ia
met pen en penseel
'erhaal
irkel
orm
Het lijden
aan de
wereld
keningen uit de 15e en 16e eeuw
Dman van
jidafrikaan
)hn Miles
wKÊÊmmim
Interessante roman
van Léon de Winter
\RTE
ERDAG 24 JUNI 1978
KUNST
TROUW/KWARTET
15
'pe Bra\
4/(
in 197
6 ir G. Kruis
'3 >vl
"0
h
a: hi
■*n'
ande te
i
erkomt me nogal eens
ik op tentoonstellingen
eus niet alleen die van
tijdse kunst overval-
wordt door de gedachte
bij een kunstwerk de
ang" meermalen de
lts heeft ingenomen van
leggingskracht.
It meermalen bijna aangeval-
besprongen, van de wanden af
je toegeschreeuwd dat je zêü en
kijken. En mijn ervaring is, dat
t over het algemeen nog gehoor-
doet ook.
oest daar weer eens aan denken
jl ik rondliep in het Prentenka-
van het Rijksmuseum, Amster-
waar tot 27 augustus een keuze
getoond wordt uit het eigen, rijke
bezit aan vijftiend- en zestiend-eeuw-
se Nederlandse tekeningen.
't Is overigens niet zomaar een ten
toonstelling: de aanleiding ervoor is
het verschijnen van de catalogus
„Netherlandish Drawings of the Fif
teenth and Sixteenth Centuries in
the Rijksmuseum" waaraan de oud
directeur van het Rijksprentenkabi
net dr. K. G. Boon jarenlang gewerkt
heeft. Deze catalogus die uitgegeven
wordt door de Staatsuitgeverj be
staat uit twee delen tekst en repro-
dukties en kost 150,—.
Van de daarin opgenomen 650 teke
ningen zijn er nu ruim 140 te zien,
oude tekeningen, kleine bladen vaak
vergeeld papier, op enkele uitzonde
ringen na zoals de vier meter hoge
fragmenten van glazenierswerkteke
ningen, zeker geen blikvangers.
Je loopt er langs en dan kan er plotse
ling, achter dat glas, een wonderlijke
wereld voor je opengaan, liefdevol
samengevat op enkele vierkante cen
timeters.
Pure afspiegelingen van het leven:
deze kunstenaars vonden „ieder vlak
je van hun gezichtsveld" de moeite
waard. Je ervaart, zonder enige in
spanning eigenlijk, de intensheid
waarmee dat allemaal gebeurde, het
grote heel veel omvattende observa
tievermogen, dat er aan ten grond
slag moet hebben gelegen en de ster
ke zeggingskracht, die er nog steeds,
na vele honderden jaren, vanuit gaat.
Hoogtepunten
En, dat is het aantrekkelijke van een
dergelijke expositie, ieder voor zich
kan er zijn eigen hoogtepunten vin
den. Voor mij persoonlijk was dat al
direct na het binnenkomen, ergens
vooraan links hangt een werkelijk
schitterend klein tekeningetje (uit de
buurt van Hugo van der Goes), een
schetsje eigenlijk alleen maar, van
het hoofd van Maria en. heel vaag.
maar even aangegeven, het Kind: de
tederheid straalt er af(Helaas is
dit blad technisch niet geschikt om
hierbij te reproduceren.)
Trouwens, voor de liefhebber van
portretten is er op deze tentoonstel
ling nog wel het een en ander te
beleven. Alleen de bladen van Hen-
drick Goltzius al: die kunstenaar
moet dwars door zijn modellen heb
ben heen gekeken. Of zo'n meisjes
kopje. dat toegeschreven is aan
Chrispljn de Passé, de staande jon
gen met zwaard van Lucas van Ley-
den, de portretten van Jaques van
Gheyn II, stuk voor stuk flonkerende
juweeltjes van de tekenkunst.
En wat is er veel te beleven in die
verschillende landschappen, met ko
lossale kastelen (Joost de Momper),
ruige ruïnes (Hendrick van Cleve),
berglandschappen (Paulus Bril), ri
vierlandschappen (Joris Hoefnagel):
bizarre romantische fantasieën of ex
pressieve afspiegelingen van een dik
wijls nog veel meer bizarre werkelijk
heid?
Weer een heel ander beeld bieden dan
weer bladen als dat uit de school van
Pieter Bruegel de Oudere, zomaar
een boerenhuisje, een paar kerkto
rens, een stil. uiterst eenvoudig teke
ningetje, een in enkele lijnen raak
getroffen visie op een stukje alle
daagsheid.
Helemaal niet alledaags is de teke
ning „De val van de tovenaar Hermo-
genes" van de meester zélf, een gruw
zame nachtmerrie overladen met de
monen, monsters en gedrochten.
Waarom, vraag je je wel eens af, blijft
Bruegels naam toch altijd zo nadruk
kelijk verbonden met kermissen,
bruiloften en zwelgpartijen alléén?
Weer heel iets anders: die dierstudie-
tjes van De Gheyn. de „bekoring van
het kleine" (schreef L. J. Bol eens), de
nu wellicht niet meer zo aanspreken
de dramatiek van Maerten van
Heemskerck of Maerten de Vos. een
oorlogsschip in volle zee van Hen
drick Cornellsz. Vroom: een tekening
waar het water afspat. Of
de beste manier
Want dat is voor de „gewone" bezoe
ker eigenlijk toch wel de beste manier
zo'n tentoonstelling te bekijken. Wat
dwalen en je laten meevoeren, laten
bezighouden en boeien. Door de sier
lijke ploolenvalschetsen van Hans
Bol, beweeglijk mooi zonder meer,
door de fraaie naakten van Abrahm
Bloemaert, door de genre-onderwer
pen, de studies van menselijke hou
dingen, details van landschappen
er is zoveel.
Grote namen en minder (algemeen)
bekende namen, kunstenaars die
deze tekeningen voor het merendeel
waarschijnlijk hoofdzakelijk als noti
ties beschouwden, meestal niet direct
bedoeld ze aan de buitenwereld te
tonen en juist daarom zo onopge
smukt en volkomen echt.
Bladen waar je wel onder de bekoring
móet komen als je maar begint met
kijken. Deze kunstenaars waren je
reinste vertellers met pen, penseel
zilverstift of krijgt. Vertellers, die
werkelijk nog iets te vertellen had
den. En dat maakt zo'n tentoonstel
ling, juist voor de mens van deze tijd.
die wat dat betreft nogal eens wat te
kort komt. tot een boeiende beleve
nis. En ook een unieke, want dit ui
terst kwetsbare materiaal wordt
maar zelden getoond. Nu dus tot 27
augustus. Buiten de catalogus, waar
van ik me zou kunnen voorstellen dat
je die niet zo maar even aanschaft, is
er een begeleidende folder waarin dc
inleiding uit de catalogus en een lijst
van de tentoongestelde werken is op
genomen.
A
r Hans Ester
Het „Afrikaans Skrywersgilde", het overleg
orgaan van Afrikaner schrijvers is in juli 1975
uit de nood van de censuurwetgeving in Zuid-
Afrika geboren. Het ging er in 1975 om, de
censuur na het verbod van de roman „Kennis
van die aand" door André P. Brink van re
pliek te dienen. De eerste bijeenkomst van
het „Gilde" had onder andere tot gevolg, dat
de potentieel aanstootgevende roman ,,'n
Oomblik in die wind" van Brink (de vertaling
in het Nederlands is in voorbereiding) in eigen
beheer verscheen en door middel van voorin
tekening werd verspreid.
Het belang van de twee volgende jaarlijkse vergaderin
gen van het „Gilde" bleef beperkt. Maar de recente
bijeenkomst van maart 1978 in een dorp bij Bloemfon
tein kan verstrekkende gevolgen hebben voor de verdere
ontwikkeling van de Afrikaner letterkunde. Het centrale
thema in maart van dit jaar was de verhouding tussen
literatuur en overheid in Zuid-Afrika. Dit kon nauwelijks
anders, want enkele maanden daarvoor had het vooral
onder invloed van de organisatie „Aksie Morele Stan
daarde" tot stand gekomen verbod van de roman
„Magersfontein, O Magersfontein!" van Etienne Leroux
in Afrikaner gelederen een geweldige deining veroor
zaakt. Een van de besluiten van Bloemfontein was, om
voortaan geen verboden boeken meer ter herbeoordeling
aan het hoogste censuurlichaam, de „Appèlraad vir Pu-
blikasies" voor te leggen. Bovendien besloot het „Gilde"
met het publiceren in eigen beheer voort te gaan. Als
eerste vrucht van dit streven om de censuur te omzeilen
verscheen eind april 1978 de roman „Donderdag of
Woensdag" van de jonge Zuidafrikaan John Miles. Het is
de derde publikatie in boekvorm van Miles, na de verha
lenbundel „Liefs nie op straat nie" (1970) en de roman
„Okker bestel twee toebroodjies" (1973).
Spanje of Zuid-Afrika
De gebeurtenissen in de nieuwe roman lijken zich aan
vankelijk in Spanje af te spelen. Eksteen, de hoofdper
soon, is per trein onderweg naar Madrid om daar een
congres van architecten bij te wonen. Vlak voordat de
trein onderweg bij een station stopt, ziet Eksteen vanuit
het coupéraam een vechtpartij. Nog voordat de trein stil
staat, springt Eksteen eruit en rent langs de spoorbaan
naar de plaats van het gevecht. Daar aangekomen vindt
hij niets meer en moet onverrichterzake naar het station
terug, waar de trein naar Madrid inmiddels vertrokken is.
Dit is het begin van verwikkelingen voor Eksteen. die
aanvankelijk alleen iets met misdaad te maken lijken te
hebben, maar uiteindelijk een politiek karakter blijken
te bezitten. Eksteen wordt betrokken bij een complot,
dat door het hoofd van de veiligheidspolitie. Stofberg
genaamd, wordt gesmeed. Door middel van „Operasie
Garrique" wil Stofberg bepaalde politieke veranderingen
in zijn land verwezenlijken. Doelwit is de president van
het land, die als „Oom Mandaat" of „Ou Volmag" beti
teld wordt: „En dis toe dat Stofberg vir Wuras en Eksteen
nader en vra of hulle sal dien as maskerade om vir Ou
Volmag vier dae lank tc vervang met 'n dubbelganger
sodat daar met Hom uit die pad en 'n geskikte
plaasvervanger in die Stoel sekere konstitusionele
wysigings aangebring kan word."
Iedere twijfel bij de lezer over de plaats van handeling is
nu verdwenen. Wat de lezer al wist, vermeldt de verteller
nog eens duidelijk: „Ja. Eksteen en al die ander: Wuras,
Sophie, Speelman. Ou Doef Duvenhage was van Afrika,
ons Suid-Afrika. Ek wou julle aan die slaap sus met die
veraf romantiese Spanje. Leser, vergeet van Spanje
en kom ons stig hier ons eie klein republiek en noem hom
Stellaland, Gosen, Klein Vrystaat of Johannesburg."
Eksteen en zijn politieke vrienden vervullen een belang
rijke rol in de „Operasie Garrique", die dan volgt. Met
een enkele wijziging lijkt de operatie succesvol. Maar dan
wordt duidelijk, dat Stofberg geheel andere politieke
doelen nastreeft dan waarvoor hij Eksteen warm kreeg.
Stofberg wil een soort alleenheerser van Zuid-Afrika
worden. Eksteen en de zijnen wil hij daarom zo vlug
mogelijk na het uitschakelen van de president liquide
ren. Eksteen is hem echter te slim af en weet als reisleider
in een bus toeristen Botswana te bereiken. Ook een in de
bus geplaatste bom komt Eksteen tijdig genoeg op het
spoor. Met Sophie en Doef probeert Eksteen te voet
vanuit het onveilige Botswana Zimbabwe te bereiken.
Onderweg wordt Sophie vanuit een helikopter doodge
schoten. Doef en Eksteen slagen er in. Zimbabwe te
bereiken. Dan besluit Eksteen om per trein naar Botswa
na terug te gaan om het lichaam van Sophie te zoeken.
De roman eindigt als volgt: „Die trein ry nou eers stadig.
Dit is Donderdag of Woensdag. Dan. By die venster. Die
een het die ander aan die keelvel beet, voor aan sy hemp
se kraagJis."
Actualiseren
De cirkel van het verhaal is met het slot rond: de lezer is
blijkbaar weer bij het begin. Het boek suggereert op deze
de Winter debuteerde twee
geleden met de verhalenbun-
Over de leegte in de wereld",
is bepaald geen lichtzinnige
en de indruk dat De Winter
behoort tot het slag schrijvers
vrolijke anecdoten blijkt dan
na lezing geheel juist. De ro-
waarmee hij nu komt beves-
de ernst van het begin, een
die wat mij betreft al bij
baat prijzenswaard is. „De
•^wording van de jongere Dü-
verdient echter niet alleen
om aandacht.
ige literatuur noem ik nu maar even
kshalve die literatuur waarin wordt
icht over de werkelijkheid. Er lopen
i in rond die zich afvragen welke
nden er tussen verschijnselen be-
op welke manier zij greep op de
kunnen krijgen en wat hun plaats is
n bijkans onoverzienbaar geheel. Het
en heel ruime zin levensbeschouwelij-
eratuur. Léon de Winter stelt nogal
iet die verhouding tussen ik en de
1 problematisch. De vindingrijkheid
itelligentie waarmee hij dat doet,
t zijn roman belangrijk.
en
roei
lera
door T. van Deel
Léon de Winter, auteur van „De (ver)wording van de jongere Dürer"
ot is heel simpel. Een 19-jarige jongen,
genaamd, komt na enige tijd te heb-
oorgebracht in een jeugdgevangenis.
Tkloze terug in een wereld waarop hij
]!2L*nr reeP verloren heeft: hij meende „in VerianG6n
voorwerp dat hij waarnam een moei-
'id te ontdekken. De deur van de res-
tie. de straat, de trappen voor de stati-
I. niets was hem vanzelfsprekend, hij
e een uitputtende angst voor alles wat
)mringde". Ten aanzien van die ono-
htelijke. vreeswekkende werkelijk
loorloopt Dürer dan verschillende ge-
tadia ..Alles wat hij zag deed hem
pijn. „Maar anderzijds ook: „hij voelde een
intens medelijden met iedereen in het grote
gebouw zelfs de meubels had hij willen
troosten".
Dürer lijdt, kortom, aan de wereld, die zich
onttrekt aan begrip. Hij ontdekt dan dat
het woord een wapen kan zijn „waarmee hij
de wereld kon bedwingen". Met dit besef is
Dürer dus een beginnend schrijver gewor
den die zich met woorden teweer stelt tegen
een agressieve en ondoorzichtige werkelijk
heid. Gestimuleerd door Von Eichendorff's
,„Aus dem Leben eines Taugenichts" zijn
lijfboek uit de gevangenisbibliotheek
projecteert Dürer zijn verlangen naar een
betere, vrijere wereld, waarin de massale
verwording ontbreekt, op Italië. De roman
tische Nietsnut van Von Eichendorff ver
trekt daar immers heen en Dürer doet het
hem na. Hij lift naar het Zuiden. Verder dan
München komt hij echter niet. Daar valt
door enkele gebeurtenissen zijn paradijse
lijk Italië-beeld in duigen. Dürer ziet in dat
die gelukkige wereld een produkt van zijn
verbeelding is.
Intussen is hij volop aan het schrijven. Hij
doet verslag van zijn eigen ontwikkeling,
vanaf het moment van vrijlating. Boven
dien traint hij zichzelf in doorgrondend
observeren en analyseren van elementen uit
de werkelijkheid, zoals voorwerpen uit de
winkel. Deze studies nemen als vanzelf de
vorm aan van een kritiek op het gebruik
van de wereld dat mensen maken Een
tweede boek verandert zijn kijk op de we
reld: het is Peter Handkes roman „De angst
van de doelman voor de strafschop", waarin
net als in de Nietsnut iemand „in een afsto
tende wereld" op zoek is naar zichzelf, maar
dat „geen nieuwe mogelijkheid bood om te
overleven". Van een romantische Nietsnut,
voortbewogen door een hunkering naar de
ideale werkelijkheid, wordt Dürer een ont
nuchterde. die van Handke de werkelijke
werkelijkheid leert kennen, zoals De Winter
van Handke merkbaar de stijl overnam-
Wraak
Er komt dan een eind aan DÜrers schrij
vend proberen de wereld zin te geven Met
deze wereld, waarin het lijden „geplastifi
ceerd, met een modekleur bespoten en dus
onzichtbaar is geworden", met deze wereld
wil hij „geen band". Hij neemt zijn stiletto
ter hand. berooft en vermoordt een taxi
chauffeur. zwerft nog enige tijd woordeloos
rond en wordt ten slotte als waanzinnige ih
een inrichting ondergebracht. Hij heeft
zich, gelijk de apocalyptische ruiters op
manier zelf, dat het gebeuren opnieuw al lezend wordt
geactualiseerd. De vragen naar het verdere verloop wor
den door het slot in de richting van het begin teruggebo
gen. Maar daarnaast is er het commentaar van de vertel
ler, die als persoon voor het begin der gebeurtenissen
zijn opwachting maakt. In dit commentaar, dat tien
jaar later geleverd wordt, stelt de verteller verschillende
hypothesen over het verdere verloop van Eksteens leven
op. Dit commentaar van de verteller komt op mij over als
een poging, de dodelijk ernst en de geweldige spanning
van het verhaal te doorbreken. Het is alsof de verteller
houvast in Ironie en afstand zoekt, als tegenwicht tegen
een al te grote persoonlijke betrokkenheid bij het gebeu
ren. Daarnaast biedt het commentaar aan de verteller de
mogelijkheid, de literaire censuur in Zuid-Afrika over de
hekel te halen: „Tog sal daar steeds diegene onder u wees
wat erg in die gesig gevat gaan word. As troos, versoek ik
die uitgewer om 'n bylaag aan hierdie werk te heg: iets
soos Die pluskant van genl. Franco se greep op Spanje,
of: Die bydrae van die blanke belastingbetaler tot die
swart onderwys."
Deze roman van John Miles heeft mij uitermate geboeid.
Als hij op de gebruikelijke wijze zou zijn uitgegeven, dan
had hij niet lang in de etalage gelegen. John Miles voelt
er niets voor. de autoriteiten met vragen om toestem
ming tot publikatie tegemoet te treden. Want, zoals
Eksteen het zelf in de roman formuleert: „Vra, en aan jóii
sal gevra word."
Deze en de hopelijk spoedig volgende publikaties van het
„Skrywersgilde" kunnen besteld worden via: „Taurus",
Postbus 85218, Emmarentia 2029. Suid Afrika.
DÜrers prent „Vier ruiters van de Apoca
lyps", op de wereld gewroken, deze jongere
Dürer.
Ik zei dat de plot eenvoudig is. Inderdaad
kan wat Dürer doet, als een zoektocht be
schouwd worden, een zoektocht naar zich
zelf en zijn plaats in de wereld. Maar Dürers
lijden aan de wereld lost zich niet op, hoe
meer woorden hij gebruikt om inzicht in de
werkelijkheid te krijgen, hoe duidelijker hij
inziet in welk een verdorven wereld hij leeft.
De woorden brengen zijn aanvankelijk
hoopvol verlangen om.
De Winter heeft deze Werdegang stroef,
maar mogelijk daarom juist extra hakend
geschreven. Een afstandelijke verteller
volgt Dürer vanaf zijn vrijlating, citeert uit
diens geschriften, blijkt geïnformeerd te
hebben bij verwanten en bekenden. Hoe
verder Dürer zich verwijdert van wat ik
maar even het normale noem, hoe gedistan-
tieerder het vertelprocédé wordt. De citaten
uit Dürers literaire werk. ingebed in de
vertelling, werken zowel de ene als de ande
re kant op: ze benadrukken Dürers visie,
maar vormen tegelijk zijn afscheid van de
wereld Hoe de verteller zelf denkt over deze
geschiedenis blijkt, behalve uit de haakjes
in de titel, onverwacht uit de laatste alinea
van de roman, waar hij als een ik optreedt:
„Maar volgens mij keerde Dürer, na zicji
verlost te hebben van een laatste leugen,
deze wereld in triomf de rug toe, en zou hij
voortaan zwijgen als het graf." Dat wil
zoveel zeggen als. wie Dürer krankzinnig
acht. weet zelf niet in wat een krankzinnige
wereld ie leeft. Dürer is voor De Winter het
personage dat via het ingenieuze en ern
stige bouwwerk van deze roman moet
uitdrukken dat er in de verhouding tussen
de mensen en de werkelijkheid iets funda
menteel mis is. Zijn lijden is niet weinig als
plaatsvervangend bedoeld.
Léon de Winter. De (veriwording van de
Jongere DUrer. Haarlem In de Knipscheer
b v 1978. 187 blz ƒ23 50