De wonderlijke nabijheid van een ver verleden Het nieuwe anti-academisme 'Goden en farao's' in Boymans-Van Beuningen <arel van het Reve en de literatuurwetenschap ATERDAG 10 MAART 1979 KUNST TROUW/KWARTET 17 Zo'n rage als in de Verenig de Staten is het hier nog niet daar lopen ze al in T- shirts met de beeltenis van Tutanchamun maar dat de oude Egyptische kunst op een bijzondere manier in de belangstelling staat, blijkt wel uit de talloze mensen, die zich nu al ver dringen voor het Museum Boymans-Van Beuningen, waar tot 29 april de ten toonstelling „Goden en fa- i^rao's" gehouden wordt. Daar is dan ook wel het een en >a ander te beleven. Zaken, die de meeste bezoekers nooit eerder gezien zullen hebben, maar die' ze toch oneindig bekend moeten ^voorkomen. En nu heb ik het uiteraard over de mensen, die op ijhun boekenplank iets over de 1 Egyptische cultuur hebben staan. Heel veel van wat in die momenteel zo populaire plaat werken staat afgebeeld, kun je hier vinden. Niet die heel grote kolossen, paar er zijn, om een voorbeeld te noemen, toch ook wel meer dan levensgrote beelden. Dat brengt me trouwens op iets an ders, 'n wonderlijke ervaring: als e geen specialist bent, let je bij het doorbladeren van die pla tenboeken niet zo direct op de afmetingen, die bij de illustra ties staan aangegeven. En dan word je al direct bepaald bij de )ijna ongelooflijke monumenta- iteit van de Egyptische kunst. i e k val maar meteen met de deur n huis: de beroemde beelden- Toep van Mykerinos (dat was bouwheer van een van de >yramiden van Gizeh, ook een >egrip), die je als een kolossaal >rok plastiek voor de geest had, ilijkt dan een plaquette te zijn fan nog geen meter hoog en een ïentimeter of zestig breed. Der- elijke ervaringen doe je telkens /eer op, met de familiegroep an Ka-em-Heset (die is nog reiner) of, ook heel sterk, met ft vergulde beeld van iSitan- hamun dat maar 58,5 cm. hoog iiti lijkt te zijn. Puntgaaf Doet bijna iedereen toch wel ets, dacht ik, als je zo oog in oog taat, met die beelden, waardig- .'idstekenen en schitterende sie raden die duizenden jaren geleden leegingen in de graven van fara ds en andere hoogwaardigheids- ïkleders en die daar eind vorige i begin deze eeuw nog puntgaaf m it tevoorschijn kwamen. Pant dat is toch wel wat het mees- trekt, het geheimzinnige, het euwenoude vooral. De meeste be oekers van deze tentoonstelling uilen zich waarschijnlijk echt iet zo druk maken om de kunst- lstorische of archeologische ach- irgronden ervan. Dat maakt niet oveel uit: er is veel verwondering n bewondering, je merkt dat de ijkers hier toch iets ondergaan an een confrontatie met het eeu- ige, eigenlijk volkomen onveran- erlijke menselijke. n dat was in zekere zin de bedoe- 1u.fng van deze uitingen. De kunst an het oude Egypte was namelijk elemaal geen kunst om de kunst, laar een middel om een nieuw. gelukkig leven in het hiernamaals te bereiken. De kunstenaar in het Egyp tisch: hij, die doet leven zorgde ervoor dat de overledenen niet eenzaam zouden zijn, niet onver zorgd. Vandaar die groepsbeelden, van echtparen met kinderen, van vrouwen alleen, van dienaren, mo dellen van schepen, veel vaatwerk ook en sieraden. Van dit alles zijn hier de mooiste voorbeelden te zien. Er is een ste nen schaal, het oudste stuk van de collectie, van ca. 2900-2700 v. Chr. Steen, maar in de vorm van een rieten mandje; die materie is heel consequent geïmiteerd. Of die ste nen vaas, die in het graf van ko ning Djoser werd gevonden, ruim 4500 jaar oud. waarop als versie ring een ook in steen gehouwen koord is aangebracht. Aan zo'n (echt) koord werden de aardewerk kruiken, waarin olie werd vervoerd, aan stokken gedra gen. Maar omdat zo'n vaas be stemd was voor het leven in het hiernamaals werden ze uit materi aal gemaakt, dat de eeuwen zou kunnen trotseren. Dierverering Het dier, als uitingsvorm van go den die hadden vaak de kop van een valk, een jakhals, een leeuw, een slang en nog andere dieren als schakel tussen goden en men sen, speelt in de Egyptische kunst een belangrijke rol. Dieren werden ook dikwijls gemummificeerd. Het was voor de Egyptenaar zeker die uit de Late Tijd, 600-100 v. Chr. toen de dierverering een hoogtepunt beleefde ondenk baar bepaalde dieren, door ze geen heilige begrafenis te geven, de eeuwigheid te ontzeggen. Eigenlijk een vanzelfsprekend uit vloeisel van een cutluur, die als geen andere doorweven was van gedachten over de eeuwigheid. Ui teraard de literatuur wijst dat uit waren er ook daar en toen twijfelaars en ongelovigen, maar die namen, gezien de dodencultur, ook maar het zekere voor het on zekere. Het lichaam, daar draaide het om, moest goed bewaard blijven, want dat lichaam was de verblijfplaats van de ziel en die moest erin kun nen terugkeren. Als die mogelijk heid uitgesloten werd, dus als het lichaam niet geconserveerd werd. dan was die ziel verloren en stierf men een „tweede dood". En die was onherroepelijk. Nog niet zo heel lang geleden werd de Egyptische kunst vrij alge meen aangeduid als „statisch". Ik heb wel eens gemerkt dat dit be grip op de, vaak veel te oppervlak kige, kunstgeschiedenislesjes op bijvoorbeeld middelbare scholen overigens nog steeds te veel ge hanteerd wordt, 't Is wèl begrijpe lijk. maar ook en vooral een ge volg van niet goed kijken. Loop maar eens langs de beelden op deze tentoonstelling: houding, ge baar en compositie vertonen en dat door de eeuwen heen vaak een grote overeenkomst. Zelfs de plooienval van de kleding is soms tot in de details vergelijkbaar. Verscheidenheid Toch is het eerste waardoor je getroffen wordt juist de onbe schrijflijke (in de ware zin van het woord) verscheidenheid van deze kunstuitingen. Er waren voor schriften, vele, en die waren ui terst streng, maar die „gebonden heid" heeft nooit de werkelijke ontwikkeling kunnen tegenhou den. Omdat het kunst uit nood zaak was, 'n herleide levensbe schouwing. Misschien dat Je daardoor wel zo sterk bepaald wordt bij dat volko men onveranderd menselijke. Wat dan ook nog eens versterkt wordt door bepaalde uiterlijkheden, door het feit bijvoorbeeld, dat het schoonheidsideaal van een perio de die al zo lang achter ons ligt, eigenlijk niet zo heel veel verschilt met het hedendaagse. Het museum kondigt deze mani festatie aan als een „ongeëvenaar de expositie" en dat is geen IJdel heid, want de Duitse samenstel lers krijgen alle eer. Die hebben er jarenlang aan gewerkt. Met de me dewerking van de museums van Cairo en Alexandrië, die nog nooit eerder zoveel van hun topstukken zo lang achtereen hebben willen afstaan. En daar zijn dan voorwer pen bij, zoals de Juwelen uit het graf van Tutanchamun, die nog nooit buiten Egypte te zien zijn geweest. De manier waarop de tentoonstel ling gepresenteerd wordt is rond uit voortreffelijk. De „educatieve onderbouw" geeft, op grote pane len, veel en duidelijke informatie en „boven" heeft Inrichter Dick Elffers z'n zoveelste prestatie gele verd. Hij heeft geen voor de hand liggende mystieke trucjes toege past, maar alles zo opgesteld, dat je niettegenstaande de vele bo men het bos kunt blijven zien. Dan ls er nog de luxueus uitge voerde catalogus, waarin alle 175 geëxposeerde voorwerpen (voor een deel in kleur) zijn afgebeeld. Er zijn er 25.000 aangemaakt, maar als de verkoop in hetzelfde tempo als in het begin van de tentoonstelling doorgaat, zal het museum genoodzaakt zijn er meer te laten drukken. De prijs is 17,50. De opbrengst van de toe gangskaarten 5.00 voor volwas senen, 4.00 voor groepen van meer dan tien personen en 2.50 voor kinderen onder de tien Jaar) is na aftrek van de kosten be stemd voor een cultureel doel in Egypte. De kunstvoorwerpen, die zijn verzekerd voor een bedrag van 25 miljoen, zijn eerder te zien geweest in Essen en Mün- chen. Daar trok de expositie res pectievelijk 460.000 en 265.000 mensen. Linksboven: Kattesarcofaag. Kalk steen. Afkomstig uit Rahi- neh (Memphis). Nieuwe* Rijk, 18e Dynastiek, tijd van Amenophis III, ca. 1395 v. Chr. linksonder: De beeldengroep van My kerinos. Afkomstig uit Gi zeh, daltempel van de My- kerinos-pyramide. Oude Rijk, 4e Dynastie, tijd van Mykerinos ca. 2480 - 2460 v. Chr. rechtsonder: Stele van Amenemhet, Be schilderd kalksteen. Af komstig uit Thebe. Vroeg Middenrijk, 11e Dynastiek, ca. 2000 v. Chr. rechtsboven: Deksel van de mummie- kist van Isis. Hout, over trokken met linnen, met stucco bedekt en beschil derd. Hoogte 193 cm. Af komstig uit Thebe. Nieuwe Rijk, 19de dynastie, ca. 1250 v. Chr. or T. van Deel nd vorig jaar heeft pre ssor Karei van het :ve, hoogleraar Slavi- he letterkunde In Lei- n, een banvloek uitge raken over de litera- urwetenschap. Er zijn achtige literaire wer- n, zo zei hij, en ieder- n kan ze lezen, maar de snsen die zich beroeps- Ive met al die mooie «ken bezighouden, ,it hrijven erover in een Bventaaltje, kunnen ït eens uitleggen waar- i iets wel of niet litera- ur is. en leveren resul- ien af die onbenullig óf zinnig zijn. Hij oogstte Prof. Karei van het Reve veel bijval, iedereen moest hard lachen om wat deze literatuurpro fessor zomaar vanaf een kansel, in een eerbied waardige Huizinga-le- zing, durfde te beweren. Het lag voor de hand dat een aantal literatuurwetenschap pers Van het Reves betoog on schadelijk poogden te maken. Van der Paardt en Oversteegen deden dat vrij uitvoerig in res pectievelijk Het Parool en De Tijd. Enkele ingezonden brie ven in NRC/Handelsblad sput terden tegen, meestal niet ten onrechte. Ik dacht dat de kwes tie alweer historie was gewor den. maar vorige week kwam Tamar er in Vrij Nederland in eens weer mee en ook Guus Luijters in Het Parool rakelde jongstleden zaterdag alles nog eens op. Beiden doen dat naar aanleiding van een recensie van Jan van Luxemburg in VN op het boekje „De theorie van vertellen en verhalen, Inleiding in de narratologie" van Mieke Bal. Volgens Van Luxemburg is dit een mooi tegenvoorbeeld van Van het Reves stelling dat literatuurwetenschappers on mogelijk schrijver». Volgens Tamar en Luijters is het boek er juist het bewijs van. Huivering Ik ga er hier niet over twisten wie, volgens mij, gelijk heeft. Ik heb alleen met enige huive ring kennisgenomen van de toepassing van Van het Reves leesbaarheidscriterium. Vol gens Van het Reve mankeert het het merendeel van de lite ratuurwetenschappelijke ge schriften aan helderheid qua formulering. Hij geeft daar een paar voorbeelden van die ik moeiteloos met honderden an dere zou kunnen aanvullen. Het ls geen nieuws dat er. over al, heel slecht en heel onduide lijk geschreven wordt. Mis schien is dat. op gevoelsmatige gronden, extra bezwaarlijk als het geschrevene uitgerekend de schone letteren betreft, maar ach. ook over mooie bloe men kunnen biologen onlees baar schrijven. Het ls jammer als dat gebeurt, en we moeten er op blijven letten, maar helderheid ls niet per se een overtuigend bewijs van waarheid. Wie de, inder daad verfrissend heldere, door iedereen volgbare en door geen dieventaal ontsierde stukjes leest die Van het Reve onder de pen-naam Henk Broekhuis schreef, kan merken hoe hel derheid op zijn beurt weer een floers kan leggen over een per tinente leugen heen. Matsier heeft destijds in VN overtui gend aangetoond dat Broek huis wel prachtig schrijft, maar intussen meestal baarlijke on zin verkoopt Het soort onzin waar ook Willem Frederik Her mans zo goed In is als hij zich vermomt als Age Bijkaart. Broekhuis en Bijkaart bei den voorvechters van de bood schap: doe maar gewoon, dan doe Je al gek genoeg. Domheidsmacht Tamar en Luijters het spijt me dat lk ze tezamen noemen moet betuigen adhesie aan Van het Reves opvatting dat wat een „sterke onleesbaar heidsfactor" (Tamar) heeft, niet deugt. Luijters eindigt zijn stukje zelfs met de verzuch ting: „Narratologie, het woord zegt het al", waarmee hij bij veel mensen gemakkelijk prijs- schiet. De manier waarop hij hier speelt op het heersende sentiment dat vreemde woor den onzin zijn, dat jargon altijd onwetendheid verbergt en dat het moeilijk gedaan wordt, als het makkelijk kan die ma nier vind ik ronduit huivering wekkend. Luijters. zelf in de greep van domheidsmacht, legt hier de mensen in de mond dat alles wat hij niet een twee drie begrijpen kr.n ook maar direct onzin ls. Geruststelling Er is, mede door Van het Reves lezing, een stemming van anti- academisme ontstaan. Natuur lijk heeft Tamar gelijk als ze zegt: „Onduidelijke teksten hebben een prestige dat duide lijke niet hebben. Weliswaar begrijpt de lezer niet wat er staat, maar hij vindt dat niet erg want een bepaald soort ge- wichtigdoenerig proza straalt een geruststelling en een com pliment uit: Je hoeft het niet te begrijpen, het siert Je dat je het leest." Maar hetzelfde geldt voor zulke heel duidelijke tek sten als die van Van het Reve. Ook die stralen een geruststel ling uit. namelijk dezè: dat al les zo helder en eenvoudig ls als hij beweert. De heksenjacht op het Jargon is weer eens gestart. 8traks wil len we nog alleen Guus Luijters lezen, of liever: straks kunnen we nog alleen Guus Luijters lezen, want al het andere is voor ons „onbegrijpelijk" en „onleesbaar" geworden. N.a.v. K. van het Reve. Literatuurwetenschap: het raadsel der onlees baarheid. Het Wereld venster. Raam, 1979. 7.50. Stukken van Van Luxemburg en Tamar, in VN resp. 24/2 en 3/3, en Luijters in Het Pa rool van 3/3.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1979 | | pagina 17