Rijnsdorp: van dichter tot denker Over een bekering, muziek, een 'dubbelleven', professor Schilder en streepjes-zetten ïrERDAG 24 DECEMBER 1977 TROUW/KWARTET 23 door J. G.A.Thijs Er zullen niet veel kranten zijn die onder hun medewerkers iemand hebben van 83 jaar die zich met een sneltreinvaart door de moeilijkste, dikste boeken heenwerkt en er bo vendien nog heel leuk en bevattelijk over kan schrijven. Zo iemand is onze krant rijk: dr. C. Rijnsdorp schrijft veel en meestal niet over de eenvoudigste onderwerpen. In die stukken en stukjes kun je dan zin nen tegenkomen als de volgende (ze zijn vrij willekeurig bijeengelezen uit een twintigtal artikelen van zijn hand uit het laatste jaar): Onlangs luisterde ik, al lezend, vla de radio naar het Requiem van Mozart. Na het einde van een be paald onderdeel was het mij even te moede of in de ingetreden stilte mijn eigen hart ophield te kloppen. Ik was een eindje meegestorven. Soms denk ik met heimwee terug aan de dichterlijke bloeitijd van mijn jeugd. Er zijn nu eenmaal mensen die meer introvert zijn aangelegd en anderen die duidelijk het extraverte type vertonen. Ik zie dan altijd voor mij het portret van de oudere Bach en de zelfverzekerde, bijna uitda gende oogopslag van Handel. Het is moeilijk een goede naam als christelijk dichter op te bouwen, maar nog moeilijker is het die goede naam te behouden en te versterken. zeker is dat de man of vrouw die vandaag op een hoge leeftijd is gekomen, van die decorwisseling een sterk besef heeft. Dat besef kan ertoe bijdragen je eigen tijd wat beter te begrijpen. Ook bij de strengste wetenschap pelijke bezigheid ontkomt niemand aan zijn eigen blikrichting. Wie is deze dr. Rijnsdorp, die derge lijke zinnetjes soms als het ware weet te verbergen in een zakelijk en vaak zeer verhelderend verhaal? Om die vraag beantwoord te krijgen zijn we eens met deze medewerker gaan praten. Tot dat gesprek ver klaarde hij zich graag bereid, hoe wel zijn omstandigheden moeilijk zijn: binnen een jaar verloor hij zijn vrouw, een broer en een dochter. En een voorwaarde die hij stelt is dat het minder over hemzélf en meer over de problemen zal gaan. Op deze pagina iets meer over dat gesprek. Dr Rijnsdorp heeft ruim 45 jaar ■kantoorwerk gedaan maar heeft daarnaast kans gezien zich door zelf studie verder te ontwikkelen. Hij publiceerde aanvankelijk gedich ten, later romans en essays. Tot in de oorlogsjaren was hij lid van de Christelijke Auteurskring, na de oorlog werd hij benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In 1954, op zestigjarige leeftijd, nam hij vervroegd pensioen om zich geheel aan schrijven en studeren te wijden. Een zestal jaren doceerde hij aan de Christelijke Academie voor Lichamelijke Opvoe ding in Arnhem. In 1964 werd hem de tweejaarlijkse prijs voor de kri tiek toegekend, een jaar later erken de de Vrije Universiteit zijn ver diensten door hem een eredoctoraat in de letteren toe te kennen. Van zijn eerste, in 1930 verschenen ro man Koningskinderen" zijn in to taal negen drukken verschenen. Na de oorlog trokken vooral de aan dacht de essay-bundels ,,In drie Etappen" en „De moderne roman in opspraak". Cornells Rijnsdorp behoort tot de zeldzame mensen die precies kunnen vertellen wan neer ze tot bekering gekomen zijn. Ruim 65 jaar geleden, hij Was toen een jongen van ze ventien, maakte hij een gees telijke crisis door en vond hij de Heer. Nu, als man van 83 maar nog goed gezond en nog in het bezit van een helder denkvermogen, vertelt hij er over of het gisteren gebeurd is en in de loop van het gesprek zegt hij: als de Heer je een maal redt is dat voor altijd. Rijnsdorp zegt bewust in het heden te leven. „We zitten hier nu zo ge woon te praten, maar ik realiseer me heel goed dat ik over een week dood en begraven kan zijn. Van dat levep na de dood kan ik me abso luut geen voorstelling maken, het is duister hoe de nieuwe aarde eruit zal zien en hoe zij zich zal verhou den tot deze wereld. De opvatting dat we elkaar in het hiernamaals terug zullen zien ongeveer als vroe ger vind ik kleinburgerlijk en ook heidens. Misschien zal mijn pas overleden vrouw wel een aantal sfe ren hoger verblijven dan ik straks. Van overdreven schuldgevoelens heb ik weinig last. Dat alsmaar graven in jezelf, dat bij veel christe nen voorkomt, vind ik overdreven bevindelijkheid en verkeerde mys tiek. Ik geloof dat het genoeg is als we ons aan de Heer toevertrouwen. Ik formuleer het altijd zo: ik leef niet dicht bij God, maar God leeft dicht bij mij." 'Een kantoor' Toen de jonge Rijnsdorp, de Jong ste uit een gezin met zes kinderen, tot bekering kwam had hij al een paar harde jaren achter de rug. Zijn vader stierf in 1908, toen Cornelis als dertienjarige jongeman de neu trale ulo-school in Rotterdam- Delfshaven bezocht, en het gezin bleef in kommervolle omstandighe den achter. Het huisje moest ver kocht worden, geld voor de middel bare school was er niet en kort daarna gebeurde het nu onvoor stelbare dat het hoofd van de school met de mededeling kwam: „Rijnsdorp, ik heb een kantoor voor je." Dat betekende het einde van de schooltijd: Cornelis kwam te werken bij een zaak in arak en rum, gevestigd in het Rotterdamse Poortgebouw, dat nu genoemd wordt voor mogelijke vestiging van een eroscentrum. Wat later kwam hij in dienst van een rederijkan toor, waar hij moest helpen bij het in- en uitklaren en aankomstbrief jes moest uitdelen als er een schip was binnengelopen. Ook moest hij regelmatig naar de bank. „Jonge tjes die zo oud waren als ik toen, liepen vaak met grote bedragen op zak. Ik herinner me nog dat ik met twintigduizend gulden over straat liep en niet eens bijzonder goed op mijn tellen paste. Want mijn ge dachten waren niet bij mijn werk, mijn hoofd was bij de muziek." Rijnsdorp denkt dat hij die muzi kaliteit van zijn moeder geërfd heeft. „Toert zij in de hongerwinter stierf zei ze: ,Ik hoor kinderen zin gen.' Zij moet toen visioenen gehad hebben en daarin kwam de muziek voor. De muziek, waaraan zij in haar armoede nooit toegekomen was." Bij de muziektent Als jongeman nam Rijnsdorp mu ziekles bij de vader van de harpiste Phia Berghout maar die muziek studie (pianospelen, harmonieleer en compositie) moest helemaal in zijn vrije tijd gebeuren, 's Morgens, om zeven uur, voordat de werkdag op kantoor begon, stond Rijnsdorp al bij Berghout voor de deur. .Een moeilijkheid was toen ook: waar moest Je muziek beluisteren? Er was immers nog geen radio. Dat loste je toen zo goed en zo kwaad als het ging op door veel bij de muziektent in het park te verblij ven en ook naar muzikanten op de stadspleinen te luisteren." „Ik was toen weg van Wagner, nu kan ik zijn muziek hoogstens nog uit een gevoel van jeugdsentiment waarderen, ik ben er helemaal aan ontgroeid. Je zou kunnen zeggen dat ik teruggeêvolueerd ben: Mo zart, en dan vooral de rijpere Mo zart, is voor mij dé componist." Hij instrumenteert veel beter dan Beethoven, er zitten al aanzetten voor de romantiek in. in de door werking van de thema's zit zijn grote kracht. De bouw van zijn stukken is helder en altijd in even wicht, er is geen noot te veel in. De Jupiter-sympfonie (de 41e) en het klarinetconcert in A zijn voor mijn gevoel volmaakt. In de zes jaar dat ik muziek-recensent voor De Stan daard was, heb ik bij Eduard Flipse hier in Rotterdam ook veel moder nere muziek gehoord, maar ik moet zeggen: ik heb die steeds meer met mijn verstand gewaardeerd dan met mijn hart. Mahler, Richard Strauss en Bruckner vind ik in we zen een decadentie van de roman tiek. Ik weet dat ik met die uit spraak veel bewonderaars op de tenen trap, maar ik kan het toch niet anders zien. De pianosonates van Beethoven vind ik wel mooi, daar zit architectuur in, maar het slotdeel van zijn negende symfonie kan ik niet anders dan walgelijk vinden, er zit een neiging in zichzelf te overschreeuwen. In het alge meen luister ik erg analytisch naar muziek: de orkestklank heeft een bepaalde kleur en als ik die herken is dat luisteren voor mij voorname lijk: de muziek dateren. En heldere opbouw en constructie van de mu ziek vind ik erg belangrijk." Ander ideaal Maar terug naar de muziekstudie in de vroege ochtend en de late avond. „Voor de eindeloze vinger oefeningen en toonladders was ik met mijn ongeveer achttien jaar eigenlijk al te oud, daarmee moet je veel eerder beginnen. En er was nog wat anders: op de piano lagen de werken van Kuyper en Bavinck, ik had een enorme behoefte om mezelf te ontwikkelen. Langzamer hand is toen het ideaal om compo nist te worden geweken voor dat andere ideaal: het schrijverschap. En een schrijver zag ik toen als iemand die afgezonderd leefde en via een uitgever zijn boeken de wereld instuurde. Zo ongeveer als de Duitser Wassermann, die twaalf jaar lang in de bergen leefde. Maar als jongen van achttien had ik toch een aardig succesje geboekt: bij een uitgever in Leipzig verscheen een muziekstukje voor viool en pla no van mijn hand. Jammer dat ik het ben kwijtgeraakt." Toch voldoening Bijna een halve eeuw lang heeft Rijnsdorp een soort van dubbelle ven geleid: overdag deed hij plichtsgetrouw doch met zekere te genzin zijn werk op kantoor en pas 's avonds begon wat hij in de loop van het gesprek een paar maal „mijn eigen werk" noemt. „Nee, met plezier ben ik nooit naar mijn kantoor gegaan. Wel kwam het voor dat ik van het werk een soort voldoening had, dat ik het gevoel had mijn dag goed besteed te hebben. De laatste tijd werkte ik als buitenlands correspondent bij de Nederlandse Handel Maat schappij, ik moest brieven schrij ven en controleren. Al die jaren heb ik een ondergeschikte functie ge had. Toch kan ik me goed voorstel len dat er veel mensen zijn die werk hebben dat hun niet ligt en die er toch zoiets als voldoening in vin den. Je werkt toch ook om je zel frespect te behouden. Mij lag het bankwerk absoluut niet, maar ik had een zeker vermogen tot aan passing. En ik zou er niet aan moe ten denken dat ik met boeken pu bliceren en schrijven mijn brood had moeten verdienen, dat is zo onzeker! Mijn vrouw heeft me her haaldelijk voorgesteld: laten we naar Amsterdam gaan. dan ga ik kamers verhuren en Jij schrijven en studeren, maar ik heb haar dat nooit willen aandoen. Wat mijn kantoorwerk betreft: na de oorlog, met al die drukte voor de wederop bouw, moesten we erg veel avon den overwerken en in die tijd schoot mijn eigen werk erbij in" Geen 'echte dichter' Literatuur is voor de auteur Rijns dorp een bijna onuitputtelijke bron voor beschouwingen. „Weet u wat verloren is gegaan: het scheppen van bijna onsterfelijke figuren (zo als Don Quichot, Faust en Nurks) die als het ware uit het boek stap ten en tot de verbeelding van de mensen spraken. Wat Querido noemde: het mensscheppend ver mogen. wat Je bijvoorbeeld ook vindt bij auteurs als Dostojewski en De Maupassant. Zelf ben ik Foto A. Legerstee vroeger erg in de ban van het esthe ticisme, van de schoonheid, ge weest. Ik begon met het maken van gedichten, ik schreef ze uit aan drang. De eerste regel viel me in en ik probeerde de inspiratie dan zo lang vol te houden tot het hele gedicht er was. Bij het dichten werd ik sterk gedwongen het juiste woord op de juiste plaats te zetten, en dat is erg waardevol als Je dat leert. Technisch gezien heb ik het dichten onder de knie, maar toch ben ik geen „echte dichter" gewor den die (zoals Dirk Coster het zei) zijn leven toespitst op het maken van gedichten. Geboren, „echte" dichters waren bijvoorbeeld Verlai- ne, Leopold, Achterberg, Bloem. Zij uitten zich uitsluitend of vrijwel uitsluitend in gedichten en niet in kritieken en verhandelingen." Verval „Voor die 'geboren dichter' is de situatie in de tegenwoordige maat schappij zeer ongunstig: veel wat organisch en natuurlijk is ver dwijnt. Vandaar de vlucht in het engagement en de problemen van de samenleving. Achterberg was ei genlijk de laatste mogelijkheid om als dichter te functioneren. Je ziet nu de literatuur In een toestand van volslagen verval. Er zijn dich ters die er geen gat meer in zien, die niet meer weten hoe ze moeten werken: de poëzie is op dwaalwe gen geraakt. Jarenlang heb ik ge dichten gerecenseerd maar ik vond er op het laatst niets meer aan, vaak was het niet veel meer dan het maken van raadseltjes. Gorter kon zijn 'Mei' nog schrijven: toen was er nog zoveel natuur in ons land dat het nog kon Nee, schoonheid vind ik geen absolute eis. het hoeft echt niet mooi te zijn van mij. Wat mij het dichten nu verhindert is, geloof ik, een soort Ingebouwde reserve. ook tegenover mijn mede-schrij vers. Piet Rlsseeuw was een boe zemvriend van mij, we kwamen beiden uit een gereformeerd gezin en ook beiden uit de kleine midden stand. En toch wisten we eikaars verjaardag niet, we lieten elkaar helemaal vrij." Leopold 'geweldig' Of Rijnsdorp een lievelingsdichter heeft? „Dat zou Leopold moeten zijn; zijn gedichten vind ik gewel dig. Ja, ook het lange gedicht Cheops, wat is dat doordrenkt met verhevenheid en schoonheid, en wat een subtiele woorden. Leopold stierf in 1925. HIJ had een kamer in de Samuel Mullerstraat nummer vijf; in het benedenhuis lag hij daar opgebaard. Ik herinner me dat ik er uit eerbied een paar maal langs gewandeld ben en dat ik dacht: zal ik aanbellen? Ik heb het niet ge durfd. Ik ben ook een groot bewon deraar van Van Deyssel geweest, maar ik heb nooit moeite gedaan om hem te ontmoeten, zo'n ont moeting valt meestal tegen. En dan Willem de Merode: met hem Voelde ik natuurlijk verwantschap omdat hij een christelijk dichter was Maar toch was hij als dichter niet van groot formaat, hij was een tweede rangs-talent. Ook hem heb ik niet persoonlijk gekend. Toen hij in 1939 stierf, heb ik een stukje geschreven dat bij de familie zo in de smaak viel dat mij toegestaan werd de dode te zien. Ik had wel met zijn ontwikkeling meegeleefd. Want elke dichter leeft in fasen, telkens vraag Je je af: hoe zal hij zich nu weer ontwikkelen?" „Wat mijzelf betreft, ik ben door de literatuur als specialisme heenge- groeid naar de problemen van kerk en samenleving. Het accent in mijn leven is verplaatst naar de weten schap; mijn belangstelling gaat nu veel meer uit "naar de samenhang en de verbanden." Deze belangstelling voor de samen hangen is er de oorzaak van dat Rijnsdorp niet erg van romans houdt. „Een roman is een bepaald geval en ik wil achter die gevallen de wetmatigheid op het spoor ko men. Ik ontken niet dat de roman een zeer belangrijke kunstuiting is. maar radio en tv hebben er wel toe geleid dat de roman veel functie verlies heeft geleden. De roman in zijn twintigste-eeuwse vorm is ach terhaald. Denk er eens aan hoe de wereld er omstreeks 1850 uitzag: de mensen verveelden zich in die lan ge winteravonden dood. Mijn moe der is vroeger dienstbode geweest en zij heeft de romans van Jacob van Lennep nog moeten voorlezen. Hoe breder en langer die waren, hoe mooier." Tragische figuur Niet alleen bij de literaire ontwik kelingen is Rijnsdorp nauw betrok ken geweest, ook de kerkelijke za ken gingen hem nauw aan. Hij was ouderling in de gereformeerde kerk van Rotterdam toen de breuk tus sen „synodalen" en „bezwaarden" leidde tot de vrijmaking. „Ik heb Schilder goed gekend. Hij stond vroeger in Delfshaven, hij was op de een of andere manier psycholo gisch gefrustreerd. Ongetwijfeld was hij geniaal, maar ik zie hem als een tragische figuur. Met kop en schouders stak hij uit boven zijn collega's, maar hij was erg van zijn eigen gedachten over de wereld en over zijn roeping als theoloog ver vuld: hij wilde reformator zijn en dat heeft hem parten gespeeld Ik dacht: man, ga dikke boeken schrijven in plaats van polemiseren met Jan en alleman Die polemiek heeft een kribbig en bijterlg kerk publiek achtergelaten. HIJ begreep mijn problemen, dat ik met tegen zin móest werken, niet. Als pastor schoot hij eigenlijk tekort, wat dat betreft had ik niets aan hem. Je kon hem alleen maar bewonderen, schildknaap zijn. Al in een vroeg stadium, lang voor de vrijmaking, heb ik met hem gebroken Ik kon van hem veel ruimte in De Refor matie krijgen, ik heb daar ook veel in geschreven, over Bac^ en zo, maar ik voelde dat het geen organi sche eenheid kon worden." „Erg triest, die breuk. Wat er ten diepste achter gezeten heeft weet ik nog niet. Hepp en H. H. Kuyper hebben Schilder ook wel erg uit de hoogte behandeld. Ik denk wel eens: als ze hem een eredoctoraat aan de VU gegeven hadden was de hele vrijmaking misschien wel niet doorgegaan. Schilder was een ech te zoon van de Afscheiding met alle sectarlsche elementen die daarin zaten. Een groot spreker vond ik 8chllde"r eigenlijk niet. Hij sprak slordig, en zoals hij die toga droeg, zijn ellebogen in zijn zij zette en begon te schreeuwen als hij in vuur kwam! Het volk voelde wel dat daar authentieke bezieling achter zat en gedrevenheid. En zoiets spreekt de mensen aan. ook al be grijpen ze de helft niet. Schilders manier van preken was ook zo dat hij Je het idee gaf dat de tekst waarover hij het had dé tekst van de bijbel was." Ruimte in kerk De vrijgemaakten vertegenwoordi gen nu een richting in het gerefor meerde leven die Rijnsdorp tegen staat. „Ik merk dat weer als ie mand bijvoorbeeld in een recensie van mijn nieuwste boekje schrijft: hij heeft zijn draai genomen van Kuyper naar Kuitert. Dat is onzin: ik heb nooit zo maar een voorman gevolgd. Door mijn bekeringspro ces toen ik zeventien was heb ik zo'n diepgaande ervaring gehad dat ik geen behoefte heb iemand zonder meer te volgen. In de gere formeerde kerk kan ik me wel vin den omdat ik daar ruimte heb. Die ruimte is er eigenlijk altijd ge weest. al zitten er wel vleugels aan de kerk. Ik heb in het deputaat- schap gezeten dat de zaak-Kuitert moest behandelen en daar merkte Je goed het verschil tussen wat de Engelsen noemen .open' en .closed mind' (gesloten geest)." Een soort hondetrouw Rijnsdorp vindt het „gelukkig" dat hij geen politicus geworden is. „Er is in de politiek zo veel demagogie, zo veel opportunisme, zo veel car rièrezucht. Natuurlijk is er ook het element van; willen dienen, En ik weet dat mijn tegenzin in de poli tiek geen verdienste van me is: de politiek maakt immers de geschie denis. Ik denk dat het komt door dat de politiek zo veel aandacht heeft voor de dingen van dit mo ment. De politiek spreekt mij ge woon niet aan, het zou ondenkbaar zijn dat ik Kamerlid was. Uit een soort hondetrouw ben ik bij de kerk en de partij gebleven; ik vind dat Je niet van kerk en partij moet veranderen tenzij er grote innerlij ke noodzaak toe is. Wat die politiek betreft, ik kan er ook niet goed tegen dat daar (kijkt in de richting van zijn tv-toestel) het ene ogen blik iemand komt met ogen. oren, een neus en een mond die iets be weert en het volgende ogenblik ie mand met óók ogen, oren. een neus en een mond die precies het tegeno vergestelde zegt. Organisch, zou ik haast zeggen, kan ik dat niet goed volgen. De fout is dat de mensen zich vastbijten in een attitude, in een houding, en dan heb je daar de polarisatie." Snel lezen Rijnsdorp leest heel wat dikke boe ken door voor de krant en kan daar zeer verstandige besprekingen over schrijven. „Ik doe lang over elk boek, hoewel Ik erg snel kan lezen. De belangrijkste passages streep ik aan, waarbij ik nog weer onder scheid maak tussen zwarte en rode strepen. Daardoor kan ik later wat ik als de kern van zo'n boek zie snel terugvinden. Ik denk dat bij mij de ouderdomsverschijnselen worden gecompenseerd door de routine Het niveau van een boek heb ik vaak door als ik één zin gelezen heb. Het fijne van die besprekingen voor de krant is dat Je leert in een zeer beperkte ruimte iets te zeggen. Het is goed dat Je aan een maxi mum gebonden bent. net zoals het goed is dat je bij het schrijven van een gedicht aan de omvang van bij voorbeeld een sonnet gebonden bent Het irriteert mij enorm, als ik in kranten en weekbladen zie hoe veel woorden men nodig heeft om iets te zeggen. In mijn moeilijke omstandigheden houdt dat werk voor de krant me overeind, ik maak altijd een programma voor elke dag En je houdt daardoor ook con tact met intellectuelen. Nee. het gebeurt me niet vaak dat ik het hele stuk verscheur en opnieuw be gin Wel vaak verander ik de eerste zin: ik ontdek dat ik die heel goed ook korter kan zeggep. Toen ik muziekrecensies voor De Stan daard schreef bedacht ik die eerste zin vaak al onder het concert. De Journalistiek heeft mij verlost van het perfectionisme: het stuk moet er nu altijd binnen korte tijd uit." De totaliteit Wat Rijnsdorp bij het leven van veel boeken boeit is dat hij daar achter de totaliteit op zich ziet af komen. „Het is me betrekkelijk ge lijk of het een sociologisch, filoso fisch of theologisch boek is. Het gaat ten diepste om dezelfde vra gen: wie is de mens. kan hij zich uit zijn positie bevrijden, hoe gaat het met de Europese cultuur? Wat ik tracht te zien is de voortgang van het koninkrijk Gods in de wereld geschiedenis. de cultuur als ont wikkeling van de mensheid op weg naar het einde. Ik wil te weten komen wat er éigenlijk gebeurt de wending die de wereldhistorie kan nemen, het feit dat het westen zich misschien losmaakt van zijn oor sprong. dat God daar de kandelaar misschien dooft en dat de regenera tie uit Korea of zo moet komen. Ik geloof dat ik er een orgaan voor heb te zien wat er wereldhistorisch aan de hand is. Ik was erbij dat hfer in Nederland Dom Helder Camara ge huldigd werd en ik voelde daar de spanningen in de r.k. kerk. Die kerk is eigenlijk een grote bankinstel ling waar de genade verhandeld wordt en als het evangelie daar middenin valt dan hoor je het kraken." Een datumstempel Nog even terug naar Rijnsdorp als literator en auteur. Leest hij nog wel eens wat hij zelf vroeger ge schreven heeft? „Ik zou mijn eigen werk wel willen lezen, maar dan met.de ogen van een ander en dat kan niet Dus lees ik het niet. want lezen doe ik om er wat van te leren! En alles wat je schrijft, draagt in wezen een datumstempel op zijn voorhoofd." Wat Rijnsdorp wel dwars gezeten heeft is dat de „neutrale en linkse" literatuur zijn werk links heeft la ten liggen. Hij herinnert zich een conferentie van literaire critici uit 1955 waar hij sprak en waar iemand hem op een neerbuigende manier vroeg: Waar hebt u dat bepaalde citaat vandaan, meneer Rijnsdorp? En op een aan Multatuli gewijde bijeenkomst omstreeks 1935 zag professor Stuiveling Rijnsdorp ko men met zijn uitgeschreven toe spraak en vroeg wat laatdunkend: „Leest u het voor, meneer Rijn dorp?" om hem na afloop te zeg gen „Maar dat was heel goed." Rijnsdorp: „Ik had voor die gele genheid de hele Multatuli doorgele zen en iets ontdekt wat nog niet eerder opgemerkt was. namelijk dat Multatuli geen gevoel voor kleuren had. Ik moet bekennen dat mijn eredoctoraat mij een stuk zelfvertrouwen gegeven heeft. De eer verbleekt natuurlijk gauw. maar ik had verkregen wat ik zo nodig had: een blijk van waarde ring Ik voelde me niet onzeker meer U moet bedenken dat ik een moeilijke Jeugd gehad heb in een keiharde omge"ing en dat mijn op leiding zeer gebrekkig geweest is." Vaderbinding Over Rijnsdorps jeugd vertelt hij nog dat de figuur van zijn vroeg overleden vader hem steeds bijge bleven is en grote invloed op hem gehad heeft. „Ik heb een sterke vaderbinding gehad, mijn hele le ven lang Vader was intelligent, zachtaardig en vroom. Ik idealiseer hem echt niet, maar wel is hij nog dagelijks in mijn gedachten. Mis schien is wel van invloed geweest dat hij, toen ik in mijn puberteit verkeerde, er niet meer was Het typische vader-zoon conflict was dus uitgesloten."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 23