lk jaar een detective
Arbeidspatroon
'Mijn onderwerp
is getiteld...'
rdit.
[SOCIAAL BERECHT!
ERDAG 19 JANUARI 1980
13
■BINNENLAND»
11975 kwam haar eerste detective uit:
i kunnen het niet laten": een
olitieroman, die zich afspeelt in haar
woonplaats Alphen aan den Rijn (in
haar boeken overigens Caste 11 um aan
de Rijn genoemd). Daarna volgden nog
vier andere detectives en op het
ogenblik ligt het zesde boek bij
uitgeverij Bruna. Voor de 59-jarige
Jackie Lourens-Koop toch wel een
onverwachte ervaring, ook al schreef
ze haar hele leven al korte verhalen en
vertaalde ze boeken. Dat haar
politieromans van deskundigen in dit
genre goede recensies krijgen is
natuurlijk extra leuk.
looi
r Cisca Dresselhuys
hos-
king-
bent
Hand
ireau
teer-
VBN,
reis-
■oom
PHEN AAN DEN RIJN
echt goeie romans te kun-
jea schrijven, heb ik te weinig
pgang. Ik geloof niet dat ik dat
>it zou kunnen. Jammer, maar
is het. Ik ben nogal zakelijk,
jet een echte diepgraver, geen
keraar, meestal optimistisch.
Jt dat soort hout worden, geloof
niet de goeie romanschrijvers
Jmaakt".
tie Lourens-Koop constateert het heel
chter. Ze ziet zichzelf niet als een groot
aanschrijf ster. Ze is al blij genoeg met
t feit, dat haar vijf detectlveboeken
ed lopen en over het algemeen goede
«nsies krijgen. Haar zesde boek „De
ik Beukestein" ligt bij de uitgever, van
andere vijf zijn er samen nu zo'n 50.000
kocht, een paar boeken zijn opgeno-
sn in de zogenaamde Grote Letterbi-
otheek, één heeft er als feuilleton in een
gblad gestaan en van een ander wordt
het ogenblik een hoorspel voor de
RO gemaakt. Een leuk succes al met
vindt ze, heel tevreden.
heeft haar hele leven al geschreven en
taald. „Ik zou knettergek geworden
a, wanneer ik naast mijn gezin en het
Ishouden, dat met vijf kinderen overi-
ïs druk genoeg was, niet iets anders
ïad zou hebben. Ik heb altijd sterk de
ïoefte gehad om iets voor mezelf té
en, niet alleen om geld te -verdienen,
ar om een eigen leven te hebben. Daar-
heb ik altijd geschreven en vertaald of
tudeerd (voor makelaar). Ik moet er
t aan denken dat ik dat werk niet
ïad zou hebben, want ik heb een ontzet-
de hekel aan het huishouden. Altijd
ïad en nog steeds. Laat ik daar maar
lijk over zijn. Ik heb het graag netjes in
s, maar om het zover te krijgen, vind ik
selijk. Bovendien zo ontmoedigend: Je
Dt nog niet klaar met opruimen en
oonmaken, of achter je rug verschijnt
rommel al weer. Het is zo eindeloos,
inneer Je een boek schrijft, zie je op een
paald ogenblik tenminste het resultaat:
mooi boekje in een leuke omslag, dat
n de kast kunt zetten".
b Jackie aan het begin van de oorlog
van het gymnasium kwam, ging ze klas
sieke talen studeren. Dat duurde maar
kort doordat er door de Duitsers studen
tenverklaringen gevraagd werden. Die
wilde ze niet tekenen. Vlak na de oorlog
werkte ze nog een half jaartje als correc-
trlce en toen trouwde ze. Ze kreeg vijf
kinderen, die inmiddels het huis uit zijn.
Alle kinderen gingen, net als hun moeder,
naar het gymnasium.
„Misschien dat het daardoor komt dat in
mijn boeken kinderen ook vaak naar het
gymnasium gaan. Niet altijd hoor, er ko
men ook wel mavo-leerlingen in mijn boe
ken voor. Maar ik heb klaarblijkelijk toch
een een soort voorliefde voor het gymna
sium".
Direct na haar trouwen begon ze boeken
te vertalen voor uitgeverij Gottmer. Ze
vertaalde er een stuk of twaalf, allemaal
uit het Amerikaans, een van Harold Rob-
bins, de bestseller-schrijver. „Dat was
mijn genre niet zozeer maar ja, het was
gewoon m'n werk".
Haar korte verhalen verschenen jaren ge
leden in het toen bestaande sensatieblad
„Boulevard". „Niet zo'n best blad, geloof
ik, maar ik kende de redactrice die het
maakte en ik was al lang blij, dat die
verhalen ergens verschenen".
In 1973 schreef Jackie Lourens haar eerste
detective, die in een la bij Bruna lag, toen
ze de Fontijn-prijs kreeg: een aanmoedi
gingsprijs voor auteurs die nog geen boek
gepubliceerd hebben. Toen volgde het eer
ste boek snel.
,Jk wil proberen om elk jaar één boek te
schrijven. Dat vind ik genoeg, want er zit
veel werk aan vast. Bovendien kan ik niet
lang achter elkaar hetzelfde doen, wan
neer ik een anderhalf uur heb zitten
schrijven, moet ik weer iets anders doén.
Ik lees ook veel detectives, voor m'n ple
zier, maar ook als vakliteratuur. Ik kijk
graag bij anderen wat ik van hen kan
leren. Jan Willem van de Wetering en
Baantjer bij voorbeeld weten erg goed hoe
het politieapparaat in elkaar zit de een
werkt bij de politie, de ander heeft er
gewerkt. Ik lees hun boeken graag, omdat
ik ze goed vind, maar ook omdat ik er iets
van kan leren".
Welke detectiveschrijvers of -schrijfsters
leest u verder graag?
„Ik heb alle boeken van het Zweedse
echtpaar SJöwall en Wahlöö gelezen. Pri
ma vind ik die. Verschrikkelijk Jammer,
dat er geen nieuwe meer kunnen komen,
doordat Wahlöö overleden is. Verder lees
ik graag de boeken van Koos van Zome
ren, Cor Docter, Willy Corsarl van Van
Eemlandt, om eerst maar een paar Neder
landers te noemen. Ab Visser trouwens
ook. Nederland heeft niet veel detective
schrijvers, Jammer genoeg. En vrijwel he
lemaal geen schrijfsters van dit soort boe
ken. Gek eigenlijk, want in Engeland en
Amerika sterft het juist van de vrouwelij
ke detectiveschrijvers. Die lees ik meestal
met veel plezier. Vroeger las ik Agatha
Christie ook wel, best leuk, maar ik vind
het wel wat achterhaald om een super
intelligente speurneus als Poirot te laten
optreden. Dat kan tegenwoordig niet
meer, vind ik. Het werk wordt heel gewoon
gedaan door politiemensen en niet door
een of andere buitenissige detective. Si-
menon lees ik ook graag: zijn Maigrets,
maar ook zijn romans".
Kunt u een schrijver noemen op wiens
nieuwe boek u nauwelijks kunt wachten?
Iemand die van u eigenlijk veel meer zou
moeten schrijven?
„Dat is voor mij Jan Willem van de Wete
ring. Daar zit ik echt op te wachten. Stie-
kemweg denk ik „kan hij niet eens wat
opschieten?", hoewel ik zelf weet hoeveel
werk er achter een boek steekt".
U schrijft over een politiekorps in een
kleine provincieplaats, liever gesegd
over drie mensen uit dat korps. Hoe komt
u aan uw wetenschap over het politie
werk?
„Ik lees veel, bij voorbeeld de memoires
van dr. Zeldenrust, de patholoog-ana
toom. Zo'n boek is vakliteratuur voor mij.
Verder heb 0c al enige tijd een lieve Jonge
rechercheur, die mijn manuscripten leest
en er fouten of onwaarschijnlijkheden uit
haalt. Ik kan bij hem ook altijd terecht
met vragen over technische details".
Er is een theorie, dat vrouwelijke detecti
veschrijvers veel meer dan hun mannelij
ke collega's over kleine besloten gemeen
schappen schrijven en dat se zelden echt
harde „killers" schrijven, waarin spion
nen en dergelijke optreden. Klopt dat bij
u ook?
„Jazeker, lk schrijf ook over een kleine
besloten gemeenschap, dat vind lk zelf erg
leuk om te lezen, dus ik schrijf er ook
liever over. In mijn boeken blijven dezelf
de mensen voorkomen. Ik ga ook steeds
meer schrijven over de achtergronden van
de verschillende politiemensen, vooral
over hun vrouwen en hun gezinsleven. In
mijn volgende boek gaat de vrouw van de
inspecteur weer werken, ze wil dat al
thans, nu de kinderen wat groter zijn."
Emancipatie dus?
„Ja, ik ga met mijn tijd mee. Maar het is
niet alleen daarom dat lk zo'n vrouw geë
mancipeerd laat zijn. Ook al onthoud ik
me, bewust, van al te felle stellingname,
bij voorbeeld over het feminisme, toch
voel ik mezelf beslist wel een feministe.
Maar ik vind het niet Juist om in mijn
boeken, die vooral bedoeld zijn om de
mensen een paar uur ontspanning te be
zorgen. al te felle maatschappelijke of
politieke uitspraken te doen, zoals bij
voorbeeld SJöwall en Wahlöö deden".
O bent rooms-katholiek, dat blijkt soms
ook uit uw boeken.
„Ik ben inderdaad katholiek, een bekeer
ling; ik ben op mijn twintigste gedoopt. Ik
ben overigens de enige in ons gezin, mijn
man is luthers, de kinderen zijn deels
baptist en deels buitenkerkelijk. Ik ga nog
steeds naar de kerk. De nieuwe paus vind
ik wel een aardige man, maar ik ben het in
veel dingen niet met hem eens, daar ben ik
teveel feministe voor. Als Je ziet wat voor
geboden en verboden die heren samen
uitdokteren over voorbehoedmiddelen en
dergelijke, dan denk ik: dat kan toch niet.
Vooral voor veel vrouwen zijn dit moeilij
ke punten van het katholieke geloof. Ik
probeer de hoofdzaken gescheiden te hou
den van dit soort achterhaalde uitspra
ken. Ik ben de leeftijd ontgroeid, dat ik
zelf met zaken als anti-conceptie en zo te
maken heb; lk denk, dat lk heel wat feller
zou reageren op bepaalde kerkelijke uit
spraken, wanneer lk nog 35 was".
Jackie Lourens-Knoops: een boek komt af, de huishouding nooit...
Uw boeken spelen sich af in uw woon
plaats Alphen, die u voor alle veiligheid
maar Castellum noemt. Zijn er deson
danks toch herkenningspunten?
„Het gaat in mijn boeken inderdaad min
of meer over Alhpen. Je kunt de naam niet
rechtstreeks noemen, dat geeft moeilijk
heden; dan zijn er altijd mensen, die zich
menen te herkennen. Bovendien heb ik zo
de vrijheid ergens een bos te beschrijven,
waar er in werkelijkheid helemaal geen is.
Ik pas altijd erg op met de namen die ik
gebruik. Voor alle zekerheid kijk ik meest
al even in de telefoongids of ze er vooral
niet instaan. Als er een fabrikant in mijn
boeken voorkomt, kijk ik ook altijd even
of zo'n fabriek er in werkelijkheid niet
staat".
Tenslotte nog even lets over de personen
in uw boek.
„Dat zijn uiteraard gefantaseerde men
sen. In mijn eerste boek was de dader een
krankzinnige man, die vrouwen ver
moordde vanwege hun seksuele contac
ten. Een seksueel gestoorde man dus. Dat
doe lk nooit meer. Ik vind het te makke
lijk om een gestoorde de misdaden te
laten plegen, een gek kun je tenslotte alles
in de schoenen schuiven. Het is veel meer
de kunst om normale mensen te beschrij
ven, die in situaties terecht komen, waarin
ze toch tot een misdrijf komen. Dat ligt
dichter bij de werkelijkheid, maar het is
wel veel moeilijker".
door Huub Elzerman
ande
L VOO! nt
boekt
ndan
/erseai
au.
n of mi
welkoi
5 in de
rgnetl
van
iuari.
it begin liep alles gesmeerd. Ze volgde een
nstudie, haalde haar kandidaats en een
cesvolle beëindiging van de universitaire studie
op enige afstand al in zicht. Toen ging er
mis. Om haar studie te kunnen bekostigen
:te zij in een bioscoop en ook déór liep het op
ftjes. Ze begon als ouvreuse, werd cassière en
slotte bedrijfsleidster. Maar die dubbele
ière ging haar niet in de koude kleren zitten,
was te zwaar en te veel en noodgedwongen
it zij haar studie op een laag pitje zetten.
een jaar later kwam aan het licht dat er
nelijk meer aan de hand was dan een te
istende combinatie van studie en werk. Ze werd
ds sneller vermoeid, haar klachten namen toe
iet werd zo erg dat zij zich in het bedrijf niet
r staande kon houden. Om te voorkomen dat zij
worden ontslagen, moest de bedrijfsleidster
ziek melden. Een nader medisch onderzoek
:ht aan het licht dat zij al die tijd werd geplaagd
r ernstige hormonale stoornissen, die haar
amelijk en geestelijk parten speelden. De
ratieve verwijdering van een bijnier bracht
:e verlichting, maar er was geen sprake van een
rspoedig herstel. Geplaagd door snelle
noeidheid, pijn in de rug en duizeligheid
kelde ze een jaar in de Ziektewet. Ze werd
ïidsongeschikt verklaard en pas na ruim
erhalf jaar ging het wat haar
idheidstoestand betrof wat beter.
^erzekeringsgeneeskundige van de
leenschappelijke Medische Dienst
l6fctateerde in oktober dat zij goed vooruitging en
,1 liens advies werd ze per 1 februari precies
jaar na haar ziekmelding weer
'j, eidsgeschikt verklaard. Helaas waren daarmee
2 r problemen niet opgelost. Integendeel, de
kstudente wisselde haar medische problemen
r juridische moeilijkheden.
sinds een maand weer begonnen met mijn
vertelde ze. Over een half jaar hoop lk af te
leren. In die tijd wil ik graag weer een baantje,
ir ik voel me nog niet in staat om weer te gaan
ken als bioscoop-bedrijfsleidster. Dat is me te
In wel andere mogelijkheden, gaf de
leskundlge van de bedrijfsvereniging toe. U
bij voorbeeld gaan werken als receptioniste,
ite, secretaresse of bibliothecaresse."
'n baantje wil ik wel, antwoordde zij, maar dan
^•time. Ik wil in ieder geval afstuderen en het
- Ime niet verstandig om dan direct weer te
innen met een volledige dagtaak." De
- ridsdeskundige verwees haar naar het
'estelijk Arbeidsbureau. „U moet op eigen
latief advertenties bekijken en solliciteren. En
ntueel kunt u proberen via een uitzendbureau
te vinden," zei hij.
De studente vertrok in de wetenschap dat zij per 1
februari zonder uitkering zou zitten. Voor die tijd
moest er dus een part-time baantje worden
gevonden. Ze begon haar sollicitatie-activiteiten
met een briefje aan haar oude werkgever. „Ik ben
weer hersteld verklaard, schreef ze, en per februari
moet ik weer een betrekking hebben." Per telefoon
legde zij de directeur een paar dagen later uit dat zij
in ieder geval voorlopig niet meer als
bedrijfsleidster mocht werken. Maar had hij
misschien een baantje? „Je weet dat we in het
volgende dorp ook een bioscoop hebben, zei de
directeur. En daar zoeken we een cassière. Als je
wilt, kan je daar beginnen."
De ex-bedrijfsleidster kon niet op dit aanbod
ingaan. „Dat kan ik niet doen, zei ze, want hoe kom
ik na de nachtvoorstelling thuis? Er is dan geen
openbaar vervoer meer.
„Ik dacht, antwoordde de directeur, dat je een auto
had." Die auto had ze inderdaad niet. Als ze het
aanbod toch zou hebben geaccepteerd dan zou ze in
de regel vrijdags en zaterdags tot half een 's nachts
moeten werken tegen het wettelijke minimumloon.
Openbaar vervoer was na die tijd niet meer
voorhanden. Als gevolg van deze situatie zegde de
directeur van het bioscoopbedrijf haar nog eens
formeel per 1 februari ontslag aan. Noodgedwongen
solliciteerde ze verder, maar toen zij op die datum
er nog steeds niet in was geslaagd een part-time
baan te vinden, vroeg ze een WW-uitkertng aan.
Eind februari toonde ze de sociale
verzekeringsmannen van het GAK een drietal
afwijzende reacties op haar sollicitatiebrieven. „Ik
heb op 7 dagen per week gemiddeld 6 0 7 uur per
dag nodig voor mijn studie. Daarnaast zou ik voor
een paar uur of desnoods voor halve dagen als
secretaresse of als redactrice kunnen werken,"
legde ze uit.
Het lukte haar pas na een maand eind april dus
een part-time baan te vinden. Ze kon tegen een
bruto salaris van 1050 gulden per maand bij een
boekhandel terecht. Ze werkte daar van half een tot
half zes 's middags. Inmiddels zaten de sociale
verzekeringsmannen ook niet stil. Ze bestudeerden
haar aanvraag om een uitkering en kwamen tot de
conclusie dat de werkstudente zich slechts voor
halve dagen beschikbaar stelde voor de
arbeidsmarkt, terwijl zij daarvoor een volledige
betrekking van soms wel 50 uur per week had. Als
klap op de vuurpijl weigerde zij ook nog eens een
aanbod van haar oude werkgever. In juridische
termen heette het dat zij in onvoldoende mate
trachtte arbeid te verkrijgen, had nagelaten
passende arbeid te aanvaarden of door eigen schuld
of toedoen geen arbeid had gekregen of behouden.
De strekking van dit stukje wettekst is duidelijk:
Ze kreeg geen WW-uitkering.
De Raad van Beroep, waartoe de werkstudente zich
wendde, billijkte die weigering. De beroepsrechter
vond het aanbod om in een andere plaats als
cassière te gaan werken geen passende arbeid. Dat
aanbod mocht zij dus weigeren. Maar daar stond
volgens de rechter tegenover dat zij er tijdig van op
de hoogte was gesteld, dat zij per 1 februari weer
zou kunnen werken. Zij zou een volledige dagtaak
kunnen vervullen, maar ze gaf er zelf de voorkeur
aan halve dagen te gaan werken teneinde haar
studie af te maken. „Omdat zij niet naar een
volledige betrekking solliciteerde, heeft zij haar
kansen op een baan verloren had laten gaan,
oordeelde de rechter, en voor de financiële gevolgen
daarvan dient zij zelf op te draaien."
De werkstudente wendde zich vervolgens tot de
Centrale Raad van Beroep en dat college prikte de
redeneringen van de sociale verzekeringsmannen
en de Raad van Beroep door. De centrale raad legde
uit dat zij als ex-bedrijfsleidster in uren een
volledige dagtaak verrichtte, maar dat die volledige
baan toch ook veel leek op een parttime baan. Zij
was in die betrekking immers voornamelijk
gedurende het weekeinde en de avonduren
werkzaam. In de tijd dus die zij niet aan haar studie
behoefde te besteden. De centrale raad oordeelde
dat van de ex-bedrijfsleidster niet zonder meer
mocht worden verlangd dat zij omschakelde naar
een pormale volledige betrekking. Volgens de vaste
jurisprudentie kan aan iemand die twee jaar in een
vast arbeidspatroon heeft gewerkt acht weken de
tijd worden gegund om een soortgelijke baan te
vinden. De gelegenheid om een baan te zoeken die
haar in staat stelde studie en werk te combineren,
was haar volgens de centrale raad ten onrechte niet
geboden. Dat de arbeidsdeskundige van het GAK
haar al in december had gezegd dat zij per februari
een niet te zware volledige betrekking zou kunnen
vervullen deed daar niets aan af. De periode van
acht weken ging in op de datum van haar
onvrijwillige werkloosheid. En dat was nu eenmaal
1 februari.
Het moet steeds welig gegroeid
hebben, het onkruid in ons taal
tuintje. Vaak werd het als door
de wind uit alle mogelijke rich
tingen over onze grenzen meege
voerd, soms ook groeide het van
binnen uit, als een moeilijk te
stuiten kwaad, woorden en zin
nen bedervend. Aan een nu ge
lukkig al Jaren verdwenen mis
gewas werd ik dezer dagen weer
eens herinnerd. Er moeten heel
wat mensen in ons land zijn die
het ook gekend hebben, die de
tijd beleefd hebben waarin er in
ons land menig „onderwerp"
werd „gehouden". Het was de
(ruw aangeduid: voor-oorlogse)
tijd dat op onze reformatorische
bodem het verenigingsleven een
grote vlucht genomen had: op
"zondag na de beide kerkdiensten
en 's avonds vergaderden de
knapen-, meisjes- en Jongelings
verenigingen, op avonden door
de week de mannen- en vrouwen
verenigingen en wat er verder
maar tot verstrooiing en vooral
tot lering en onderwijzing ver
mocht te dienen.
Het was in deze kring dat het
onderwerp-kwaad fel toesloeg.
Op die bijeenkomsten, die vol
gens een strak vergaderschema
verliepen, leverde in de regel een
van de leden een „bijdrage",
waarmee aangeduid werd dat hij
een werkstuk van eigen makelij
voorlas, al of niet op het terrein
van de „gewijde geschiedenis"
gelegen. Het onderwerp van deze
bijdragen werd kennelijk zo
hoog aangeslagen dat al spoedig
het werkstuk-zelf „onderwerp"
genoemd werd. Een vast punt op
elke vergadering was de af
spraak wie er de volgende keer
„een onderwerp" zou „houden"
en het kon gebeuren dat de spre
ker, als de ure daar was. begon
met de mededeling: „De titel van
mijn onderwerp luidt..". Er wa
ren mensen die dit voortwoeke
rend taaikwaad aan de kaak
stelden, maar het bleek diep ge
worteld. Een kerkbodeschrijver
in het zuiden des lands gaf pu
bliekelijk lucht aan zijn boos
heid over „dit geweld, onze taal
aangedaan". De „hardnekkig-
Telkens breekt hernieuwd gejuich los. totdat de Voorzitter stilte wenkt en au.,
de vergadering Puim 47 3 np de lippen legt
Met woord is nu aan Ds Vonalmbekc. om te spreken over zijn aangekondigd
onderwerp I'. V V A'. S. M.
F eedgenoot at
Moeilijk zal men kunnen beweren, dat de titel van mijn onderwerp niet nptodatei»
't Wordt immers steeds meer eisch van den tipT althans gcu oontr van onzen tijd
alles en allerlei aan te duiden met de initialen, met de beginletters.
het zal mij niet verwonderen, wanneer straks een soort dictionnaire mocht
Bet verkeerde febrolk van „onderwerp" aat er diep la. Ia IKI, bij de viering vaa bet
veertigjarig bestaan vaa de gereformeerde Jongeling»bond, hield de stichter van dew-
bond, da. J. E. Vonkenberg, een „referaat" dat ia een gedenkboek afgedrukt werd. De
eerste regels van bet referaat staan hierboven.
held van den referent om van
zijn onderwerp te spreken als hij
zijn referaat bedoelde" was vol
gens de schrijver „betreurens
waardig en irriterend".
De tijd heeft dit onkruid gewied,
de bloeitijd van het verenigings
leven ligt ver achter ons en
met dit alles ls ook verdwenen de
bijzondere kleur die sommige
woorden ln deze kring hadden.
Een referaat werd nimmer „ge
houden" maar steeds „geleverd"
en dan was er het gewichtige
woord „bron", waarmee aange
duid werd een meestal dik boek
werk, waaruit de spreker de wijs
heid en de kennis geput had die
nodig waren voor zijn „onder
werp". Het moet voorgekomen
zijn boze tongen beweren:
vaak dat de „bron" bladzijden
lang letterlijk aangehaald werd
zonder dat zulks naar behoren
vermeld werd maar een knie
soor die daarop lette. Wie een
„onderwerp hieid" moest toch
wét!
„Onderwerpen" en „geleverde"
referaten bestaan hooguit nog in
de herinnering, maar er zijn
andere vreemde zaken. Wie zon
dagmiddag de radio aan had kon
minister Albeda horen zeggen
dat de regering misschien .Mar
verantwoordelijkheid zal moe
ten nemen". Verantwoordelijk
heid kun Je dragen, dat is be
kend, maar de laatste tijd boor
Je van vele zijden dat men haar
„neemt". Bedoelt men ermee,
om maar bij het betoog van Al
beda te blijven, dat de regering
wellicht zal besluiten alléén de
verantwoordelijkheid voor te ne
men maatregelen te dragen? Een
duidelijker omschrijving zou,
meen ik. menig luisteraar ge
diend hebben!
Albeda werd geïnterviewd of-te-
wel ondervraagd en dat be
paalde me bij de winst die het
goed-Nederlandse woord „vraag
gesprek" behaald heeft tegen
over „interview". In 1951 vond de
bekende professor C. O. N. de
Vooys nog dat het woord vraag
gesprek „wat boekachtig" klonk,
maar dat karakter heeft het nu
wel verloren. De Vooys heeft
achteraf ook geen gelijk gekre
gen met een uit hetzelfde jaar
daterende voorspelling: dat het
„minder geslaagde" woord
„knelpunt", dat toen gebruikt
begon te worden ln plaats van
het Engelse „bottleneck", „wei
nlg levenskans" had. Hoe vaak
hebben we sindsdien niet over
„knelpunten" gehoord en gele
zen, in officiële stukken en daar
buiten! Misschien is het woord
de laatste weken wat uit de aan
dacht verdrongen door het nu
tot vervelens toe gebruikte „ver
trekpunt". De plotselinge op
komst van dat afschuwelijke
woord, (terwijl er nota bene een
goed Nederlands woord „uit
gangspunt" bestaat), bewijst dat
er ook ln 1980 nog sprake is van
Franse beïnvloeding („point de
départ"). Er blijkt ook weer eens
uit dat de taal voortdurend ln
beweging is. In geschriften over
de Afgescheidenen ln de vorige
eeuw kun Je het woord ..huiszoe
king" nog tegenkomen ln de be
tekenis van „huisbezoek" En
veel mensen zou nu de zin ont
gaan van de woorden die de be
kende Herman Bavlnck sprak
toen hij ln 1902. na zijn benoe
ming aan de Vrije Universiteit,
afscheid nam van de uit de Af
scheiding van 1034 voortgeko
men hogeschoof van Kampen:
„Ik ben een kiftd der scheiding
en dat hoop ik'te blijven".