Nederland als proefkonijn
A
m
w
A
Hoge
prioriteit
nodig voor wet
op de privacy
Advies voor
kabinetsformateurs"
VRIJDAG 2 SEPTEMBER 1977
BINNENLAND
Trouw/Kwartet _P 11 - RHS 13
Nuance betekent kleurschakering.
In ruimere zin kan men er een
nauwkeurige, fijne onderscheiding
mee bedoelen. Zo spreekt men
bijvoorbeeld over een genuanceerd
oordeel. Een goed woord wagen
voor het behoud van de nuance is
nodig, omdat het gevoel voor
schakering in het menselijk
verkeer verloren dreigt te gaan.
Verticaal is er al een duidelijk
verlies in het onderscheiden tussen
hoger en lager. Ik heb het er nu nog
niet over wat beter is. maar ik
probeer een algemene toestand te
schetsen. In alles speelt een sterke
drang tot gelijkmaking, tot
nivellering mee.
De standenmaatschappij van een
mensenleeftijd geleden bestaat in
die vorm niet meer. Alle getrouwde
of oudere werkende vrouwen heten
mevrouw. Een beeldhouwwerk
plaatst men liever op het gras dan
op een sokkel. Een minister is geen
excellentie meer. Hij is een meneer,
die door een andere meneer, de
televisie-journalist, op het matje
wordt geroepen.
Verheven woordgebruik is taboe, in
de dichtkunst, in de preek
(inclusief het gebed), in
bijbelvertaling, in de roman.
Nivelleren betekent in de praktijk
vaak omlaag halen. Dit blijkt
onder andere uit naar beneden
gezakte termen uit de academische
sfeer. Zo is ontspanning recreatie
geworden, en iemand die een dagje
uitgaan heet een recreant.
Dit lijkt in tegenspraak tot wat ik
zei over banaal woordgebruik.
Recreant is evenwel geen verheven
'woord, maar maakt deel uit van het
pakket van academische of
ambtelijke termen, die in onze
democratische samenleving
gemeengoed zijn geworden.
Horizontaal openbaart het
nuanceverlies zich vooral in het
veelbesproken verschijnsel van de
polarisatie, de verharding der
standpunten. Hier zit weer iets
anders achter dan
nivelleringsdrang.
De menselijke samenleving is
namelij k zo ingewikkeld en zo
gevaarlijk geworden, dat men om
zich veilig te voelen vlucht in een of
ander, min of meer extreem
partijstandpunt. Ter
verontschuldiging moge hier
worden aangevoerd, dat in de
oorlog bombardementen ook geen
fijne onderscheidingen maakten,
evenmin als vandaag daden van
terreur. In zo'n sfeer kan de nuance
niet aarden. We moeten dan ook tot
het begin van deze eeuw teruggaan,
om een periode te vinden waar de
nuance op alle gebied, niet in het
minst de kunst, hoogtij vierde.
Het impressionisme in de
schilderkunst, de literatuur en de
muziek getuigt hiervan, maar ook
de mode en de woningrinrichting,
evenals de omgangsvormen in de
beschaafde kringen toen leveren
een overdaad op aan fijne
onderscheidingen en schakeringen.
Behalve de polarisatie is er het
massale denken, waarop de
publiciteitsmedia vaak inspelen en
de reclame wel helemaal. Het
aloude generaliseren, dat immers
van alle tijden is, valt hier
natuurlijk ook onder, alsook het
harde vraaggesprek.
Een bekend voetballer, sportman
of sportvrouw worden vaak
genuanceerder ondervraagd dan
een politicus. De partij groepering
in de sport ligt namelijk heel
anders dan in depolitiek en een
ondervrager zal zich wel wachten
een sportidool aan te spreken op de
inquisitoriale toon waarop een
staatsman wordt uitgedaagd mede
te delen wat hij zal doen, wanneer
dit of dat mogelijk gaat gebeuren.
De politicus blijft ambtshalve
beleefd, want hij denkt aan zijn
kiezers en het genuanceerd
antwoorden is hem of haar wel
toevertrouwd, tenzij hij zich over
door dr. C. Rijnsdorp
de lokken van zijn interviewer heen
propagandistisch tot zijn aanhang
richt.
De nuance voelt zich alleen nog
min of meer veilig bij de jurist, die
zich geplaatst ziet tussen de
algemene wet en het bijzondere
geval. Voorts bij de politicus, die
van compromis tot compromis
steeds voortgaat. Dan vooral ook
bij de diplomaat, achter het
officiële masker van zijn glimlach.
De echte schrijver en dichter zoekt
naar het juiste woord op de juiste
plaats. Aan zijn schrijven gaat
nadenken vooraf en hij verliest
nooit het ideaal van literatuur uit
het oog, te weten: onvergetelijke
dingen te zeggen op een
onvergetelijke manier. Iets
dergelijks geldt voor de goede
criticus, die zelfs de kunst verstaat
minderwaardig werk genuanceerd
af te kraken.
De hierboven genoemde mensen
werken met het woord. De musicus,
de geluidstechnicus en de regisseur
hebben beroepshalve te maken
met de nuancering in het geluid. Ik
had het al over de
impressionistische schilderkunst,
die van de nuance alles afwist als
het over kleur ging. De latere
voorliefde voor primaire kleuren
hangt misschien samen met het
proces waarvan we hier een schets
proberen te ontwerpen. Maar ik
vergat nog de filosoof, van wie
verwacht mag worden dat hij op
het gebied van het denken en van
het taalgebruik uiterst kieskeurig
te werk gaat.
Gelukkig dus, dat er voor de
nuance nog reservaten bestaan.
Maar ik zou dit stukje niet
schrijven, als er niet zulke
belangrijke zaken als liefde en
waarheid in het geding waren.
Nuanceverlies hangt samen met
het verkoelen van betrekkingen
tussen mensen. Het hangt samen
met de relatie tussen ouderen en
jongeren. Het heeft te maken met
de pluraliteit in de beleving van
geloof en kerk.
Men heeft er wel een duister besef
van, dat met de nuance iets
kostbaars verloren gaat. Zo zet
men vogels van diverse pluimage
bij elkaar in een panel. Dit engelse
woord betekent in tweede instantie
een lijst van juryleden, of van
doktoren werkend voor het
ziekenfonds van de
rijksverzekering. In de eerste
plaats betekent panel een soort
zadel.
Goed, men heeft dus een aantal
lieden opgezadeld om een actueel
onderwerp van verschillende
kanten te belichten. Men verneemt
een aantal tegenstrijdige, of
althans uiteenlopende meningen.
Meestal blijft de gespreksleider in
gebreke een genuanceerde
samenvatting te geven. Gelukkig is
er de klok, die het gezicht redt door
de gezichten te verduisteren.
In de politiek neemt het aantal
onoplosbare vraagstukken toe.
Hieruit blijkt dat het nuanceverlies
samenhangt met een zich over de
hele wereld verbreidende en
voortwoekerende splijtzwam. Daar
zit iets demonisch in. In termen
van de gereformeerde traditie
gesproken: de Satan, die de
bijzondere genade niet heeft
kunnen tegenhouden, probeert nu
de algemene genade te torpederen.
Demonische machten buiten en
binnen de mensenwereld proberen
de samenleving op onze planeet
onleefbaar te maken. Men ziet: niet
alleen de waarheid en het
rechtvaardige oordeel, maar ook de
liefde is in het geding.
Een voorstel dat telkens weer terug
keert op ontwapeningsconferenties
betreft de wederzijdse verlaging van
defensiebegrotingen. Tijdens het
Geneefse topoverleg van juli 1955
kwam bijvoorbeeld de toenmalige
Franse premier Faure met die sug
gestie op de proppen. Het geld dat
men overhield zou besteed kunnen
worden aan de ontwikkelingssamen
werking. Zoals wel met méér sug
gesties van die bijeenkomst van de
Grote Vier is gebeurd, is het voorstel
van Faure nimmer gerealiseerd.
Heel wat landen achtten het geen
dienstig middel om tot rechtstreekse
ontwapening te komen. Maar een
van de voornaamste bezwaren was
toch wel dat het meestal zo moeilijk
'is inzicht te krijgen in de bedragen
die afzonderlijke landen wérkelijk
voor hun defensie uitgeven. Een
paar voorbeelden kunnen dat duide
lijk maken: de officiële defensiebe
groting van de Sovjet Unie is niet
veel meer dan een „onderhouds"-
budget: het vermeldt de uitgaven die
nodig zijn om het bestaande militai
re apparaat draaiende te houden. De
investeringen evenwel en ook de be-
vor- langrijke post „onderzoek en ont-
wikkeling" zijn weggemoffeld in de
begrotingen van andere departe
menten. Het ene land rekent de mili
taire pensioenen wél tot de defensie
uitgaven, het andere niet. En als een
land bereid is wat meer voor zijn
militaire aankopen neer te tellen, als
het terwille van de werkgelegenheid
maar een zelfstandig aandeel in de
produktie kan krijgen (compensatie-
orders), hoort die meerprijs dan
thuis op de defensie-begroting of bij
voorbeeld op die van Sociale Zaken?
Het afgelopen najaar had de Politie
ke Commissie van de Algemene Ver
gadering van de Verenigde Naties
een rapport van een aantal deskun
digen op tafel, die voorstelden een
internationaal verslag-systeem té
ontwikkelen dat het althans moge
lijk zou maken de defensie-uitgaven
van het ene land te vergelijken met
die van andere. De Nederlandse
staatssecretaris van buitenlandse
zaken, dr. P. H. Kooijmans, gaf op 9
november 1976 in dat gezelschap
reeds te kennen dat de regering in
Den Haag bereid was aan de ontwik
keling van zo'n systeem mee te wer
ken. De Algemene Vergadering nam
daarop een resolutie inzake de ver
mindering van defensie-begrotingen
aan (31787) en de secretaris-generaal
van de volkerenorganisatie heeft,
eerst in januari en later weer in juni
j.l., aan de Lid-staten gevraagd, of
zij in enigerlei vorm aan de uitvoe
ring van die reslutie wilden bijdra
gen en zo ja waar hun bijdrage uit
zou bestaan.
De Nederlandse regering is eigenlijk
van mening dat de wederzijdse ver-
indering van de defensie-begrotin-
n helemaal geen geschikt middel
door Henk Neuman
is voor rechtstreekse wapenvermin
dering. Maar als het mogelijk is fot
de publikatie van betrouwbare :n
onderling vergelijkbare gegevens
over defensie-begrotingen te komen,
dan ontstaat misschien een nuttig
instrument om te voorkomen dat
landen, uit misplaatste achterdocht
over de militaire inspanningen van
hun buren, overgaan tot compense
rende en meer dan compenserende
maatregelen. Het zou een vertrou
wenwekkende ontwikkeling zijn, en
om die reden heeft Nederland nu
zijn medewerking aangeboden.
Natuurlijk is het probleem niet van
louter boekhoudkundige aard. Zo
bestaat er bij de V.N.-deskundigen
de neiging de produktiviteitsver-
schillen tussen de diverse landen
buiten beschouwing te laten. Boek
houdkundig mag dat misschien klop
pen, maar zo'n benadering kan er
uiteindelijk toe leiden dat landen
met een hoog produktiviteitsniveau
als gevolg van bepaalde reducties op
de defensiebegroting een ernstiger
verlies aan militaire kracht lijden
dan landen met een geringe produk-
tiviteit Om derhalve tot een redelij
ke en aanvaardbare regeling te ke
rnen zou het erg gewenst zijn de
„output", d.w.z. de aantallen en ook
de kwaliteit van de wapensystemen
en de mankracht te onderzoeken, of
althans in de verslaggeving te be
trekken. Dit is een zaak die je niet
alleen kunt overlaten aan accoun
tants; ook militaire deskundigen
moeten daarbij worden ingescha
keld. Verder biedt het ontwikkelen
van standaard-methoden voor de op
stelling, verantwoording en beoorde
ling van defensie-begrotingen nog
geen waarborg dat de bestaande ge
heimzinnigheid rond defensie-uitga
ven verdwijnt.
Maar deze en nog enkele andere
overwegingen in aanmerking ne
mende heeft de Nederlandse rege
ring zich begin augustus toch bereid
verklaard haar defensie-begroting
als een soort proefkonijn te laten
dienen. Zij meent dat de inrichting
van de Nederlandse begroting zoda
nig is dat zij in staat is een studie te
doen uitvoeren die het Nederlandse
budget toetst aan het gestandaardi
seerde verslag-systeem dat de V.N.-
deskundigen voor ogen staat.
Het voordeel van een dergelijke be
reidverklaring is natuurlijk dat Ne
derland meteen een zekere invloed
verwerft op de verdere ontwikkeling
van het systeem. Het kan nu van
zeer nabij aandringen op het betrek
ken in de studie van het produktivi-
teilscriterium. Het zal kunnen ijve
ren voor een deugdelijke verificatie,
opdat wordt voorkomen dat landen
gegevens verstrekken die, al staan
ze dan nog zozeer vermeld op gestan
daardiseerde formulieren en in over
eengekomen kolommen, in wezen
uit de lucht gegrepen zijn. Neder
land is erbij als er in dit verband
verder gesproken moet worden over
het hanteren van prijzen en kosten
factoren. En tenslotte komt het in
een riante positie te verkeren om
andere landen, die wat minder
scheutig zijn met het verstrekken
van defensie-gegevens, over de brug
te lokken.
Of het uiteindelijke resultaat zal be
antwoorden aan de verwachtingen
die mensen als oud-premier Faure
destijds hebben gekoesterd, is niet
zeker. Toch is de Nederlandse be
reidverklaring om als proefkonijn te
dienen een aardig voorbeeld van de
manier, waarop een klein land in
vloed kan verwerven op het proces
van ontwapening en wapenbeheer
sing.
Het verschil tussen dit voorbeeld en
de rol die Nederland zou kunnen
spelen op het gebied van de niet-
verspreiding van kernwapens is he
lemaal niet zo groot. Ons land moet
zo langzamerhand eens beslissen
over de voorgestelde uitbreiding van
de uraniumverrijkingscapaciteit van
Urenco in Almelo. Onthutst door
een Westduitse toezegging Om Brazi
lië nucleair te paard te heipen (de
Bondsrepubliek en Groot-Brittannië
zijn onze partners in Urenco), kan
Nederland iedere medewerking wei
geren en zich terugtrekken. Naar
alle waarschijnlijkheid is die stap
voldoende om ons schone handen te
laten houden. Maar ons entréebiljet
tot het internationale non-prolifera-
tieberaad raken we zodoende kwijt
en onze inzichten zullen daar dan
niet meer vertolkt worden.
Hans Ouwerkerk (bestuurslid
van de vereniging voor arbeids-
en welzijnszorg, AVO) over de tv-
actie Land zonder drempels: „Ik
kan me heel goed voorstellen, dat
iemand die in een rolstoel zit, en
een rolstoel schijnt altijd nodig
te zijn om emoties los te weken,
dat hij zegt: Daar kots ik van.
Het moet afgelopen zijn met die
acties. Ik ben net zo iemand als
jij. Alleen moet ik toevallig rijden
in plaats van lopen".
Jacqueline Wiegel debuteert in
de journalistiek met als onder
werp de versobering van de Der
de dinsdag in september: „En
waarom tónen de aanwezigen
niet door hun uiterlijk dat Prins
jesdag nog steeds een heel be
langrijk democratische gebeuren
is?"
door Jan Holvast
Het is opvallend, dat het probleem van de aantasting van de
persoonlijke levenssfeer (privacy) ten gevolge van registratie
van persoonsgegevens alleen dan de aandacht van grote
groepen mensen krijgt, wanneer voorbeelden van al te verre
gaande registraties of van misbruik in de openbaarheid ko
men. Dit was onder andere het geval bij de volkstelling van
1971, bij het verschijnen van het rapport „Politie en Privacy"
in 1976 en bij het openbaar maken in 1977 van een registratie
formulier, dat bij de politie in gebruik is, en waarbij rasken
merken als Jood, neger, enz. worden geregistreerd. Voor de rest
heerst er een sfeer van gelatenheid, die ook de indruk maakt
van machteloosheid: er wordt nu eenmaal geregistreerd en
misbruik behoort tot de mogelijkheden.
De sfeer van gelatenheid, en moge
lijk ook machteloosheid, kenmerkt
ook het parlement. Slechts bij hoge
uitzondering komt het privacy-pro-
bleem aan de orde, en dan nog
alleen wanneer excessen aan de
kaak worden gesteld. Ten tijde van
de volkstelling werd in de maand
voorafgaande aan de telling inder
haast een interpellatie gehouden,
en ook de begrotingsbehandeling
in oktober 1971 stond nog in het
licht van de gerezen onrust. De
oppositie (PvdA. D'66, PSP en
CPN) trok eensgezind ten strijde
tegen de staatssecretaris van bin
nenlandse zaken, drs. A. van Stuy-
venberg, en eiste dat de uitreiking
van het persoonsnummer zou wor
den stopgezet en dat met de Cen
trale Personenadministratie (CPA)
zou worden gewacht tot er een alge-
men privacy-wet is. Ingediende mo
ties van deze strekking haalden
door toedoen van de toenmalige
regeringspartijen geen meerder
heid, en ook het nieuwe kabinet,
waarin naast de KVP, AR en PPR.
de PvdA en D'66 zitting hadden,
wilde niets van afremming van een
CPA en persoonsnummer weten.
Ook aan het rapport „Politie en
Privacy" heeft het parlement aan
dacht geschonken, terwijl naar
aanleiding van het registratiefor
mulier van de politie door de PSP
vragen zijn gesteld, die tot op he
den niet zijn beantwoord. Kortom,
malaise alom en alleen onrust op
grote schaal kan daar kennelijke
verandering in aan brengen.
De overheid evenwel is toch bezig
met het probleem van de privacy-
aantasting. Sinds de volkstelling
zijn twee rapporten verschenen die
hierop inhaken.
Niet af
In de eerste plaats is dat het eind
rapport van de staatscommissie-
Koopmans, waarin onder meer een
voorstel voor een algemene priva
cywet is opgenomen. In dit voorstel
worden de rechten en verplichtin
gen van geregistreerde en registra
tiehouder geregeld. Het rapport is
niet al te gunstig door de critici
ontvangen. De algemene indruk is
dat de belangen van de registratie
houder hoger zijn aangeslagen dan
die van de geregistreerde, terwijl
met name het toezicht op de uit
voering bijzonder zwak overkomt.
Bovendien maakt het rapport niet
de indruk af te zijn. Belangrijke
problemen rondom de medische re
gistraties en de registratie van poli
tie en veiligheidsdiensten zijn nog
niet opgelost. Het zal zeker nog
geruime tijd duren voor er een defi
nitieve privacy-wet aan het parle
ment wordt aangeboden.
Dit gerekend bij de vijf jaar die de
staatscommissie nodig heeft gehad
om met dit voorstel te komen, wet
tigt de indruk dat de overheid wel
oog heeft voor het probleem, maar
geen haast heeft om het op te
lossen.
Persoonsnummer
Meer haast heeft de overheid met
de plannen, die in het tweede rap
port aan de orde komen, de Centra
le Personenadministratie (CPA).
Hoewel reeds in 1967 met de uitwer
king van de plannen is begonnen,
verscheen het rapport pas eind fe
bruari 1976. Het voorstel is zeer
eenvoudig. Er moet een centrale
instantie komen die mutaties in de
bevolkingsboekhouding doorgeeft
aan een aantal afnemers als Raden
van Arbeid, Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds e.d. Het is daarom
noodzakelijk dat deze centrale in
stantie de beschikking krijgt over
bijna alle gegevens die in de bevol
kingsboekhouding zijn opge
nomen.
Om het verkeer tussen de gemeen
ten, de CPA en de afnemers zo
soepel mogelijk te doen verlopen,
wordt aan iedere Nederlander een
persoonsnummer toegekend. Met
de uitdeling van dit nummer is
reeds in 1967 begonnen, zodat
thans ongeveer 10 miljoen Neder
landers dit nummer hebben.
Het gevaar van een CPA is niet
zozeer gelegen in de registratie zelf
er worden een aantal vrij on
schuldige gegevens bijgehouden
als wel in het gebruik van het num
mer. Het is Immers niet denkbeel
dig dat dit nummer niet alleen door
de gemeenten, de CPA en de afne
mers wordt gebruikt, maar dat het
nummer ook door andere registra
ties wordt overgenomen. En dan is
het mogelijk met behulp van dit
nummer de vele registraties aan
elkaar te koppelen, waardoor het
eenvoudig is van iedere Nederlan
der een schaduwpersoon te creëren
op wie al het handelen zal worden
gericht. De echte persoon is alleen
nog nodig om nieuwe informatie te
verstrekken. Al het oude is reeds
bekend.
Ook dit tweede rapport is niet met
gejuich ontvangen. Er zijn veel te-
gennota's en kritieken opgesteld,
maar het effect daarvan is te ver
waarlozen. Met zijn brief van 15 juli
1977 heeft de minister van binnen
landse zaken te kennen gegeven
alle kritiek naast zich neer te leg
gen en voort te gaan op de weg. die
reeds tien jaar geleden is ingesla
gen. Alleen zal er naar gestreefd
worden een definitief wetsontwerp
hierover in te dienen tegelijk met
de algemene privacy-wet.
Scheve verhouding
Van die gelijktijdige indiening
moet men echter geen al te hoge
verwachting koesteren. De CPA zal
moeiteloos worden ingevoerd., om
dat er reeds veel mee is geëxperi
menteerd onder andere door een
proef in vier gemeenten en om
dat dan alle Nederlanders het num
mer zullen hebben. De privacy -
wet, die ook moet toezien op de
mogelijke privacy-gevaren van een
CPA, heeft dan nog enkele jaren
nodig voordat van een effectieve
werking sprake zal zijn.
Om deze scheve verhouding recht
te trekken, is het noodzakelijk, dat
pas weer over een CPA wordt ge
sproken, wanneer de privacy-wet
ook inderdaad functioneert in de
richting die wordt beoogd: bescher
ming van de persoonlijke levens
sfeer van het individu. Pas dan kan
worden beoordeeld of de doelma
tigheidsoverweging van een CPA
opweegt tegen de gevaren voor pri-
vacy-aantastlng van het persoons
nummer.
Daarom moet het uitdelen van het
persoonsnummer worden stopge
zet en moet de hoogste prioriteit
worden gegeven aan die privacy
wet. Een beslissing hierover dient
door het komende kabinet te wor
den genomen, maar bij de kabi
netsformatie is hiervan nog niets
gebleken. En of dit alsnog gebeurt,
is de vraag, zeker wanneer men
bedenkt dat in slechts totaal drie
verkiezingsprogramma's (PvdA,
PPR en PSP) iets over het pro
bleem van privacy en persoonsregi
straties wordt gezegd.
Troosteloos
Het geheel overziend, doemt een
troosteloos beeld op Er is geen
toezicht op de vele registraties, ter
wijl zij steeds talrijker en uitgebrei
der worden. Bij de registratiehou
ders heerst geen kritische instelling
omtrent opslag en gebruik van ge
gevens. Tot dusver blijkt, dat al
leen openlijke kritiek hun registra
tiewoede enigszins kan intomen.
Maar die kritiek is afhankelijk van
hetgeen toevallig bekend wordt. De
bescherming van de persoonlijke
levenssfeer wordt hierdoor te veel
aan het toeval overgelaten.
Nogmaals, het is gewenst dat het
kabinet nu een uitspraak doet om
aan te geven wat haar plannen zijn.
Het doen van geen uitspraak bete
kent immers dat voor de registra
tiehouders is gekozen. En In dat
geval verandert er niets. Alleen on
rust op grote schaal kan nog veran
dering aanbrengen.
Jan Holvast is lid van het comi
té Waakzaamheid Personen
administratie.