Zilver en keramiek van
ontroerende schoonheid
Aandacht voor
Zuidafrikaanse
Jichteres Wilma
stockenström
Louis Paul Boon en
de politiearchieven
r:
Trouw/Kwartet 23
door G. Kruis
en zilveren bord van Picasso: „Joueur de flute
i Cavalier"
Twee zeer bijzondere gebeurtenissen op het kunstfront deze
weken: op de tentoonstelling „Franse meesters uit de 19e en
20e eeuw" bij E. J. van Wisselingh en Co, Amsterdam
vormen 19 vrijwel onbekende zilveren borden en evenzoveel
gouden munten naar een ontwerp van Picasso het hoogtepunt
en op 25 en 26 oktober wordt door het Veilinghuis Sotheby
Mak van Waay een grote partij vooral moderne keramiek
geveild uit de overladen depóts van de bekende Delftse
aardewerkfabriek „De Porceleyne Fles"
Om te beginnen met die borden:
weer een geheel onverwacht facet
van Picasso's universele talent.
Nauwelijks iemand wist tot voor
kort van het bestaan van deze stuk
ken af. Toch stammen ze al uit de
jaren vijftig en zestig, toen Picasso
opdracht gaf aan de Franse edel
smid Francois Victor-Hugo ze naar
zijn ontwerp te vervaardigen. Met
de bedoeling ze helemaal voor zich
zelf te houden. Hij voerde dat zo
ver door, dat hij ze nooit uitleende
voor exposities, zelfs niet voor de
grote overzichtstentoonstelling in
Parijs in 1966. ter gelegenheid van
zijn 85-ste verjaardag. En daar was
toch eigenlijk wel een dwarsdoors
nede te zien van alles wat hij tot
dan toe gedaan had.
Alleen zijn allerbeste vrienden heb
ben er ooit nu en dan een vlugge
blik op mogen slaan. Waarschijn
lijk na lang aandringen ging Picas
so toch dopr de knieën dat was in
1967 en gaf hij Victor-Hugo toe
stemming om van ieder bord een
twintigtal te slaan. Maar ook daar
na was Picasso's zilver nooit op
exposities te zien. tot in het begin
van dit jaar toen de borden in Pa
rijs en Londen getoond werden.
Perplex
Geometrisch gelijnd gezicht, diameter: 40 cm.
Zoals ik dat al zo vaak ervaren heb
bij het binnenkomen van een expo
sitie van Picasso's werken: ook hier
sta je weer perplex. De borden met
een doorsnede van zo om en nabij
de veertig centimeter (ze wegen on
geveer 2 kg.) hangen daar te schit
teren tegen een zwarte wand. Als je
er dan zo langsdrentelt kun je je
eigenlijk het egoïsme van de mees
ter. al dat schoons voor zichzelf te
houden, best voorstellen. Al duiken
er nu en dan bekende onderwerpen
op het profiel van Jacqueline is
er zo een toch zie je. voel je, dat
dit alles met een enorm gevoel voor
de mogelijkheden van dit materi
aal. van deze techniek, speciaal
voor dit doel is ontworpen.
Er is verder weinig over te zeggen.
Temeer omdat ook de reprodukties
de uitstekend uitgevoerde catalo
gus, nauwelijks een indruk geven
van die glanzende wereld daar bo
ven bij Wisselingh. Hoe scherp de
foto's ook zijn, 't komt niet over, 't
blijft uiteraard vlak en soms lijkt
een bas-relief een haut-relief Je
krijgt alleen een idee van de ont
werpen. van de „tekening", vaak
zijn het de speelse „visages", ge
zichten, waarmee Picasso zich
meermalen bezig hield, maar ze
zijn toch allemaal weer anders dan
ik ooit van hem zag. Er is ook een
sterke, gestileerde stlerekop. een
bijna gebeeldhouwde vis en enkele
beweeglijke, meer verhalende „rui-
terstukken".
Even zakelijk: de borden kosten
25.000 per stuk en de gouden pen
ningen doorsnede 5 cm, 240 gram
die naar dezelfde ontwerpen zijn
gesmeed, zijn voor zo'n 7.500,— te
verwerven.
Nogmaals, soms kun je aan de
hand van kleurenreprodukties je
wel enigszins een beeld vormen van
bepaalde schilderijen of aquarel
len. Dat's hier dus volkomen onmo
gelijk. „Je moet het zelf gezien heb
ben" is hier geen kreet: het kan, tot
4 november bij E. J. van Wisselingh
en Co, Rokin 78-80 te Amsterdam,
waar in de andere zalen ook nog
een zestiental werken te zien ts van
befaamde Franse kunstenaars
de specialiteit van deze kunsthan
del als Boudin, Buffet. Dufy.
Fantin Latour, Guys, de geadop
teerde Jongklng, Léger. Monticelli
en De Vlaminck.
Zeker ook niet alledaags Is de vel
ling op 25 en 26 oktober door
Sotheby Mak van Waay van een
grote partij keramiek uit de opslag
plaatsen van de Koninklijke
Delftsch Aardewerkfabriek „De
Porceleyne Fles, Anno 1653" te
Delft. Omdat er vele grote monu
mentale stukken bij zijn, zal die
veiling en dat komt hoogst zel
den voor niet gehouden worden
in het veilinghuis te Amsterdam,
maar in de Delftse fabriek.
Even iets over de „Porceleyne
Fles", een instelling, die in de loop
van ruim drie eeuwen en onder
andere namen een interessant ge
bied van kunst, techniek en indu
strie bestreken heeft. De fabriek
werd in 1653 opgericht door David
Anthonisz v. d. Pyet en ze is blijven
doordraaien ook in tijden van zwa
re concurrentie, toen de meer dan
dertig bedrijven die eens In Delft
gevestigd waren, het de een na de
ander opgaven bij gebrek aan be
staansmogelijkheden.
In het midden van de 19e eeuw was
„De Porceleyne Fles" nog de enige
overgebleven fabriek. De strijd om
het bestaan was zeer zwaar en
daarom heeft men wel eens conces
sies moeten doen. Er werden in de
moeilijkste periode zelfs arbeiders
uit Engeland gehaald, die hier het
procédé van het gedrukte decor
Invoerden. Door die manier van
werken raakte het oude métier
Jammer genoeg lange tijd op de
achtergrond.
De 20e eeuw bracht een volkomen
nieuw arbeidsveld, dat niet alleen
Industriële maar ook artistieke per
spectieven opende. Voor het sier-
aardewerk werd er een breed ge
bied ontsloten waarin de modeme
gedachte van de kunstnijverheid
duidelijk tot uitdrukking kon wor
den gebracht.
In die tijd was het vooral de klas
sieke monumentale bouwkera-
miek, vooral Jugendstil ruim
twintig stukken daarvan worden
geveild die dan wel uit het begin
van deze eeuw stammen, maar
waarvoor naar mijn gevoel nog wel
heel wat toepassingsmogelijkhe
den te vinden zullen zijn. Werken
van pioniers als Le Comte, Herm-
sen, Lourijsen en Senf. Dan is er
nog de moderne bouwkeramlek en
stukken van de vaste medewerkers
van de fabriek.
Hoe interessant dat ook allemaal is
ik loop er niet omheen omdat de
stukken uit deze afdeling niet de
moeite van het vermelden waard
zijn, er ls gewoon te veel voor het
werk van de in 1955 gestarte „expe
rimentele afdeling" heb ik sinds de
oprichting en vooral na de eerste
expositie in Boymans een Jaar la
ter, al een zwak gehad. De fabriek
stelde toen een aantal oud-leerlin
gen van de Kunstnijverheidsschool
later van de Rietveld-academie
in de gelegenheid zich verder op
het gebied van de keramiek te ont
wikkelen. Dat ging op een flfty-
fifty-basis: de helft van hun pro-
duktle was voor de fabriek.
Moeilijk
Nu is het een moeilijke opgave om
na dertig eeuwen beoefening van
keramische procédés, toch nog met
iets nieuws, iets origineels te ko
men. Na enkele proefnemingen kon
het team o.l.v. dr. Th. Dobbelmann
beginnen met een engobe-technlek,
omdat hiermee de meest artistieke
resultaten konden worden bereikt
en ook omdat de kunstenaars het Een kijkje in het atelier van de experimentele
beste met deze techniek overweg afdeling van De Porceleyne Fles. Evelyn van
konden. Bij de engobe wordt de
oppervlakte geheel of gedeeltelijk
bedekt met een anders gekleurde
klelsoort. De in deze dekkende laag
gegrifte tekening contrasteert dan
met de kleur van het daaronder
zichtbaar geworden oppervlak.
De mens zoekt steeds naar het
nieuwe, vraagt naar het andere.
Ook de keramist blijft experimen
teren, met velerlei technieken, met
diverse glazuren, met steeds weer
andere materiaalsamenstellingen,
met altijd weer andere vormen. En
de variatie-mogelijkheden blijken
eindeloos.
Veel, laat ik maar zeggen, „gewo
ne" keramiek op deze veiling: pot
ten, schalen, vazen en kommen,
met schitterende glazuren, met
boelend-kleurrijke decoraties,
maar ook „dingen" van klei. plas
tieken, al dan niet abstract, allerlei
fantasierijke objecten en wat al
niet.
Hoe het met de prijzen zal staan, is
niet te voorspellen, maar ik heb het
idee, dat er niet alleen voor de
fervente verzamelaar, maar ook
voor de eenvoudige beginnende
liefhebber wel het een en ander
op deze unieke veiling te halen zal
zijn
Baarda is er aan het werk.
Adriek Westenenk: „Pot met deksel en ingekras
te motieven"
tor Hans Ester
een in Trouw verschenen
saaggesprek met Elisabeth
/"Tbers wees deze dichteres op
it feit, dat in Nederland
*chts bepaalde Zuidafri-
■anse schrijvers vooral
reytenbach en Brink alle
indacht krijgen en anderen
•er het hoofd worden gezien.
it Wilma Stockenström in Neder-
id alleen aan een handjevol letter-
in nde-fanatici bekend is, vindt zijn
len waarschijnlijk in de plaats,
i de poëzie in haar werk inneemt
debuteerde in 1970 met de dicht-
idel „Vir die bysiende leser". In
'3 verscheen de bundel „Spieël
water" en in 1976 „Van vergetel-
en van glans".
Wyk Louw vestigde in 1961 in
boek „Vernuwing in die prosa",
een nieuw tijdperk inluidde, de
gnhdacht op een verschijnsel, dat
alleen voor de Zuidafrikaanse
•erkunde van belang lijkt: poëzie
ft veel meer moeite zich aan een
l niets verplichtende, vrijblijven-
3n opvatting van literatuur te ont
wikken Het proza biedt dikwijls
femeenheden sluiten uitzonderin-
n niet uit een betere toegang
Of de lezer en kan op directere
|ze kritiek uiten.
15
rempels
leesproces, het opbouwen van
jfwereld van het literaire werk ver-
pt bij een roman bijv. soepeler,
vijl poëzie veelal meer drempels
t. die een onderbreking van het
m kunnen markeren Poëzie eist
-4er van de lezer, zijn aandeel in
1 opbouwen van betekenis is gro-
De witte vlakken rondom een
gedicht zijn zijn speelruimte. De in
proza geschoolde lezer is per defini
tie een vlugge lezer, die niet kan
wachten tot hij weet wat er staat.
Het aandeel van de lezer maakte
poëzie kwetsbaar en drukt de opla
gecijfers Met betrekking tot de
Zuidafrikaanse letterkunde lijken in
de belangstelling voor Breyten
Breytenbachs poëzie vooral ook de
persoonlijke omstandigheden van
de dichter een belangrijke rol te
spelen. Wilma Stockenström moet
het daarentegen het is geen ver
wijt aan Breyten uitsluitend van
haar poëzie hebben. Voor die poëzie,
om precies te zijn voor haar laatste
bundel „Van vergetelheid en van
glans" ontving zij dit jaar de Her-
tzogprys van de Suid-Afrikaanse
Akademie van Wetenskap en Kuns,
de hoogste literaire onderscheiding
in Zuid-Afrika.
Opnieuw lezen
Iedere nieuwe lectuur van de ge
dichten uit deze bundel betekent
een verrijking Gaat het om te be
ginnen om de betekenis van afzon
derlijke woorden, om de grove con
touren van een thema (waarbij de
titel van een gedicht een spoor kan
zijn), het vervolg is een stap nader
bij Samenhangen worden geleide
lijk zichtbaar, ook tussen de gedich
ten onderling. Iedere lezer is in eer
ste instantie bijziend en vergroot
dan zijn gezichtsveld. In zekere zin
heeft ook de dichteres een ontwik
keling naar een wijder perspectief
doorgemaakt Kenmerkte zich haar
eerste bundel nog door veel uitslui
tend op het eigen ik betrokken ge
dichten. nu krijgt evenals in de
tweede bundel de werkelijkheid
om het „ik" heen meer belang Die
werkelijkheid is onmiskenbaar
Zuid-Afrika. met al zijn problemati
sche facetten.
Wilma Stockenström
Het traditionele, de gewone waar
neming. de normale rol der dingen
wordt doorkruist. De te verwachten
woordvolgorde wordt in de gedich
ten dikwijls veranderd, om een pa
rallel met de ervaring van de werke
lijkheid bewust te maken. De vorm
blijft daarbij dienstbaar aan het
overdragen van betekenis, de com
municatie met de lezer wordt nauw
gezet in het oog gehouden
Onvrede
Wilma Stockenström laat vertrouw
de elementen uit de werkelijkheid
opnieuw zien. Haar waarneming ver
zet zich tegen automatismen, zij ver
ruilt het vertrouwde zien voor een
kijken op afstand soms in het
felle licht van het absolute om
daardoor weer een juist, nieuw per
spectief op de dingen te krijgen Zo
uit zij ook haar onvrede met de
realiteit van Zuid-Afrika (bijv in
„Durban by night") Zo verkrijgt zij
het juiste zicht op de mens daar
wellicht ook elders wiens aan
dacht en ongeïnteresseerdheid over
eenkomen met opgaan in het heden
en veronachtzaming van het verle
den. In vergetelheid raken van men
sen en dingen, waarneming, die we
zenlijke dingen over het hoofd ziet.
hier liggen de gevoelszenuwen van
deze dichteres Niet in de laatste
plaats proberen de woorden „verge
telheid" en „glans" de visie op het
eigen dichterschap te omschrijven
(vooral in „Glansspreeubeken-
tenis").
De indruk ontstaat, dat Wilma Stoc
kenström de beheerste vorm. die
hier afstand en verantwoordelijk
heid impliceert, nodig heeft om haar
gevoelens onder woorden te bren
gen „Spieël van water" en „Van
vergetelheid en van glans" zijn bei
de uitgegeven door uitgeverij Hu-
man 6i Rousseau te Kaapstad en
kunnen via de boekhandel in Neder
land besteld worden.
door T. van Deel
In 1971 kwam Louis Paul Boon met een overrompelende studie van de negentiende-
eeuwse arbeidersbeweging in het industriestadje Aalst. Al zijn kennis van en inzicht in die roerige
tijd legde hij in de mond van de jounalist Pieter Daens - naar wie hij het boek dan ook noemde
Deze Pieter was de broer van Adolf
Daens, die als priester en volksverte
genwoordiger een invloedrijk voor
vechter was van een christelijk-soci-
ale beweging, het „Daensisme" ge
naamd. Pieter Daens overziet het
tijdsgebeuren, en plaatst de kleine
voorvallen van de dag in ruimer,
politiek perspectief. De studieuze
historische roman die „Pieter
Daens" hierdoor geworden is. doet
vooral recht aan deze ingewikkelde
sociale en pollUeke relaties
Vorig jaar boog Boon zich wederom
over het Aalsterse verleden. Hij
schreef „De Zwarte Hand", dat al
veel minder dan „Pieter Daens" een
romap genoemd kan worden, veeleer
moet heten een historische studie
verricht door een romancier. Boons
bronnen waren de gemeente- en poli-
tie-archieven (met name de uiterst
gedetailleerde verslagen van onder
commissaris Dabbers) en zijn recon
structie van een anarchistische be
weging tegen het eind van de eeuw
bestaat dan ook vooral uit een zinvol
aaneenrijgen van criminele gebeur
tenissen.
Er is nauwelijks sprake van dat de
strafbare feiten waar het in „De
Zwarte Hand" van wemelt, geplaatst
worden in de politieke en sociale
context van die tijd. hoogstens sug
gereert Boon zulke verbanden.
Slechts een enkele maal stelt hij met
zoveel woorden vast dat ledereen
„uit deze toen rotverdoemde stad"
slachtoffer is geweest van een „al te
vroege en al te onverantwoorde in
dustrialisatie"
„De Zwarte Hand" mist dus een di
mensie van „Pieter Daens" Boons
nieuwste boek „Het jaar 1901"
miste zo doorgeredeneerd weer een
dimensie van „De Zwarte Hand".
Waar in dat boek de gewelddaden,
hoe weinig opgehelderd ze door
gaans ook werden, nog in een
doelbewustarrangement voorkwa
men en enerzijds de „saipenleving
van arme schurken en sociaal mis-
deelden" doorlichtten, anderzijds
een vage poliUek-maatschappeliJke
beweging voelbaar maakten, laat
Boon in dit nieuwe boek de feiten
kaderloos voor zichzelf spreken Hij
koos het eerste Jaar van de twintig
ste eeuw. hij koos het stadje Aalst,
hij las in de politie-archieven van dat
Jaar, en noteerde in korte „verhalen"
verkrachtingen, diefstallen, dron-
kenschappen. vechtpartijen, kortom
heel de beroerde dagelijksheid van
toen, zoals die de politie ter ore
kwam. Zijn eerste verhaal speelt op
nieuwjaarsmorgen, zijn laatste op
oudejaarsnacht daartussen vol
trekt zich. chronologisch, de Aalster-
se ellende van 1901
Het kleine bestaan
De gang van „Pieter Daens". naar
„De Zwarte Hand", naar „Het jaar
1901" is er een van groot naar klein,
van geheel naar deel. van verband
naar losse draad Wel beweert Boon
in zijn voorwoord bij „Het jaar 1901"
dat hij zijn boek niet heeft geschre
ven „om dit kleine volk te belagen,
doch om aan te tonen hoe armoe en
miserie, tegenover nietsontziende in
dustrialisatie. overal ter wereld de
mensen verbeesten moet." Deze
boodschap is nu echter impliciet ge
bleven. -
Er valt over te twisten welke aanpak
de meest doeltreffende is. Boon
heeft drie verschillende boeken ge
schreven, dat staat vast. In zijn laat
ste boek zijn we verrassend dicht
genaderd bij het werkelijke Aalster-
se leven, zoals dat onbeoordeeld en
zonder groot verband zich van dag
tót dag afspeelde „Hoofdzaak",
schrijft Boon dan ook, „is het kleine
bestaan op de drempel onzer teveel
geroemde twintigste eeuw vast te
leggen". Het kleine bestaan, zonder
meer.
Op mij hebben Boons „verhalen"
nogal indruk gemaakt. Ongetwijfeld
zijn ze hoewel telkens anders ook
telkens hetzelfde. Het maakt ten
slotte niet veel meer uit wie er met
wiens „muis" gespeeld heeft, bij wie
het huisraad is stukgeslagen, wie er
zelfmoord heeft gepleegd, wie er in
dronkenschap iets heeft gedaan
waar hij zich niets meer van herin
nert. Er blijken uit deze histories
patronen van menselijke omgang
die niet tot het jaar 1901 beperkt
blijven. Het feit dat alles zo onge
ïnterpreteerd wordt gelaten, ver
groot naar mijn gevoel de kans op
veralgemening.
Uit een paar kritieken heb ik opge
maakt dat „Het jaar 1901" verschil
lend beoordeeld wordt. Men kan het
inderdaad beschouwen als een
restje van Boons studie voor „De
Zwarte Hand", als een weinig in
drukwekkende jaarkrant, waaraan
de meesterhand van de arrangeren
de auteur ontbreekt. Typisch zo'n
Boon-boek dat „ertussendoor" ver
schijnt. Ik meen dat deze visie de
eigen kwaliteiten van „Het Jaar
1901" geen recht doet.
Literair?
Maar is het boek nog literatuur?
Kees Fens viel het tegen. Hij vpnd
dat er te weinig met de stof was
gedaan en dat de taal waarmee
Boon au fond op elkaar gelijkende
voorvallen beschrijft ook in literair
opzicht grijs is. Zelf snijdt Boon dit
probleem aan in zijn voorwoord:
„Mocht dit werk ook nog literaire
waarde bezitten, dan komt deze
toch maar op de laatste plaats."
Fens heeft vanuit zijn visie zeker
gelijk, maar ik denk dat Nuis een
passender lezer van het boek is ge
weest. Nuis geeft vooral blijk van
sociologische belangstelling en door
die bril gelezen valt er aan „Het jaar
1901" heel wat te beleven
Hoe evenwel precies de verhouding
is tussen de gegevens uit het politie
archief en Boons eigen tekst die
bepaald niet van romantiserende
procédés verstoken is hoe dus de
verhouding tussen fictie en non-fic
tie in feite is. laat Boon in het mid
den 8oms citeert hij nadrukkelijk,
maar meestal volgt hij, in de laco
nieke toon van de voorvallen uit „De
Zwarte Hand", op zijn manier de
verslagen: „Vrijdag 19 mei mocht
een uitzonderlijk mooie dag ge
noemd. Zo mooi zelfs, dat het
twaalfjarig meisje Belle Kiek zich
niet langs de gewone weg naar
school begaf, doch een ommetje
door de weiden liep." Dat is het
begin van een dag uit wat ik tóch
maar Boons Jaar 1901 noem.
Louis Paul Boon. Hel jaar 1901. Ver
halen naar de politiearchieven der
stad Aalst. Amsterdam, De Arbei
derspers, 1977. 232-blz. 24,50.