'Het leven is een vreemde reis'
Nog steeds 'terug naar Oegstgeest'
ZATERDAG 3 DECEMBER 1977
TROUW/KWARTET 17
voorspellend, zoals die van 24
oktober waarin ik droomde
dat ons vroegere huis een
sterfhuis was en waar cham
pagne werd geschonken die
goedkope rosé bleek te zijn.
Een week later gingen we
met mijn uitgever en het per
soneel uit eten en wij hadden
hele goede champagne mee
gebracht. Toen is dat verraad
van het typoscript gekomen,
goedkope rosé in plaats van
champagne. Bittere wijn. Ja,
het leven is een vreemde reis.
maar wellicht leert men wat
onderweg."
Jan Wolkers is niet alleen de
meest gelezen schrijver in
Nederland, ook over de gren
zen vinden zijn boeken in ver
taling een breed publiek. Hij
verdient derhalve veel geld,
maar huilt nadrukkelijk niet
mee met de rijke wolven over
wat zij noemen „het ongun
stige Nederlandse klimaat."
Wolkers houdt niet van luxe:
„Mijn enige luxe is mijn
kunstverzameling en mijn
auto, een tweedehands Jagu
ar, hoewel ik in de stad nog
steeds fiets. Ik wil ook niet in
Frankrijk wonen, zoals
schandelijke televisiepresen
tatoren, die eerst met hun
weeë praatjes het Nederland
se volk het goud uit de zak
ken kloppen, dan in het bui
tenland gaan potverteren en
ten slotte weer hier hun AOW
komen halen. Wat doen die
schelmen eigenlijk met hun
geslijm over de gewone men
sen?
Ik vind het niet erg om
belasting te betalen. Ik zou
misselijk worden als ik zou
zien dat mijn belastinggeld
in ijltempo naar een militaire
kleermaker gaat om een
staatskostuum voor Luns te
maken. Maar bij de belasting
geven ze mij altijd de verze
kering dat het geld nooit
naar Luns gaat, maar naar
AOW'ers en studenten eii an
dere mensen die het nodig
hebben. Als ik mijn belasting
kom betalen, staan er al zes
studenten en tien ouden van
dagen met grote zakken
klaar om het geld af te voe
ren. Zo hoort het."
hij niet steeds nieuw papier
in de machine hoeft te doen.
Wolkers: „Dat doe ik al Jaren
niet meer, maar lakse en luie
interviewers schrijven dat
van elkaar over. Ik tik nu op
ruitjespapier. Als jullie dat
schrijven, lees ik dat over
twintig jaar nog, terwijl ik
dan misschien al weer lang
op rollen bezig ben."
Bij veel van wat op het ruit
jespapier komt, speelt zijn
rijke droomleven een belang
rijke rol: „Veel dingen krij
gen in mijn dromen vorm,
mijn droomleven heeft een
sterke invloed op mijn werk.
Ik heb een grote agenda,
waar ik iedere morgen bij de
koffie mijn dromen in op
schrijf. Soms Zijn die dromen
Jan Wolker
door Leo Kleyn en Hans Schmit foto's: Bert Nienhuis
Omdat het al donker is
geworden, haalt Jan
Wolkers een zaklantaarn
uit zijn atelier. De batte
rijen blijken hun beste
tijd al achter de rug te
hebben, maar door een
stoel uit de keuken aan
te slepen en daarop te
gaan staan, slaagt hij er
toch in een bronzen pla
quette in de buitenmuur
van zijn kunstenaarsflat
zodanig te verlichten dat
de tekst daarop leesbaar
wordt: Hier woonde,
leefde en werkte Gerrit
Jan van der Veen. Gefu
silleerd 10 juni 1944,
voor het vaderland".
Zes jaar later, in 1950, betrok
Jan Wolkers, toen nog stu
dent in de beeldhouwkunst
(„een vreemd vak in het land
van de beeldenstormers")
aan de Rijksacademie in Am
sterdam, de vroegere woon-
en werkplaats van een van de
voormalige leiders van het
kunstenaarsverzet. De deur
blijft sindsdien zorgvuldig
gesloten voor iedereen die in
de oorlogsjaren ook maar iets
van begrip voor de ons land
binnengevallen nazi's toon
de. Met name vertegenwoor
digers van het grootste och
tendblad mijdt Jan Wolkers
als het smerigste ongedierte.
Wolkers' wantrouwen is zo
groot dat hij, voordat wij op
bezoek komen, informeert of
onze namen inderdaad op de
loonlijst van Trouw voor
komen.
„Want", vertelt Jan Wolkers,
„met allerlei listen probeert
De Telegraaf bij mij binnen
te dringen. Maar het is ze nog
nooit gelukt, hoe ze zich ook
vermommen. Toen de film
Turks fruit uitkwam, wilde
Tuschinsky een persconfe
rentie in mijn atelier houden,
in een ongedwongen sfeer. Ik
ging akkoord, maar stelde als
voorwaarde dat De Telegraaf
er niet in kwam. Ze keken me
met grote verbazing aan. Ik
heb ze toen uitgelegd dat dat
niet gaat, in het atelier van
Gerrit van der Veen, die ka
pot is geschoten door de
Duitse bezetters waar dat
blad zo lovend over schreef".
Aanleiding tot het gesprek
met de schrijver/beeldhou
wer Jan Wolkers is de ruime
aandacht die zijn laatste ro
man, De kus. heeft getrok
ken, nog voordat die twee we
ken geleden in de boekwin
kels lag. Die aandacht gold in
de eerste plaats de oplage: de
eerste druk van De kus telt
negentigduizend exempla
ren. In de jaren zestig schreef
Wolkers zich naar „de top"
van de Nederlandse litera
tuur en zijn uitgever kon zon
der risico de eerste oplage
De beeldhouwer Jari Wolkers is een van de meest gelezen schrijvers
van Nederland. Zijn laatste roman DE KUS verscheen in de record
oplage van negentigduizend exemplaren. Zijn uitgever is binnen twee
weken al bijna door deze eerste druk heen. Ter vergelijking: de eerste
druk van de iets eerder verschenen BOZE BRIEVEN VAN BIJKAART van
de niet minder bekende Willem Frederik Hermans bedroeg vijftiendui
zend exemplaren. In totaal zijn van Jan Wolkers in ons land tegen de
twee miljoen boeken verkocht. Daarnaast verschenen vertalingen van
zijn werk in Zweden, Finland, Noorwegen, Duitsland, Engeland, Ameri
ka, Frankrijk en Portugal.
van ieder nieuw boek verho
gen: Wolkers vond altijd
gretig aftrek. Ook de oudere
boeken verkopen nog steeds:
van de romans Kort Ameri
kaans en Turks fruit zijn
ieder meer dan driehonderd
duizend exemplaren ver
kocht. Zijn totale Nederland
se oplage loopt naar de twee
miljoen.
Vrijwel iedere Nederlandse
middelbare scholier zet
„iets" van Wolkers op zijn of
haar boekenlijst, hoewel dat
vanwege Wolkers' gespierde
en onverbloemde taalgebruik
nog wel eens tot moeilijkhe
den met ouders en andere
opvoeders leidde.
Maar niet alleen de record
oplage plaatste De kus nog
vóór de verschijning volop in
de publieke belangstelling.
Jan Wolkers droeg daar, te
gen zijn zin overigens, zelf
ook toe bij door enkele dagen
voor het boek met veel fanfa
re ten doop zou worden ge
houden, met zijn uitgever
Meulenhoff te breken.
De knetterende ruzie was het
gevolg van een artikel in El-
seviers Magazine, waarin
Wim Zaal („een ontwortelde
keukenmeid") suggereert
Jan Wolkers te hebben ge
ïnterviewd, terwijl deze ook
voor dit blad de deur (zij het
om andere redenen dan voor
het ochtendblad) gesloten
houdt. Bovendien maakte
Jan Wolkers uit het artikel op
dat Zaal het oorspronkelijke
getypte script (typoscript)
van de roman via de uitgever
toegespeeld had gekregen.
Dat nu wekte Jans toorn. Hij
zag van de feestelijke intro
ductie van De kus af en liet
weten dat het boek „een Ju
daskus" was geworden.
Wolkers noemt het doorspe
len van het typoscript een
vuiligheid van zijn uitgever,
die op de hoogte is van het
feit dat Wolkers zijn getypte
manuscripten onder geen be
ding aan de publiciteit wil
prijsgeven.
Wolkers: „Ik verbrand de ty-
poscripts, omdat ik niet wil
dat later allemaal studenten
en leerlingen die een scriptie
willen schrijven, worden af
gepijnigd. De mensen heb
ben het complete boek, dat is
voldoende. Nu Meulenhoff
dat typoscript achter mijn
rug om heeft doorgespeeld, is
het afgelopen: ik geef er geen
boek meer uit. Ik ben met een
nieuw boek bezig, dat De
doodshoofdvlinder gaat he
ten. Maar ik maak me geen
zorgen waar het wordt uitge
geven. Misschien koop ik wel
een stencilmachine. De Ar
beiderspers? Die heeft wel
een aantrekkelijke naam,
maar de boeken zijn zo duur
dat geen arbeider ze kan be
talen."
Steekt Jan Wolkers zijn ty-
poscrips in brand, het materi
aal dat aan zijn boeken ten
grondslag ligt, bewaart hij
daarentegen zorgvuldig.
Naast de vele jeugdherinne
ringen koestert hij ook oude
foto's en papieren van zijn
familie en zijn jeugd: een deel
van dit materiaal uit de don
kere jaren dertig en veertig is
in het in 1971 verschenen
Werkkleding terug te vinden.
Het materiaal dat hij heeft
gebruikt voor De kus staat
momenteel in een grote kar
tonnen doos op het balkon
van zijn atelier. De doos be
vat foto's, dingen van zijn
vriend (met wie hij in 1970 de
eerste reis naar Indonesië
maakte en die later bij een
ongeluk om het leven kwam
de tweede reis maakte hij
in 1972 met zijn vrouw Kari-
na), kaarten en allerhande
papieren. Het opbergen van
dat materiaal, vertelt Wol
kers, geeft een bevrijdend ge
voel: het boek dat eruit te
voorschijn is gekomen, heeft
wat orde in de chaos ge
bracht. De doos op het bal
kon bevestigt dat opnieuw
„een soort mysterie is door
vorst", zoals hij het schrijven
noemt.
Jan Wolkers *(52 jaar, het
oranjekleurig haar minder
vol dan de omslagfoto's van
zijn boeken doen vermoeden)
praat veel en snel, spontaan
en op het eerste gezicht open
hartig, hoewel hij de indruk
niet weg kan nemen dat hij
inderdaad, zoals hij onlangs
voor de televisie zei, elk inter
view naar zijn eigen hand zet.
Overigens zijn dat er niet
veel: „Als ik alle interviews
toestond, zat ik de hele dag te
praten over mijn eerste boek
omdat ik dan geen tijd meer
had nog iets te schrijven."
In het atelier, waar naast
Wolkers' eigen beeldend
werk een rijke verzameling
Afrikaanse kunst is onderge
bracht, is buiten Karina en
Jan nog de hoogbejaarde
Voske aanwezig - een poes
met de respectabele leeftijd
van twintig jaar, die (zoals in
Turks fruit te lezen valt) voor
een rijksdaalder op de markt
is gekocht. Karina bevestigt
of vult de verhalen van Jan
aan, terwijl zij ook op Jans
verzoek van tijd tot tijd uit
de bijbel voorleest, waarbij
een groot aantal papiertjes
tussen de bladzijden het vin
den van de relevant geachte
teksten vergemakkelijkt.
Wanneer Wolkers haar vraagt
Ezechiël 23 voor te lezen,
voegt hij eraan toe: „En niet
blozen hoor. Karina." Tijdens
het gesprek drinkt hij bron
water: „Ik denk dat het door
de doop komt dat ik water
heerlijk vind. Het eerste dat
ik na de moedermelk in mijn
mond kreeg, moet toch wel
doopwater zijn geweest. Het
water was toen nog heel wat
beter van kwaliteit, terwijl ik
het kreeg uit de schone han
den van professor Schilder,
die mij heeft gedoopt. (Prof.
dr. K. Schilder, de latere
voorman van de vrijgemaakt
gereformeerde kerken, die in
1944 zijn ontstaan na een
conflict in de gereformeerde
kerken, red.). Later ontdek
ten mijn ouders dat ik zo niet
door een adder gebeten, dan
toch door een adder gedoopt
was."
Jan Wolkers werkt aan een
halve tafeltennistafel, in het
midden van zijn atelier, waar
hij al het nu in de doos gebor
gen materiaal overzichtelijk
kon uitspreiden. De andere
helft van de tafel staat in het
tuinhuis, Manderley, waar zij
zomers wonen en werken.
Een veel gehoord verhaal is
dat hij op doorgezaagde rol
len behangpapier tikt, zodat
Niet alleen in zijn boe
ken, zoals nu weer in De
kus, is Jan Wolkers op
zoek naar het verleden.
Nog steeds gaat hij „te
rug naar Oegstgeest". De
omstandigheid dat zijn
moeder er nog woont, is
daar weliswaar niet
vreemd aan, maar laatst
liep hij met Karina toch
nog even langs het huis
van een van z'n jeugd
liefdes. Ze woont er al
lang niet meer, is ge
trouwd en „heeft nu een
bridgeschool", weet hij.
Desondanks speelt hij
met de gedachte haar
eens te gaan opzoeken.
„Natuurlijk is dat grieze
lig, zo'n confrontatie.
Maar daar moeten we
toch doorheen."
Wat is dat voor gedreven
heid? „Ik heb," zegt Jan Wol
kers eenvoudig, „altijd men
sen van vroeger opgezocht.
Kijken wat het was, hoe het
was, om te zien hoe het nu is,
en wat er tussen die twee
dingen gebeurt, de spanning,
het spanningsveld daartus
sen." Er is wel gezegd dat hij,
al schrijvende, wilde afreke
nen met het verleden, maar
dat vindt hij onzin. „Het ver
leden is niet iets waar ik ruzie
mee heb gehad, en dat ik nou
eens in een pittige dialoog
terechtwijs, en waar ik dan
van af ben. Het is eerder een
voeden met het verleden. Dat
verleden is de humus waar al
mijn wortels in zitten en waar
ik alles uithaal."
Het is het enige dat telt. „Een
mens is voor negentig pro
cent verleden tijd. Wat is de
toekomst? Je kunt denken:
morgen moet ik boontjes in
huis halen, en tante Mien
komt eten, een bokking voor
de kat meenemen, maar wat
is er voor zinvols over de toe
komst te zeggen? Het verle
den is een rijk web van aller
lei gebeurtenissen. De rest is
alleen maar een boodschap
penlijstje^
Uit de opvatting dat zijn
werk als een afrekening moet
worden gezien, spruit volgens
Wolkers ook het misverstand
voort dat hij wel uitgeschre
ven zal raken (of misschien al
geraakt is). „Ik vind het zo
arm dat al na mijn tweede
boek werd gezegd: nou, die
zal wel uitgeschreven zijn
over zijn jeugd. Je moet eens
nagaan wat er de eerste vijf
jaar van je leven is gebeurd,
wat er toen aan geluiden en
beelden tot je is gekomen,
het gezin waarin je was, je
ouders. Dat is een rijkdom,
dat weet je niet half. Daar
kom je nooit over uitge
schreven."
In Vivisectie, het laatste ver
haal uit de bundel Serpenti-
na's petticoat (1961), is de ik
figuur er getuige van dat ge
sneuvelde soldaten een rouw
kapel worden binnengedra
gen. „Als kinderen gecon
fronteerd worden met de
dood," zegt Jan Wolkers, „is
het meestal zo dat ze een
oude grootmoeder of groot
vader rustig zien sterven. Ik
ben meteen als jongetje van
veertien op zo'n schokeffect
achtige manier met de dood
in aanraking gekomen. Die
soldaten die daar aankwa
men, zwaar verminkt, zulke
kleine soldaten van wie de
parachute niet open was ge
gaan en die ze uit de klei
geschept hadden, dat heeft
een krankzinnige indruk op
me gemaakt. Dat heeft wel
invloed op je. Daar kom je
niet van los."
Overigens vindt hij dat dood
en seksualiteit, de belang
rijkste thema's in zijn werk,
„in ieders leven een hoofdrol
spelen". Dat zijn boeken er
van zijn doordrenkt, is naar
zijn mening een mythe. „Wat
is seksualiteit? Seksualiteit
is in de eerste plaats tegen de
dood gericht. Seks en dood,
daar ligt alles tussen. Die ob
sessie met de dood is bij mij
niet extremer dan bij andere
mensen. Ik wou dat ik zo ex
treem was, dat er iets heel
bijzonders aan mij was."
Menige lezer moet zich blind
hebben gestaard op zijn
openhartigheid, die, waar het
de erotiek betrof, in de jaren
zestig licht als provocerend
werd beschouwd. Wolkers
spreekt afkeurend over de
„overdreven aandacht" die
aan dat aspect van zijn werk
is besteed, al eist hij ook de
eer voor zich op dat sindsdien
„de mensen gewoon duidelijk
zeggen waar het over gaat".
De ironie wil dat het niet in
de laatste plaats de bijbel
vaste lezers waren die zich
aan het vrijmoedige woord
gebruik van Jan Wolkers
stootten. Het was juist de bij
bel, zoals hij al in menig
vraaggesprek heeft verkon
digd, maar toch elke keer
met graagte herhaalt, die zijn
belangrijkste, zo niet zijn eni
ge, inspiratiebron was.
In heel wat passages die
daarin voorkomen, worden,
zoals dat heet, de dingen bij
hun naam genoemd. „Al die
jongens die later ouderling
werden in de kerk, en die
zeiden: die Wolkers is een vie
ze schrijver, die hadden die
passages aangestreept. Die
lieten ze op school aan elkaar
lezen. Ik dacht toen al: jon
gens, dat rukken Jullie hele-
maal uit z'n verband."
Wolkers' vader sprong er
minder geheimzinnig mee
om. „Die passages werden
thuis aan tafel ook voorgele
zen, en dan zat mijn moeder'
wat ongemakkelijk te schui
ven op d'r stoel, terwijl mijn
moeder niet zo streng in de
leer was als mijn vader. Je
kunt wel nagaan, met dusda
nige teksten, nadat je je an
dijvie met een runderlapje
had gegeten, dat was niet
mis."
Het wordt eentonig, maar
ook ten aanzien van zijn va
der, vorig jaar op hoge leef
tijd overleden, moet Jan Wol
kers een misverstand recht
zetten. Anders dan veel on
nauwkeurige lezers hebben
begrepen, is hij niet van haat
jegens hem vervuld. Hij
spreekt van „veel doms" dat
„allerlei bladen" uit zijn boe
ken gehaald hebben als
zou zijn gereformeerde vader
zich als een huistiran hebben
gedragen.
„De mensen zijn gewoon niet
uitgegaan van de psycholo
gie. In Kort Amerikaans is
een jongen van zeventien
Jaar in conflict met zijn va
der. Nou, zelfs een jongen van
zeventien jaar die een heel
moedige liberale vader heeft,
komt daarmee al in conflict
laat staan in ons geval, en
dat nog eens geaccentueerd
door de oorlog, in die moeilij
ke Jaren."
Hij vertelt dat zijn vader,
evenals zijn moeder, nooit
iets van hem heeft willen le
zen. „De kinderen hielden het
ook weg. Zoals zij vroeger ons
boeken verboden, werden nu
mijn boeken verboden. Maar
laatst had een van de klein
kinderen een schoolboekje
voor mijn moeder meegeno
men, waar een verhaal van
mij in stond. Wespen. Dat
gaat over vissen met mijn
vader. Toen we bij haar op
bezoek waren, zei ze: Je hebt
over vader geschreven, hè?
Ja, over het vissen, zei ik. En
zij: het was precies zo. En
toen keek ze zo ontroerd. Ze
had gemerkt hoe ik van die
man gehouden heb."
Zijn vader, zegt hij, was een
optimistisch-melancholieke
man„Optimistisch door zijn
geloof, melancholiek door al
les wat voorbijgaat, alles wat
sterft, alles wat weggaat
Zelf is hij heel anders, vindt
hij. „Ik heb dingen in me van
ooms van mijn moeders kant,
die verschrikkelijke levens
genieters zijn. Dat dualisme,
dat de meeste mensen heb
ben. De meeste mensen zijn
niet zo extreem. Mijn vader
was erg streng."
In Werkkleding (1971) staan
een paar foto's van zijn va
der. Hij heeft ze voorzien van
half-ironische bijschriften.
„Mijn vader", heet het in een
daarvan, „ziet eruit als een
potentiële revolutionair. Hoe
kan iemand met zo'n uiterlijk
zijn hele leven op de anti
revolutionaire partij stem
men." Bij een andere foto
van zijn vader luidt het com
mentaar: „Het uiterlijk voor
Lenin, maar de stem voor Co-
lijn."
Zijn vader kwam van de ei
landen in Amsterdam. „Die
hebben allemaal wat anar
chistisch," zegt hij. „Dat had
mijn vader ook. Ondanks al
zijn geloof was hij in staat om
iemand dood te slaan. Dan
zwollen de aderen op en dan
leek-ie net op die Mozes van
Michelangelo, was echt in
staat tot doodslag, uit woede,
uit toorn."
Er is nog iets waaruit blijkt
dat de afstand tussen Jan
Wolkers en zijn vader minder
groot is dan vaak wordt ge
dacht. „Ondanks zijn strenge
gereformeerde geloof had hij
een soort, ja, sensueel gevoel
voor vrouwen kun je het niet
noemen een oog voor uiter
lijk schoon. Een meisje van
zestien, daar kon hij met een
soort vaderlijke genegenheid
naar kijken. Ik hoor hem nog
zeggen: wat is dat een hef
mokkel."
Die ontboezeming moet niet
worden misverstaan. „Er
staat in de bijbel, ja, hoe
staat het er als ge een
vrouw hebt aangekeken om
haar te begeren, hebt ge
reeds overspel gepleegd. Ik
weet zeker dat mijn vader
zelfs dat nooit gedaan heeft.
Het was bij hem een Hoog-
lied-achtige bewondering
voor het lichaam, voor wat er
mooi aan was." Wolkers pakt
Werkkleding erbij, wijst op
de jeugdfoto's van zijn moe
der, constateert hoe mooi
ook zij toen was.
Het oog voor uiterlijk
schoon, dat zijn vader al van
nature had, is bij Jan Wol
kers nog eens ontwikkeld
door zijn opleiding tot beeld
houwer In Amsterdam, Salz
burg en Parijs. „Ik heb twin
tig jaar les gehad in het leren
zien. Al heel snel werd ik ge
confronteerd met het naakt,
de seks in de kunst."
De aandacht voor erotiek,
waarvan hij in zijn boeken
veelvuldig blijk geeft, is ook
niet zo vreemd aan het milieu
waarin hij geworteld is, vindt
hij. „Als Je de gereformeer
den ziet in de zeventiende
eeuw, dat waren geen flauwe
jongens. De naakten van Ru
bens, Rembrandt, onze hele
cultuur in de zeventiende
eeuw heeft met die vrijheid te
maken. Die bekrompenheid
uit de twintiger en dertiger
jaren heeft meer te maken
met het Victoriaanse tijd
perk dan met het calvi
nisme."
Het rumoer dat hij In de na
dagen van dat Victoriaanse
tijdperk veroorzaakte, is gro
tendeels verstomd. Maar Jan
Wolkers herinnert het zich
nog levendig. „Als Je weet
met hoeveel schandaal ik in
de Nederlandse literatuur te
recht ben gekomen, dat kun
Je Je nu niet meer voorstel
len." HIJ memoreert dat in
1963 in het Noordhollandse
Bergen de gemoederen verhit
raakten, toen hij zijn verhaal
Kunstfruit voorlas.
Nog niet zo lang geleden
maakte hij iets dergelijks
mee, zij het dat toen niet de
erotiek, maar Colijn de steen
des aanstoots vormde. Op
een bijeenkomst in Den Haag
las hij het eerste hoofdstuk
voor uit De walgvogel, zijn
voorlaatste roman, waarin
weinig zachtzinnig met de
vooroorlogse staatsman
wordt omgesprongen.
„Het was niet eens een gere
formeerd publiek. Ik denk
dat gereformeerden dat beter
kunnen waarderen dan veel
anderen. Het waren allemaal
Haagse notabelen. Toen die
zaal half leegliep, kwam in
eens professor Nagel, Char
les, naar me toe. Hij sloeg me
op mijn schouder, en hij zei:
Goed zó. Jongen.".