>ubtiele scènes uit het leven van een decadent Wijnand Nuyen een échte romanticus Communicatie als instrument Filmkroniek /illem Brakman en Ludwig II van Beieren ItUDAG 30 PECEMBER 1977 KUNST T rouw/Kwartethis or T. van Deel j nader toezien lijkt het er wel op dat stof- en motiefkeuze in de •ratuur beperkt is. Door de eeuwen heen zijn er vaders gezocht is in enigerlei vorm een bezoek gebracht aan de onderwereld, bestaan naslagwerken waarin die motieven keurig behandeld rden. Ook voor de stofkeuze kan men in een lexicon terecht, ar dan bijvoorbeeld meer dan tweeduizend jaar verwerking n de Oidipoes-mythe in aangegeven staat. Het interessante li zo'n lijst is dat elke tijd zijn eigen inzichten blijkt te leggen de bewerking. Zo verandert Robinson telkens, zo wisselt de ie op de Judasfiguur, zo is Odysseus steeds een ander. voegt Dat Brakmans Ludwig nauw verband houdt met andere hoofdfi guren uit zijn oeuvre spreekt vanzelf. Dat deze Ludwig geen concurrentie hoeft te vrezen van de vlakke Lud- wig-figuren van de twee anderen, is voor mij ook geen vraag. Brakmans vermogen zich in te leven in een verleden tijd heeft zich al een aantal keren bewezen, ook nu weer. hiijn lexicon staat Ludwig n, ko- g van Beieren van 1864 tot 1886, niet vermeld. Toch heeft de ikler Prins gelijk als de informa- over Ludwig (Lodewijk) eindigt t: „Zijn persoon en zijn leven heb- i. ook nog in recente tijd, tot de peelding gesproken van velen", ons land zijn kort achtereen twee Bover de sprookjeskoning ge- n: Adriaan Venema ging erfgeval in Duitsland" na, en jis Ferron schreef „Gekkensche- r". Daar heeft nu Brakman zijn i blauw-zilveren koning" aan toe- foegd. Het zou de moeite lonen je drie adaptaties van de histori- ie Ludwig-figuur met elkaar te gelijken en te toetsen aan de om- Igrijke secundaire literatuur die over de koning is verschenen. Wie doet zal ongetwijfeld scherper zien waarvóór de drie auteurs Lud wig gekozen hebben. Het verschil in gebruik zal een ver schil in bedoeling doen uitkomen. Zo haalt Venema de historie met Lud wig voornamelijk op in het licht van de vervolging van homoseksuelen in het Duitsland van de Tweede Wereldoorlog. Bij Venema is Ludwig de eerste martelaar, hij is de konin klijke homoseksueel, die slachtoffer werd van zijn geaardheid. Bij Ferron ligt het accent weer geheel anders. Hij begint zijn trilogie over de bron nen van het fascisme met een Ludwig-boek. Beide auteurs hebben hün Ludwig geschapen vanzelfsprekend geba seerd op historische feiten en het is Brakman die er de zijne aan toe Verbeeldingswereld Ludwig is bij Brakman natuurlijk ook de liefhebber van muziek en theater, de Wagneriaan, de excen trieke bouwer van bizarre kastelen, de imitator van Lodewijk XIV, hij is ook de onberekenbare geesteszieke, die in pracht en praal tot in zijn laatste dagen terreur uitoefent. Maar ik geloof niet dat daarin de kern van het beeld dat Brakman van Ludwig schildert, schuilt. Ludwig is bij Brakman vooral de man die van uit zijn machtige positie kan leven in een ongebreidelde verbeeldingswe reld. Het is het hoofd van Ludwig, waar het hier om gaat. In feite is Ludwigs hoofd de uitvergroting van veel hoofden in het oeuvre van Brak man. Het zijn altijd oudejaarshoof- den, waarin gesoezeld wordt, loom, zwaar, dromerig. Het zijn hoofden die het licht verafschuwen, die van Willem Brakman. elke hoekige beweging opschrikken, het zijn oude hoofden, met téveel erin. Brakmans figuren staan altijd op gespannen voet met de realiteit, als ze over straat lopen, over een wijd plein, vrezen ze voor een voetbal tegen de schedel, het zijn figuren van de binnenkant, van de verbeel ding, de zachte en intieme prutte ling van de geest. Voor zulke figuren gaat de verbeelding in het uiterste geval werkelijkheid worden, zoals dat prachtig beschreven is in „Het zwart uit de mond van Madame Bo- vary", dat dan ook net als „De blauw-zilveren koning" in het ge sticht eindigt. Figuren met een dergelijk intensief gevoelsleven zijn doorgaans geen mensenvrienden, ze trekken zich te rug in de beelden van hun dromerig hoofd. Ludwig is wel het toppunt van een dergelijke instelling. „Men heeft mij nooit begrepen", verzucht hij bij Brakman. Ijlhoofdig maakt hij voortdurend nachtelijke ritten per koets, hij laat Wagner via gigan tische uitvoeringen zijn verbeelding stimuleren, ontvangt de toneelspe ler Kainz in de grot van zijn „inner lijk", zittend in een bootje tussen de zwanen. Uitverkorene Wat bezielde Ludwig? Hij wilde stij gen, hij wilde een heros worden, een uitverkorene, maar zijn macht en barokke fantasieën konden zijn neergang niet verhelpen. Evenals zijn broer Otto aan wie een episo de in dit uit scènes opgebouwde boek is gewijd wordt Ludwig ten slotte krakzinnig verklaard. Zijn omstreden zelfmoord in het Starn- bergermeer vormt de dramatische slotfase. „Een onkoninklijke, wat onwaardige dood, daar hij tot het eind bleef hopen dat iemand hem zou helpen." Dat is de laatste zin van het boek. Er blijkt goed uit vanuit welk stand punt Brakman de koning be schouwt. Ludwig heeft zich welis waar ontzagwekkend groot ge maakt, maar hij is in feite klein gebleven. Hij heeft van zijn bestaan een grootscheeps spektakelstuk ge maakt, maar is daarin verbazend eenzaam en onbegrepen gebleven. En hulpeloos, en afhankelijk. Brakman heeft Ludwig als volbloed romanticus uitstekend getekend, in zijn „rauschhaftes Spiel mit dem Ende". Zijn invoelend en op de juis te plekken distantiërend beschrij ven van de vetzuchtige koning is een literair gebeuren van de eerste orde. waarbij het bezwaar van de talloze toespelingen (dikwijls via citaten) naar de Ludwig-literatuur niet erg zwaar weegt. Brakman had via een dergelijk procédé, in „Het zwart uit de mond van Madame Bovary", al eens bewerkstelligd dat ander werk nóóst het zijne kwam te liggen (de roman van Flaubert). Naast „De ge hoorzame dode" was de bijbel on misbaar. Zo zal menigeen door deze scènes uit Ludwigs leven tot nadere oriëntatie verlokt worden. Maar ook daarzonder valt er veel aan Brakmans zinnen te genieten. Zijn stijl is persoonlijk en perfect geworden, merkwaardig synthetise rend en subtiel, vol suggestie en erg melodieus. Ik citeer een willekeurige passage. „Ook in de bouwwoede van Ludwig klonk de dood mee: niet in het metselen, beitelen en hakken, niet in de dampende karavanen met stenen, kalk en planken die tegen de bergen opkropen, maar in de maan den sneeuw en ijs waarin het tumult opeens zo vreemd kon verstillen. Eerst die stilte vertelde hoe gevaar lijk leeg alles was dat al was afge bouwd: in de Linderhof zag het Ve- nusbeeld nooit minnaars, de roze en rode boudoirs bleven zonder geruis van zijde en gekir van ontucht, de eetzaal kende geen andere geur dan van vernis, was of verf en nimmer werden de praalbedden bevlekt door orgieën. De Galerie des Glacés, de helblauwe salon, de jachtkamer, de rode eetzaal, alles leeg, leeg tot op de rand van pijn". Met opzet is mijn laatste bespreking dit jaar gewijd aan Willem Brak man. Hij is een auteur die mij om allerlei redenen erg lief is. Zijn oeu vre zou wel wat bekender mogen zijn. Willem Brakman. De blauw-zilveren koning. Amsterdam. Querido, 1977. 160 blz. 19.90. door G. Kruis Ruïne, waarschijnlijk uit 1936, formaat 89,5 bij 69,5 cm „Nuyen, Wijnand Jan Joseph (1813-'39), Nederlands roman tisch schilder van landschap pen, marines en stadsgezich ten in de trant van A. Schelf hout". Zo'n jaar of twintig ge leden vond je nauwelijks meer over deze kunstenaar in de populaire kunstencyclope dieën. Dat veranderde heel snel, toen de bekende Haagse kunsthandelaar Pieter A. Scheen door een tentoonstel ling opnieuw de aandacht op de jong gestorven Wijnand Nuyen vestigde. Opnieuw, want tijdens zijn leven was hij een vooral door mede-kun stenaars bewonderd, zeg maar ge rust bewierookt schilder. Het pu bliek en ook de schrijvers over kunst, die toen nog echt critici wa ren, hadden het moeilijk met het, niettegenstaande zijn korte leven (hij werd 26), zeer uitgebreide oeuvre van Nuyen. „Uitsluitend zucht naar eene schitterende kleur, naar pittoreske voorwerpen, naar scherpe contrasten, leidden al spoedig tot verwaarlozing van strenge teekening, van wel over dachte samenstelling, van degelij ke vastheid in het coloriet", schreef Gramm en dat was al ruim zestig jaar na Nuyens dood. Veelbelovend Tijdens zijn leven hadden ze het wel over een „jong en zeer veel belovend kunstenaar" maar daar werd dan (bijvoorbeeld) duidelijk aan toegevoegd, „die hoe langer hoe meer tot den verkeerden Ro- mantischen smaak begint over te hellen, en, door den modegeest des tijds medegesleept, liever een ge makkelijk effect zonder waarheid en natuurlijkheid, dan eene krach tige en levendige uitdrukking der voorwerpen schijnt te bedoelen." Geen wonder als je 't nu be kijktWijnand Nuyen. van wie nu, tot 13 februari, bijna 130 wer ken te zien zijn in het Haags Ge meentemuseum, was namelijk een échte romanticus. En hoewel er in de tijd, dat hij werkte, velen zich aan de destijds opkomende en al gauw heersende mode van de ro mantiek hielden, kenden ze, op een paar uitzonderingen na, meestal niet de hartstochtelijke verliefd heid op de hartstocht, zoals die zich toen vaak afspiegelde in de kunst van de Latijnen. En ook de dweep zucht van onze oosterburen was hen totaal vreemd. Braaf De Nederlandse romantiek was over het algemeen uitermate braaf van karakter, heel sentimenteel, pathetisch en eigenlijk dikwijls ook een tikkeltje belachelijk vooral in ónze ogen nü, zo in de sfeer van „Jonge weduwe met haar kleine dochtertje in een winterlandschap bij ondergaande zon" Bij Wijnand Nuyen, die toch tot de vroege romantici behoorde, werd dat al spoedig anders. Hij was al heel jong begonnen, op nauwelijks twaalfjarige leeftijd kwam hij al in de leer bij Andreas Schelfhout (van de beroemde „wintertjes") die in zijn tijd gezien werd als een kunste naar, die na de 18e eeuwse „verval- periode" de schilderkunst weer nieuw leven Inblies, die de oude Hollandse traditie weer in eer her stelde. Hij bezocht ook een viertal jaren de Haagse Teekenacademie en begon al vroeg te reizen, eerst door Nederland en België (toen nog één), later naar Frankrijk en Duits land. In Frankrijk zag hij o.a. het werk van Eugène Isabey (op de expositie zijn voorbeelden te zien van vrije kopieën, die Nuyen maakte van diens werk) en hij be studeerde er, vooral via litho's, het werk van Engelse kunstenaars als Bonington en Harding. Toch moet Je, geloof ik. die invloed van „buitenaf" niet al te sterk be nadrukken. Want al op veertien- vijftienjarige leeftijd, had hij (dat zie je aan de vroege tekeningen en de snelle, nerveus-neergezette krabbeltjes op schetsboekbladen) een merkwaardig volwassen en zeer persoonlijke kijk op de dingen. Waarachtig En als je langs de werken op deze uitstekend Ingerichte tentoonstel ling loopt, merk je dat je toch ken nelijk zo aan die voorzichtlg-Neder- landse geef-je-niet-bloot-roman- tiek vastzit, dat, om maar wat te noemen, sommige luchten je soms net even te woest, de zeeën te wild en de gebouwen je meermalen te bouwvallig voorkomen. Nogmaals, als je 't allemaal vergelijkt met wat er verder in die tijd tot stand kwam. Maar Nuyen krijgt je al gauw en zonder moeite in zijn ban, want in veel van dit werk, vooral in het latere, voel je een diepe onder toon van waarachtige dramatiek. Nuyen was overigens zeer veelzij dig en zijn tijd ver vooruit. Want lang niet al zijn werken zijn alleen maar aan zijn rijke fantasie ont sproten. Er zijn ook heel wat schil derijen en vooral tekeningen en aquarellen, waarbij de gedachte in je opkomt, dat Willem Roelofs (la ter) eigenlijk helemaal niet naar Barbizon had hoeven te gaan om onze uitgebloeide romantiek lang zamerhand te doen verkeren in de Haagse School. Bij dat soort wer ken, word je geconfronteerd met een kunstenaar, die een nuchtere, uitgesproken realistische, maar zeer boeiende interpretatie geeft van wat hij gezien had. En hij past ook meermalen een techniek toe, 'waarvoor ik echt geen andere naam kan verzinnen dan impressionis tisch Opvallend is vooral ook de manier, waarop hij licht suggereert Hij speelt er werkelijk mee. laat het prachtig diep weerkaatsen op wa ter, laat het langs de grond strijken in flitsende strepen en langgerekte vlakken, laat het trillend op oude muren, steeds veranderend en al tijd bewegend. Wijnand Nuyen had veel invloe den op zijn kunstbroeders. Hij werd als de grootste schilder van zijn tijd gezien. Hij had leerlingen als Rochussen en Leickert en na volgers als Bosboom en Waldorp. (Ook van hen en anderen is werk te zien op deze tentoonstelling). Op zijn begrafenis in Den Haag op 7 Juni 1839, vraagt een spreker zich af wie nu de toon moest gaan aan geven, wie nu de wegen moest ba nen voor de Nederlandse schilders: „Kunstbroeders! tijdgenoten van Uwen ontslapen vriend ook de kunst heeft eene stem, die door U worde gehoord: zij vraagt vergoe ding, uit Uw midden vraagt zij de ontwikkeling van een talent Nuyen waardig beschaamt hare ver wachting niet!" Er is daarna veel losgekomen, er kwam weer meer schilderijharts tocht. de kunstenaars begonnen hun picturale gaven meer en meer te ontplooien en via Bosboom loopt dat allemaal uit op één van de hoogtijperioden van de 19e eeuwse kunst, het Nederlands impressio nisme. die verrukkelijke, kleurrij ke. spontaan-optimistische kunst van de kunstenaars, die we later, voor het gemak onder de noemer „Haagse School" bijeen hebben ge bracht. Zeker niet missen, deze tentoon stelling! het miljoenenspektakel Itar Wars" wordt meer ge- oten dan gesproken, maar ««- i valt in die film dan ook niet tg veel zinnigs te zeggen. De w- leest zinnige communicatie Utrekt zich in de elektroni- !he taal van computers, maar In rechtstreekse mondelinge ommunicatie is van onderge- chikt belang in deze science ttion van het verleden.In in |le infantiliteit stelt het scien- t fiction spektakel daarmee is )ch weer een verschijnsel van sf; et eerste belang aan de orde: -ra e mogelijkheid (of onmoge- "2 jkheid) tot communicatie k«- oor het woord, de taal. <7 lat voert ons rechtstreeks 3J- Bar twee films, die al langer in luia tie zijn: ..Padre Padrone" li „La Dentellière". Films van ter verschillende allure, maar Bide cirkelend rondom het bema der verbale communi- ktte. b eerste een film van de gebroe* :rs Taviani verbeeldt het levens- hte verhaal van de Sardinische hrijver Gavino Ledda. Als kleine ngen' trof hem het lot van vele eine jongetjes op het armelijke irdinië: zijn vader haalde hem van school af om hem de schapen te len hoeden in het eenzame en leste bergland, waar dank zij de er hardhandige „leerschool" van Vaders, geen enkele communica- met de andere kleine schapen- iedertjes tot stand komt. Vriend- hap. seksualiteit, emotionele erva- door drs H. S. Vlsscher ringen alles wordt aldus naar bin nen gekeerd en maakt van de jon gen. als hij tot zijn rijpe volwassen heid steeds maar alleen die schapen gehoed heeft, in feite een stomme. Hij vermag niets van zichzelf naar buiten te brengen en is daardoor machteloos uitgeleverd aan een woeste natuur, die dreigend en on aandoenlijk om zijn leven heen staat, met eigen, on-menselijke stemmen, die zoals alle geluid in deze film een fascinerend eigen leven gaan leiden Het rauwe landschap en de allesbe heersende Vaderfiguur geven aan het gebeuren een duidelijke „mythi sche" kwaliteit. De Vader tegelijk de werkgever offert de zoon op aan de schrijnende nood van een onaan tastbare dagelijkse werkelijkheid. Antonutti speelt die rol genuanceerd genoeg om de vader te tekenen als een mens die op zijn beurt geconditioneerd en gedreven wordt door de onverzettelijke en opper machtige werkelijkheid: ook hij is overgeleverd aan „de natuur" of dat nu de regen is, die hem door weekt als hij op het land werkt, of de nachtvorst, die zijn olijvenoogst bederft. Juist door de werkelijkheid te aan vaarden in haar ogenschijnlijk nood lottig bepaalde geaardheid, meet hij zich de rol aan van de patriarchale Machthebber, een loodzwaar op de zonen rustend archetype. Letterlijk gebeurt dat in de visionaire begrafe nisscène, waarin de tot jongeman nen opgegroeide schapenhoedertjes een lijkkist torsen die afwisselend in een zwaar paternalistisch priester beeld of in het Vaderbeeld zelf veran dert en, al torsend, zich verenigen in het besluit om zich door in het buitenland te gaan werken, te ont-' trekken aan de macht van de Va ders. Die gemeenschap van de tor- sers en de zwoegers is ontstaan dank zij de beslissende daad van Gavino tijdens zijn herdersbestaan: Het ko pen van een trekharmonika tegen de prijs van twee lammeren uit de kud de van zijn vader. Het wordt zijn eerste mogelijkheid om zich te uiten, een stem te maken tegen de stem men van de natuur, en een smal pad te banen naar een wezenlijke com municatie. Ledda is tenslotte taalgeleerde ge worden. De taal is door hem in de meest letterlijke zin ont-dekt als de gestalte van de opstand, als het in strument tot vernietiging van het passieve zwijgen tegenover de on aandoenlijke, oppermachtig geach te „Werkelijkheid". Breekbare stilte Goretta's film „La dentellière" heeft niets „mythisch". Hij is de cineast van de pure, aandachtige observatie van doodgewone, alledaagse men sen. Maar nog nooit heeft die waar neming zo'n sterke intensiteit be reikt als in deze film. Isabelle Hup- pert speelt Pomme, de vrouwelijke hoofdpersoon, met zo'n authentici teit dat men het gevoel heeft dat zij nooit meer iets „anders" zal kunnen zijn zo ongeveer als Falconetti na haar creatie in Dreyers „La Passion de Jeanne d'Arc". Haar blik is een grote, zuivere aandacht, haar ge baar een stille, verinnerlijkte teder heid. Maar zij blijkt niet in staat om van die innerlijke schatkamer iets in woorden naar buiten te brengen. De stilte die Goretta om haar heen legt, is zó breekbaar en kwetsbaar. En hij doet dat, zoals altijd, met de een voudigste middelen, bijvoorbeeld in de scène waarin Pomme, in de steek gelaten door haar collegaatje, dat voortdurend en verbeten „op man nenjacht" is, alleen op het al wat verlaten, laat-zomerse Normandi- sche strand zit. De noodlottige relatie met de stu dent Francois is bij voorbaat tot mislukken gedoemd: hij is geremd en verlegen, zoals Pomme, maar hij beschikt dankzij milieu en opvoe ding over het woord, een verbale communicatie, terwijl Pomme blijft steken in de passiviteit van het zwij gen, zelfs als ze, nadat Francois be sluit de relatie te verbreken, eenvou dig „weggestuurd" wordt. Even sterk brengt Goretta's film de ge voelsarmoede en dientengevolge de klungelige domheid van Francois over en men voelt de boosheid tegen hem in zich toenemen, als hij haar in het tragische einde zij heeft zich na de breuk volslagen naar binnen gekeerd in een onbenaderbare we reld in de psychiatrische kliniek opzoekt in een goedbedoelde maar tot niets leidende poging om „aar dig" voor haar te zijn. Maar dat neemt niet weg. dat men moet er kennen dat het verschil tussen hen beiden er is en dat ze elkaar nooit hadden moeten ontmoeten. Beeld uit Padre Padrone Maar daar krijgt de film dan tegelijk ook zijn maatschappelijke dimen sies. De slotopname, waarin Pom me, na het bezoek van Francois, ons, toeschouwers, aankijkt in een mi- se-en-scène die geheel op Vermeers schilderij „De Kantwerkster" is ge baseerd krijgt een beschuldigend karakter om ons creëren en In stand houden van een Werkelijkheid, die kloven als deze als onontkoombaar en onoverbrugbaar accepteert. Voor Pomme en haar collegaatje in de kapperswinkel biedt het leven maar beperkte alternatieven: óf de aan doenlijke mannenhonger van Mary- lène die tenslotte even eenzaam en „verworpen" achterblijft óf een verstild „binnenbestaan" dat zichzelf nooit tot uitdrukking zal brengen. Tweemaal aanschouwt Pomme de Marylène-mogelijkheid, als ze zichzelf, opgetut als een goed koop grietje, in de spiegel aan schouwt. En na de ène grote erva ring met Francois trekt ze zich terug in de passiviteit van het zwijgen. „Je hebt je tegenover haar gedragen als een werkgever," zeggen Fran- Cols' geavanceerd-polltleke vrien den, waarop Francois boos wordt en zegt: „Dat heeft er niets mee te maken." Maar het heeft er alles mee te ma ken: de geringe „bestaansmogelijk heden" van vrouwen als Marylène, Pomme en Pomme's door haar man alleengelaten en verstilde moeder vrouwen die ln en dóór de maat schappelijke structuren zijn wat ze nu eenmaal zijn, zonder op gelijk waardige wijze in opstand te kun nen komen tegen die structuren. Zonder de mogelijkheid tot verzet. En zo komen we via deze tedere, kwetsbare en tegelijk „harde" film van Goretta wiens fllmerschap hiermee een hoogtepunt bereikte weer terug bij „Padre Padrone". Communicatie is de mogelijkheid en het instrument van de opstand tegen alles-wat-is-omdat-het-nu- eenmaal zo is. Communicatie en „commune" in de waarachtige revolutionaire betekenis zijn ethymologlsch uiteraard ten nauw ste met elkaar verbonden: de taal heeft zo zijn eigen diepe, onder grondse wijsheid. Maar daar géén die belde films Juist over over „de taal".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 15