Boeken moeten beter worden r De moeizame dans om het gen wk Mensen Wetenschap en techniek DAG 14 APRIL 1979 TROUW/KWARTET 19 r. .ai^BINNENLAND^ De consument is kieskeuriger en grilliger geworden, meent de scheidende topman van het Elsevier-concern, drs. R.E.M. van den Brink. Uitgevers van boeken, tijdschriften en dagbladen moeten volgens hem nog betere produkten op de markt gaan brengen. Daarnaast moeten ze ervoor zorgen, vindt Van den Brink, dat ze de boot niet missen bij de elektronische informatieverspreiding, die in opmars is. door Leo Kleyn rilde, zo had hij be en, uitsluitend pra- over zijn vak, en over zijn afscheid voorzitter van de ld van bestuur van Ceversmaatschappij Evier. Dat mocht al- Einst een bezwaar En. Aan zijn vertrek [het concern (waar hij overigens als nissaris verbonden |ft) is elders al ruim- loots aandacht be- onder meer in „eigen" Elseviers sine, dat hem por- eerde als „de man I Elsevier bouwde". ^'nl ondanks veroorlooft de ever drs. R. E. M. van den ik zich tot tweemaal toe kleine zijsprong, en nog naar een terrein dat tot gedrukte woord in een ver rijderd verband staat. Hij t tijdens die uitstapjes parallel tussen de uitge- j en de rederij. „De rederij- zegt hij, „zijn geen van luchtvaartmaatschappij- geworden. De reders ble- per schip vervoeren, ook de komst van het veel snel- vliegtuig. Met het oog op toekomst hadden ze zich r dat vliegen moeten inte- eren". en ltgevers, vindt Van den ik. moeten ervoor oppas- dat ze niet precies dezelf- [out maken als die reders. louden dat naar zijn me- doen als ze het oog niet :ht hielden op de kansen de zogenoemde elektroni- informatieverspreiding bieden. Uitgevers, zo is de cking van zijn betoog, ten vooral niet terug- ik ken voor nieuwe trans- [tmogelijkheden van infor- jtie. die ten slotte, om het jerbiedig uit te drukken, |ji handelswaar is. Van den Brink, van huis uit econoom, lijkt ook daarom het liefst louter over zijn vak te praten, omdat een zakelijk getinte bespiegeling over de toekomst zijn voorkeur geniet boven een omzien in nostal gie. Daarbij wordt hij duide lijk niet bevangen door angst om te vliegen. Op de vraag of het hem niet aan het hart gaat dat de papieren wereld, waar aan toch menig bibliofiel zijn hart verloren heeft, terrein verliest aan de elektronika, antwoordt hij eenvoudig dat de uitgever het zich nu een maal niet kan veroorloven zich af te sluiten voor de won deren van de techniek, wil hij zich niet als eertijds de reder een deel van zijn markt ontno men zien. Mooie toekomstens Het zou, meent Van den Brink, overigens een misver stand zijn te denken dat de uitgever van boeken en bla den (door hem aangeduid als folio-uitgever) het volledig zal moeten afleggen tegen de ver spreidingsmogelijkheden die de jongste verworvenheden van de techniek bieden, en die het arbeidsterrein vormen van de zogenoemde tele-uitge- ver. Ook voor de klassieke uit gever ziet hij nog een mooie toekomst weggelegd. Volgens Van den Brink moet die uitgever dan wel ernstig rekening houden met de ver anderde koop- en leesgewoon ten van het publiek. „De con sument is selectiever en ambi- valenter geworden. Dat selec tieve koopgedrag kun je zien als een bewustwordingspro ces, dat zich bijvoorbeeld ook bij het tv-kijken voordoet. Ook de daling van het vrij besteedbare inkomen speelt daarbij een rol. De beweeg lijkheid van de consument is beperkter geworden. Daar naast is moeilijker voorspel baar wat er gekocht zal wor den. De behoefte aan een bui tenlandse vakantie of een tweede huis strijdt om de voorrang, bij een afnemende koopkracht, met de ook aan wezige en zelfs groeiende be hoefte aan informatie". De drang naar kennis weer spiegelt zich volgens Van den Brink in een verschuiving van een „tijdsbestedende" naar een „tijdsintensiverende" consumptie van boeken. Bij „tijdsbestedende" lectuur moet worden gedacht aan ver strooiende romannetjes, en tijdschriften waar je niet veel wijzer van wordt, terwijl bij de „tijdsintensiverende" boeken de informatie voorop staat of het nu gaat om de verzor ging van de tuin, de opvoe ding van kinderen, de tech niek van het schaakspel, of om de levensgewoonten van vreemde volken. De voorzichtige tegenwerping dat juist de verstrooiende lec tuur, zoals die wordt geboden door „pulpbladen" als Story, Mix en Privé, een ongekende bloei lijkt te beleven, brengt Van den Brink slechts tot de uitspraak dat Nederland in deze sector van het uitgever sbedrijf ten opzichte van het buitenland (de Verenigde Sta ten, West-Duitsland) een ach terstand aan het inhalen is. Wie zich wel eens bezorgd af vraagt of er bij de kiosk nog iets anders dan roddel over de toonbank gaat, mag op gezag van Van den Brink aannemen dat ook voor wezenlijke ken nis een ruime markt voorhan den is. Nederland is, evenals andere landen, zelfs op weg, zo valt te horen, een „informa tiemaatschappij" te worden. ExplosieaaiHMHi Daarmee in strijd lijkt de con statering dat er tegenwoordig minder gelezen wordt. „De leestijd", zegt Van den Brink, „is met veertig procent terug gelopen. De boekenmarkt stagneert, tenminste, wat het aantal boeken betreft. Met de omzet gaat het nog wel. Van de vijftig procent van het pu bliek dat boeken koopt, is de helft aan het terugvallen. Die koopt minder dan vroeger. Het boek als cadeau is ook door andere artikelen van zijn plaats verdrongen". De uitgevers en boekverko pers, tekent hij daarbij aan, waren ook wel „een beetje ver wend". Sinds 1938 is de boe kenmarkt verachtvoudigd, de tijdschriftenmarkt verelfvou- digd en de dagbladenmarkt verdertienvoudigd. De nu op tredende stagnatie volgt op een explosie, zoals die zich, zo roept Van den Brink, sinds de uitvinding van de boekdruk kunst nog nooit had voorge daan. En nog steeds, voegt hij eraan toe, behoort Nederland met Denemarken en West- Dultsland tot de landen met de grootste omzet aan boeken per hoofd van de bevolking. In de stokkende vraag naar boeken ziet Van den Brink geen teken van een afnemen de behoefte aan kennis. Wat hij wel ontwaart, is dat de consument op zoek is naar boeken, tijdschriften en dag bladen met een „functionelere inhoud". Veranderende koop- en leesgewoonten dwingen de uitgever er naar zijn mening toe inhoudelijk betere pro- uum4tn a -il l* ut-" fci'.a Van den Brink r=*-J HarliHm-, dukten op de markt te brengen. Daarbij zal, zo verwacht Van den Brink, een toenemende vraag ontstaan naar gespecia liseerde informatie, bestemd voor een relatief kleine groep lezers die wil weten wat er op een bepaald terrein „te koop" is. Juist daarom ziet hij voor de uitgever die met papier werkt grote kansen liggen: van oudsher heeft de „folio uitgever" specifieke groepen van afnemers (wel voldoende breed om commercieel inte ressant te zijn) van informatie voorzien. De „broadcasters", zoals de omroepen in het uitgeversjar gon worden genoemd, bedie nen geen publiek dat over be paalde onderwerpen geïnfor meerd wil worden, maar hou den. al dan niet angstvallig, de kijkcijfers in de gaten. Ze zullen daarom, in de visie van Van den Brink, nooit volledig de taak kunnen overnemen van degenen die wel gespecia liseerde informatie bieden (en die, ter onderscheiding, als „narrowcasters" worden aan geduid). Maar op vleugels van papier, beseffen uitgevers als Van den Brink, zal nooit zo ver gevlo gen kunnen worden als straks in de almachtige, elke huiska mer binnendringende tele-uit- geverij. Daarom eisen zij hun plaats in dat bedrijf van de toekomst op. Daarom zegt Van den Brink dat de uitgever van morgen op een „multime diaal" terrein werkzaam moet zijn. Verschraling HMi De Stichting Moderne Media, waarin alle uitgevers In Ne derland zich hebben verenigd en waarvan Van den Brink voorzitter is, houdt zich met dit „multimediaal" toekomst visioen bezig. De manier waarop de „bouwer van Else vier" erover praat, zou je be vlogen kunnen noemen, als zijn woorden niet zo nuchter en zakelijk klonken. In die zakelijke benadering is ook nauwelijks plaats voor toekomstdromen over roman of dichtbundel, waarvoor in een uitgeverswereld die in toe nemende mate door economie en elektronika wordt gere geerd, straks wel eens de deur in het slot zou kunnen vallen. Hier en daar valt al de sombe re voorspelling te horen dat in de toekomst alleen nog maar de bestsellers levensvatbaar zullen zijn. Een duidelijke omslag in de leescultuur mag dan de infor matieverschaffing niet in ge vaar brengen, de kansen voor de belletrie worden er wel door verkleind. Ook Van den Brink kan de schoonschrij vers weinig hoop bieden. „Als die tendens verder door zou gaan", is het enige dat hij ero ver zegt, „kan dat wel tot een verschraling lelden, zeker als het om minder sterk werk gaat". Die verschraling, voegt hij er onmiddellijk aan toe. is niet te wijten aan de concentraties in het uitgeversbedrijf, die tot de vorming van een beperkt aan tal concerns hebben geleid. „Een groot bedrijf durft meer te wagen dan een kleine uitge verij. Zo'n klein bedrijf kan zich geen waagstukken ver oorloven". Misschien zijn boeken die geen specifieke informatie bieden, gewoon wel te duur geworden in dit elektronisch tijdperk. Maar die vlieger haalt Van den Brink snel neer. „Ik heb nog nooit anders mee gemaakt dan dat boeken te duur werden gevonden. De prijzen zijn evenredig geste gen met de inflatie. Het boek wordt jammer genoeg nog steeds als een luxe-goed erva ren. Waar je nooit over hoort klagen, dat is het heilige paard, de auto. met zijn pe perdure benzine". door Rob Foppema nutselen met erfelijke eigenschappen: recombinant DNA- onderzoek. Tegenstanders blijven zorgelijk wijzen op de Hsico's. Popelende biologen zijn het gezeur en de beperkin gen moe. Intussen staat internationaal al een cursus over de nieuwe technieken op stapel voor ontwikkelingslanden. Door hun open- tare bezinningsactie 1974 hebben de [iologen er een poli- lek probleem van ge laakt. De geschiede- is bekend: Paul lerg stond op het tunt om een stukje elijk materiaal •NA) van een kan- :ervirus in te bouwen n een onschuldige larmbacterie. Hij re- iliseerde zich nog net lat hij niet kon ga anderen dat hij laarmee niet een be- imettelijke versprei- Ier van kanker zou construeren. En hij rok, in overleg met wat vooraanstaande collega's aan de inter- ïationale noodrem ïr moest eerst worden na gedacht over de mogelijke isico's van dit soort knut- «Iwerk. Dat gebeurde op een openbare conferentie n 1975. waar een dubbel ^{beveiligingssysteem werd ledacht. Naar mate het ri- van een experiment ho er werd geschat, moest ■■laboratorium aan >cherpere eisen voldoen ontsnapping van ver- knutselde bacteriën of vi russen tegen te gaan: de fysieke veiligheid. Verder werd een biologische be veiliging opgeworpen. Voor bepaalde experimen ten zouden alleen „kreupe le" organismen worden ge bruikt die, als ze toch zou den ontsnappen, zich bui ten het laboratorium niet zouden kunnen hand haven. Dat werd in nationale richtlijnen vastgelegd. Maar er bleef sprake van risico's waarvan niemand kon aangeven hoe groot of klein ze waren. Wel was duidelijk dat de gevolgen zeer groot zouden kunnen zijn. Dat riep de vraag op waar het nou precies goed voor was. waarom die risi co's dan eigenlijk precies genomen zouden moeten worden. En daarmee was het een politiek probleem geworden, waarmee zich niet alleen regeringen en parlementen bezighielden. Ook de gemeentebesturen van Cambridge (Massa chusetts). Amsterdam en Groningen waren tot in de tails geïnteresseerd in de plannetjes van de dames en heren van de plaatselij ke universiteit. Intussen zijn de biologen een paar jaar verder en wij zer. De meeste betrokke nen vinden het nu in hoofdzaak een ex-pro bleem. De risico's zijn des tijds veel te zwaar geschat. Maar dat betekent niet dat het nu ook politiek een ex- probleem is. Want dat werkt anders. Een weten schappelijk probleem kan in belangrijke mate wor den opgelost door een on derzoekverslag in Science. Maar een politiek pro bleem is pas opgelost als er nieuwe regels zijn opge steld en bevoegdheden af gebakend. Dat zijn proces sen die traag op gang ko men, maar ook moeilijk te stoppen zijn. Veel betrok ken biologen ervaren dat als uiterst frustrerend. De roemruchte Watson overschreeuwt zichzelf haast. („Ziekten veroor zaakt door recombinant DNA vallen voor mij in de zelfde categorie als vlie gende schotels of (i&ksen. We moeten het publiek duidelijk maken dat er niet meer reden is om bang te zijn voor recombinant DNA dan om in paniek te raken over het monster van Loch Ness" Nature. 8 maart). Stetten is meer verstaanbaar, wanneer hij in Science (30 maart) de betekenis aangeeft van wat zijn collega's Martin en Rowe hebben gevon den. Die hebben, achter de dikke muren van Fort De- trick, waar Amerika vroe ger biologische wapens ontwikkelde, zo'n experi ment gedaan waar Berg in 1974 voor terugschrok. Zij vonden dat kankervirus- DNA, ingebouwd in een bacterie, bij de daarvoor gevoelige muizen in het al gemeen geen spoor van kanker veroorzaakte. In het uitzonderlijke geval waarin dat wel lukte de onderzoekers moesten daar bepaald hun best voor doen bleek het in gebouwde DNA miljoenen malen minder infectieus dan het oorspronkelijke virus-DNA. Wat zien we hier, aldus Stetten. In plaats van risi co's te scheppen, blijkt het knutselen aan erfelijke ei genschappen ze Juist te verkleinen. Je mag er niet van uitgaan dat dit in alle gevallen opgaat, maar het is een zeer bemoedigend verschijnsel. „In tegenstel ling tot de gebruikelijke er varing dat veilig geachte procedures onveilig blij ken. hebben we hier een procedure die aanvanke lijk als potentieel gevaar lijk was aangemerkt, maar die de veiligheid juist blijkt te vergroten". (Hier is geen sprake van weten schappelijke galge humor Stetten schreef zijn brief vóór de gebeurtenissen in Harrisburg.) Waarom de biologen zo po pelen naar dit geknutsel, begint intussen duidelijk uit resultaten te blijken. Blattner en medewerkers hebben laten zien hoe je de complete erfelijke code die de eigenschappen van een* muis of een mens bepaalt, op een presenteerblad kunt uitspreiden (letter- lijkl) om het stukje DNA er uit te pikken dat je voor verdere studie wilt ver meerderen. (Science. 202. 1279-1289; 1978) Als zo'n stukje DNA een compleet gen bevat, met een bepaalde functie, bij voorbeeld het produceren van een bepaald hormoon, is het daarna de kunst om die functie in de vreemde omgeving ook aan het lo pen te krijgen. Dat bleek veel moeilijker dan men had gehoopt, maar er zijn vorderingen. Zo kregen Seeburg en medewerkers de trouwe darmbacterie er-, toe. het groeihormoon van ratten te produceren, al was het maar een miezerig klein beetje. (Nature, 276, 795-798; 1978) Dat gaat natuurlijk in de richting van menselijk groeihormoon (nu nog ge wonnen uit de hypofyse van overleden donoren) en medische toepassing. Ook aan insulineproduktie wordt hard gewerkt, veelal in verbinding met een op dit terrein ontluikend be drijfsleven. Daarom is het zonder twijfel nuttig dat er voor de veiligheid van dit werk regels zijn en afgeba kende verantwoordelijkhe den. Want als het om indu striële produktie gaat, zal dat waarschijnlijk niet ge schieden in de vertrouwde darmbacterie. En bij ge bruik van andere organis men, zal eerst de veiligheid daarvan deugdelijk moe ten worden aangetoond, meent ook een overigens popelende en getergde bio loog als Planta (TNO Pro ject, februari 1979). Mensachtige voorzaten. Mensen? Een paar mil joen jaar geleden moet ergens in Afrika de over gang hebben plaatsge vonden. Door spelingen der natuur zijn vooral in het oosten van het conti nent hun overblijfselen teruggevonden. Mary Le akey vond in het noor den van Tanzania hun 3,7 miljoen jaar oude voetspoor, achtergeble ven in een toen verse laag vulkanische as Vorige week was een van de gestage zoekers in Amsterdam om een le zing te houden. Richard Leakey. 35. zoon van Mary en wijlen Louis, ba siskamp aan het Turka- nameer bij de noord grens van Kenia. In een gebied van 800 vierkante kilometer kun je .,na elke regen nieuwe din gen vinden". Over de be tekenis van vondsten daar en elders, de toe schrijving aan verschil lende soorten en hun on derlinge relaties, zijn de antropologen het lang niet eens. Vaak hebben ze niet meer dan kaak- fragmenten als informa tiebron. Maar meer dan het tech nische detail, valt bij Le akey het gevoel van con tinuïteit op. De Homo habills. ruim twee mil joen jaar geleden, had een lichaam dat in bouw haast niet van het onze is te onderscheiden (de schedel wel). Of ze al spraken is niet bekend. Maar ze namen voedsel mee terug naar hun kamp je vindt er ge broken dierenbotten en gebruikten stenen werktuigen. Er is een Au stralopithecus bekend een uitgestorven ontwik kelingslijn met een goed geheelde botbreuk. „Kennelijk had iemand voor hem of haar ge zorgd." Leakey vindt het cultureel nuttig om enig inzicht te hebben in waar we vandaan komen met ons allen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 19