I De onbekendheid van het bekende De alternatieve film Twee debuten, of waarom Raster zwijgt over Gerrit Krol Paul Delvaux 80 jaar ZATERDAG 3 SEPTEMBER 1977 BINNENLAND Trouw/Kwartet 21 X door G. Kruis Paul Delvaux: door T. van Deel .Hebt u ooit de 'Messiah' van C. C. Krijgelmans gelezen? Nee? Hebt u er ooit van gehoord dan? Welnu, dan bent u een mooi voorbeeld van de stelling dat er de afgelopen ja ren 'een onverhulde vercommerci alisering van de literatuur' valt waar te nemen. Althans volgens Antony Mertens, collega-recensent van De Groene. Hij beweert zelfs dat deze onbekendheid met Krij gelmans' 'Messiah' kan worden be schouwd als 'een testimonium pau- pertatis voor het literaire klimaat van nu.' Wat is er mis met ons, dat wij u en ilc die 'Messiah' uit 1961 nooit gelezen hebben? Zijn we niet goed voorgelicht? Inderdaad, destijds is er nauwelijks over Krijgelmans geschreven, maar niet al leen daarom volgens Mertens is de tekst in het vergeetboek geraakt: 'In een literair klimaat waarin lezers zich nog steeds comfortabel willen nestelen in het vertrouwde verhaal, doet ook nu nog een tekst als de 'Messiah' een beroep op de 'nieuwe lezer': de tekst verzet zich im mers tegen een vluchtige consumptie. Nog steeds is de 'Messiah' een weerbarsti ge tekst, die woord voor woord gelezen moet worden. Het leesproces, voorzover dat lineair verloopt, wordt voortdurend geschokt door snelle perspeclefwisselin- gen, verrassende montages, onverwachte associaties.' Kortom, de 'Messiah' is, wat het tweede nummer van het tijdschrift Raster waaruit ik Mertens citeer 'ander proza' noemt. Het is uit Mertens' woorden wel duidelijk hoezeer hij»het ons kwalijk neemt dat wij geen oog hebben voor dit andere proza: wij willen ons 'nog steeds' 'komfortabel' 'nestelen' in 'het vertrouw de verhaal.' We moeten nieuwe lezers worden, zeg maar gerust: nieuwe men sen. Onze ogen moeten geopend opdat ze zien. Zoals ik al schreef, doet Mertens in De Groene van vorige week een poging die 'onverhulde verkommercialisering van de literatuur' aan te tonen. Zijn beschou wing vat ik op als een nadere uitwerking van enige alinea's over deze kwestie in het 'Gesprek over Nederlands proza en avant-garde' waarmee Raster 2 opent. De 'verkommercialisering' zou zichtbaar zijn in het beleid der uitgeverijen, de toe stand van de distributie, en in de literaire •kritiek: 'De atmosfeer, van anthintellek- tualisme in Nederland verstopt de mees te kanalen: allerwege is er een weigering om verschijnselen in een verband te zien, iets moet onmiddellijk duidelijk, attrak- tief, verkoopbaar zijn, waarvoor het aan een aantal stringente eisen van amuse ment en gemakzucht moet voldoen, of het wordt onmiddellijk, zonder enig argu ment, terzijde geschoven.' Aldus Raster. Mertens licht dat in De Groene uitvoerig toe aan de hand van de ontvangst van debuten. Volgens hem doet de literaire kritiek slaafs mee aan de trend en prijst zij in het kielzog van advertenties de nieuwe waar mateloos aan. Hij relati veert de lofprijzingen die al te vluchtig en gewillig tot stand zouden zijn gekomen op Hotz, Meijsing, Matsier, De Jong. Kel- lendonk en anderen. Marcus A. Heeresma men. Wat zou er mankeren aan die man? Hij voldoet in alle opzichten aan de type ring van 'ander proza', het leesproces wordt 'voortdurend geschokt door snelle perspektiefwisselingen, verrassende montages, onverwachte associaties.' En toch niet goed genoeg, niet anders ge noeg voor Raster? Het zal wel zo zijn dat Krol niet mee mag doen omdat hij in zijn werk niet krachtdadig de 'kunst als insti tuut ter diskussie stelt ofwel estetiese middelen voor sociale veranderingen ge schikt wil maken'. Krol is wel anders, maar niet anders genoeg. Dit opent mijn ogen voor een eenvoudige waarheid, waar Mertens met heel zijn goedgedocumenteerde aanval in De Groene niets aan veranderen kan, name lijk deze: dat wij allemaal, hij en ik en anderen, vanuit verschillende literatuu ropvattingen reageren op wat er ver schijnt, niet in dienst van een uitgeverij of een vercommercialiseerde consump tie, maar op grond van onze overtuiging. Ook Mertens zit in een kringetje en al wordt daar beweerd dat er 'ander proza' en een 'nieuwe lezer' nodig is, het blijft zijn kringetje en het blijft zijn waarheid. Waar ik, in de meeste gevallen mét argu menten toch, de mijne tegenoverstel. De ze: dat de 'Messiah' van Krijgelmans een mislukt experiment is, dat Hotz, Meij sing, Matsier, De Jong en Kellendonk allen op hun manier hele beste schrij vers zijn en dat de nieuwe roman van Krol, die in oktober verschijnt, vast en zeker mijn ideaal van 'ander proza' zal belichamen. Mislukt 'Anders' en 'eigen* moet wat mij betreft een debuut altijd wel zijn, al vraag ik niet direct om rigoureuze doorkruising van verwachtingen. Naast Raster 2 versche nen zojuist bij De Bezige Bij ironisch genoeg twee debuten, die niet alleen de literatuur- en maatschappij vernieuwen de Rastercriticus prikkelen. Allereerst een precies 400 bladzijden dikke roman 'Anna' van Marcus A Heeresma, niet te verwarren met Heere. Anna is de vrouw van een onnozele accordeonspeler. Zodra hij haar getrouwd heeft, blijft zij in bed liggen en vreet ze zich vol met gebak; ze raakt aan de drank en terroriseert haar arme echtgenoot. Het wordt een lijdens weg, met wederzijdse frustraties, die aan beide kanten agressiviteit veroorzaken. De man raakt zelfs aan het moorden. Tenslotte weet de monsterlijke vervette Anna hem het gesticht in te werken. Eerst dan glijdt er een glimlach om haar lippen en neemt ze zich voor het huis eens uit te gaan. Aangesproken Ik voel mij door Mertens' analyse aange sproken, want alle vijf hierboven ge noemde debutanten, heb ik gemeend u vanl harte te moeten aanbevelen. Ik voel de mij in 't geheel niet onderhevig aan 'vercommercialisering', ik meende dat het wel meeviel met de 'vluchtige konsu- mering' van deze vijf, ik wilde alleen maar uitleggen waarom naar mijn op vatting u /ieze debutanten niet over het hoofd moest zien. Gewoon proza of ander proza, het zal mij een zorg zijn. Of- eigenlijk baart het me wel zorgen. In Raster ben ik nu al twee nummers lana de naam van Gerrit Krol niet tegengekoi J. L. de Jager 'Anna' is een mislukte roman. Het is mij een raadsel hoe Heeresma deze tekst tot het einde heeft uit kunnen schrijven, want zelden las ik een vervelender boek. Het leent zich ongetwijfeld voor 'vluchti ge consumptie', maar daar gaat het dus niet om. Het manco aan 'Anna' is: oubol lige uitvoerigheid. Het milieu waarin de roman speelt verleidt Heeresma tot aller hande herhaling en een ouderwets soort omstandigheid, die gegeven deze stof weinig toevoegt en veel kapotmaakt. Er is al gauw geen twijfel aan dat dit naargeestige huwelijk dramatische ge volgen zal hebben, maar Heeresma ver traagt de ontknoping, kennelijk in de veronderstelling dat het psychologisch proces tot in de puntjes moet worden blootgelegd. Maar Juist in psychologisch opzicht dunkt me deze roman kinder werk. Het blijft een schema dat met veel spraakwater begoten is. Ook als parodie op traditioneel vertellen ja, men ver zint wat, om zo'n boek te redden is 'Anna' buiten proporties. Een lijvige ro man, over een lijvige vrouw. Een roman die voor mij alleen nog maar van uithou dingsvermogen getuigt. Dat de flap het w&ógt om van 'beklemmende Vestdijk- iaanse sltueringen' te spreken Heel wat beter is 'Domme namen' van J. L. de Jager. Dat is tenminste een schrij ver die zijn pen in bedwang weet te houden. Hij levert een tweeluik, waarvan het titelverhaal een jeugdliefde be schrijft. Helder en uiterst herkenbaar wikkelt de geschiedenis zich af. Het isole ment waarin, onder meer door milieu en opvoeding, de Jongen zich bevindt, wordt nog eens benadrukt doordat het verhaal z'n pendant krijgt in de studentenge schiedenis Tegen de Europese Unie'. Ook daar, geheel parallel aan 'Domme namen', is het een jongen niet mogelijk een meisje te bereiken. Evenals in het eerste verhaal speelt ook in het tweede de omgeving een domine rende rol. Stond in 'Domme namen' het orthodox-katholieke milieu van de Jon gen lijnrecht tegenover het vrijgevochten kunstenaarsmilieu van het meisje, in 'Te gen de Europese Unie' moet de student opboksen tegen een volslagen modieus en vrijblijvend soort neo-marxlsme. Hij is daar (boewei anders genaamd) nog steeds de jongen die in blazer op een feest met alleen maar truien komt. Intussen krijgen we door deze confrontatie wel een amusante èn doeltreffende analyse van een zeker studentenleven in de Jaren zeventig. De ironie van De Jager spaart de roede niet. Volgens Polet, In Raster, is ironie 'een uiting van onmacht als eerste sta dium van maatschappijkritiek'. Het kan zijn dat we, net als Polet, de ironie, moe ten afleren, maar als ik De Jager lees weet ik eigenlijk wel beter. Ironie is een literair middel bij uitstek om te 'proble matiseren'. Helder Ik zal 'Domme namen' van J. L. de Jager niet lulde prijzen. Daarvoor vind ik het niet opzienbarend genoeg. De twee ver halen mogen er zijn, ze typeren realitei ten, ze zijn goed geschreven in de beste Propria Cures-traditie en ze doubleren elkaar op een betekenisvolle manier. Maar het is geen proza dat opvalt door eigenaardigheid of persoonlijke thema tiek. Erg 'anders' en erg 'eigen' valt het dus moeilijk te noemen. Maar een beetje toch wel. Viel ik bij 'Anna' in slaap, bij 'Domme namen' bleef ik tot het eind toe klaarwakker. Want helderheid houdt helder. U kunt dus kiezen wat u lezen wilt: de 'Messiah' van Krijgelmans, de 'Anna' van Heeresma of 'Domme namen' van De Jager. En Raster, niet te vergeten. Alle vier van De Bij. RASTER 2. Amsterdam, De Bezige Bij, 1977. 208 bl«. 19.50 MARCUS A. HEERESMA. Anna. Ro man. idem 400 blz. 32.50 J. L. DE JAGER. Domme namen. idem. 152 blz. 19.50 Brussel brengt hulde aan Paul Del vaux, die 23 september 80 jaar wordt: tot 25 september is er daar, in het Museum voor Moderne Kunst een uitstekende want niet overladen overzichtstentoon stelling. Paul Delvaux meermalen ingelijfd bij de surrealisten heeft zich overigens nooit iets aange trokken van het programma of de manifesten van de officiële „bewe ging." Overigens was die beweging, ondanks de nauwkeurig door André Breton opgestel de definities, net als, of misschien nog wel mèèr dan alle andere richtingen en stromingen in de beeldende kusnten, een steeds veranderende groepering van steeds veranderende individualisten. Er zijn wèl twee tegenstrijdige tendenzen te onderscheiden. De ene nihilistisch inge steld, de Dada-erfgenamen, anti-traditio neel, anti-„schone kunsten" en de groep die, zoals Herbert Read het uitdrukte, ondanks haar oorspronkelijkheid toch in wezen beheerst wordt door esthetische criteria. Daar zou je dan eventueel Paul Delvaux bij kunnen indelen. Je zou hem trouwens, zoals de laatste tijd nogal eens gebeurt, ook een fantastische realist kunnen noe men. In ieder geval is hij een van de kunstenaars, die de visuele verbeelding hielpen bevrijden van de banden van het verstand en van de conventie. Hij begon daar overigens pas mee toen hij al tegen de veertig liep. In zijn vroegste tijd schil derde hij „gewoon" realistisch en daarna heeft hij een tijdlang expressionistisch gewerkt la Gustave de Smet en Con stant Permeke. In 1935 bezocht hij de surrealistische tentoonstelling „Minotau- re" werken van De Chirico, Dali en Magritte die in Brussel gehouden werd en dat bracht hem uiteindelijk tot een volkomen andere manier van werken. Drama Uiteindelijk, want het gistte al lang bij Delvaux. Hij vertelt zelf, dat hij in het begin van de jaren dertig op de Brusselse kermis een tent ontdekte, die het „Mu seum Spitzner" heette, zo'n bizarre verza meling skeletten, wasmodellen van vreemde anatomische verschijningsvor men, een mechanische Venus van papler- marché Delvaux: „Dat museum is voor mij een geweldige openbaring ge weest. Het heeft voor mij werkelijk een heel belangrijke ommekeer betekend en ik kan u wel zeggen dat dit aan de ont dekking van De Chirico is voorafgegaan, zij het ook in eenzelfde richting. Het is mij toen duidelijk geworden dat er een drama bestaat, dat in de schilderkunst op geheel beeldende wijze kan worden uitgedrukt." Zijn schilderijen: vaak zeer grote compo sities met mooie, vreemde vrouwen met prachtige lichamen en afwezig starende gezichtsuitdrukkingen. Daartussendoor geraamten, die zich als levende mensen gedragen. In óf fantastische, óf tegenges teld nuchtere landschappen, die hun Paul Delvaux: De geleerden, teke ning, schets voor „De twee leef tijden" licht uit ondefinieerbare bronnen krij gen, begeeft ledereen zich van niets naar niets. Paul Delvaux maakt geen enkel gebruik van de in het surrealisme veel voorko mende gedrochtelijkheden (Dali), hij fan taseert geen wezens zoals Labisse. Alles wat hij schildert is een nauwkeurige af spiegeling van de zichtbare, de uiterlijke werkelijkheid. Tijdloos Zijn vrouwen zien er uit als vrouwen, in het landschap waar ze zich bevinden, groeien bomen zoals ze overal groeien. De gebouwen, die Je op zijn schilderijen aan treft, stonden precies zo in het oude Grie kenland of Rome, in het zestiende eeuw- se Frankrijk of zo maar ergens, hier of daar in de wereld van de twintigste eeuw. Bij Paul Delvaux kan het dan wèl gebeu ren, dat er naast zo'n Griekse tempel een fabrieksschoorsteentje oprijst, dat er tus sen renaissancistische vrouwen-en jon- gensnaakten zich skeletten bewegen of, plotseling een verloren mannetje met bril, bolhoed, staande boord en krant. Soms lezen die mannetjes, volkomen on geïnteresseerd in wat er om hen heen gebeurt, of staan ze daar maar, starend, niets wetend, niets willend, niets ziend, temidden van een wonderlijk tijdloos ge beuren, Dat alles is meestal ongelooflijk nauwkeurig geschilderd in een palet met vooral grijs als basis, doorschoten met „subtiel chromatische wanklanken (Jean Dypréau). Nauwkeurig geschilderd: zó, dat bijvoor beeld de types van de treinen, die veel op zijn schilderijen voorkomen exact zijn te dateren. Er gebeurt zoveel, er is zoveel te zien op Paul Delvaux' composities, dat je als het ware gedwongen wordt te kijken Je komt er gewoonweg niet onderuit. Wat zich daar allemaal afspeelt is enorm in dringend, maar Je kunt er tegelijkertijd maar weinig van thuis brengen; er is zoveel onbekends in het bekende Wat het materiaal, de verf, betreft, dat is bij de meeste schilderijen van Delvaux een puur hulpmiddel om tot de „natuur getrouwheid" van de uitbeelding te ko men, zelden is het een expressiemiddel als zodanig. (Delvaux: „De schilderkunst is niet alleen het plezier om verf op een doek te brengen. Voor mij is de dichterlij ke expressie het allerbelangrijkst"). Bij veel van Delvaux' schilderijen moest ik denken aan wat Carel Willink al Jaren geleden vertelde over zijn bekende „Jobstijding" uit 1932. Hij had de huizen geschilderd, de straat en de bomen, be keek het resultaat en vond het wat leeg. Dus kwam de wandelende man er. Nog ontbrak er wat aan en zo werd het werk, eigenlijk vanwege de compositie, gecom pleteerd met de hardlopende vrouw met brief. Geen vooropgezette bedoeling maar een langzaam groeien. Voorwendsels En als Delvaux gevraagd wordt naar het waarom van de vreemde omgeving op zijn schilderijen, de klassieke bouwer ken, de stations, de typisch Belgische straten, zegt hij: „Het is hetzelfde, het zelfde voorwendsel. Burgermanshuis is Boltsfort of Griekse tempel, trein, station of gashouder: het zijn allemaal slechts voorwendsels, ze dienen er alleen maar voor om een gevoel uit te drukken, een poëtisch gevoel voor tegenstellingen, waarin vooral het contrast een rol speelt." Dit artikel geeft, ik ben me ervan bewust, maar een vaag beeld van de kunst van Delvaux. Dat kan niet anders, 't Is bij hem toch altijd anders dan Je denkt. Maar zijn eigen verklaringen zijn meestal erg voor de hand liggend. Die treinen bijvoorbeeld. Jean-Claude Ouilbert zegd daarover in zijn boek „Het fantastisch realisme" (Fo rum-boekerij, Den Haag): „Ten einde het eeuwige vertrek, de eeuwige vlucht uit de dagelijkse werkelijkheid nog indringen der te kunnen oproepen, confronteert Delvaux ons met een trein, die tot doel heeft ons in te prenten dat er reizen naar heel wat gebieden aan gene zijde van dit ondermaanse mogelijk zijn." Paul Delvaux: „Toen ik een jongetje was speelde ik in Ottignies stationschef. Ik hield dus van treinen, dat is de hele verklaring." Delvaux'kunst zal meestal wel niet sym bolisch of allegorisch bedoeld zijn, het is een wereld van het onmededeelbare, een land van dromen, die dromen, waarvan je bij het ontwaken alleen nog maar niets zeggende flarden kunt herinneren, zon der lijn, zonder wezenlijk verband, dro men, die je weer zou willen oproepen. Juist daarom is het een kunst die Je volkomen onbevangen, onbevooroor deeld, niet beïnvloed door ideeën van anderen, moet trachten te benaderen. Tegenover de commerciële film staat de alternatieve film. Dat is niet een feit van de laatste tijd, maar al een heel oud gegeven; het reikt terug tot de jaren twintig, tot de tijd van de 'avant-garde'toen kunstenaars op velerlei gebied zich afzetten tegen de consumptiefilm nadat ze bij voorbeeld door de creaties van de Russische film de 'filmkunst' ontdekt hadden. In Nederland leidde dat tot de oprichting van de Film Liga en tot publicaties als Ter Braaks 'Cinema Militans'. Maar dit verzet tegen de zogeheten commerciële film berustte toen vooral op esthetische, artistieke gronden, al waren er ook ideo logische motieven mee gemoeid. De ont wikkeling van de huidige niet-commer- clële film een ontwikkeling die in de jaren zestig begon en met de term 'New Cinema' wordt aangeduid wordt daar entegen in eerste instantie bepaald door politieke en ideologische motleven. Het is een ontwikkeling die op gang is geko men met de totstandkoming van natio nale filmprodukties in de Derde Wereld èn met het toenemende kritische politie ke bewustzijn van filmers uit de westerse wereld. Het is op zichzelf alleszins begrijpelijk, dat Juist in de film ontwikkeling politiek engagement en ideologische betrokken heid zo'n grote rol zijn gaan spelen. Film maken is in bijzonder sterke mate afhan kelijk van "geld," van geldverschaffers en dat impliceert dat het kapitalistische denken in de wereld van het filmmaken een hoogst belangrijke rol speelt, waar door de commerciële film in de meeste gevallen louter de bevestiging Is van be staande machtsstructuren en een burger lijk-kapitalistisch wereldbeeld. Wie zich daar kritisch tegenover opstelt, vindt de macht van 'het systeem' als obstakel op zijn weg. Censuur Dezer dagen is er in Utrecht een interna tionaal congres gehouden, 'Rencontres 77'. waar nlet-commerciële filmers uit alle mogelijke landen met elkaar van gedachten gewisseld hebben terzake van door hen ondervonden belemmeringen en mogelijke maatregelen daartegen. Die belmmeringen kan men samenvatten on der de term 'censuur', waarbij dan onder schelden worden a) een economische cen suur (onthouding van subsidies of van financieel krediet); b) een technologische censuur, die de nlet-commerciële filmer het gebruik van technische faciliteiten en uitrusting onthoudt; een ideologische censuur, die in vormen van direct verbod of boycot-methoden het openbare roule- ment van een bepaalde film belemmert. Filmkronlek door dr H. S. Visscher Hoe waar dit alles ook mag zijn, het ls een niet te loochenen feit dat een deel van de belemmerende elementen toch ook in vele produkten van de 'new cinema' zelf schuilen. De zeer uiteenlopende lengte maakt een normaal roulement zo goed als onmogelijk, maar belangrijker is dat in vele films de ideologische 'boodschap' zozeer prevaleert boven 'de vorm', dat de filmer het 'grote publiek' dat hij toch bereiken wil, nooit bereiken k£tn. De be hoefte aan 'betogen' ondermijnt wat in film het meest wezenlijk ls: het dlrekte emotionele contact met 'menselijk le ven', met 'menselijkheid.' Twee van de filmpjes die door 'Rencon tres 77' op een pers-show getoond wer den, lieten die 'ingebouwde' belemme ring duidelijk zien. Een kort Duits filmp je, afkomstig van de Berlijnse filmacade mie, gaf een analyse van de nieuwe bepa lingen in de Duitse wetgeving 'ter be scherming van de staatsveiligheid'; in een professoraal betoog werd aange toond dat hier met dezelfde argumenten gewerkt wordt ais ln de censuur-metho- den uit het Bismarck-tijdperk en uit de Jaren twintig een censuur die de weg vrij maakte voor het nazisme. Op zichzelf belangwekkend, maar het filmpje zelf blijft steriel en gortdroog, statische op namen van het professorale betoog, van verschillende 'getuigenissen' van door censurerende maatregelen getroffen kun stenaars, en van onderstreepte regels uit Duitse wetsparagrafen. Een Amerikaanse filmpje „Work" heet weids een „marxistische analyse" van het werk aan de lopende band, maar ls in feite weinig anders dan de overbekende illustratie van een arbeidsproces dat bij voorbeeld in een film als Johan van der Keukens „Het witte kasteel" de toe schouwer emotioneel en verstandelijk diep „raakt" door een superieure filmdra- matische vormgeving. De al wat oudere Cubaanse film „De cierta manera" ook tijdens de „Rencontres" vertoond roept eenzelfde betrokkenheid op door de vermenging van documentaire en ge speelde fragmenten, waardoor het revo lutionaire thema de hardnekkigheid van oude tradities en conventies in het zg. marginale milieu, die een revolutio naire emancipatie ln de weg staan zowel verstandelijk als emotioneel naar de toeschouwer overkomt. De NOS begint zondag 4 september met de vertoning van de 12 uur durende film cyclus van Joris Ivens over het moderne China. Het is een cyclus tan films van zeer uiteenlopende lengte, die tot 24 no vember bl) gedeelten op het beeldscherm gebracht zal worden. Ivens, die op z'n eentje al heel lang vóór de Tweede Wereldoorlog een „new cinema" vormde en zo zijn eigen moeilijkheden met censu rerende en belemmerende procedures heeft meegemaakt, met name ter zake van de Nederlandse overheid, is onmis kenbaar een uiterst militant, revolutio nair filmer. Van hem ls de vergelijking afkomstig van de camera die letterlijk als een geweer geschouderd ls, en zijn Vietnam-films laten zien dat dat niet alleen maar een dichterlijke beeldspraak is. Maar hoezeer het strijdbare, het ideo logische ook hun rol spelen in Ivens' oeuvre, zijn films zijn altijd doortrokken van menselijke warmte en dramatiek, zij zijn altijd allereerst een confrontatie met mensen en niet met ideologieën. En dat vindt men direct terug ln de film waarmee de NOS op 4 september van start gaat: „De apotheek". Ivens, die voordien al verschillende malen ln China gefilmd heeft, heeft in alle vrijheid en onbevangenheid zijn film kunnen ma; ken. „De apotheek" is de oogst van een acht weken durende aanwezigheid van de camera ln een apotheek in Shanghai, waar de vroegere bedienden en de vroe gere eigenaar na de Culturele Revolutie een werkgemeenschap zijn gaan vormen op basis van gelijkheid en een niet winst- makende doelstelling. Na een lyrisch be gin grofkorrelige opnamen van het vroeg-ochtendlijk Shanghai, die ogen blikkelijk aan de Ivens van de Zuiderzee film en zijn „Rotterdam-Europoort" her inneren verwijlt de camera vrijwel uitsluitend in de apotheek, bij de relatie tussen de klanten en de verkopers en bij de gezamenlijke vergaderingen van het apothekerscollectief waar de gang van zaken voortdurend kritisch wordt door gepraat. Het typerende is daarbij ook, hoe een zakelljk-technische kwestie eigenlijk als vanzelf op een politiek-ethisch niyeau getransponeerd wordt en hoezeer wij, toeschouwers, dat van binnenuit als even vanzelfsprekend meemaken Het ontoe gankelijke moderne China wordt in Ivens' film levend, toegankelijk, mense lijker dan het ooit voordien was. maar ook het revolutionaire elan en de revolu tionaire ethiek zijn er toegankelijker ge worden dan ln welk abstract Ideologisch betoog ook. Het heeft lang geduurd voor Ivens' Chi na-film naar Nederland gekomen ls. Een van de oorzaken is de „ingebouwde be lemmering" van de tijdsduur: welk verto ningskader valt er te bedenken voor een film van 12 uren? Het is een compliment waard dat de NOS op het spoor gezet door het Nederlandse Filmmuseum, het kader geschapen heeft om de cyclus te laten zien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 21