Bij mijn eigen verhalen heb ik dat niet. Het kan best wezen dat ik over vijf jaar constateer dat ik bang ben geweest een roman te schrijven, maar vooralsnog oefent de romanvorm weinig aantrek kingskracht op mij uit". jn le 1 B 1 d ITIIM N Hoe kies 'je de stof voor een verhaal? „Het verhaal kiest mij. Ik heb niet het gevoel dat ik zo verschrikkelijk veel te kiezen heb. Er is een moment waarop de dingen met terugwerkende kracht hun gebruikelijke bekendheid, of hun vorm loosheid, of hun anonimiteit opeens lijken te overstijgen. Dat doen die dingen overi gens niet echt jij voelt opeens een .panning, jfj hebt een vermoeden van structuur, van een verzameling verban den. Dat pleegt een opwindend moment te zijn. De dingen lijken op hun plaats te vallen, maar het is de plaats die jij ze geeft. Zonder een lichte manie of iets wat daar op lijkt, kan ik vooralsnog dan ook niet schrijven. Een verhaal begint, kort om, als het afgelopen is, en jij bent degene die ervoor zorgt dat het afloopt, en dat het dus ergens begonnen moet zijn. Dat is elke keer weer even verrassend, alsof je het niet zelf doet". De kritiek vond je nieuwe verhalen, vergeleken met die uit Oud-Zuid, minder anekdotisch. „Ik vind het verschil wel duidelijk, maar toch gradueel. Oud-Zuid was al niet erg anekdotisch.. Ook daar was de verhaallijn al heel dun. Wel zaten die verhalen wat ruimer in hun vlees, ze waren in hun detaillering een beetje schilderachtiger. Onbepaald vertraagd is kaler en gecon centreerder. Het aantal personen per ver haal is tot een minimum beperkt, minder dingen die van bijzakelijk belang zijn, krijgen überhaupt nog een naam. Een verhaal als „Flatus vocis" zou ik vroeger in Amsterdam gesitueerd hebben, nu speelt het zich niet op een specifieke plaats af, alleen maar in een stad. De titels van Oud-Zuid waren allemaal eigenna men: van een winkel, van een wijk, van een merk zonnebrandolie. In de tweede bundel verwijzen de titels, die abstracter zijn, directer naar de thema's, minder ver sluierd. Maar de thema's van beide bun dels lijken me, bij alle accentsverschillen, heel verwant". De aandacht, zou je kunnen zeggen, is verschoven van de buitenwereld naar de binnenwereld; het zijn in strikte zin meer ik-verhalen geworden, vind je niet? „Laat ik eerst voor alle zekerheid even een onderscheid maken tussen de persoon die ik ben en het personage Nicolaas Matsier. De verhalen gaan over de pseudo-persoon, die niet gelijk is aan de mijne. Het zijn een soort onderzoekingen van sterk uitvergro te aspecten of samenhangen yan aspecten die me interesseren. Wat je vraag betreft, ik denk dat het zowel meer als minder ik-verhalen zijn gewor den. Meer, omdat het aantal personen buiten de ik drastisch gereduceerd is. Waar zij in de eerste bundel »g sterk als min of meer op zichzelf staande, interes sante objecten worden waargenomen, zijn ze in Onbepaald vertraagd vrijwel sche ma's of typen geworden, met hier en daar nog wat realistische attributen zoals een pijp of een jas of een zware stap. maar niet veel meer. Tegelijkertijd vind ik het min der ik-verhalen geworden, omdat de pro blemen waar het om gaat naar mijn ge voel veel ruimer en algemener, minder particulier, gesteld worden. Dat hoop ik tenminste". Nicolaas Matsier In mijn recensie schreef ik dat jouw ik figuur „uitwendige gebeurtenissen inter preteert als zelfgeschapen denkbeelden". Zo zou ik allerlei figuren en voorvallen in Onbepaald vertraagd willen opvatten als projecties. Hoe denk je daar zelf over? „De aanleiding tot het schrijven komt van buitenaf. Er is iets gebeurd dat een emo tie, een spanning, een vermoeden van structuur teweegbrengt. Terwijl je schrijft, bedrijf je die emotie, die span ning, dat vermoeden, maar hoef je niet speciaal te weten dat je dat doet, of hoe. Als je bent uitgeschreven, moet dat er allemaal inzitten, terwijl de aanleiding is opgeheven. Die heeft z'n functie gehad en is weer buiten het verhaal geraakt, terug gezakt in de werkelijkheid. Het verhaal is zelfstandig geworden ten opzichte van de werkelijkheid. Het laat die intact, en ver vangt hem niet. Het vat hem, dacht ik, ook niet op als projectie, voorzover daar mee geïmpliceerd wordt dat het je eigen verzinsels zijn die je verzelfstandigd aan treft. De werkelijkheid vormt geen bewijs voor mijn opvattingen, en omgekeerd be schrijven mijn verhalen geen werkelijk heid. Ik geef een interpretatie, met behulp van zowel ontleende als bedachte ele menten. Mijn verhalen zijn ongetwijfeld uitvergro tingen, karikaturen, analyses van iets wat mij aangaat. Maar dat neemt niet weg dat ik graag mag geloven dat de buitenwereld bestaat". De ik-figuren in beide bundels zijn telkens weer onderhevig aan fascinatie: voor een kunsthandelaar, een naakte vrouw, een liegende filosoof, een waan zinnige dichter, etc. Is dat geen belang rijk punt van overeenkomst? „Ja, met dien verstande dat het object van fascinatie zoetjesaan verschoven is. In het eerste verhaal van Oud-Zuid gaat het om het verleden van een kunsthande laar Scheltema. De ik is toeschouwer en verteller. In de daaropvolgende verhalen van die bundel wordt het buitenstaander schap toenemend een deel van het pro bleem. De ik nadert het centrum van de aandacht al enigszins. Die lijn wordt door getrokken in de tweede bundel, waarin de kwestie van de identiteit van de hoofdper soon op verschillende manieren centraal staat. Er is dus een ontwikkeling van buitenstaanderschap naar zelfbeschou wing. De ik is nog steeds een toeschouwer, dat geldt voor aller verhalen totnogtoe, maar hij is het steeds meer van zichzelf. Overigens viel het me achteraf op, hoeveel „Oud-Zuid", het eerste dat ik schreef, en „Esse est percipl", mijn laatste verhaal, gemeen hebben aan psychologische struc tuur. In allebei is sprake van twee perso nen tussen wie iets zich al dan niet vol trekt, in „Oud-Zuid" tussen vriend en naakte vrouw, in „Esse est percipl" tussen vriend en slapende jongeman. Ook in de houding van de ik-figuur tegenover de gebeurtenissen er wel bij betrokken zijn, er niet bij betrokken zijn, als helper, als toegestane voyeur zitten overeen komsten. Ik denk dat de tweede bundel een tamelijk organisch gegroeide toe- scherping is geworden van de eerste". Jij zou in verhalende vorm filosofie beoe fenen. De titels in de tweede bundel wij zen daarop. Vind je zelf dat ze filosofi sche kwesties behandelen? „Nou, ik vind het accent verkeerd gelegd. Het enige waar ik wat van af meen te weten, is psychologie van een alledaagse soort. Mijn verhalen zijn primair psycho logische en bij uitbreiding van mijn part wereldbeschouwelijke verhalen. Waar de filosofie relevant is, is zij een tweelingzus ter van de psychologie die er bedreven wordt, niet op een theoretische, maar op een heel praktische manier. Ik probeer eerder een filosofische vraagstelling, die mij in abstracte nauwelijks interesseert, van toepassing te verklaren op een bijzon der geval, dan dat ik omgekeerd vla een bijzonder geval de aandacht wil vestigen op het interessante van filosofische pro bleemstellingen. Verhalen dienen te emo tioneren, liefst op een heldere manier, zodat iemand iets aan kan met die emo ties en er niet in stikt. Het ideaal is dat die dingen in combinatie gebeuren. Wanneer de overgang van emotionaliteit naar hel derheid en omgekeerd niet plaats kan vinden, zijn de verhalen niet goed, zou ik zeggen." Het slot van de bundel is veel geciteerd. „Wat me te doen staat is heel eenvoudig: leren bewegen. Bewegen zonder gezien te hoeven worden. Zonder verlamd te raken door een toeschouwer. Zonder mijzelf gade te slaan". Minstens zo belangrijk lijkt mij het inzicht:, „Nooit was ik zo dicht bij mijn heden". Wil je hierover iets meer zeggen? „De sleutel van het heden is, paradoxaal genoeg, ook de sleutel tot het verleden, dat op een gegeven moment gestold is, en dat bepalend is geworden zonder dat Je het weet. Ik heb vaak het gevoel er nauwe lijks te zijn, er nauwelijks te mógen zijn. Verboden te leven. Die sleutel van het heden staat voor het gevoel dat het afgelo pen kan zijn met stilstand, verlamming, pas-op-de-plaats. Ik heb het over zoiets als vrijheid. Je hebt een verleden waar je niet werkelijk los van bent. een verleden dat jóu leeft en tegen houdt. Ik denk dat het mogelijk is uit het ingesleten spoor van het verleden te ra ken. doordat je de constellaties achter haalt waarin de kortsluiting optrad. Het thema van de bundel is met name het verlammend bewustzijn, respectieve lijk het bewustzijn verlamd te zijn. Dat hinderende bewustzijn levert voor ande ren weliswaar een leuke, ironiserende om gang op. maar op mij werkt het wurgend. Het is anti-vitaal. Als in een van de laatste zinnen dan ook staat dat ik verlost wil worden van dat toeschouwerschap wil dat zoveel zeggen als: mijn behoefte aan con trole. die vrijwel Identiek is aan weg-met- mij. Die behoefte wil ik kwijt". Foto: FRITS DROOG Is het afsluiten van een verhaal moeilijk? „Het slot is meestal moeilijk, ja. Ik weet niet waarom. Het slot is er niet om wat dan ook rond te krijgen. Het dient er naar mijn smaak alleen maar toe om een lezer weer uit het verhaal te laten stappen. Zoals gebouwen een uitgang hebben. Het doet er niet toe hoe men een gebouw verlaat, via de brandtrap of het bordes, als men er maar geweest is. Het slot mag niet gekunsteld zijn". Wat versta je onder „gekunsteld?" „Gekunsteld is het als in het slot iets verteld wordt dat een deus ex machina- achtige functie heeft. Ik ben ook niet erg dol op plots. Dat zijn kunstgrepen. Ik denk dat de schrijvers waar ik van hou bijna allemaal werk hebben geschreven dat eigenlijk niet eindigt, maar in feite naar een einde toemoddert. Wat er aan de gang is. is al gebeurd. In zulk werk kun Je ook niet precies zeggen van waar af het afgelopen had moeten wezen. Schitteren de romans met keurige plots vind ik zo vervelend. James bijvoorbeeld, die had toneel moeten schrijven, dat is het oord waar plots deugen". Plot is voor jou een nogal negatief begrip dus. „Ik gebruik het nu maar even als waarde oordeel voor alles wat ik niet appreciëer aan trucs om de spanning erin te houden. Het vervelende van romans als The Por trait of a Lady. om het maar bij James te houden, is dat ze zo doorzichtig zijn. Je bent werkelijk nog geen honderd bladzij den ver, en dat is bij hem niet veel, of Je concludeert al dat die en die toen en toen een relatie hebben gehad en dat dit kind daar een gevolg van is. heel vermoeiend. Ik weet niet hoe spanning tot stand komt. Ik kan er in het algemeen niets over zeggen. Ik vind het wel een algemeen vereiste. In kranteartikelen, wetenschap pelijk werk, romans, essays, gedichten, lessen moet spanning zitten. Het basis voorbeeld is natuurlijk de detective. Sche matisch gesproken gaat het daar om een ééndimensionale spanning, geheel in functie van het antwoord op de vraag: wie. Uitsluitend op dit vlak ligt tijdens de lectuur de meerduidigheid van een detec tive. Heb je het boek uit, dan is het eens en voor altijd afgelopen met die meerduidig heid. Je moet een bar slecht geheugen hebben om een detective te willen herle zen. Wat dat aangaat ben ik overigens een ideale detectivelezer. Bij een roman, een verhaal, een gedicht, een essay treedt zo wel tijdens de expositie als na de lezing meerduidigheid op, domweg omdat er meer vragen in het geding zijn dan alleen: wie. Sommige literatuur lijkt wel wat op detectives, die soort noem ik soms, depre ciërend, „anekdotisch". Maar nog liever zou lk zulke boeken abstract noemen, abstract in de betekenis van losgezongen van wat dan ook, staand voor niks. Cliché concreetheid heeft onveranderlijk te ma ken met simplificatie, en simplificatie is iets wat je bij uitstek moet zien te ver mijden". Het is de algemene mening dat je prachtig schrijft. Wat vind je een goede stijl? „Dat weet ik als ik er een zie. Ik kan er alleen maar ambachtelijk over praten, niet theoretisch. Stijl ls structuur in het klein. Het gaat in wezen om dezelfde din gen: spanning, tempo, zoveel helderheid als nodig is, beknoptheid, uitgebreidheid ach ik weet het niet. Het is alsof Je van een kok het recept van zijn recepten wilt weten. Een stijl moet tempo's kennen, hij moet naar behoefte snel, traag, stilstaand kunnen zijn. Een of ander soort van gees tigheid is geloof ik de onveranderlijke metgezel van een goede stijl. Dat loopt van een lichte jeuk in het hoofd tot en met lachen met de mond wijdopen. Iedereen die schrijft moet zich bewust zijn van zijn middelen. Proza en poëzie mogen alleen hortend klinken als daar Iets mee beoogd wordt. Het voorlezen van verhalen is wat dat betreft heel nuttig, heb ik gemerkt, en dodelijk, als kritlekvorm. Benul van lees tekens, cursiveringen, witregels, alinea's, cijfers, daarzonder gaat het ook niet. Meestal verbeeld ik me al na een halve pagina te weten hoe goed iemand als stilist is. Ik weet ook wel dat alles context gebonden is. Als je van boeken die je emotioneren of tot nadenken stemmen bepaalde zinnen onderstreept, dan merk je dat zo'n onderstreepte zin in z'n eentje het meestal niet doet. Maar het lijkt me mogelijk dat je vijftien aantoonbaar ka rakteristieke zinnen uit een boek licht, en uitlegt wat jou niet aanstaat aan die zin nen: groezeligheid van woordgebruik, een - al te grote eenvoud van humor, verfkwas- tlgheid, enzovoort." Je bent dezer dagen niet alleen de verhalenschrijver Nicolaas Matsier, maar ook de vertaler van Themersons Logica, etiketten en vlees, dat ik onlangs in Trouw besprak. Wat waardeer je in Themerson? „Ik denk dat lk mijn filosofische voorkeu ren bij hem terugvind, in een vorm die me bevalt. Als ik iets ben. dan toch een soort van empirist, met een afkeer van metafy sica die ik bij de logisch positivisten herken". Is hij dat dan ook? „Wel en niet, moet ik zeggen. Dat vond lk zo verrassend toen ik hem voor Vrij Neder land interviewde: hij Ideologiseert de voorkeuren die hij heeft niet. Dat vind ik nogal indrukwekkend aan hem. Zijn tole rantie kent zo ongeveer geen grenzen, die maakt nergens slachtoffers. Dat geldt ook voor hemzelf, want dat is altijd de para dox met dit soort dingen: op het moment dat je ergens voor staat en met Je sabel zwaait, sla je niet alleen iemand anders neer. maar ook iets in Jouzelf. Zijn grote eruditie staat in dienst van een soort van basale zelf acceptatie, die intussen een bijna stelselmatige verwondering hele maal niet uitsluit. Hij weet zo weinig, en dat is het bewonderenswaardige aan hem. Tijdens het Interview had ik het gevoel: onwetende leerling bezoekt nog onweten der leermeester. Een Zen-achttg gevoel".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 21