Kunst of geen kunst, ttoch vervelend Verlangen naar vereenzelviging DOESCHKA MEIJSING DE KAT ACHTERNA 1 Kerstmis als literaire uitdaging Woody van Amen in Boymans [ATERDAG 10 DECEMBER 1977 Trouw/Kwartet 23 door G. Kruis „Hoezeer de mensen geïnteres seerd zijn in de beweging zon der meer, kun je al zien aan de manie, die vele volwassenen hebben voor elektrische trein tjes. Loop maar eens naar de {eestetalages van de grote wa renhuizen, bewegende poppe tjes en zo, en het staat zwart van de mensen. Ik ben daar ook erg in geïnteresseerd, 'k sta altijd vooraan, 'k raak er soms helemaal van gebiolo geerd. En daarom heb ik ook altijd de beweging gewild, de beweging en het licht. En die elementen zal ik altijd wel blij ven gebruiken. Ik weet hele maal nog niet wat er gaat ge beuren, wat ik over vijf jaar ga maken, misschien ga ik wel weer schilderen, 'k Weet niet, maar nee, ik geloof toch niet dat het erin zal zitten Dat vertelde de Rotterdamse kun stenaar Woody van Amen (van wiens werk nu tot 8 januari een s,c overzichtstentoonstelling is te zien in het Museum Boymans-Van Beu- ningen te Rotterdam) me precies tien jaar geleden, in 1967. ind| Dat schilderen zat er inderdaad niet in en de expositie nu in Boymans is een geworden van ..Moderne kunstvoorwerpen 1963-1977". Woody zelf heeft overigens nooit be weerd dat hij zich met „kunst" bezig v"er hield. Dat, zei hij, maken jullie, de critici en de historici ervan. En het publiek uiteraard, want als iets in een (kunst-)museum terecht 3 komt, moet het immers wel kunst zijn. En kunst, zei de Amerikaanse kunstenaar Robert Morris eens, is kunst, omdat het zo bekeken wordt. Dat is misschien wel een van de meest duidelijke definities, die ooit gegeven werd. Er is helemaal niets tegen in te brengen. In Boymans komen de mensen om naar kunst te kijken, en dus raken ze in dit geval gauw in de knoop. Wan» het is vaak niet direct duide lijk of je aan het werk van Woody van Amen een ernstige beschouwing dient vast te knopen, of dat je er om moet of mag lachen. 'On-hollands' Lachen om kunst Is trouwens zo al een penibele zaak, als het gebeurt is het in de meeste gevallen schamper, afkeurend, spottend. Maar om Woody mag je blijkbaar lachen, want, zo schrijft conservatrice, me vrouw R. Hammacher-van den Brande in de catalogus: „In veel van zijn werken speelt een humor en een ironie van haast on-hollandse licht heid en verscheidenheid een luchtig spel." Ik pak zo'n zin er uit, omdat ik me zo verschrikkelijk kwaad kan maken over dit soort op niets stoe lende begrippen als „on-hollandse" lichtheid. Alsof lichtvoetigheid al leen maar buiten onze grenzen voor komt. En daarenboven is het eigenlijk he lemaal niet waar, want als je de objecten van Woody van Amen goed bekijkt, kom je dikwijls oog in oog te staan met een nogal potsierlijke, baldadige lolbroekerij. Wat is bijvoorbeeld de lichtheid van zo'n flipperkast „Sexbom" is de titel waaruit twee in netkousen gestoken vrouwebenen op en neer beginnen te bewegen als je het ding in werking stelt? En de humor van een collage-achtig object als „June 21st a very remarkable day": een zelfportretje van Vincent van Gogh, mèt een open scheermes en een paar van die ouderwetse oorwarmers met beugel. Hoe komt iemand erop! Ook om te lachen is een versierd fotootje van de paus en dat heet dan „Pope-art". En er staan ook nog een paar van de z.g. „ice-boxes", appara ten, voorzien van een koelmachine, die wel leuke ijzige effecten teweeg brengen. 'k Herinner me nog een lovende kritiek uit die periode, waarin o.a. werd opgemerkt dat ie dere koelmachine die Woody van Amen toen kocht, toch maar weer mooi onttrokken werd aan die alles- verslindende consumptiemaat schappij. 'k Geef toe. aan dit soort onzin en de catalogus staat er ook nu weer vól mee hoeft Woody van Amen zelf niet debet te zijn, maar hij heeft zich er toch ook nooit tegen verweerd of aan onttrokken. Vondsten 't Zelfde geldt voor de latere „vibro- objecten" onzinnige parafrases op die waanzinnige „figuurverbeteren- de" toestellen, ook in dit geval ver vaardigd uit kostbaar materiaal. Dat soort zaken kun je uiteraard ook uitputtend maatschappij- kri tisch benaderen, maar naar mijn gevoel ging het Woody hier vooral weer om de vondst. En bovendien, zo'n apparaat kan bewegen en dat is nooit weg. 'n Gedeelte van de expo sitieruimte is dan ook net een auto matenhal die wordt bezocht, ge bruikt, met alle enthousiasme van dien. Over het werk in totaal kun je nau welijks iets zinnigs zeggen, 't is alle maal zo zouteloos, zo tomeloos gaap verwekkend, zo ontstellend ou bollig. Net als de inleidingen in de catalo gus trouwens. Jan Doma bijvoor beeld die na enige jaren stilte de pen weer heeft opgenomen, door Woody overtuigd „van de betekenis van Mijne Eenvoudigheid voor de beel dende kunst" schrijft over de eerste periode van Woody van Amen, 'zo omstreeks 1964. Hij rekent hem, met Pieter Engels, Daan van Golden en Wim T. Schippers (van de Haché- show) tot de grootste kunstenaars van die tijd! „Over die jaren" aldus Donia „zou een fantastisch boek te schrijven zijn, omdat de Nederland se kunst even uit zijn calvinistisch keurslijf barstte en offers plengde op het altaar van de hertog van Bourgondië." Opgeschroefde onzin, met permissie. 'k Kan alleen maar herhalen wat ik twee Jaar geleden schreef bij de ex positie van die andere grootheid. Pieter Engels, ook in Boymans: hoe is het mogelijk zo'n stupide toe stand zo serieus in een groot mu seum te presenteren. Met een 176 pagina's tellende catalogus, die niet alleen bol staat van de ongein, maar naast de afbeeldingen van de kunst werken ook nog eens een vijftigtal foto's van de kunstenaar biedt. Onbegrijpelijk. door J. van Doorne Bij de uitgeverij Boekencentrum B.V. te Den Haag is een boekje verschenen dat „Rond de Kerst" heet. Het bevat korte verhalen en gedichten die alle betrekking hebben op het kerstfeest; afgaande op de namen van de auteurs zijn deze lid van het Schrijverskontakt, een vereniging van auteurs die zich op de een of andere manier betrokken voelen bij het evangelie. Aangezien ik mij zeer verwant voel met die groep, heb ik „Rond de Kerst" met belangstelling gelezen, ook al is het bundeltje niet een uitgave van de vereniging. Er staat dan ook geen redactie in vermeld en de naam van de groep ont breekt. De titel is ongelukkig en het oms lag onbenullig. Erg jammer. Ik ver wacht over enige maanden een bundeltje dat „Vierkant de Paas" zal heten en dan met een haasje op de band, want dit boekje heeft als symbool van de vleeswording twee verkeerd druipende kaarsen. Hoe verzint iemand het Het korte verhaal is een heel moei lijk genre En als je dan nog een zogenaamd christelijk verhaal wilt schrijven, wordt de zaak nog moei lijker Het speciale kerstverhaal doet daar nog een schepje bove nop Het schrijven van een kerst verhaal is dan ook een heksentoer, die zelden tot tevredenheid vol bracht wordt „Rond de Kerst" heeft mij teleur gesteld. Niet dat er geen aardige dingen in staan. Dét wel. Maar er is niet één verhaal bij dat mij ont roerd heeft tot in het diepst van mijn wezen. Problematiek Ik ken de problematiek van de christelijke auteur. Aangezien de christelijke ethiek ook door zeer vele niet-christenen wordt aan vaard, kan er van een specifiek- christelijke ethische benadering van het leven geen sprake zijn. Over blijft de eigen religieuze bele ving. Hieraan gestalte geven, heb ik heksentoer genoemd. Ik geloof dat als een christen literair bezig is. hij moet vergeten dat hij een gelo vige is. Hij of zij mag alleen maar gehoorzamen aan zijn creatieve drft. Als dan blijkt dat het werk stuk getuigt van het christen-zijn van de maker, is dat verheugend. Maar daarmee is het nog niet een christelijk werkstuk in de beteke nis van getuigenis. Het is ook de taak niet van de literatuur om ge loofsgetuigenis te zijn. Je kunt ook een verhaal laten spe len in een christelijk milieu. Dan komt de problematiek van het christen-zijn uiteraard aan de orde.. Maar dan is het milieu christelijk en niet het verhaal. Het spijt me te moeten zeggen, dat niet een van de verhalen mij bij de keel gegrepen heeft. Nu hoeft dat niet. Je mag niet eisen dat iedereen pas dan mag publiceren als hij het niveau van bijvoorbeeld Heinrich Böll bereikt heeft. Maar je kijkt toch steeds uit naar verrassingen. Die zaten er ditmaal bij het proza vrijwel niet bij. Maar daarmee heb ik niet gezegd, dat de bundel waar deloos zou zijn. Als je, zoals dat in een van de verhalen gebeurt, een vliegtuig laat kapen dat op een kerstvlucht op weg is naar Jeruzalem en de kaping dan goed laat aflopen, heb Je be slist geen kerstverhaal geschreven. Kerstmis is er met de haren bijge sleept. En als je. in een ander ver haal. een dominee laat opdraven die toch zo'n moeite heeft met het maken van zijn kerstpreek en dan door een berouwvolle zondaar ont roerd wordt, kun je het verhaal net zo goed in juni laten spelen. Al weer: daarmee wil niet gezegd zijn dat de verhalen niet aardig zijn. Kinderleed Het enige echte kerstverhaal is het openingsverhaal van Mink van Rijsdijk, dat kinderleed verbeeldt. Een kinderleed, dat alleen maar op Kerstmis gestalte kan krijgen En dat heel korte verhaal eindigt aller minst met Gloria in Excelsis Deo. Toch bevat de bundel wel enkele verrassingen. Daar is een „Schets voor een Kerstvertelling" van Len ze L. Bouwers. De vertelling gaat over de profetes Anna en is in een stijl geschreven die de felheid van zinnen en de levendigheid heeft van een reportage. Ik heb de schets verscheidene keren met vreugde overgelezen. Ja, en dan de poëzie. Er ls een goed gedicht van Hans Bouma en voor mij goeddeels onbegrijpelijke ge dichten van Jan Dotinga en Elisa beth Wijnands. Van Rob Ross zijn er twee gedichten die ik begrijpen kan. maar die mank gaan aan tech nische gebreken. Het zijn zogehe ten gebonden gedichten. En dan gaat de techniek nauw luisteren. De overdracht van zulk een ge dicht, het overbrengen dus van de ontroering, gebeurt uitsluitend door de taalschoonheid. Een voor beeld. In een van zijn gedichten, „Immanuel" geheten, en twaalf re gels lang. gebruikt hij bij tien re gels staand rijm en hij zet er een enkel slepend rijm tussen. Dat ver stoort de taalmuziek. Karst Dijk stra stond een goed, modern, nuch ter gedicht af: „Christusfeest" ge heten. Dan ls er „In de Kerstnacht" van Nel Veerman: mooi. Het naar mijn smaak meest ge slaagde gedicht is: „Kom nu ver baasd en stil" van Inge Lievaart. In dit gedicht zijn verrassend woord keus en ritme samengesmolten tot taalmuziek. Al met al een voor mij toch wel tegenvallende bundel. „Rond de Kerst." Een bundel proza en poëzie. Bij „Boekencentrum" te 's-Gravenhage. Paperback. Aantal pagina's 142. Voorzien van bio- en bibliografische gegevens. Prijs 13.90. door T. van Deel De vorige roman van Doeschka Meijsing „Robinson" was duidelijk een constructie. Dat heeft mij niet gestoord, eerlijk gezegd want constructies zijn alle romans en ik wil het best zien zitten, die spijkers en pijlers, dat netwerk van latten. Maar er waren er die liever hadden gezien dat zij het raamwerk wat meer leven had ingeblazen. Met „De kat achterna" lijkt zij aan deze wens te voldoen. De roman is dubbel zo dik als „Robinson", en wekt niet meer de indruk dat elke zin op het goudschaaltje van het gehéél is gewogen. Een vrijer ver loop van de vertelling, kortom, hoe wel natuurlijk nog altijd binnen een opzet. Die vertoont overigens opvallend veel overeenkomst met de vorige roman. Ging het in „Robinson" om de fas cinatie van een schoolmeisje voor de Duitse lerares Johanna Freida. in „De kat achterna" staat even eens een jeugdige fascinatie cen traal. namelijk die van een school meisje voor Eefje de Bijl. In beide gevallen wordt die gevoelde ver bondenheid verstoord en blijft de hoofdfiguur alleen achter Haar krachtmeting met de wereld in „Robinson" heeft het inzicht opge leverd dat de werkelijkheid het niet haalt bij de verbeelding en die wordt dan vervolgens aangewak kerd. Vandaar dat ik deze roman destijds beschreef als de geboorte van een schrijfster. Bouw In „De kat achterna" liggen deze zaken toch veel ingewikkelder. Dat heeft al direct te maken met de andere bouw van het boek. Was „Robinson" een strikt chronolo gisch verlopend verhaal in de derde persoon, „De kat achterna" ls een drieluik waarin verschillende tij den zijn ondergebracht, en het wordt bovendien verteld in de eer ste persoon. Het eerste deel behan deld de verleden tijd naar aanlei ding van een toevallige, zeer vluch tige ontmoeting van de ik met Eef je. Er zijn tien jaar verstreken, waarin zij elkaar niet gezien heb ben. De ik verkeert in een vacuüm, is juist terug uit Canada en heeft een mislukt huwelijk achter de rug. Door Eefje komt alles van vroeger weer boven. De belangrijkste vraag die door al haar herinneringen speelt is echter deze: wie was ik. wie ben ik?, de vraag „wat ik daar deed. Niet alleen op die trap. maar hoe dan ook, in dat eigen vel van me". Eefje ls het tegendeel van de ik. Waar Eefje met ..katachtige" pas sen balletdanst, brengt het „olifan tje" drt de ik is er niets van terecht. Dat verschil fascineert haar, het is ongeveer het verschil tussen er wel en er niet zijn. Eefje handelt, zij danst en neemt beslissingen. De ik is toeschouwster, staat erbuiten. De cruciale passage is die waar de titel onder andere op doelt. De Ik heeft besloten van balletten af te zien en dwaalt door het huis waarin wordt lesgegeven. Zij gaat een miauwende kat achterna, een ka mer in en kan dan door een vitrage precies in het leslokaal kijken, waar op dat moment Eefje de Bijl haar pirouettes draait. Deze voy eurscène is typerend voor haar, het boek telt er talloze. Het is een situa tie van afwezigheid, een schrijvers- situatie eigenlijk, waarin de werke lijkheid de vorm van verbeelding aanneemt. „Ik had een afscheid nodig om te kunnen liefhebben," staat in het begin. Het is die distan tie. waarvan in deze roman een probleem gemaakt wordt. moeder, haar vader en haar uitge ver (zij is namelijk de auteur van het boekje „De Wetten der Verbeel ding Het is vooral dat laatste verhaal waaruit we een sterke be hoefte proeven Iets uit te vinden dat werkelijkheidsom vattend is. Via een parabel over de student Eduard H.. die iets prachtigs uit vindt. „alles, alles was erin te zien, wat ooit gebeurd was. wat ooit zou plaatsvinden, niet alleen in zijn le ven". vla die student drukt de ik haar eigen behoefte uit aan iets. „dat verklaart, veroorzaakt, bijeen houdt en verdraait". In deel 3 krijgt het door Eefje opge roepen. tijdens het ziekbed over dachte verleden, zijn noodzakelijke afronding. Dan wordt ook duidelijk hoezeer deze roman met al z n leven erin een constructie blijft. Alweer zorgt een toevallige ont moeting voor de start van gebeur tenissen. De ik komt Menno van der Pol tegen, op wie zij vroeger verliefd was, maar die altijd bij Eefje in huis was. Zij gaan een verhouding aan. die tegen het eind van de roman afloopt: de ik zoekt dan de moeder van Eefje op en hoort dat Menno in al die herinner de verleden tijd met Eefje een ver houding had. Zij zoekt vervolgens Eefje op. die een weinig succesvolle danscarrière doormaakt. Deze on derzoekingen naar het verleden ronden het af. zodat het heeft afge daan. Eigenlijk is Eefje al vertrok ken in de gedaante van de op haar lijkende juffrouw Schoenmakers die in deel 3 veel optreedt en ten slotte naar Canada vliegt. De ik is aan zichzelf toegekomen, er heeft het hele boek door oen onder zoek plaatsgevonden naar de eigen identiteit, maar de verhouding ver beelding-werkelijkhetd. naar de ei gen rol in het herinnerde verleden. Er ls het een en ander uit gekomen er is naakte werkelijkheid zicht baar geworden, niet vertroebeld door leugens of constructies. Het slot van „De kat achterna" herinnert aan ..Robinson" Maar in deze nieuwe roman, dunkt me. Ie vert het conflict tussen verbeelding en werkelijkheid veeleer een accep talie van de werkelijkheid op Het boek eindigt heel lijfelijk met een hart dat „plom. plom" zegt. Verlangen Bezinning Structureel gezien is het fraai hoe een ongeluk, dat in het verleden op het nippertje niet plaatsvond (na dat de ik van Eefje en de balletles wegrende), wél in het heden ge schiedt, na de toevallige ontmoe ting met Eefje. Een ongeluk levert een ziekenhuis op en dat staat weer borg voor veel bezinning. In het tweede deel laat Doeschka Meij sing op tamelijk artificiële wijze het verleden en de verlangens van de lk nog duidelijker ingevuld wor den. Vanuit' haar ziekbed concipi- eert zij drie verhalen, aan haar „De kat achterna" is een mooie roman, in de beste traditie Door z'n veel vrijere opzet werkt hij sug gestiever dan „Robinson", maar in terpretatief levert dat ook weer dc nodige problemen op. Stilistisch vind ik hem niet steeds even zorg vuldig. maar dat is misschien een bijverschijnsel var. de verkozen vrijheid. Dat Doeschka Meijsing overigens in sommige passages werkelijk adembenemend ls. blijkt wel uit het volgende citaat: „Op dat moment was er alleen nog maar het hoge raam, en de schuine baan licht. Want ik had plotseling beseft dat ik dat alles daarbuiten bedenken kon. maar er niet aan kon deelnemen op grond van het feit dat ik het was die het bedacht Iemand moest er zijn die het zich voorstelde. Een ander die er plaats innam Alleen het verlangen claim de dat die twee een en dezelfde persoon waren. Wat een onmoge lijkheid was. Het verlangen is de stijl van de eeuwigheid. De manier waarop men schrijft, of verlangt, of droomt. Niet de manier waarop men is." Niet deelnemen, maar wel willen deelnemen. Van dit verlangen, dat ongeveer gelijk staat met de wens te bestóón, ls deze roman op een prachtige manier doortrokken. Doeschka Meijsing. De kat achter na. Amsterdam. Querido, 1977. 212 blz. Prijs 23.50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 23