Een reporter
zoekt rust
Achterstallig loon
5
Christelijk
of rooms
SOCIAAL BERECHT!
DAG 28 APRIL 1979
'BINNENLAND*
e reizende reporter, die als kleine
Ifstandige met camera en notitieblokj de
ereld afreist om voor de meest
heenlopende bladen complete reportages te
irzorgen, zal in dit land al gauw zijn
matigheid moeten prijsgeven. Een
toe niet al te aantrekkelijk economisch
imaat zal hem in de meeste gevallen tot
troodschrijver" degraderen. Toch is het
Sem Presser gelukt. Onlangs werd hij 61
jaar. en dat is leeftijd om langzaam te
beginnen aan de afbouw van een actieve
loopbaan, waarin hij naar eigen zeggen de
kunst verstond om een zeker artistiek
bewustzijn met een commerciële neus te
combineren. Want als het kunst is wat hij
doet, dan toch voornamelijk toegepaste
kunst, vindt Sem. De reporter als koopman.
ior Willem Schrama
in
dl.
A had nog nauwelijks
grip van diafragma
sluitertijd toen hij
handjevol vooroor-
;e fotopersbureaus
istookte met krasse
icitatiebrieven. Na
even kortstondige
mislukte carrière als
ende in een kle-
pgmagazijn eiste Sem
vrijheid weer op.
om stond hij ook
sip te kijken toen
eenmaal persfoto-
de donkere ka-
trs moest schoon-
iken.
t ging dus niet door, jen na
I eerste Journalistieke erva-
gen bij een sportkrant,
thtte hij op de zolder van
l ouderlijke woning in Ara-
idam zijn eigen bedrijfje,
il voornaam noemde hij
:elf het Algemeen Neder-
Fotopersbureau. En nog
telefonisch bereikbaar via
dierenwinkel beneden. Al-
n maakte een antisemiti-
le aap hem daar het leven
jr. Als een opdrachtgever
(de begon het beest in zijn
bi een hels lawaai te produ-
len. En dat werd vervolgens
antwoord door kraaiende
aaien en blaffende hon-
Te midden van dit tu-
hield de Jonge Presser
zijn nieuw verworven status
staande door te mompelen:
„Ik verbind u even door",
waarna hij wachtte tot de rust
was teruggekeerd.
Muggenplaag
Zo kwam Sem aan zijn eerste
opdracht, een muggenplaag
op het IJsselmeer. De schip
per, die hem in gezelschap van
een bioloog een dag lang had
rondgevaren, kon hij geen fooi
weigeren. En dat betekende
dat hij de terugreis Enkhui-
zen-Amsterdam liftend moest
aanvaarden, want hij had
geen cent meer op zak. Maar
de eerste inkomsten van het
Algemeen Nederlands Foto
persbureau waren binnen: er
werden vijf foto's geplaatst
ralson van een rijksdaalder
per stuk. In de eerste week
van mei 1940 maakte Sem een
fotoreportage van de toenma
lige bevelhebber der Neder
landse strijdkrachten, gene
raal Winkelman, in gezel
schap van prins Bernhard. De
turbulente dagen die daarop
zouden volgen, deden de foto
serie in het Amerikaanse blad
Life belanden. Een leuk suc
cesje, maar daarna was het uit
met de pret.
Met de Duitse invasie begint
de geschiedenis van Wim
Knol, schuilnaam van de on
dergedoken Sem Presser, die
zich ten behoeve van zijn vele
Joodse vrienden ontwikkelt
tot een expert in het vervalsen
van persoonsbewijzen. HIJ be
dacht een procédé waarbij de
oorspronkelijke pasfoto in
zijn geheel aan het vastge
plakte zegel bleef vastge
hecht, om elke beschadiging
te voorkomen. Met behulp
van rood hloedloogzout
maakte hij de afbeelding wit,
waarna hij met een penseeltje
een nieuwe gevoelige laag op
bracht. In de doka projecteer
de hij daarop het nieuwe ne
gatief en met het penseeltje
moest het plaatje daarna mil
limeter voor millimeter wor
den ontwikkeld, gefixeerd en
zelfs gespoeld. Een heidens
monnikenwerk zogezegd,
maar het werkte voortreffe
lijk... totdat de Duitsers er
lucht van kregen en de num
mers van de persoonsbewij
zen begonnen te codificeren.
Capitulatie
Amsterdam werd hem te heet
onder de voeten, en hij ver
huisde naar Arnhem. Gefi
nancierd door het verzet ging
hij door met zijn werk en zag
intussen nog kans om drie ille
gaal uitgegeven boekjes het
licht te doen zien: twee kin
derboekjes en een chronolo
gisch feitenrelaas van WO II
in Nederland onder de titel
„Het gebeurde hier". Het boek
verscheen in de hongerwinter
1944 en vond in enkele maan
den tijd via illegale kanalen
zijn weg naar het publiek in
een oplaag van maar liefst
tweehonderdduizend exem
plaren. De opbrengst ging
naar de illegaliteit.
Hoe paradoxaal ook, in de na
dagen van de oorlog was het
gebied rond Arnhem voor een
joodse persfotograaf een ide
aal werkterrein. In september
1944 maakte hij unieke foto's
van de geallieerde luchtlan
dingen en zag zelfs kans om
dwars door de Duitse linies bij
de Engelsen te komen.
Sem kan er uren over praten
maar we kunnen wat hem
betreft volstaan met de kroon
op zijn werk, toen hij op 5 mei
1945 in de buurt van Wagenin-
gen een Duitse generaal in een
auto met een witte vlag zag
rijden. De eerste capitulatie
ondertekening in hotel „De
Wereld". Geen fotograaf te be
kennen. Sem werd door MP's
weggeduwd, maar zag kans
om staand op een ladder het
gebeuren door een boven-
raampje te vereeuwigen. Hij
had de capitulatie niet alleen
beleefd, maar ook als eerste
gefotografeerd.
Betrouwbaar
Sem had de oorlog overleefd,
zijn beide ouders niet. Wat
hem restte was een gevoel
van: mij kan in dit leven niets
meer overkomen. Hij smeet
alles wat hij bezat in een krak
kemikkige auto en vestigde
zich met zijn vrouw in Zuid-
Frankrijk. Vandaar trok hij
Sem Presser: toegepaste kunst.
de wijde wereld in. Hij leverde
reportages aan tal van Neder
landse en buitenlandse bla
den en gaf zo nu en dan via
Radio Monte Carlo zijn be
richten aan de AVRO-radio
door. Ook toen hij zich vijf
tien jaar later weer in Neder
land vestigde, bleef het reizen
hem trekken. Hij bezocht zo
ongeveer alle werelddelen, tot
de Zuidpool toe. Hij had niet
de illusie het beste verhaal of
de beste foto te leveren, maar
betrouwbaarheid was ook wat
waard. Dat heeft hem op de
been gehouden. Vandaag de
.dag kan hij terugzien op een
grof geschatte produktie van
zo'n 70.000 geplaatste foto's in
alle mogelijke kranten, tijd
schriften, boeken en encyclo
pedieën. De artikelen laten
zich wat moeilijker tellen,
maar zijn in elk geval aan
zienlijk minder talrijk omdat
Presser altijd in de eerste
plaats een foto-reporter was.
Uit dien hoofde is hij al ruim
twintig jaar voorzitter van de
Nederlandse Vereniging van
Fotojournalisten, lid van de
Amsterdamse Kunstraad en
Foto Dirk Kettlof
secretaris van de Auteursraad
voor bet Reprorecht, de vele
commissies waarin hij zitting
heeft daar gelaten. Hoewel hij
in brede kring bekend staat
als een sterk organisator, die
veel werk heeft verricht voor
zijn collega's, is Sem zelf niet
zo onder de Indruk van de
resultaten.
Het feit dat veel persfotogra
fen als loopjongen beginnen,
is volgens hem niet zo bevor
derlijk voor de status van
deze beroepstak. Het gevolg is
volgens hem dat veel kranten
de persfoto nog steeds als uit
schot behandelen, afgesneden
al naar gelang de tekst dat
toestaat De economische
noodzaak om als free lancer
in de ring te blijven werkt veel
prijsbederf in de hand, meent
hij. Een ander gevolg is dat
met het auteursrecht van fo
to's nog steeds overvloedig de
hand wordt gelicht. Zelfs uit
gevers, die niet verzuimen in
hun boeken het copyright-te
ken te vermelden en zich alle
rechten voorbehouden, plaat
sen zonder toestemming van
de makers foto's alsof het de
gewoonste zaak van de wereld
is. Sem sleept ze onmiddellijk
voor de rechter. Daarmee
heeft hij klanten afgestoten,
maar hij meent zich dat te
kunnen permitteren. Het au
teursrecht is hem heilig, en
niet in het minst uit economi
sche overwegingen. Hij be
schikt over een archief met
ruim 300.000 negatieven dat
hem nog steeds in staat stelt
om te reizen en zodoende fo
to's te maken van dingen
waar hij anders niet aan toe
komt. De oogst van een druk
leven, waaraan zo conclu
deert hij aan het eind van ons
gesprek bij nader inzien
nog geen definitief einde is
gekomen. „Ik geloof dat je Je
aan dit vak nooit echt kan
onttrekken", zegt hij. „Ik zie
me eigenlijk nog niet niets
doen".
door Huub Elzerman
fe toekomst van het bedrijf zag er al tijdenlang
ét erg rooskleurig uit en naar mate de tijd
Irderde werd de toestand zorgelijker. Het
llllssement stond nagenoeg voor de deur, toen de
prkgever een van zijn lassers bij zich riep. „Het
fijt me", zei de man, „maar ik heb geen werk meer
lor je. Ik moet je ontslaan. Nogmaals, het spijt me,
aar ik kan niet anders. Ik sta met de rug tegen de
(uur".
3c heb mijn ogen niet in de zak", antwoordde de
Bser. „Dat zag ik wel aankomen. Maar hoe zit het
et mijn achterstallige loon? Ik krijg nog ruim 7000
llden". Het is allemaal héél betreurigswaardig",
li de werkgever, „maar ik heb niet alleen geen
fcrk meer. het geld is ook op".
Iter bleek dat dat niet helemaal waar was. Er
fcrden nog rekeningen betaald, maar de werkgever
lelde er kennelijk niets voor om het kleine beetje
ild dat er nog was aan een werknemer te geven die
Kh al de laan uit vloog. Telkens wanneer er een
Italing van een debiteur binnenkwam, probeerde
D links en rechts gaten te stoppen. Maar de zaak
Bs reddeloos verloren. Na een maand gaf de bank
fen krediet meer. Dertien dagen daarna werd het
dllissement uitgesproken. Nu is het op grond van
i werkloosheidswet mogelijk, dat de
Idrijfsvereniging de verplichting tot loonbetaling
In de werkgever overneemt, wanneer hij failliet is
irklaard, aan hem surséance van betaling is
irleend of wanneer hij„in een toestand is
ïkomen, waarin hij is opgehouden te betalen".
envoudiger gezegd: wanneer hij zijn vorderingen
let meer betaald.
laar zoals zoveel wetsartikelen kent ook dit artikel
Jn beperkingen. De bedrijfsvereniging hoeft de
Irplichting tot loondoorbetaling als regel alleen
rer te nemen wanneer de faillietverklaring aan het
Btslag vooraf gaat. Slechts bij wijze van
Itzondering kan de bedrijfsvereniging de
frplichting tot loondoorbetaling overnemen,
anneer het ontslag vóór het faillissement is
tvallen. Er moet dan een duidelijke samenhang
Jn tussen het ontslag en het onvermogen van de
terkgever om het loon te betalen enerzijds en de
Öanciële moeilijkheden die uiteindelijk tot het
lillissement hebben geleid anderzijds. Nu zal er
Itijd wel een vaag verband zijn tussen een gebrek
in geld en de noodzaak om een werknemer te
Otslaan. maar er moet sprake zijn van een
luidelijke" samenhang. En dat maakt de zaken er
let eenvoudiger op. Daar kan je eindeloos over
fisten. Hoe kan een werknemer ooit aantonen dat
Jn werkgever hem alleen en uitsluitend in het
Ooruitzicht van de algehele ondergang overboord
left gezet? De moeilijkheden bleven dan ook niet
■e lasser vroeg aan de bedrijfsvereniging de niet
Igekomen verplichtingen tot loonbetaling van
Jn werkgever over te nemen De
Mrijfsvereniging wees dit verzoek af. want, zeiden
de sociale verzekeringsmannen, de werkgever van
de lasser was ten tijde van het ontslag niet failliet
verklaard, er was aan hem geen surséance van
betaling verleend en hij verkeerde ook niet in een
toestand, waarin hij was opgehouden te betalen".
De lasser, die de 7000 gulden achterstallig loon niet
uit zijn hoofd kon zetten, vond het maar een enge
uitleg van de wet. Hij ging in beroep... en hij werd
door de Raad van Beroep in het gelijk gesteld. De
bedrijfsvereniging moest de verplichting tot
loonbetaling wel degelijk overnemen. Helaas
betekende dat voor de lasser niet dat hij kon gaan
uitkijken naar een cheque ten bedrage van 7000
gulden. De bedrijfsvereniging voelde niets voor
uitbetaling en ging in hoger beroep.
Zo kwam de Centrale Raad van Beroep voor de
vraag te staan of de bedrijfsvereniging terecht
weigerde het achterstallige loon te betalen. Een
lastige kwestie, want de werkgever was ten tijde
van het ontslag niet failliet en hij had geen
surséance van betaling aangevraagd. Verkeerde hij
dan wel in een situatie, waarin hij zijn financiële
verplichtingen niet langer kon nakomen? Ook dat
was dubieus. De lasser was immers ontslagen
omdat er geen werk meer voor hem was.
Bovendien betaalde de werkgever daarna loon uit
aan werknemerc aie nog wel bij hem in dienst
waren. Zelfs de bank verleende nog met
mondjesmaat krediet. Van dat geld en uit de nog
binnenkomende betalingen werden, met horten en
stoten, lonen en andere vorderingen betaald. De
krediteuren namen daar kennelijk nog steeds
genoegen mee. Daar stond tegenover dat de
werkgever een financiëel zeer zwakke positie had en
dat hij het achterstallige loon niet kon betalen,
omdat hij eenvoudigweg onmachtig was om het
geld op tafel te brengen.
De raad concludeerde dat de werkgever weliswaar
aan de overblijvende werknemers nog loon
betaalde, maar dat desondanks moest worden
aangenomen dat hij financieel aan de grond zat.
Met andere woorden: de werkgever voldeed wel aan
de juridische voorwaarde dat hij niet meer in staat
was aan zijn financiële verplichtingen te voldoen.
De centrale raad nam óók aan dat er een duidelijk
verband bestond tussen de verwikkelingen, die
leidden tot het onbetaald blijven van de
loonvordering en het kort daarop volgende
faillissement. Hoewel de lasser vóór het
faillissement was ontslagen, mocht hij op grond
van de uitzonderingsbepaling toch een beroep
doen op de bedrijfsvereniging.
Maar daarmee waren de problemen niet van de
lucht. In een aanvullend beroepsschrift wees de
bedrijfsvereniging erop dat uit niets was gebleken
dat de lasser zelf enige activiteiten had
ondernomen om zijn vordering te kunnen innen.
Bovendien zou hij zich niet op tijd hebben gemeld.
Uiterlijk een week na de dag waarop hij normaal
zijn loon zou hebben ontvangen had hij aangifte
moeten doen bij de bedrijfsvereniging.
„Gezien de ernst van het verzuim en de benadeling
die hiervan voor de bedrijfsvereniging het gevolg is.
hebben we gemeend gebruik te moeten maken van
de bevoegdheid om de betaling van het
achterstallig loon geheel achterwege te laten",
schreven de sociale verzekeringsmannen. Die
vlieger ging niet op.
„Het is niet geoorloofd", antwoordde de centrale
raad, „om in de loop van het geding nog andere
gronden voor de weigering toe te voegen. Over deze
aanvullende bezwaren van de bedrijfsvereniging
zullen we dus niet praten". Zelfs al zou de
bedrijfsvereniging bevoegd zijn om op grond van
het aanvullende bezwaarschrift de betaling van het
achterstallige loon te weigeren, dan is het liet de
centrale raad weten in dit geval nog maar zeer de
vraag of de bedrijfsvereniging in redelijkheid van
die bevoegdheid gebruik zou kunnen maken.
Zo kon de lasser toch nog gaan uitkijken naar zijn
cheque. Als gevolg van alle juridische perikelen was
het hem inmiddels wel duidelijk, dat hij alleen het
achterstallig loon over de laatste dertien weken van
zijn dienstverband mocht vragen en dat voor
achterstallig vakantiegeld en vakantietoeslag een
periode gold van een jaar. Al met al toch een leuke
spaarpot.
De lagere school die een niet
geringe plaats in mijn jeugdhe
rinneringen inneemt had een bij
zonder karakter: het was een
„christelijke", een „school met
de bijbel", waar veel tijd en aan
dacht besteed werden aan on
derricht in bijbelse geschiedenis
en aan het leren van psalmvers
jes (in de oude berijming) en
waar men vrij nauwkeurig wist
te vertellen hoe oud de wereld
was, namelijk ongeveer zesdui
zend jaar. Als we 's middags na
gedane schoolarbeid het wat ou
derwets-donkere gebouw verlie
ten, ontmoetten we even verder
op vaak de jongens van een
andere school, de „roomse". De
ontmoeting verliep niet altijd
vredig, er werd soms een robber
tje gevochten of gescholden. Al
op jeugdige leeftijd stonden
„christelijken" en „roomsen"
soms tegenover elkaar, zelfs in
een klein landelijk dorp.
„Christelijk" en „rooms"! Is er
één andere tegenstelling waar
voor zozeer geldt dat ze er eigen
lijk niet had moeten zijn maar
dat zij toch stevig geworteld is.
tot in onze taal toe? Want het is
niet alleen mijn herinnering die
me vertelt dat de gedachten
veelal uitgingen naar protestant
se instellingen als er gesproken
werd over „christelijke" scholen
en „christelijke" organisaties
(Vooral van de naoorlogse onder
invloed van het eenheidsstreven
van de Nederlandse Volksbewe
ging gevoerde discussies heb ik
die indruk overgehouden). De
roomse wereld lag weliswaar niet
buiten het gezichtsveld, maar
werd kennelijk toch als zo
vreemd of als zo weinig overeen
stemmend met de normen erva
ren dat daarvoor het woord
„christelijk" niet gemakkelijk
over de lippen kwam
Het woordenboek laat me ook op
dit punt niet in de steek Het
bevestigt mijn indruk en mijn
herinnering: het woord „christe
lijk". vertelt de dikke Van Dale,
wordt vooral gebruikt voor de
orthodoxe protestanten en hun
partijen, met een „christelijke"
school wordt vaak bedoeld een
protestantse school en een on
derwijzer aan zo'n school heet
P. J. M. Aalberse
vaak een christelijk onderwijzer
Ook een ander handboek geeft
mij gelijk en dan doel ik op wat
de vroegere directeur van de an
ti-revolutionaire dr. Abraham
Kuyperstichting, mr. K. Groen,
schreef in de in 1956 verschenen
tweede druk van de Christelijke
Encyclopedie. Hoewel er ook or
ganisaties zijn waarin protestan
ten en rooms-katholieken sa
mengaan en hoewel er ook r.k.
organisaties zijn die zich „chris
telijk" noemen, pleegt het
spraakgebruik onder een chris
telijke organisatie „toch in het
bijzonder te verstaan protes
tants-christelijke organisatie",
aldus mr. Groen
Een nogal verwarrend en ook. Je
kunt in 1979 niet goed om die
constatering heen, onjuist ge
bruik van woorden. We kunnen
ons echter troosten met de ge
dachte dat ook vroegere genera
ties met deze moeilijkheden ge
worsteld hebben Om dat te illu
streren ga ik even terug naar
september 1903. Paus Leo XIII
en de Nederlandse roomse leider
Schaepman zijn pas overleden,
het kabinet-Kuyper heeft de
helft van zijn rit afgelegd Vooral
onder invloed van de spoorweg
stakingen van dat voorjaar en de
nogal omstreden reactie van het
kabinet daarop groeit het stre
ven om vbt een landelijk georga
niseerde vakbeweging te komen
Dat streven is er ook onder de
rooms-katholieken, maar voor
hen is er een klemmende vraag
mogen ze alleen lid worden van
„roomse" organisaties of ook
van „interconfessionele", waarin
rooms en protestant broederlijk
samengaan? Pas in 1906 en nog
eens in 1912 zullen de Nederland
se bisschoppen met zoveel woor
den „roomse" organisaties voor
schrijven; tot die tijd wordt er
duchtig over gediscussieerd. Zij
delings komt het probleem ook
aan de orde als afgevaardigden
van r.k. vakorganisaties in sep
tember 1903 in Utrecht de hoof
den bij elkaar steken. Opvallend
is nu dat op dat congres velen de
woorden „katholiek" en „chris
telijk" dooreen gebruiken. Ook
de dan 32-jarige roomse voor
man P. J. M. Aalberse (hij zal van
1918 af in twee kabinetten minis
ter van arbeid zijn en jarenlang
een vooraanstaande plaats in de
roomse Kamerfractie innemen)
gebruikt de twee termen door
elkaar, bij voorbeeld als hij op
komt „voor 't goed recht der
christelijke, der katholieke vak
organisatie". Aartsbisschop Van
de Wetering maakt wél onder
scheid. maar hij ziet „christelij
ke" organisaties kennelijk als
die waarin rooms én protestant
zitten. „Als", zegt de aartsbis
schop. „katholieke verenigingen
mogelijk zijn. moet men geen
christelijke verenigingen oprich
ten. Deze verenigingen doen
denken aan gemengde huwelij
ken. Zij worden uit hun aard
allicht neutrale verenigingen"
De eminentie had kennelijk geen
groot vertrouwen in de standvas
tigheid van zijn gelovigen
De gesignaleerde beperking
van het woord „christelijk"
tot het protestantse terrein zal
door de oecumenische ontwikke
lingen wel verdwijnen of vermin
deren. En als er één terrein ls
waarvoor geldt dat het steeds in
beweging is. is dat de taal. „Het
gaat met de woorden als met
de menschen zij worden gebo
ren. leven en sterven" schreef de
neerlandicus professor J. Ver
dam in 1890 en soortgelijke uit
spraken deed hij over de steeds
wijzigende betekenissen Die
veranderingen kun je nog steeds/
waarnemen Vernamen we on
langs niet dat er mensen in ons
land zijn die hun kroost liever
naar een „reformatorische" dan
naar een „christelijke" school
sturen?