et leven in zwart en wit en lunuel: kroniekschrijver van een zieltogende klasse even met (Nederlands) antiek Linoleum sneden van Beatrice Kluivers jografie van een uitzonderlijk mens H3 G' Een informatief 'Boek van de maand' voor snuffelaars op vei lingen en rommelmarkten. KUNST IDAG 13 AUGUSTUS 1977 [SCHEDE Kleur is voor kunstenaars een belang- uitdrukkingsmiddel. Uit de aard der zaak helemé&l ir schilders. Maar ook voor anderen, bijvoorbeeld, hters en schrijvers. Een rood dak zegt niet meer dan het dak rood is. Heeft iemand een paarse neus, dan 3 dat een letterlijke zowel als figuurlijke betekenis bben. Bij een grijze dinsdag verkeert men duidelijk leen psychologisch klimaat. Eeuwen geleden ge kikte een schrijver ik meen een Spanjaard om bepaalde sfeer weer te geven de uitdrukking „groe- stemmen". Wat Nederland betreft, is er waarschijn- geen dichter, die meer kleur in zijn poëzie heeft laan, dan Pierre Kemp. Trouw/Kwartet ice Kluivers, die op het lik linoleumsneden ex- irt in het Rijksmuseum inte te Enschede, gebruikt a geen kleuren. Kleur leidt indt zij. Zij houdt Juist van ■Oy niet-kleuren worden ge- vmd. Zwart en wit en grijs, len, eenzaamheid en ver st krijgen volgens haar het t gestalte in zwart en wit. fier koos zij welbewust voor ..draderige" horizontale en l^icale lijnvoering, dat wat |R is als je je ogen toeknijpt. It grijs is er altijd. Niets in %i leven is alleen maar iptwit". Jtentoonstelling van de 31- ~\e Beatrice Kluivers, die in len geboren werd, haar op- ng kreeg aan o.m. de Ko- lijke Akademie in Den i en nu in Kampen woont, Jn van de eerste exposities, e georganiseerd worden in (enwerking tussen het nuseum Twente te En- de. het centrum voor Beel- fae Kunst Librije te Zwolle pe Waag te Deventer. Zij de drie plaatsen te zien achtereenvolgens van 6 augustus tot 4 september, van 10 september tot 9 oktober en van 17 januari tot 5 februrari. De samenwerking is ingegeven door redenen van organisatori sche en financiële aard. Men bespaart op deze wijze tijd en geld. Beide zinnige zaken in dit tijdsgewricht. Voor de expo santen (men wil vooral Overijs selse kunstenaars presenteren) is het aantrekkelijk dat ze zo doende een grote bereik krijgen. Het van Beatrice Kluivers ge Drie linoleumsneden van Beatrice Kluivers. „Spijker- jasje" links, „Thuiskomst" rechts, „Bloemkool" boven. toonde werk is vrij recent meestal van de laatste Jaren. Het komt figuratief over, al is er in de trits over de koe Dora sprake van een lichte abstra hering, maar die lijkt ons niet opzettelijk. Het manifesteert zich in de regel in rake, krach tige, trefzekere lijnen. Een aan tal lino's maakt een zwakke indruk, bijvoorbeeld „Markt- tafereel." Onduidelijk is waar om een ochtendlijk tafereel als een scheerkwast, een mes, een wekker en een flesje pillen „Groeiproces" heet. Tenzij met die titel een langzaam op gang komen wordt gesugge reerd. Overigens een prachtig stilleven. Er zijn meer knappe stillevens. Ik benk aan de stil levens met prei, bloemkool en andere groenten. Vaak laat Beatrice Kluivers zich inspireren door alledaagse dingen door gebruisvoorwer- pen die haar omringen. Zij vor men een bepaald soort poëzie. Roepen een beeld op, waaraan men voorbij pleegt te gaan, en die toch een eigen wereld ver tegenwoordigen. Ook een ei gen schoonheid. En dan zijn er de kleren, waarvoor de expo- sante veel belangstelling heeft, niet zozeer hebben we het ge voel, om er een kast mee vol te hebben, om er mee te pronken of om er mee te behagen. Daar is wat anders voor nodig dan een spijkerjasje of een voorge- bleekte broek. Het is typerend dat zij in dit verband verwijst naar „Ode aan mijn kleren" van de Chileense dichter Pablo Neruda. Een gedicht dat aldus begint: Iedere ochtend, kleren, liggen jullie te wachten zomaar over een stoel heen om gevuld te worden met mijn ijdelheid, mijn liefde, mijn hoop, mijn lijf Het leven van de kleren groeit naar zijn leven. Hij vraagt zich af of eens een kogel van de vijand een bloedvlek van hem op hen achterlaat. Maar mis schien wordt het niet zo dra matisch, worden ze doodge woon ziek met hem, en gaan ze samen in tot de aarde. „Daar om/groet ik jullie/elke dag/met eerbied/en we blijven het hoofd bieden/aan de wind/ nacht/de straten of de strijd:/ een enkel lichaam." Verhaal In de kleren, oud, afgedragen, met een verhaal, zoals de mens zelf, gaat het om de vormen, om de eigen bestaanswaarde ervan, ook om de man of vrouw die er achter steekt. Ze maken wezenlijk onderdeel uit van Beatrice Kluivers werk. Haar tentoonstelling is er niet een met veel pretenties, en naar omvang moet zij zelfs beperkt genoemd worden. Maar het is in alle eenvoud, wel een expo sitie met een eigen signatuur. Het bekijken ten volle waard. Dat kan dagelijks, behalve op maandag. Imkroniek H. S. Visscher de uitgeverij Meulenhoff is een taling uitgekomen van de be- mde „kritische biografie" die de aanse filmcriticus Francisco p inda geschreven heeft over zijn rigenoot en vriend Luis Bunuel. Lat boek is in 1969 in de Spaanse ■sie uitgekomen, met vele door censuur aangebrachte coupu- en in 1975 in volledige en ultge- ide vorm in het Engels versche- I in de voortreffelijke serie „Ci- na Two" van Seeker en War- le»g in het gebruikte fotomateriaal toe is e Meulenhoff-ultgave identiek aan de Qfelse, en Meulenhoffs presentatie on- de serie-titel „Grote Cineasten" wekt loop, dat meer delen uit die „Cinema -_>"-reeks vertaald zullen gaan ver fijnen. Eén ervan, „Bergman on Berg- Bnr, staat al op stapel. Dat zou dan de. arhte reeks filmboeken zijn die na tien- .>n jaren in het Nederlands versche el' is. In de jaren dertig is er de serie -monografieën geweest, die onder re- ae van Graadt van Roggen versche ep is en waarin mensen als Menno ter y^k gepubliceerd hebben. En bij. Muusses is er ooit een serie opgezet, „Cinegrafia", die na enkele uitgaven al ter ziele is gegaan. Want er is tot nog toe in Nederland niet of nauwelijks een markt geweest voor diepergaande analy tische filmstudies, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Frankrijk en Engeland. Wie zich in de uitgebreide bibliotheek van het Nederlands Filmmuseum verdie pen wil In een of ander filmisch onder werp. is vrijwel uitsluitend aangewezen op buitenlandse literatuur. Het is een opvallend verschijnsel, even opvallend als de moeizame geschiedenis van de Nederlandse speelfilm. Waarschijnlijk hebben die twee verschijnselen met el kaar te maken en misschien valt dat dan weer te herleiden tot de calvinisti sche „beeldhuiver" die dr. Jan Hes inder tijd in zijn dissertatie „In de ban van het beeld" ten tonele voerde. Sadist? Hoe het zij, de uitgave van Aranda's Buftuel-biografie is een verheugend ver schijnsel, vooral ook omdat Bunuel een van de grootste en interessantste filmers van onze tijd is. „Van onze tijd" is mis schien wat merkwaardig uitgedrukt, want al in 1929 werd Bufiuel wereldbe roemd (en -berucht) om zijn surrealisti sche film „Un chien andalou": een in vele opzichten schokkende film, die een dui delijke stormloop was tegen de bestaan de, gefixeerde burgerlijke patronen en waarnemingen. Nog niet zo lang geleden heeft de vertoning op de televisie van de Luis Bunuel met Catherine Deneu- ve bij de opnamen voor „Belle du jour". beginpassage een ogenschijnlijk ro mantische balkonscène waarin niettemin een man het oog van een vrouw met een scheermes dóórsnijdt nog de nodige deining bij het Nederlandse publiek ge geven. Ongetwijfeld is het vooral deze scène geweest die Bufiuel de naam van „sadist" heeft bezorgd. Ten onrechte, want in zijn film werkt zijn beeld totaal anders, is het de poëtische verbeelding van „de ogen openen" voor de werkelijk heid, ontdaan van burgerlijke patronen, fixaties, frustaties, camouflages. In 1930 volgde „L'öge d'or", een film die zich nog veel bewuster tegen de gevestig de maatschappelijke en morele structu ren keert. Dank zij de acties van fascisti sche groeperingen werd de vertoning van de film in Frankrijk dan ook al spoedig verboden. Sedertdien was hij uitsluitend in filmclubs, filmmusea e.d. te aanschou wen: niettemin is het een „klassiek" film werk geworden. Evenals de documentai re film „Terre sans pain" (1932) over het uitzichtsloos achtergebleven Spaanse streek Las Hurdes, een film die zijn bij zonder klimaat vooral ontleent aan de tegenstelling tussen de uiterst nuchtere, afstandelijke commentaar en de beelden van een afschuwelijke en afzichtelijke menselijke misère: een tegenstelling die voor de toeschouwer de vluchtweg van een gemakkelijk medelijden blokkeert. Anoniem Na 1932 breekt voor Bunuel een moeilijke tijd aan. Hij maakt, anoniem, enkele films in Spanje, die ogenschijnlijk volle dig passen in de gangbare, ondbeduiden- de genres van de Spaanse film. Daarna werkt hij in Amerika, maar maakt zelf geen films. Pas na zijn vestiging in Mexi co, in 1945, gaat Bufiuel weer regisseren, maar het zijn films die geheel lijken t° passen in de gangbare sentimentel< Mexicaanse traditie, en tot wereldroen brengen ze het allerminst. Er is één uit zondering: „Los Olvidados" (1950), dat prompt in Cannes bekroond werd. Pas in 1961 stijgt Bufiuels roem weer tot grote hoogten met de in Spanje gemaakte, in Cannes bekroonde, maar in Spanje ogen blikkelijk verboden film „Viridiana". Het daarna volgende oeuvre bevestigt en ver groot die roem alleen maar (met o.a. „El angel extermlnandor", „Le journal d une femme de chambre", „Belle de jour" en „Le fantóme de la liberté"). Aranda, die een goede vriend van Bufiuel is en over zeer veel persoonlijke gegevens omtrent de filmer beschikt, heeft zich vooral tot taak gesteld, aan te tonen dat de grote periode van „stilte" in Bufiuels leven, niet een breuk in de persoonlijk heid of de scheppingskracht van de fil mer inhoudt. Zowel de anonieme Spaan se films uit de dertiger jaren als de films uit de Mexicaanse periode ontwerpt hij aan een nauwkeurig onderzoek en toont aan dat deze films toch voortdurend mo menten en signalen van „de oude Bufiuel" bevatten. De grondthese is dat Bufiuels carrière, hoezeer ook getekend door grillige „ups" en „downs", één grote continuïteit vertoont en dat de grote films van de periode na 1951 ondanks het feit dat ze op een veel groter publiek mikken en ook een veel groter publiek bereiken dan de drie films uit de eerste periode, in houding en visie daarvan niet verschillen. Surrealisme Bunuel is altijd het surrealisme trouw gebleven op een heel eigen persoonlijke wijze. Aranda vergelijkt Bufiuel met Jean Vigo, die andere, jong gestorven surrealistische Spaanse filmer. Vigo, zegt hij, werkt met bijzondere belichtingen en excentrische camerastandpunten, die nieuwe betekenissen geven aan het voor werp dank zij esthetische toevoegingen. Voor Bufiuel zit het element van verras sing en tegenspraak in de dingen zoals ze zijn. Hij is in staat ons het allergewoonste en meest alledaagse als iets ongelooflijks en onaantaardbaars te laten zien. Hij heeft geen „boodschap", zelfs geen ideaal, maar is de kroniekschrijver van een zieltogende klasse", die ons op laco nieke wijze zijn document overhandigt. Ook de afstandelijke ironie en humor die zijn laatste films is gaan kenmerken, verandert niets aan die laconieke regi stratie die ons door welke magie? de ogen opent voor de werkelijkheid zoals zij is. Aranda's boek doet ons deze uitzonderlij ke mens en kunstenaar aanzienlijk beter kennen en doorgronden. Daarom is het toe te Juichen, dat deze goed verzorgde Nederlandse uitgave verschenen is. Francisco Aranda: Luis Bunuel. Geïllus treerd. Uiig. Meulenhoff, Amsterdam. 428 blz. 39,50. sr R. N. Degens ;e schrijnwerkers schijnen maar niet van het denk- !d af te brengen te zijn dat een lomp, vormloos ibelstuk in een pronkstuk herschapen kan worden, het zo overvloedig mogelijk aanbrengen van ge- den krul- en bloemwerk." Dat rapporteerde een lerlandse commissie in 1873 in een verslag over de tnding van Nederlandse meubels op de Wereldten- astelling in Wenen. wordt geciteerd in „Leven antiek" het nieuwe Boek de maand dat gaat over bels, klokken, aardewerk, tden en zo meer, die vanaf eind van de 18e eeuw tot ri het begin van onze eeuw 9 Nederland zijn gemaakt en nikt. Dus ook over die Berige pronkstukken die ddels door de adem van de met een nostalgische -aan- j X' zijn bedekt die ze voor i tot felbegeerde antieke eten heeft gemaakt. Op- telijk is dat over dit Neder- se antiek, dat nog vrij Moedig tegen „betaalba- •rijzen te koop is, nog nooit geschrift is verschenen dat belangstellende lezer ter informatie verschaft. >raseumstukken len over antiek zijn er bij «et. Meestal verschillen ze Hing alleen daarin, dat de fide onderwerpen (en 11- Bties) er op een eigen ma in zijn gerangschikt. Een overeenkomst bij van die boeken is. dat ze in fcaak handelen over „mu die in velerlei iht voor de lezer onbereik- zijn. Op dit punt zijn er uitzonderingen, maar die heb ben dan toch niet het specifie ke Nederlandse antiek tot on derwerp waarover Noortje de Roy van Zuydewijn schrijft in het per 1 september te ver schijnen „Leven met antiek". Het lezen van een vijftigtal proefpagina's, die ook nu zoals gebruikelijk bij een Boek van de maand vooraf aan de pers ter inzage werden gestuurd, geeft aanleiding te veronder stellen dat dit boek zich niet alléén door de keuze van het onderwerp van dergelijke werkjes op dit terrein onder- scheldt. Maar onder meer ook door de duidelijke, zij het niet met zoveel woorden uitgespro ken, informaUe die het geeft over antiek dat niet is wat het lijkt te zijn. Wie oplettend leest heeft in dit opzicht voldoende aan de hier overvloedig gege ven voorbeelden van meubels in neo-stljlen die in grote hoe veelheden in het laatste kwart van de vorige eeuw in ons land gemaakt werden. De fabrieken worden er bij genoemd. En ergens zegt Noortje de Roy van Zuydewijn dat Je een ken ner moet zijn om meubels in Lode wijk XVI stijl en imitaties chitectuur en de mode worden aangehaald. Dat doortrekken van het besproken tijdperk tot en met het zeer nabije verle den, wekt de indruk dat Noor tje de Roy van Zuydewijn al doende uit het oog verloor dat ze over antiek aan het schrij ven was. Vooral in het hoofd stuk over meubelen, waar ze bijvoorbeeld ook de Rietveld stoelen uit 1923 in haar be schouwing betrekt, lijkt ze het meer over het „antiek van de toekomst" te hebben. Er is opvallend veel zorg be steed aan de keuze van de il lustraties. waarvoor D. F. Lun- slngh Scheurleer en Pieter Groot de verantwoordelijke re dacteuren zijn. Het verband tussen tekst en afbeeldingen is niet altijd duidelijk (er wordt in de tekst ook nauwelijks naar verwezen) en ook de bij schriften zouden naar mijn mening uitvoeriger toelichting moeten geven. Juist in een boek dat gericht is op lezers in neo-Lodewijk XVI stijl uit elkaar te houden. Informatief Het is kennelijk niet haar be doeling de lezer een dergelijke kennis bij te brengen. Wat een wijze beperking in de opzet van dit boek genoemd mag worden; dat geen leergang voor de vakman pretendeert te zijn, maar een plezierig infor matief boek voor mensen die zich voor antiek interesseren. En die zich er niet druk over maken wanneer dat antiek niet „uit de tijd" is. maar een meer of minder stijlzuivere ko pie. Van zo'n honderd Jaar ge leden; dus naar elastische be grippen toch ook al weer „an tiek". Overigens geeft de auteur een bijzonder duidelijke informa tie (ook weer; die ik nog in geen enkel boek over dit onderwerp aantrof) over de ontwikkeling van het meubelmakersbedrijf en over de Invloed van de in dustrialisatie op de produkten daarvan. In een inleidend hoofdstuk wordt een beknopt maar rijke lijk geïllustreerd overzicht ge geven van de stijlveranderin gen vanaf de Lodewijktljd tot en met de Amsterdamse School en de Stijlgroep, waar bij vooral voorbeelden uit ar- voor wie het „snuffelen bij an tiekwinkels, op vellingen, beurzen en rommelmarkten een favoriete vrijetijdsbeste ding" is. Niettemin zal „Leven met an tiek" voor deze snuffelaars een n„.on bijzonder welkome aanvulling Damesmode uit 1876 zijn van het vele dat op dit gebied in het populariserende genre al is verschenen. Het be vat, behalve de reeds genoem de hoofdstukken over stijl en meubelen, informatie over klokken, aardewerk en porse lein, glas, ijzer, tin, koper en brons, zilver en sieraden, en over de antiekhandel (bij. vel lingen) en musea. Het is boven dien een maand lang nog be taalbaarder" dan het antiek waarover het handelt, want van 1 september tot 1 oktober kan men het voor 19.50 ko pen. Daarna kost het 32.50. Meubelwerkplaats in de 19e eeuw Stoelen in neo-rococostijl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 13