lk jaar een detective Arbeidspatroon 'Mijn onderwerp is getiteld...' rdit. [SOCIAAL BERECHT! ERDAG 19 JANUARI 1980 13 ■BINNENLAND» 11975 kwam haar eerste detective uit: i kunnen het niet laten": een olitieroman, die zich afspeelt in haar woonplaats Alphen aan den Rijn (in haar boeken overigens Caste 11 um aan de Rijn genoemd). Daarna volgden nog vier andere detectives en op het ogenblik ligt het zesde boek bij uitgeverij Bruna. Voor de 59-jarige Jackie Lourens-Koop toch wel een onverwachte ervaring, ook al schreef ze haar hele leven al korte verhalen en vertaalde ze boeken. Dat haar politieromans van deskundigen in dit genre goede recensies krijgen is natuurlijk extra leuk. looi r Cisca Dresselhuys hos- king- bent Hand ireau teer- VBN, reis- ■oom PHEN AAN DEN RIJN echt goeie romans te kun- jea schrijven, heb ik te weinig pgang. Ik geloof niet dat ik dat >it zou kunnen. Jammer, maar is het. Ik ben nogal zakelijk, jet een echte diepgraver, geen keraar, meestal optimistisch. Jt dat soort hout worden, geloof niet de goeie romanschrijvers Jmaakt". tie Lourens-Koop constateert het heel chter. Ze ziet zichzelf niet als een groot aanschrijf ster. Ze is al blij genoeg met t feit, dat haar vijf detectlveboeken ed lopen en over het algemeen goede «nsies krijgen. Haar zesde boek „De ik Beukestein" ligt bij de uitgever, van andere vijf zijn er samen nu zo'n 50.000 kocht, een paar boeken zijn opgeno- sn in de zogenaamde Grote Letterbi- otheek, één heeft er als feuilleton in een gblad gestaan en van een ander wordt het ogenblik een hoorspel voor de RO gemaakt. Een leuk succes al met vindt ze, heel tevreden. heeft haar hele leven al geschreven en taald. „Ik zou knettergek geworden a, wanneer ik naast mijn gezin en het Ishouden, dat met vijf kinderen overi- ïs druk genoeg was, niet iets anders ïad zou hebben. Ik heb altijd sterk de ïoefte gehad om iets voor mezelf té en, niet alleen om geld te -verdienen, ar om een eigen leven te hebben. Daar- heb ik altijd geschreven en vertaald of tudeerd (voor makelaar). Ik moet er t aan denken dat ik dat werk niet ïad zou hebben, want ik heb een ontzet- de hekel aan het huishouden. Altijd ïad en nog steeds. Laat ik daar maar lijk over zijn. Ik heb het graag netjes in s, maar om het zover te krijgen, vind ik selijk. Bovendien zo ontmoedigend: Je Dt nog niet klaar met opruimen en oonmaken, of achter je rug verschijnt rommel al weer. Het is zo eindeloos, inneer Je een boek schrijft, zie je op een paald ogenblik tenminste het resultaat: mooi boekje in een leuke omslag, dat n de kast kunt zetten". b Jackie aan het begin van de oorlog van het gymnasium kwam, ging ze klas sieke talen studeren. Dat duurde maar kort doordat er door de Duitsers studen tenverklaringen gevraagd werden. Die wilde ze niet tekenen. Vlak na de oorlog werkte ze nog een half jaartje als correc- trlce en toen trouwde ze. Ze kreeg vijf kinderen, die inmiddels het huis uit zijn. Alle kinderen gingen, net als hun moeder, naar het gymnasium. „Misschien dat het daardoor komt dat in mijn boeken kinderen ook vaak naar het gymnasium gaan. Niet altijd hoor, er ko men ook wel mavo-leerlingen in mijn boe ken voor. Maar ik heb klaarblijkelijk toch een een soort voorliefde voor het gymna sium". Direct na haar trouwen begon ze boeken te vertalen voor uitgeverij Gottmer. Ze vertaalde er een stuk of twaalf, allemaal uit het Amerikaans, een van Harold Rob- bins, de bestseller-schrijver. „Dat was mijn genre niet zozeer maar ja, het was gewoon m'n werk". Haar korte verhalen verschenen jaren ge leden in het toen bestaande sensatieblad „Boulevard". „Niet zo'n best blad, geloof ik, maar ik kende de redactrice die het maakte en ik was al lang blij, dat die verhalen ergens verschenen". In 1973 schreef Jackie Lourens haar eerste detective, die in een la bij Bruna lag, toen ze de Fontijn-prijs kreeg: een aanmoedi gingsprijs voor auteurs die nog geen boek gepubliceerd hebben. Toen volgde het eer ste boek snel. ,Jk wil proberen om elk jaar één boek te schrijven. Dat vind ik genoeg, want er zit veel werk aan vast. Bovendien kan ik niet lang achter elkaar hetzelfde doen, wan neer ik een anderhalf uur heb zitten schrijven, moet ik weer iets anders doén. Ik lees ook veel detectives, voor m'n ple zier, maar ook als vakliteratuur. Ik kijk graag bij anderen wat ik van hen kan leren. Jan Willem van de Wetering en Baantjer bij voorbeeld weten erg goed hoe het politieapparaat in elkaar zit de een werkt bij de politie, de ander heeft er gewerkt. Ik lees hun boeken graag, omdat ik ze goed vind, maar ook omdat ik er iets van kan leren". Welke detectiveschrijvers of -schrijfsters leest u verder graag? „Ik heb alle boeken van het Zweedse echtpaar SJöwall en Wahlöö gelezen. Pri ma vind ik die. Verschrikkelijk Jammer, dat er geen nieuwe meer kunnen komen, doordat Wahlöö overleden is. Verder lees ik graag de boeken van Koos van Zome ren, Cor Docter, Willy Corsarl van Van Eemlandt, om eerst maar een paar Neder landers te noemen. Ab Visser trouwens ook. Nederland heeft niet veel detective schrijvers, Jammer genoeg. En vrijwel he lemaal geen schrijfsters van dit soort boe ken. Gek eigenlijk, want in Engeland en Amerika sterft het juist van de vrouwelij ke detectiveschrijvers. Die lees ik meestal met veel plezier. Vroeger las ik Agatha Christie ook wel, best leuk, maar ik vind het wel wat achterhaald om een super intelligente speurneus als Poirot te laten optreden. Dat kan tegenwoordig niet meer, vind ik. Het werk wordt heel gewoon gedaan door politiemensen en niet door een of andere buitenissige detective. Si- menon lees ik ook graag: zijn Maigrets, maar ook zijn romans". Kunt u een schrijver noemen op wiens nieuwe boek u nauwelijks kunt wachten? Iemand die van u eigenlijk veel meer zou moeten schrijven? „Dat is voor mij Jan Willem van de Wete ring. Daar zit ik echt op te wachten. Stie- kemweg denk ik „kan hij niet eens wat opschieten?", hoewel ik zelf weet hoeveel werk er achter een boek steekt". U schrijft over een politiekorps in een kleine provincieplaats, liever gesegd over drie mensen uit dat korps. Hoe komt u aan uw wetenschap over het politie werk? „Ik lees veel, bij voorbeeld de memoires van dr. Zeldenrust, de patholoog-ana toom. Zo'n boek is vakliteratuur voor mij. Verder heb 0c al enige tijd een lieve Jonge rechercheur, die mijn manuscripten leest en er fouten of onwaarschijnlijkheden uit haalt. Ik kan bij hem ook altijd terecht met vragen over technische details". Er is een theorie, dat vrouwelijke detecti veschrijvers veel meer dan hun mannelij ke collega's over kleine besloten gemeen schappen schrijven en dat se zelden echt harde „killers" schrijven, waarin spion nen en dergelijke optreden. Klopt dat bij u ook? „Jazeker, lk schrijf ook over een kleine besloten gemeenschap, dat vind lk zelf erg leuk om te lezen, dus ik schrijf er ook liever over. In mijn boeken blijven dezelf de mensen voorkomen. Ik ga ook steeds meer schrijven over de achtergronden van de verschillende politiemensen, vooral over hun vrouwen en hun gezinsleven. In mijn volgende boek gaat de vrouw van de inspecteur weer werken, ze wil dat al thans, nu de kinderen wat groter zijn." Emancipatie dus? „Ja, ik ga met mijn tijd mee. Maar het is niet alleen daarom dat lk zo'n vrouw geë mancipeerd laat zijn. Ook al onthoud ik me, bewust, van al te felle stellingname, bij voorbeeld over het feminisme, toch voel ik mezelf beslist wel een feministe. Maar ik vind het niet Juist om in mijn boeken, die vooral bedoeld zijn om de mensen een paar uur ontspanning te be zorgen. al te felle maatschappelijke of politieke uitspraken te doen, zoals bij voorbeeld SJöwall en Wahlöö deden". O bent rooms-katholiek, dat blijkt soms ook uit uw boeken. „Ik ben inderdaad katholiek, een bekeer ling; ik ben op mijn twintigste gedoopt. Ik ben overigens de enige in ons gezin, mijn man is luthers, de kinderen zijn deels baptist en deels buitenkerkelijk. Ik ga nog steeds naar de kerk. De nieuwe paus vind ik wel een aardige man, maar ik ben het in veel dingen niet met hem eens, daar ben ik teveel feministe voor. Als Je ziet wat voor geboden en verboden die heren samen uitdokteren over voorbehoedmiddelen en dergelijke, dan denk ik: dat kan toch niet. Vooral voor veel vrouwen zijn dit moeilij ke punten van het katholieke geloof. Ik probeer de hoofdzaken gescheiden te hou den van dit soort achterhaalde uitspra ken. Ik ben de leeftijd ontgroeid, dat ik zelf met zaken als anti-conceptie en zo te maken heb; lk denk, dat lk heel wat feller zou reageren op bepaalde kerkelijke uit spraken, wanneer lk nog 35 was". Jackie Lourens-Knoops: een boek komt af, de huishouding nooit... Uw boeken spelen sich af in uw woon plaats Alphen, die u voor alle veiligheid maar Castellum noemt. Zijn er deson danks toch herkenningspunten? „Het gaat in mijn boeken inderdaad min of meer over Alhpen. Je kunt de naam niet rechtstreeks noemen, dat geeft moeilijk heden; dan zijn er altijd mensen, die zich menen te herkennen. Bovendien heb ik zo de vrijheid ergens een bos te beschrijven, waar er in werkelijkheid helemaal geen is. Ik pas altijd erg op met de namen die ik gebruik. Voor alle zekerheid kijk ik meest al even in de telefoongids of ze er vooral niet instaan. Als er een fabrikant in mijn boeken voorkomt, kijk ik ook altijd even of zo'n fabriek er in werkelijkheid niet staat". Tenslotte nog even lets over de personen in uw boek. „Dat zijn uiteraard gefantaseerde men sen. In mijn eerste boek was de dader een krankzinnige man, die vrouwen ver moordde vanwege hun seksuele contac ten. Een seksueel gestoorde man dus. Dat doe lk nooit meer. Ik vind het te makke lijk om een gestoorde de misdaden te laten plegen, een gek kun je tenslotte alles in de schoenen schuiven. Het is veel meer de kunst om normale mensen te beschrij ven, die in situaties terecht komen, waarin ze toch tot een misdrijf komen. Dat ligt dichter bij de werkelijkheid, maar het is wel veel moeilijker". door Huub Elzerman ande L VOO! nt boekt ndan /erseai au. n of mi welkoi 5 in de rgnetl van iuari. it begin liep alles gesmeerd. Ze volgde een nstudie, haalde haar kandidaats en een cesvolle beëindiging van de universitaire studie op enige afstand al in zicht. Toen ging er mis. Om haar studie te kunnen bekostigen :te zij in een bioscoop en ook déór liep het op ftjes. Ze begon als ouvreuse, werd cassière en slotte bedrijfsleidster. Maar die dubbele ière ging haar niet in de koude kleren zitten, was te zwaar en te veel en noodgedwongen it zij haar studie op een laag pitje zetten. een jaar later kwam aan het licht dat er nelijk meer aan de hand was dan een te istende combinatie van studie en werk. Ze werd ds sneller vermoeid, haar klachten namen toe iet werd zo erg dat zij zich in het bedrijf niet r staande kon houden. Om te voorkomen dat zij worden ontslagen, moest de bedrijfsleidster ziek melden. Een nader medisch onderzoek :ht aan het licht dat zij al die tijd werd geplaagd r ernstige hormonale stoornissen, die haar amelijk en geestelijk parten speelden. De ratieve verwijdering van een bijnier bracht :e verlichting, maar er was geen sprake van een rspoedig herstel. Geplaagd door snelle noeidheid, pijn in de rug en duizeligheid kelde ze een jaar in de Ziektewet. Ze werd ïidsongeschikt verklaard en pas na ruim erhalf jaar ging het wat haar idheidstoestand betrof wat beter. ^erzekeringsgeneeskundige van de leenschappelijke Medische Dienst l6fctateerde in oktober dat zij goed vooruitging en ,1 liens advies werd ze per 1 februari precies jaar na haar ziekmelding weer 'j, eidsgeschikt verklaard. Helaas waren daarmee 2 r problemen niet opgelost. Integendeel, de kstudente wisselde haar medische problemen r juridische moeilijkheden. sinds een maand weer begonnen met mijn vertelde ze. Over een half jaar hoop lk af te leren. In die tijd wil ik graag weer een baantje, ir ik voel me nog niet in staat om weer te gaan ken als bioscoop-bedrijfsleidster. Dat is me te In wel andere mogelijkheden, gaf de leskundlge van de bedrijfsvereniging toe. U bij voorbeeld gaan werken als receptioniste, ite, secretaresse of bibliothecaresse." 'n baantje wil ik wel, antwoordde zij, maar dan ^•time. Ik wil in ieder geval afstuderen en het - Ime niet verstandig om dan direct weer te innen met een volledige dagtaak." De - ridsdeskundige verwees haar naar het 'estelijk Arbeidsbureau. „U moet op eigen latief advertenties bekijken en solliciteren. En ntueel kunt u proberen via een uitzendbureau te vinden," zei hij. De studente vertrok in de wetenschap dat zij per 1 februari zonder uitkering zou zitten. Voor die tijd moest er dus een part-time baantje worden gevonden. Ze begon haar sollicitatie-activiteiten met een briefje aan haar oude werkgever. „Ik ben weer hersteld verklaard, schreef ze, en per februari moet ik weer een betrekking hebben." Per telefoon legde zij de directeur een paar dagen later uit dat zij in ieder geval voorlopig niet meer als bedrijfsleidster mocht werken. Maar had hij misschien een baantje? „Je weet dat we in het volgende dorp ook een bioscoop hebben, zei de directeur. En daar zoeken we een cassière. Als je wilt, kan je daar beginnen." De ex-bedrijfsleidster kon niet op dit aanbod ingaan. „Dat kan ik niet doen, zei ze, want hoe kom ik na de nachtvoorstelling thuis? Er is dan geen openbaar vervoer meer. „Ik dacht, antwoordde de directeur, dat je een auto had." Die auto had ze inderdaad niet. Als ze het aanbod toch zou hebben geaccepteerd dan zou ze in de regel vrijdags en zaterdags tot half een 's nachts moeten werken tegen het wettelijke minimumloon. Openbaar vervoer was na die tijd niet meer voorhanden. Als gevolg van deze situatie zegde de directeur van het bioscoopbedrijf haar nog eens formeel per 1 februari ontslag aan. Noodgedwongen solliciteerde ze verder, maar toen zij op die datum er nog steeds niet in was geslaagd een part-time baan te vinden, vroeg ze een WW-uitkertng aan. Eind februari toonde ze de sociale verzekeringsmannen van het GAK een drietal afwijzende reacties op haar sollicitatiebrieven. „Ik heb op 7 dagen per week gemiddeld 6 0 7 uur per dag nodig voor mijn studie. Daarnaast zou ik voor een paar uur of desnoods voor halve dagen als secretaresse of als redactrice kunnen werken," legde ze uit. Het lukte haar pas na een maand eind april dus een part-time baan te vinden. Ze kon tegen een bruto salaris van 1050 gulden per maand bij een boekhandel terecht. Ze werkte daar van half een tot half zes 's middags. Inmiddels zaten de sociale verzekeringsmannen ook niet stil. Ze bestudeerden haar aanvraag om een uitkering en kwamen tot de conclusie dat de werkstudente zich slechts voor halve dagen beschikbaar stelde voor de arbeidsmarkt, terwijl zij daarvoor een volledige betrekking van soms wel 50 uur per week had. Als klap op de vuurpijl weigerde zij ook nog eens een aanbod van haar oude werkgever. In juridische termen heette het dat zij in onvoldoende mate trachtte arbeid te verkrijgen, had nagelaten passende arbeid te aanvaarden of door eigen schuld of toedoen geen arbeid had gekregen of behouden. De strekking van dit stukje wettekst is duidelijk: Ze kreeg geen WW-uitkering. De Raad van Beroep, waartoe de werkstudente zich wendde, billijkte die weigering. De beroepsrechter vond het aanbod om in een andere plaats als cassière te gaan werken geen passende arbeid. Dat aanbod mocht zij dus weigeren. Maar daar stond volgens de rechter tegenover dat zij er tijdig van op de hoogte was gesteld, dat zij per 1 februari weer zou kunnen werken. Zij zou een volledige dagtaak kunnen vervullen, maar ze gaf er zelf de voorkeur aan halve dagen te gaan werken teneinde haar studie af te maken. „Omdat zij niet naar een volledige betrekking solliciteerde, heeft zij haar kansen op een baan verloren had laten gaan, oordeelde de rechter, en voor de financiële gevolgen daarvan dient zij zelf op te draaien." De werkstudente wendde zich vervolgens tot de Centrale Raad van Beroep en dat college prikte de redeneringen van de sociale verzekeringsmannen en de Raad van Beroep door. De centrale raad legde uit dat zij als ex-bedrijfsleidster in uren een volledige dagtaak verrichtte, maar dat die volledige baan toch ook veel leek op een parttime baan. Zij was in die betrekking immers voornamelijk gedurende het weekeinde en de avonduren werkzaam. In de tijd dus die zij niet aan haar studie behoefde te besteden. De centrale raad oordeelde dat van de ex-bedrijfsleidster niet zonder meer mocht worden verlangd dat zij omschakelde naar een pormale volledige betrekking. Volgens de vaste jurisprudentie kan aan iemand die twee jaar in een vast arbeidspatroon heeft gewerkt acht weken de tijd worden gegund om een soortgelijke baan te vinden. De gelegenheid om een baan te zoeken die haar in staat stelde studie en werk te combineren, was haar volgens de centrale raad ten onrechte niet geboden. Dat de arbeidsdeskundige van het GAK haar al in december had gezegd dat zij per februari een niet te zware volledige betrekking zou kunnen vervullen deed daar niets aan af. De periode van acht weken ging in op de datum van haar onvrijwillige werkloosheid. En dat was nu eenmaal 1 februari. Het moet steeds welig gegroeid hebben, het onkruid in ons taal tuintje. Vaak werd het als door de wind uit alle mogelijke rich tingen over onze grenzen meege voerd, soms ook groeide het van binnen uit, als een moeilijk te stuiten kwaad, woorden en zin nen bedervend. Aan een nu ge lukkig al Jaren verdwenen mis gewas werd ik dezer dagen weer eens herinnerd. Er moeten heel wat mensen in ons land zijn die het ook gekend hebben, die de tijd beleefd hebben waarin er in ons land menig „onderwerp" werd „gehouden". Het was de (ruw aangeduid: voor-oorlogse) tijd dat op onze reformatorische bodem het verenigingsleven een grote vlucht genomen had: op "zondag na de beide kerkdiensten en 's avonds vergaderden de knapen-, meisjes- en Jongelings verenigingen, op avonden door de week de mannen- en vrouwen verenigingen en wat er verder maar tot verstrooiing en vooral tot lering en onderwijzing ver mocht te dienen. Het was in deze kring dat het onderwerp-kwaad fel toesloeg. Op die bijeenkomsten, die vol gens een strak vergaderschema verliepen, leverde in de regel een van de leden een „bijdrage", waarmee aangeduid werd dat hij een werkstuk van eigen makelij voorlas, al of niet op het terrein van de „gewijde geschiedenis" gelegen. Het onderwerp van deze bijdragen werd kennelijk zo hoog aangeslagen dat al spoedig het werkstuk-zelf „onderwerp" genoemd werd. Een vast punt op elke vergadering was de af spraak wie er de volgende keer „een onderwerp" zou „houden" en het kon gebeuren dat de spre ker, als de ure daar was. begon met de mededeling: „De titel van mijn onderwerp luidt..". Er wa ren mensen die dit voortwoeke rend taaikwaad aan de kaak stelden, maar het bleek diep ge worteld. Een kerkbodeschrijver in het zuiden des lands gaf pu bliekelijk lucht aan zijn boos heid over „dit geweld, onze taal aangedaan". De „hardnekkig- Telkens breekt hernieuwd gejuich los. totdat de Voorzitter stilte wenkt en au., de vergadering Puim 47 3 np de lippen legt Met woord is nu aan Ds Vonalmbekc. om te spreken over zijn aangekondigd onderwerp I'. V V A'. S. M. F eedgenoot at Moeilijk zal men kunnen beweren, dat de titel van mijn onderwerp niet nptodatei» 't Wordt immers steeds meer eisch van den tipT althans gcu oontr van onzen tijd alles en allerlei aan te duiden met de initialen, met de beginletters. het zal mij niet verwonderen, wanneer straks een soort dictionnaire mocht Bet verkeerde febrolk van „onderwerp" aat er diep la. Ia IKI, bij de viering vaa bet veertigjarig bestaan vaa de gereformeerde Jongeling»bond, hield de stichter van dew- bond, da. J. E. Vonkenberg, een „referaat" dat ia een gedenkboek afgedrukt werd. De eerste regels van bet referaat staan hierboven. held van den referent om van zijn onderwerp te spreken als hij zijn referaat bedoelde" was vol gens de schrijver „betreurens waardig en irriterend". De tijd heeft dit onkruid gewied, de bloeitijd van het verenigings leven ligt ver achter ons en met dit alles ls ook verdwenen de bijzondere kleur die sommige woorden ln deze kring hadden. Een referaat werd nimmer „ge houden" maar steeds „geleverd" en dan was er het gewichtige woord „bron", waarmee aange duid werd een meestal dik boek werk, waaruit de spreker de wijs heid en de kennis geput had die nodig waren voor zijn „onder werp". Het moet voorgekomen zijn boze tongen beweren: vaak dat de „bron" bladzijden lang letterlijk aangehaald werd zonder dat zulks naar behoren vermeld werd maar een knie soor die daarop lette. Wie een „onderwerp hieid" moest toch wét! „Onderwerpen" en „geleverde" referaten bestaan hooguit nog in de herinnering, maar er zijn andere vreemde zaken. Wie zon dagmiddag de radio aan had kon minister Albeda horen zeggen dat de regering misschien .Mar verantwoordelijkheid zal moe ten nemen". Verantwoordelijk heid kun Je dragen, dat is be kend, maar de laatste tijd boor Je van vele zijden dat men haar „neemt". Bedoelt men ermee, om maar bij het betoog van Al beda te blijven, dat de regering wellicht zal besluiten alléén de verantwoordelijkheid voor te ne men maatregelen te dragen? Een duidelijker omschrijving zou, meen ik. menig luisteraar ge diend hebben! Albeda werd geïnterviewd of-te- wel ondervraagd en dat be paalde me bij de winst die het goed-Nederlandse woord „vraag gesprek" behaald heeft tegen over „interview". In 1951 vond de bekende professor C. O. N. de Vooys nog dat het woord vraag gesprek „wat boekachtig" klonk, maar dat karakter heeft het nu wel verloren. De Vooys heeft achteraf ook geen gelijk gekre gen met een uit hetzelfde jaar daterende voorspelling: dat het „minder geslaagde" woord „knelpunt", dat toen gebruikt begon te worden ln plaats van het Engelse „bottleneck", „wei nlg levenskans" had. Hoe vaak hebben we sindsdien niet over „knelpunten" gehoord en gele zen, in officiële stukken en daar buiten! Misschien is het woord de laatste weken wat uit de aan dacht verdrongen door het nu tot vervelens toe gebruikte „ver trekpunt". De plotselinge op komst van dat afschuwelijke woord, (terwijl er nota bene een goed Nederlands woord „uit gangspunt" bestaat), bewijst dat er ook ln 1980 nog sprake is van Franse beïnvloeding („point de départ"). Er blijkt ook weer eens uit dat de taal voortdurend ln beweging is. In geschriften over de Afgescheidenen ln de vorige eeuw kun Je het woord ..huiszoe king" nog tegenkomen ln de be tekenis van „huisbezoek" En veel mensen zou nu de zin ont gaan van de woorden die de be kende Herman Bavlnck sprak toen hij ln 1902. na zijn benoe ming aan de Vrije Universiteit, afscheid nam van de uit de Af scheiding van 1034 voortgeko men hogeschoof van Kampen: „Ik ben een kiftd der scheiding en dat hoop ik'te blijven".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1980 | | pagina 13