Rijnsdorp: van dichter tot denker
Over een bekering, muziek, een 'dubbelleven', professor Schilder en streepjes-zetten
ïrERDAG 24 DECEMBER 1977
TROUW/KWARTET 23
door J. G.A.Thijs
Er zullen niet veel kranten zijn die
onder hun medewerkers iemand
hebben van 83 jaar die zich met een
sneltreinvaart door de moeilijkste,
dikste boeken heenwerkt en er bo
vendien nog heel leuk en bevattelijk
over kan schrijven. Zo iemand is
onze krant rijk: dr. C. Rijnsdorp
schrijft veel en meestal niet over de
eenvoudigste onderwerpen. In die
stukken en stukjes kun je dan zin
nen tegenkomen als de volgende (ze
zijn vrij willekeurig bijeengelezen
uit een twintigtal artikelen van zijn
hand uit het laatste jaar):
Onlangs luisterde ik, al lezend,
vla de radio naar het Requiem van
Mozart. Na het einde van een be
paald onderdeel was het mij even te
moede of in de ingetreden stilte
mijn eigen hart ophield te kloppen.
Ik was een eindje meegestorven.
Soms denk ik met heimwee terug
aan de dichterlijke bloeitijd van
mijn jeugd.
Er zijn nu eenmaal mensen die
meer introvert zijn aangelegd en
anderen die duidelijk het extraverte
type vertonen. Ik zie dan altijd voor
mij het portret van de oudere Bach
en de zelfverzekerde, bijna uitda
gende oogopslag van Handel.
Het is moeilijk een goede naam
als christelijk dichter op te bouwen,
maar nog moeilijker is het die goede
naam te behouden en te versterken.
zeker is dat de man of vrouw
die vandaag op een hoge leeftijd is
gekomen, van die decorwisseling
een sterk besef heeft. Dat besef kan
ertoe bijdragen je eigen tijd wat
beter te begrijpen.
Ook bij de strengste wetenschap
pelijke bezigheid ontkomt niemand
aan zijn eigen blikrichting.
Wie is deze dr. Rijnsdorp, die derge
lijke zinnetjes soms als het ware
weet te verbergen in een zakelijk en
vaak zeer verhelderend verhaal?
Om die vraag beantwoord te krijgen
zijn we eens met deze medewerker
gaan praten. Tot dat gesprek ver
klaarde hij zich graag bereid, hoe
wel zijn omstandigheden moeilijk
zijn: binnen een jaar verloor hij zijn
vrouw, een broer en een dochter. En
een voorwaarde die hij stelt is dat
het minder over hemzélf en meer
over de problemen zal gaan. Op deze
pagina iets meer over dat gesprek.
Dr Rijnsdorp heeft ruim 45 jaar
■kantoorwerk gedaan maar heeft
daarnaast kans gezien zich door zelf
studie verder te ontwikkelen. Hij
publiceerde aanvankelijk gedich
ten, later romans en essays. Tot in
de oorlogsjaren was hij lid van de
Christelijke Auteurskring, na de
oorlog werd hij benoemd tot lid van
de Maatschappij der Nederlandse
Letterkunde. In 1954, op zestigjarige
leeftijd, nam hij vervroegd pensioen
om zich geheel aan schrijven en
studeren te wijden. Een zestal jaren
doceerde hij aan de Christelijke
Academie voor Lichamelijke Opvoe
ding in Arnhem. In 1964 werd hem
de tweejaarlijkse prijs voor de kri
tiek toegekend, een jaar later erken
de de Vrije Universiteit zijn ver
diensten door hem een eredoctoraat
in de letteren toe te kennen. Van
zijn eerste, in 1930 verschenen ro
man Koningskinderen" zijn in to
taal negen drukken verschenen. Na
de oorlog trokken vooral de aan
dacht de essay-bundels ,,In drie
Etappen" en „De moderne roman in
opspraak".
Cornells Rijnsdorp behoort
tot de zeldzame mensen die
precies kunnen vertellen wan
neer ze tot bekering gekomen
zijn. Ruim 65 jaar geleden, hij
Was toen een jongen van ze
ventien, maakte hij een gees
telijke crisis door en vond hij
de Heer. Nu, als man van 83
maar nog goed gezond en nog
in het bezit van een helder
denkvermogen, vertelt hij er
over of het gisteren gebeurd is
en in de loop van het gesprek
zegt hij: als de Heer je een
maal redt is dat voor altijd.
Rijnsdorp zegt bewust in het heden
te leven. „We zitten hier nu zo ge
woon te praten, maar ik realiseer
me heel goed dat ik over een week
dood en begraven kan zijn. Van dat
levep na de dood kan ik me abso
luut geen voorstelling maken, het
is duister hoe de nieuwe aarde eruit
zal zien en hoe zij zich zal verhou
den tot deze wereld. De opvatting
dat we elkaar in het hiernamaals
terug zullen zien ongeveer als vroe
ger vind ik kleinburgerlijk en ook
heidens. Misschien zal mijn pas
overleden vrouw wel een aantal sfe
ren hoger verblijven dan ik straks.
Van overdreven schuldgevoelens
heb ik weinig last. Dat alsmaar
graven in jezelf, dat bij veel christe
nen voorkomt, vind ik overdreven
bevindelijkheid en verkeerde mys
tiek. Ik geloof dat het genoeg is als
we ons aan de Heer toevertrouwen.
Ik formuleer het altijd zo: ik leef
niet dicht bij God, maar God leeft
dicht bij mij."
'Een kantoor'
Toen de jonge Rijnsdorp, de Jong
ste uit een gezin met zes kinderen,
tot bekering kwam had hij al een
paar harde jaren achter de rug. Zijn
vader stierf in 1908, toen Cornelis
als dertienjarige jongeman de neu
trale ulo-school in Rotterdam-
Delfshaven bezocht, en het gezin
bleef in kommervolle omstandighe
den achter. Het huisje moest ver
kocht worden, geld voor de middel
bare school was er niet en kort
daarna gebeurde het nu onvoor
stelbare dat het hoofd van de
school met de mededeling kwam:
„Rijnsdorp, ik heb een kantoor
voor je." Dat betekende het einde
van de schooltijd: Cornelis kwam
te werken bij een zaak in arak en
rum, gevestigd in het Rotterdamse
Poortgebouw, dat nu genoemd
wordt voor mogelijke vestiging van
een eroscentrum. Wat later kwam
hij in dienst van een rederijkan
toor, waar hij moest helpen bij het
in- en uitklaren en aankomstbrief
jes moest uitdelen als er een schip
was binnengelopen. Ook moest hij
regelmatig naar de bank. „Jonge
tjes die zo oud waren als ik toen,
liepen vaak met grote bedragen op
zak. Ik herinner me nog dat ik met
twintigduizend gulden over straat
liep en niet eens bijzonder goed op
mijn tellen paste. Want mijn ge
dachten waren niet bij mijn werk,
mijn hoofd was bij de muziek."
Rijnsdorp denkt dat hij die muzi
kaliteit van zijn moeder geërfd
heeft. „Toert zij in de hongerwinter
stierf zei ze: ,Ik hoor kinderen zin
gen.' Zij moet toen visioenen gehad
hebben en daarin kwam de muziek
voor. De muziek, waaraan zij in
haar armoede nooit toegekomen
was."
Bij de muziektent
Als jongeman nam Rijnsdorp mu
ziekles bij de vader van de harpiste
Phia Berghout maar die muziek
studie (pianospelen, harmonieleer
en compositie) moest helemaal in
zijn vrije tijd gebeuren, 's Morgens,
om zeven uur, voordat de werkdag
op kantoor begon, stond Rijnsdorp
al bij Berghout voor de deur. .Een
moeilijkheid was toen ook: waar
moest Je muziek beluisteren? Er
was immers nog geen radio. Dat
loste je toen zo goed en zo kwaad
als het ging op door veel bij de
muziektent in het park te verblij
ven en ook naar muzikanten op de
stadspleinen te luisteren."
„Ik was toen weg van Wagner, nu
kan ik zijn muziek hoogstens nog
uit een gevoel van jeugdsentiment
waarderen, ik ben er helemaal aan
ontgroeid. Je zou kunnen zeggen
dat ik teruggeêvolueerd ben: Mo
zart, en dan vooral de rijpere Mo
zart, is voor mij dé componist."
Hij instrumenteert veel beter dan
Beethoven, er zitten al aanzetten
voor de romantiek in. in de door
werking van de thema's zit zijn
grote kracht. De bouw van zijn
stukken is helder en altijd in even
wicht, er is geen noot te veel in. De
Jupiter-sympfonie (de 41e) en het
klarinetconcert in A zijn voor mijn
gevoel volmaakt. In de zes jaar dat
ik muziek-recensent voor De Stan
daard was, heb ik bij Eduard Flipse
hier in Rotterdam ook veel moder
nere muziek gehoord, maar ik moet
zeggen: ik heb die steeds meer met
mijn verstand gewaardeerd dan
met mijn hart. Mahler, Richard
Strauss en Bruckner vind ik in we
zen een decadentie van de roman
tiek. Ik weet dat ik met die uit
spraak veel bewonderaars op de
tenen trap, maar ik kan het toch
niet anders zien. De pianosonates
van Beethoven vind ik wel mooi,
daar zit architectuur in, maar het
slotdeel van zijn negende symfonie
kan ik niet anders dan walgelijk
vinden, er zit een neiging in zichzelf
te overschreeuwen. In het alge
meen luister ik erg analytisch naar
muziek: de orkestklank heeft een
bepaalde kleur en als ik die herken
is dat luisteren voor mij voorname
lijk: de muziek dateren. En heldere
opbouw en constructie van de mu
ziek vind ik erg belangrijk."
Ander ideaal
Maar terug naar de muziekstudie
in de vroege ochtend en de late
avond. „Voor de eindeloze vinger
oefeningen en toonladders was ik
met mijn ongeveer achttien jaar
eigenlijk al te oud, daarmee moet
je veel eerder beginnen. En er was
nog wat anders: op de piano lagen
de werken van Kuyper en Bavinck,
ik had een enorme behoefte om
mezelf te ontwikkelen. Langzamer
hand is toen het ideaal om compo
nist te worden geweken voor dat
andere ideaal: het schrijverschap.
En een schrijver zag ik toen als
iemand die afgezonderd leefde en
via een uitgever zijn boeken de
wereld instuurde. Zo ongeveer als
de Duitser Wassermann, die twaalf
jaar lang in de bergen leefde. Maar
als jongen van achttien had ik toch
een aardig succesje geboekt: bij
een uitgever in Leipzig verscheen
een muziekstukje voor viool en pla
no van mijn hand. Jammer dat ik
het ben kwijtgeraakt."
Toch voldoening
Bijna een halve eeuw lang heeft
Rijnsdorp een soort van dubbelle
ven geleid: overdag deed hij
plichtsgetrouw doch met zekere te
genzin zijn werk op kantoor en pas
's avonds begon wat hij in de loop
van het gesprek een paar maal
„mijn eigen werk" noemt.
„Nee, met plezier ben ik nooit naar
mijn kantoor gegaan. Wel kwam
het voor dat ik van het werk een
soort voldoening had, dat ik het
gevoel had mijn dag goed besteed
te hebben. De laatste tijd werkte ik
als buitenlands correspondent bij
de Nederlandse Handel Maat
schappij, ik moest brieven schrij
ven en controleren. Al die jaren heb
ik een ondergeschikte functie ge
had. Toch kan ik me goed voorstel
len dat er veel mensen zijn die werk
hebben dat hun niet ligt en die er
toch zoiets als voldoening in vin
den. Je werkt toch ook om je zel
frespect te behouden. Mij lag het
bankwerk absoluut niet, maar ik
had een zeker vermogen tot aan
passing. En ik zou er niet aan moe
ten denken dat ik met boeken pu
bliceren en schrijven mijn brood
had moeten verdienen, dat is zo
onzeker! Mijn vrouw heeft me her
haaldelijk voorgesteld: laten we
naar Amsterdam gaan. dan ga ik
kamers verhuren en Jij schrijven en
studeren, maar ik heb haar dat
nooit willen aandoen. Wat mijn
kantoorwerk betreft: na de oorlog,
met al die drukte voor de wederop
bouw, moesten we erg veel avon
den overwerken en in die tijd
schoot mijn eigen werk erbij in"
Geen 'echte dichter'
Literatuur is voor de auteur Rijns
dorp een bijna onuitputtelijke bron
voor beschouwingen. „Weet u wat
verloren is gegaan: het scheppen
van bijna onsterfelijke figuren (zo
als Don Quichot, Faust en Nurks)
die als het ware uit het boek stap
ten en tot de verbeelding van de
mensen spraken. Wat Querido
noemde: het mensscheppend ver
mogen. wat Je bijvoorbeeld ook
vindt bij auteurs als Dostojewski
en De Maupassant. Zelf ben ik
Foto A. Legerstee
vroeger erg in de ban van het esthe
ticisme, van de schoonheid, ge
weest. Ik begon met het maken van
gedichten, ik schreef ze uit aan
drang. De eerste regel viel me in en
ik probeerde de inspiratie dan zo
lang vol te houden tot het hele
gedicht er was. Bij het dichten
werd ik sterk gedwongen het juiste
woord op de juiste plaats te zetten,
en dat is erg waardevol als Je dat
leert. Technisch gezien heb ik het
dichten onder de knie, maar toch
ben ik geen „echte dichter" gewor
den die (zoals Dirk Coster het zei)
zijn leven toespitst op het maken
van gedichten. Geboren, „echte"
dichters waren bijvoorbeeld Verlai-
ne, Leopold, Achterberg, Bloem.
Zij uitten zich uitsluitend of vrijwel
uitsluitend in gedichten en niet in
kritieken en verhandelingen."
Verval
„Voor die 'geboren dichter' is de
situatie in de tegenwoordige maat
schappij zeer ongunstig: veel wat
organisch en natuurlijk is ver
dwijnt. Vandaar de vlucht in het
engagement en de problemen van
de samenleving. Achterberg was ei
genlijk de laatste mogelijkheid om
als dichter te functioneren. Je ziet
nu de literatuur In een toestand
van volslagen verval. Er zijn dich
ters die er geen gat meer in zien, die
niet meer weten hoe ze moeten
werken: de poëzie is op dwaalwe
gen geraakt. Jarenlang heb ik ge
dichten gerecenseerd maar ik vond
er op het laatst niets meer aan,
vaak was het niet veel meer dan het
maken van raadseltjes. Gorter kon
zijn 'Mei' nog schrijven: toen was er
nog zoveel natuur in ons land dat
het nog kon Nee, schoonheid vind
ik geen absolute eis. het hoeft echt
niet mooi te zijn van mij. Wat mij
het dichten nu verhindert is, geloof
ik, een soort Ingebouwde reserve.
ook tegenover mijn mede-schrij
vers. Piet Rlsseeuw was een boe
zemvriend van mij, we kwamen
beiden uit een gereformeerd gezin
en ook beiden uit de kleine midden
stand. En toch wisten we eikaars
verjaardag niet, we lieten elkaar
helemaal vrij."
Leopold 'geweldig'
Of Rijnsdorp een lievelingsdichter
heeft? „Dat zou Leopold moeten
zijn; zijn gedichten vind ik gewel
dig. Ja, ook het lange gedicht
Cheops, wat is dat doordrenkt met
verhevenheid en schoonheid, en
wat een subtiele woorden. Leopold
stierf in 1925. HIJ had een kamer in
de Samuel Mullerstraat nummer
vijf; in het benedenhuis lag hij daar
opgebaard. Ik herinner me dat ik er
uit eerbied een paar maal langs
gewandeld ben en dat ik dacht: zal
ik aanbellen? Ik heb het niet ge
durfd. Ik ben ook een groot bewon
deraar van Van Deyssel geweest,
maar ik heb nooit moeite gedaan
om hem te ontmoeten, zo'n ont
moeting valt meestal tegen. En dan
Willem de Merode: met hem Voelde
ik natuurlijk verwantschap omdat
hij een christelijk dichter was
Maar toch was hij als dichter niet
van groot formaat, hij was een
tweede rangs-talent. Ook hem heb
ik niet persoonlijk gekend. Toen hij
in 1939 stierf, heb ik een stukje
geschreven dat bij de familie zo in
de smaak viel dat mij toegestaan
werd de dode te zien. Ik had wel
met zijn ontwikkeling meegeleefd.
Want elke dichter leeft in fasen,
telkens vraag Je je af: hoe zal hij
zich nu weer ontwikkelen?"
„Wat mijzelf betreft, ik ben door de
literatuur als specialisme heenge-
groeid naar de problemen van kerk
en samenleving. Het accent in mijn
leven is verplaatst naar de weten
schap; mijn belangstelling gaat nu
veel meer uit "naar de samenhang
en de verbanden."
Deze belangstelling voor de samen
hangen is er de oorzaak van dat
Rijnsdorp niet erg van romans
houdt. „Een roman is een bepaald
geval en ik wil achter die gevallen
de wetmatigheid op het spoor ko
men. Ik ontken niet dat de roman
een zeer belangrijke kunstuiting is.
maar radio en tv hebben er wel toe
geleid dat de roman veel functie
verlies heeft geleden. De roman in
zijn twintigste-eeuwse vorm is ach
terhaald. Denk er eens aan hoe de
wereld er omstreeks 1850 uitzag: de
mensen verveelden zich in die lan
ge winteravonden dood. Mijn moe
der is vroeger dienstbode geweest
en zij heeft de romans van Jacob
van Lennep nog moeten voorlezen.
Hoe breder en langer die waren,
hoe mooier."
Tragische figuur
Niet alleen bij de literaire ontwik
kelingen is Rijnsdorp nauw betrok
ken geweest, ook de kerkelijke za
ken gingen hem nauw aan. Hij was
ouderling in de gereformeerde kerk
van Rotterdam toen de breuk tus
sen „synodalen" en „bezwaarden"
leidde tot de vrijmaking. „Ik heb
Schilder goed gekend. Hij stond
vroeger in Delfshaven, hij was op
de een of andere manier psycholo
gisch gefrustreerd. Ongetwijfeld
was hij geniaal, maar ik zie hem als
een tragische figuur. Met kop en
schouders stak hij uit boven zijn
collega's, maar hij was erg van zijn
eigen gedachten over de wereld en
over zijn roeping als theoloog ver
vuld: hij wilde reformator zijn en
dat heeft hem parten gespeeld Ik
dacht: man, ga dikke boeken
schrijven in plaats van polemiseren
met Jan en alleman Die polemiek
heeft een kribbig en bijterlg kerk
publiek achtergelaten. HIJ begreep
mijn problemen, dat ik met tegen
zin móest werken, niet. Als pastor
schoot hij eigenlijk tekort, wat dat
betreft had ik niets aan hem. Je
kon hem alleen maar bewonderen,
schildknaap zijn. Al in een vroeg
stadium, lang voor de vrijmaking,
heb ik met hem gebroken Ik kon
van hem veel ruimte in De Refor
matie krijgen, ik heb daar ook veel
in geschreven, over Bac^ en zo,
maar ik voelde dat het geen organi
sche eenheid kon worden."
„Erg triest, die breuk. Wat er ten
diepste achter gezeten heeft weet
ik nog niet. Hepp en H. H. Kuyper
hebben Schilder ook wel erg uit de
hoogte behandeld. Ik denk wel
eens: als ze hem een eredoctoraat
aan de VU gegeven hadden was de
hele vrijmaking misschien wel niet
doorgegaan. Schilder was een ech
te zoon van de Afscheiding met alle
sectarlsche elementen die daarin
zaten. Een groot spreker vond ik
8chllde"r eigenlijk niet. Hij sprak
slordig, en zoals hij die toga droeg,
zijn ellebogen in zijn zij zette en
begon te schreeuwen als hij in vuur
kwam! Het volk voelde wel dat
daar authentieke bezieling achter
zat en gedrevenheid. En zoiets
spreekt de mensen aan. ook al be
grijpen ze de helft niet. Schilders
manier van preken was ook zo dat
hij Je het idee gaf dat de tekst
waarover hij het had dé tekst van
de bijbel was."
Ruimte in kerk
De vrijgemaakten vertegenwoordi
gen nu een richting in het gerefor
meerde leven die Rijnsdorp tegen
staat. „Ik merk dat weer als ie
mand bijvoorbeeld in een recensie
van mijn nieuwste boekje schrijft:
hij heeft zijn draai genomen van
Kuyper naar Kuitert. Dat is onzin:
ik heb nooit zo maar een voorman
gevolgd. Door mijn bekeringspro
ces toen ik zeventien was heb ik
zo'n diepgaande ervaring gehad
dat ik geen behoefte heb iemand
zonder meer te volgen. In de gere
formeerde kerk kan ik me wel vin
den omdat ik daar ruimte heb. Die
ruimte is er eigenlijk altijd ge
weest. al zitten er wel vleugels aan
de kerk. Ik heb in het deputaat-
schap gezeten dat de zaak-Kuitert
moest behandelen en daar merkte
Je goed het verschil tussen wat de
Engelsen noemen .open' en .closed
mind' (gesloten geest)."
Een soort hondetrouw
Rijnsdorp vindt het „gelukkig" dat
hij geen politicus geworden is. „Er
is in de politiek zo veel demagogie,
zo veel opportunisme, zo veel car
rièrezucht. Natuurlijk is er ook het
element van; willen dienen, En ik
weet dat mijn tegenzin in de poli
tiek geen verdienste van me is: de
politiek maakt immers de geschie
denis. Ik denk dat het komt door
dat de politiek zo veel aandacht
heeft voor de dingen van dit mo
ment. De politiek spreekt mij ge
woon niet aan, het zou ondenkbaar
zijn dat ik Kamerlid was. Uit een
soort hondetrouw ben ik bij de
kerk en de partij gebleven; ik vind
dat Je niet van kerk en partij moet
veranderen tenzij er grote innerlij
ke noodzaak toe is. Wat die politiek
betreft, ik kan er ook niet goed
tegen dat daar (kijkt in de richting
van zijn tv-toestel) het ene ogen
blik iemand komt met ogen. oren,
een neus en een mond die iets be
weert en het volgende ogenblik ie
mand met óók ogen, oren. een neus
en een mond die precies het tegeno
vergestelde zegt. Organisch, zou ik
haast zeggen, kan ik dat niet goed
volgen. De fout is dat de mensen
zich vastbijten in een attitude, in
een houding, en dan heb je daar de
polarisatie."
Snel lezen
Rijnsdorp leest heel wat dikke boe
ken door voor de krant en kan daar
zeer verstandige besprekingen over
schrijven. „Ik doe lang over elk
boek, hoewel Ik erg snel kan lezen.
De belangrijkste passages streep ik
aan, waarbij ik nog weer onder
scheid maak tussen zwarte en rode
strepen. Daardoor kan ik later wat
ik als de kern van zo'n boek zie snel
terugvinden. Ik denk dat bij mij de
ouderdomsverschijnselen worden
gecompenseerd door de routine
Het niveau van een boek heb ik
vaak door als ik één zin gelezen
heb. Het fijne van die besprekingen
voor de krant is dat Je leert in een
zeer beperkte ruimte iets te zeggen.
Het is goed dat Je aan een maxi
mum gebonden bent. net zoals het
goed is dat je bij het schrijven van
een gedicht aan de omvang van bij
voorbeeld een sonnet gebonden
bent Het irriteert mij enorm, als ik
in kranten en weekbladen zie hoe
veel woorden men nodig heeft om
iets te zeggen. In mijn moeilijke
omstandigheden houdt dat werk
voor de krant me overeind, ik maak
altijd een programma voor elke
dag En je houdt daardoor ook con
tact met intellectuelen. Nee. het
gebeurt me niet vaak dat ik het
hele stuk verscheur en opnieuw be
gin Wel vaak verander ik de eerste
zin: ik ontdek dat ik die heel goed
ook korter kan zeggep. Toen ik
muziekrecensies voor De Stan
daard schreef bedacht ik die eerste
zin vaak al onder het concert. De
Journalistiek heeft mij verlost van
het perfectionisme: het stuk moet
er nu altijd binnen korte tijd uit."
De totaliteit
Wat Rijnsdorp bij het leven van
veel boeken boeit is dat hij daar
achter de totaliteit op zich ziet af
komen. „Het is me betrekkelijk ge
lijk of het een sociologisch, filoso
fisch of theologisch boek is. Het
gaat ten diepste om dezelfde vra
gen: wie is de mens. kan hij zich uit
zijn positie bevrijden, hoe gaat het
met de Europese cultuur? Wat ik
tracht te zien is de voortgang van
het koninkrijk Gods in de wereld
geschiedenis. de cultuur als ont
wikkeling van de mensheid op weg
naar het einde. Ik wil te weten
komen wat er éigenlijk gebeurt de
wending die de wereldhistorie kan
nemen, het feit dat het westen zich
misschien losmaakt van zijn oor
sprong. dat God daar de kandelaar
misschien dooft en dat de regenera
tie uit Korea of zo moet komen. Ik
geloof dat ik er een orgaan voor heb
te zien wat er wereldhistorisch aan
de hand is. Ik was erbij dat hfer in
Nederland Dom Helder Camara ge
huldigd werd en ik voelde daar de
spanningen in de r.k. kerk. Die kerk
is eigenlijk een grote bankinstel
ling waar de genade verhandeld
wordt en als het evangelie daar
middenin valt dan hoor je het
kraken."
Een datumstempel
Nog even terug naar Rijnsdorp als
literator en auteur. Leest hij nog
wel eens wat hij zelf vroeger ge
schreven heeft? „Ik zou mijn eigen
werk wel willen lezen, maar dan
met.de ogen van een ander en dat
kan niet Dus lees ik het niet. want
lezen doe ik om er wat van te leren!
En alles wat je schrijft, draagt in
wezen een datumstempel op zijn
voorhoofd."
Wat Rijnsdorp wel dwars gezeten
heeft is dat de „neutrale en linkse"
literatuur zijn werk links heeft la
ten liggen. Hij herinnert zich een
conferentie van literaire critici uit
1955 waar hij sprak en waar iemand
hem op een neerbuigende manier
vroeg: Waar hebt u dat bepaalde
citaat vandaan, meneer Rijnsdorp?
En op een aan Multatuli gewijde
bijeenkomst omstreeks 1935 zag
professor Stuiveling Rijnsdorp ko
men met zijn uitgeschreven toe
spraak en vroeg wat laatdunkend:
„Leest u het voor, meneer Rijn
dorp?" om hem na afloop te zeg
gen „Maar dat was heel goed."
Rijnsdorp: „Ik had voor die gele
genheid de hele Multatuli doorgele
zen en iets ontdekt wat nog niet
eerder opgemerkt was. namelijk
dat Multatuli geen gevoel voor
kleuren had. Ik moet bekennen dat
mijn eredoctoraat mij een stuk
zelfvertrouwen gegeven heeft. De
eer verbleekt natuurlijk gauw.
maar ik had verkregen wat ik zo
nodig had: een blijk van waarde
ring Ik voelde me niet onzeker
meer U moet bedenken dat ik een
moeilijke Jeugd gehad heb in een
keiharde omge"ing en dat mijn op
leiding zeer gebrekkig geweest is."
Vaderbinding
Over Rijnsdorps jeugd vertelt hij
nog dat de figuur van zijn vroeg
overleden vader hem steeds bijge
bleven is en grote invloed op hem
gehad heeft. „Ik heb een sterke
vaderbinding gehad, mijn hele le
ven lang Vader was intelligent,
zachtaardig en vroom. Ik idealiseer
hem echt niet, maar wel is hij nog
dagelijks in mijn gedachten. Mis
schien is wel van invloed geweest
dat hij, toen ik in mijn puberteit
verkeerde, er niet meer was Het
typische vader-zoon conflict was
dus uitgesloten."