De varianten zijn eindeloos Muziek voor Joe Albany reden om te willen leven Roman over een chaos Chr. J. van Geel als beeldend kunstenaar r' l ar gen t 2gef; T VRIJDAG 9 SEPTEMBER 1977 KUNST Sl(( 3.V. -Ro] iterl de terei Moor T. van Deel jichten èn tekenen dat is geen igewone combinatie van werk- amheden. Galerie Nouvelles JJmages in Den Haag had onlangs ii og een expositie onder de titel «Dichtende schilders, Schllderen- P°r!|e dichters", met onder meer Wil- nn Hussem, Armando en Luce- jert. In de catalogus was zowel jldend als poëtisch werk van de 'kunstenaar opgenomen en het viel op hoe moeilijk het is verband leggen tussen beide uitingen, idbant taal is iets anders dan verf. Chry£ iok DOSil rgai s een I heef? leem idt hapi Bilt, mei Is sul trdai ctie ;ur v< rad, s te c< in Chr. J. van Geel (1917-1974), publiceerde Spinroc en andere verzen (1958), Uit de hoge boom geschreven (1967), Kraaien tel len tot vier (1970: tekst G. Brands, tekenin gen Chr. J. van Geel), Het zinrijk (1971), Enkele gedichten (1973). Posthuum ver scheen Vluchtige verhuizing (1976). Beel dend werk verspreid in o.m. Hollands Maandblad, Barbarber, De Rivisor, Tira de. Een speciaal nummer aan hem met, veel tekeningen wijdde het tijdschrift Raam, no. 102. w&ls de tweezijdige aanleg omstandiger ipèetoond en van commentaar voorzien rordt. wat het geval is in „Zet het blauw ian de zee een boekje over Willem lussem (Bert Bakker, 1977), dan gaat er ityel iets d^gen van een relatie. foor het werk van de dichter-schilder :hr. J. van Geel is die mogelijkheid nu ok geschapen. Gelijktijdig met een ten- oonstelling van zijn beeldend werk in et Kunstenaarscentrum te Bergen LH.) verscheen bij Meulenhoff een door lly de Waard samengesteld boek over In nogal onbekende, beeldende produk- ie, onder de titel „De ene kunst leeft ooit zonder de andere, althans bij mij". Surrealist Pie wat wil zeggen over gedichten en ekeningen beide, moet over termen en en conceptie beschikken, waarmee bei- e kunstgebieden beschreven kunnen norden. Voor Van Geel heeft J. P. Guépin ioor zo'n entree gezorgd. Hij gaat in zijn lijdrage „Van Geel als surrealist" in op iet vroegste beeldende werk van Van "teel. Dat blijkt sterk onder invloed van iet surrealisme ontstaan te zijn. Het lek bevat een twaalftal uiterst curieuze ito's van E. van Moerkerken van ijecten van Van Geel. Er is een veilig- lidsspeld bij, die André Breton „remar- quable" vond. Het topstuk uit die perio de moet „Jeunesse d'un narcisse" ge weest zijn, getuige de foto: een kunst boom met narcissen, lepeltjes, geplaatst in een po, op een spiegel, en brekend door een kinderstoel. Guépin maakt duidelijk dat Van Geel, onder invloed van Du Perron, het surrea lisme op een meer rationale manier op vatte, waarbij geen oeverloze woorden stroom of artistieke roes te pas kwam. In feite blijkt Van Geel al voor de oorlog dóór de poëzie (en de beeldende kunst) van Vijftig te zijn heengegaan. In brieven, waarvan fragmenten in het boek staan afgedrukt, bleef Van geel ook veel later zichzelf in verband brengen met het surrealisme. Aan Jan Hanlo schrijft hij in 1960: „Het surrealisme is geen kunstschool, het is een menselijke staat, een mentaliteit". Hij beweert dan oog gekregen te hebben „voor het 'ver borgen' surréalisme, het valt bijna samen met wat je 'de zenuwen in de kunst' kan noemen". Van Geel doelt hier op een instelling, een mentaliteit, die hem zijn hele leven, traceerbaar in beide kunsten, is bijgebleven: een open oog voor beteke nissen, een verdiepen in mogelijkheden. Vogeltjes Zijn surrealisme komt dan ook, globaal gezegd, op de overtuiging neer dat alles wat wij maken of het nu een tekening of een gedicht is méér uitdrukt dan wij weten. De contemplatie over mogelijke' betekenissen neemt in Van Geels leven een belangrijke plaats in. In het beelden de werk zelfs opvallend zichtbaar. Zijn haast monomane beperking tot vogelt jes, interieuren en gevonden voorwerpen bewijst dat. Hij schreef mij eens: „de varianten zijn eindeloos". Dat is waar, alleen: wie niet tien, maar duizenden vogeltjes tekent heeft er allicht meer van begrepen. De Bergense tentoonstelling wil een zo volledig mogelijk beeld geven van Van Geels beeldende activiteiten. De foto's van Van Moerkerken hangen er, een keus uit de tentoonstelling in 1961 in het Am sterdamse Stedelijk Museum, een keus uit die in Galerie Balans in 1972 en een keus uit het werk van daarna. Het is merkwaardig dat Van Geel op steeds kleiner formaat is gaan werken. Waren de vogels uit het Stedelijk nog op een flink stuk papier en uit de kluiten gewassen, in later tijd werd de correspon- dentiekaart Van Geels laboratorium ruimte bij uitstek. En die werd in steeds beperktere zin benut. Het is alsof daar mee uitgedrukt wordt wat Van Geel aan Hanlo schreef over „het leven" „Alleen 'verdiept', microscopisch heb ik er vat op". Velpon Over de techniek zou in dit verband heel wat te zeggen zijn. Soms vormt een ge vonden stukje hout, opgeplakt, de kern van een dier. dat eromheen ontstaat. Dikwijls glanst er iets in het binnenste van een Van Geels vogel: dat is dan velpon Van Geel smeerde het uit op het papier en liet zich min of meer leiden door de aldus ontstane vorm Zijn pen Ondervond weerstand. Het interessante van deze techniek is dat veel vogels een binnenste krijgen: velpon, een stuk hout, een opgeplakte veer, een gedroogd blad, e.d. Van Geel gaf ze een identiteit mee. Daardoor verveelt zijn werk nooit De interieurtjes (tafel. lampekap en twee stoelen) zijn net als de vogels variaties op een thema. In al hun kleurigheid en vaak verkleurdheld door het bluswater (Van Geels huis brandde af in 1972, waar door veel werk is verloren gegaan) —zijn de interieurtjes waarschijnlijk het meest innemend. Geheel in overeenstemming met zijn sur realistische objecten van voor de oorlog, plakte Van Geel in later tijd bijzonder gewone dingen (een moer. een aantal lucifers, een elektriciteitsdraadje) op Cor- respondentiekaarten. Hij noemde ze „dikdoeners". Ze gaan erg ver in hun soort In het boek „De ene kunst leeft nooit zonder de andere" gaan G. Brands en Micky Piller op deze dikdoeners uitvoeri ger in. Ook Nico Scheepmakers artikel „De ene kunst leeft nooit zonder de ande re" gaan- G. Brands en Micky Piller op deze dikdoeners uitvoeriger in. Ook Nico Scheepmakers artikel „De twijfel of een door Rubens opgeraapte spijker wel een Rubens is" vertelt er iets over Naast een massa afbeeldingeh. bevat het boek nog artikelen van Hillenius, Térèse Cornips, Emmens, en Goudsblom, voorts brieffragmenten en een bibliografie. De tentoonstelling in Bergen duurt tot 22 september Daarna verhuist hij naar de Rijksacademie in Amsterdam. Volgend jaar zal hij te zien zijn in het Schiedamse Stedelijk Museum. CHR J. VAN GEEL De ene kunst leeft nooit zonder de andere, althans bij mij. Meulenhoff Amsterdam. 1977 96 blz 19.50 """■loor Rud Niemans prod b n vou t. n select groepje pianisten behoor- tot de bebop-elite van de jaren '50, waarin de altsaxofonist Char- Parker leiding gaf aan ingrijpen- jazz-ontwikkelingen. Naast een id Powell, John Lewis, Duke Jor- n speelden ook 3 blankemusici in rd's combo's, erkend en geaccep- terd in de nauwe kring van zwarte •vernieuwers: de pianisten Al jaar, iteit< ad gdaig, Dod Marmarosa nog tijdsbe- kunntendig door hun met Bird gemaakte ten v >laatopnamen, hetzelfde gold niet spoeld oor Albany eens door het altgenie deze (bestempeld als zijn 2e favoriete pia- belfct —na Bud Powell. Het prikkelde Ier fantasie, dat Albany jarenlang J in een dichte mist scheen opge- eer deft. Aan Parker's „slapie" herinner- beha niets dan wat schimmige foto's in Vargeelde periodieken, wat akkoor- er eenn in een 5-tal stukken uit Allad- path-sessions van Lester Young. In de de betyekendste boeken over Bird wordt dbany slechts en passant genoemd, Ross Russell's „Bird lives!" dan g als de man, die na een onbeteke- lelijk Ind geschil met de altist in Los icadentgeles' Finale Club in maart 1946 en „daar sindsdien een ge- or bertonte van scheen te maken". Joe eigeiwany werd een levende legende, Als ar kon ook een interview met nstellf wn Beat's Ira Gitier in oktober n de zJ63 toen de pianist bij Mingus wege er even in New York opdook ligen ii :ts aan veranderen. Integendeel: e verdween spoedig nadien wede- n uit het nieuws. p) - ntein van yers Nede t een g r ome n verki fimyimmige interval redenen werden gaandeweg dui- lijker. Met name in de jaren '50 orworstelde Albany veel persoon ellende door gestrande huwelij- verslaving aan hard drugs, in rangenissen en inrichtingen met •buiten) bitter weinig, bevrij- werk. Na die grimmige interval vele jaren mag het een puur -ï wonder heten, dat de zachtmoedige, hypergevoelige Albany die sinistere reeks frustrerende, traumatische er varingen wist te overleven. Eind 1971 zond hij de Britse journa list Mark Gardner wat eigengemaak te tapes, kwam een goed jaar later, met wat geleend geld naar Europa, als een ziek man, die steun zocht en vond bij Britse, Deense en Neder landse jazzvrienden: Han Reiziger, „Mike" de Ruyter, Anita Schoonho ven. Er werd een Europees tournee- tje gerealiseerd, waarbij hij o.m. in Laren (1974), in het BIM-Huis en in het Concertgebouw (met Dexter Gordon en Red Rodney) te horen was. Voor het Deense Steeple-chase- label maakte hij o.m. met bassist Niels H. Pedersen enkele duo-LP's. Tenslotte streek hij in Amsterdam neer, waar hij op de Heerengracht bij zijn vriendin Lily een stukje mense lijk geluk probeert te hervinden. Op hun stille bovenetage begroet hij me (Hi, Rudy") als een oude kennis. Al bany, nu 53 jaar oud, blij met de herleefde interesse, praat in afgebro ken zinnen, over voorbije jaren, over nu, zijn muziek. New York, New York „Ik ben geboren in Atlantic City. M'n vader was 'n Italiaan, hij zat in de bruggenbouw. Hij gaf me 'n accorb- deon, knoppen. Dat heb ik geweten. Toen ik de highschool piano ging spelen, had m'n rechterhand wat techniek, maar m'n linker kon niks." de familie pendelde enige keren tus sen de Oostkust en Californië. Alba ny leerde de jazzscene van LA ken nen, „Prez", Art Tatum. „Lester leer de me de ,brug' vanSweet Lorraine', 'k speelde alles op gehoor". In New York speelde hij, inmiddels getrouwd maar nog minderjarig met Max Kaminsky dixieland in de Villa- ge. Zijn vader stak er persoonlijk een stokje voor. New York? Niks, New York! Albany speelde vervolgens in de orkesten van Benny Carter (met M. Roach en J. J. Johnson) en Geor- Joe Albany gie Auld. De Auld-band brak op in St. Louis, er was geen geld meer. Albany wist met een college New York te bereiken. „We sliepen in parken, subwayporta- len. Daar, in de 52e Straat ontmoette ik Parker voor het eerst. Ging ge woon naar 'm toe, stelde me voor." De invloeden van Lester, Basie en Tatum maakten plaats voor Bird, de geniale, ,,'t Was zó mooi, wat-ie speelde. Hij was bezeten, nee geze gend, da's 'n beter woord". „Ik speel de eens per week met Bird en drum mer Stan Levey in de „Spotlite". Wie was ik?" Albany, eenmaal terug in LA, meld de zich weer bij Parker, toen deze met Miles Davis in de „Finale Club" kwam spelen, aan de weinig bebop- gezinde Westcoast. Hij zucht, woelt diep de handen door het krullerige haar. „Tja, die ruzie Misverstan den, ach, in wezen was mijn gebrek aan muzikale ervaring de oorzaak". Albany mist prompt een bijdrage aan een aantal historische Dial-op- namen, Marmarosa was zijn ver vanger. „Bird kwam toen met een mentale inzinking in het Camarillo-hosipi- taal terecht, ik trouwen, 4 maanden later ook, ze grepen me wegens drugbezit. Bird zag me, gaf me geld, chocola, sigaretten. Ik was zo stom daar weg te lopen, hup een schut ting over en dat was dat." Pas ln New York zag Albany Parker terug. Geruime tijd trokken beiden inten sief met elkaar op. Het gespannen milieu, waarin beiden beroepshalve verkeerden, haalde krachtig naar beiden uit. Albany: „Pff, ja heroïne is een killer. Je wordt uitgedaagd, wil uit nieuwsgierigheid wat probe ren. Ik raakte verslaafd, zonder het te beseffen. Met mijn middle class- komaf was ik niet opgewassen tegen die hippe Newyorkers. Je wilde er bij blijven horen, m'n gebrek aan tech niek compenseren. Het zat goed fout en 't kostte me jaren om daar achter te komen." Stilte. In 1957 maakte Albany met tenor Wame Marsh en kele proeftapes, die door Riverside later onder zijn naam werden uitge bracht. Zo liet de „legende" weer iets van zich horen." Bassist Whit- lock zat daar bij, enorme muzikant. Ook al dood." Joe's persoonlijke problemen bleven. Lily zegt fel „Zo'n man als Joe hebben ze jaren ontstolen." Joe: „Ja, ik onderging wel kuren, zoals alcoholisten die 'krijgen. Nou, dat werkt dan niet." Keerpunt Europa „Mijn moeder God, zegene haar, ze voedt nu mijn dochter op gaf me een brief van die Brit, Gardner. Ik dacht, Joe, het wordt tijd de bakens te verzetten, anders hoeft het niet meer." Europa 1973 werd een keerpunt. Albany, alweer ruim twee jaar Amsterdammer, studeert hard, krijgt weer wat geloof in zich zelf. „Ik maak vorderingen, dat kun je hore.n" Hij maakte in november 1976 in Parijs voor het Musica-label van Alain Boucanus de solo-lp „This is for friends", waarin zijn affinitiet met Tatum doorklinkt. Hij gaat aan de piano zitten, speelt „Embraceable you". Schouder-du wend la Monk graven zijn handen zich in de toetsen. Hij zegt: „Martin van Duynhoven (de drummer) zei me eens: je moet hebben geleden, om goeie muziek te kunnen maken. Nou ik heb mijn schuld betaald. Géén idylle, hoor, maar toch heb ik, geloof ik, nog geluk gehad. Muziek is mijn reden om te willen leven." In juni j.l. was hij weer even aan Amerika's westkust. Met toestem ming van Musica nam de Japanse producer Tosh Taenaka een nieuwe solo-lp met hem op, die „The Albany Touch" gaat heten. Hij hoopt op een trio-plaat met Kenny Clarke (drums) en Pierre Michelot (bas). „Vorig jaar speelde ik op het Bor deaux-festival, dit jaar weer, hoop ik." Uniek Amsterdam Albany acht de Nederlandse Jazz scene de progressiefste van Europa. Zijn eigen appreciatie-vermogen strekt zich uit tot John Coltrane. Alhoewel: „Ik waardeer de instru- ment-beheersing van die jongeren, zoals een Don Pullen en die Antho ny Braxton. Maar ik heb zelf toch het gevoel dat met Birds muziek niet alles gedaan is. Hij kijkt me wat droevig aan. „Werk, genoeg werk is nog het probleem. Ik werd lid van de BIM, sloot me aan bij de BUMA, nu de „gigs" nog." „Joe heeft geen ellebogen," zegt Lily. „Weer zo'n uitdrukking" lacht hij. „Maar Holland is prima en Amster dam, oh boy, da's toch uniek. Als ik hier een stukje om loop, is m'n rot- humeur meteen verdwenen". Jazz musici, aldus ook Albany, zijn reizi gers van nature. „En ze hebben een band met het boven-natuurlijke. Bird had dat heel sterk. „Als ik speel, voel ik dat ik door iets gehol pen word." Pas in de kleine uren sta ik weer op de gracht. Na wijlen Don Byas en Ben Webster c.s. is nu een pianist die ooit Bird speelde, onder handbe reik. Joe Albany, geen legende meer, maar vlees-geworden werkelijkheid, voor wie maar naar hem luisteren wil. 1 Mail v en mei politii van e< ebrachj Bral dwesti él tvangi t level tider eneilai bekei J acki( inl loor J. van Doorne tijd is voorbij, dat je een boek kon ipreken door te trachten aan te tonen, it het boek goed of slecht geschreven 'as. Je kon daar dan enkele voorbeelden in toevoegen van goed of slecht taalge- ik. Dan kon je zeggen, dat het boek in ft en dat niilieu speelde en dat het voor ;n bepaald publiek bedoeld was. n 400 deze ren horen huis k °P zij o' et mil i zich al vrij K kosti ;er wi e keus oon v de vi pen. 'e moderne roman vereist echter een eel andere aanpak. Hierbij moet wel angetekend worden dat er nog altijd )mans geschreven worden die niet meer Enen mag óók zeggen: niet minder) dan £n boeiende geschiedenis zijn. Gelukkig ïaar dat zulke boeken nog geschreven 'orden. nder moderne roman versta ik hier ech- :r de roman die zich bezig houdt met de ïoderne problematiek van het bestaan. bedoel dan de problematiek die zich oordoet, als wij gaan vragen naar de ^ond van ons bestaan, naar oorsprong doel van het leven. De literatuur is wel let het voornaamste slagveld van de orlog der geestelijke tegenstellingen, aar toch wel een belangrijk. Soms wor- n er achtergrond-gevechten gevoerd en ims blijkt plotseling dat er voorhoede- ihermutselingen bezig zijn. Literaire ritiek kan daarom niet alleen maar lechts technisch-taalkundig zijn. 'at geldt zeker ook voor het bespreken Maar zo simpel als het voor een door een van een boek als „De buitenstaander" van Régis Debray. Veroordeeld Mijn lezers zullen de naam kennen. De auteur is een tijdlang in het nieuws ge weest. Deze in 1940 geboren Fransman, een intellectueel, voortkomende uit een zeer gegoed gezin, is in de jaren zestig naar Zuid-Amerika gegaan en heeft zich daar ingezet voor revolutie en democra tie. Hij werd door een'^oliviaans militair gerechtshof ter dood veroordeeld, en werd door persoonlijk toedoen van de toenmalige president van Frankrijk Charles de Gaulle, na vier jaar gevangen schap aan Frankrijk uitgeleverd. Over zijn ervaringen heeft hij een roman geschreven, die ik hier inleid. Het boek wil niet een verslag zijn, maar een ver haal. De auteur laat het spelen in een niet nader genoemde staat, een staat die veel op Venezuela lijkt. Het is een chaotische wereld, waarheen de schrijver ons meeneemt. Het is de wereld van geheel Zuid-Amerika. De hoofdpersoon van de roman is een Zwit ser van netten huize, die gedreven door ideologische motieven, naar Zuid-Ameri ka gaat om daar revolutie en democratie te dienen. Hij is niet wat wij een salon communist noemen, nee, hij wil zich echt inzetten voor de goede zaak en doet dan dan ook. De omslag van het boek. ideologie bevlogene Europeaan scheen te zijn, was de wereld die hij intrad, zeker niet. Het lijkt zo eenvoudig: vecht voor vrij heid, gelijkheid en broederschap. Maar de hoofdpersoon. Frank geheten, vond er een volstrekt ondoorzichtige samenle ving, die daarenboven geheel anders was (en is) dan de Europese. Er was allereerst een regering van militairen, dan was er een Volksfront, de „officiële" bevrijdings organisatie. Daarnaast waren er de com munisten, de anarchisten en de stads- guerrilla. De opstandige groepen zijn het met elkaar oneens wat de te voeren tac tiek betreft. Frank raakt daartussen. Moeilijk Ik moet zeggen dat het boek een beetje moeilijk te lezen is. Het is, voor mij althans, enigszins verward. Maar er staan zulke prachtige stukken beschrijvings kunst in, dat ik het toch geboeid, ja, zeer geboeid gelezen heb. De auteur laat zijn lezers allereerst een afgrond van ellende zien: de geweldig- grote armoe-wijken die zich gevórmd hebben rondom de luxueuze kern van de hoofdstad van het land. Onvoorstelbaar leed wordt daar geleden. Daarnaast neemt hij zijn lezers mee naar gevechten van de stadsguerrilla en later beschrijft hij op buitengewoon suggestie ve wijze een tocht door het oerwoud. Er moet een wapentransport worden opge haald, dat door een schatrijke gewetenlo ze wapenhandelaar gedropt is op een strand. De smerige rol van de internationale wa penhandel wordt aan de kaak gesteld. Je maakt in het boek besprekingen mee van illegalen, die het onderling volstrekt on eens zijn. Je ondergaat als lezer de ver lammende invloed van het moordende klimaat en je beseft, dat de revolutie in Zuid-Amerika voorlopig nog een hopelo ze zaak is. De kapitalistische en militaire krachten zijn nog veel te sterk. Maar tegelijkertijd voel je dat het toch niet lang meer duren zal, of heel de constella tie zal in een afgrijselijk bloedbad uit monden. De figuur Frank raakt gedeillusioneerd. Hij kan als Europeaan de rechte weg tussen al de kuiperijen niet vinden. Het schijnt hem toe dat de revolutionairen op volstrekt dilettantische wijze de revolu tie voorbereiden. Tevens schijnt het hem toe, dat zij het doel allang uit het oog verloren hebben. De revolutie is een doel op zichzelf geworden. De roman ls tevens een liefdesgeschiede nis. Frank wordt minnaar van een heel mooi meisje, dat een vrij hoge plaats in een revolutionaire beweging bekleedt. Hij heeft haar ongecompliceerd lief. Maar het meisje'heeft hem slechts aan vaard omdat zij haar seksuele lusten bevredigen moet. Haar werkelijke gelief de is de revolutie, wat zij daar dan ook onder verstaan moge. Deze relatie wordt in het boek scherp belicht. Ook in deze verhouding blijft Frank een buitenstaander. Alternatief Een goede roman heeft vele facetten. Zo ook deze roman. Hij geeft een alleszins aanvaardbaar beeld van de revolutionai re krachten in Zuid-Amerika. En dat is geen wonder, want de auteur heeft letter lijk met gevaar van eigen leven in dat werelddeel geleefd en gestreden. Hij is er met moeite uit gered. Maar dat is het nu juist. De auteur is door middel van de Gaulle uit de ellende gehaald. Maar de anderen, de revolutionairen die daar in dat werelddeel vechten, hebben geen achtergrond, geen enkele mogelijkheid tot behoud. En dat is wat mij zo ver schrikkelijk benauwt. Je schrijft een arti kel over het boek „De Buitenstaander" en Je doet dat in een volstrekt veilige kamer. Wie ben Je eigenlijk? Ben je wel solidair met de mensen die in Zuid-Ame rika strijden? En hoe moet Je solidair zijn? De roman geefc hierop geen antwoord. En ik weet ook geen antwoord. Wat mij wel degelijk duidelijk ls geworden door deze roman, geschreven door een man die gevochten heeft in Zuid-Amerika, is dat het evangelie van Christus een alterna tief ls, dat nauwelijks aan bod komt, en tevens, dat dit alternatief het enige is dat de wereld redden kan. Aan de gelovigen in Christus de op dracht, zo snel als mogelijk dat alterna tief gestalte te geven in een maatschap pijleer en een staatsleer die aan de ge rechtigheid ruimte geven zal. En ook de daad. Anders zal het Marxisme de wereld veranderen in een woestijn. Régis Debray: „De Buitenstaander". Bij A, W. Bruna Zoon te Utrecht en Ant werpen. Oorspronkelijke titel: „L'Indésl- rable". Vertaald door Benjo Maso. Paper back. Aantal pagina's 239. Prijs 22.90.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 19