De les van
versnippering
Een belangwekkende vakantiegast
Pre-adviezen voor jongeren-synode
hem op het PODIUM
Nogmaals:
waarom blij dat ik rij?
Nederland gebruikt
zijn kennis niet optimaal
h IJDAG 15 JULI 1977
BINNENLAND
T rouw/Kwartet
Een groep gereformeerde jongeren
heeft het initiatief genomen tot
oprichting van een
jongerensynode, die dezelfde zaken
aan de orde zal stellen als de
generale synode van de
gereformeerde kerken. Het
synode-moderamen heeft zich
positief opgesteld tegenover dit
idee en wil de mogelijkheden
onderzoeken van een eigen inbreng
van deze vertegenwoordigers van
de kerkjeugd in de
beraadslagingen van de synode.
Men moet het voorstel van de
jongeren niet verklaren uit
wan trouwen-bij-voorbaat
tegenover de ouderen, al zal er
n_5| zeker enige bezorgdheid in
meespelen voor de dreigende
mogelijkheid dat de synode te
weinig rekening zal houden met
wat deze jonge mensen bezielt en
bezwaart. En men moet de
sympathieke toezegging van het
moderamen niet meteen afdoen als
een poging tot inkapseling, al zal er
bij sommigen wel de vrees bestaan
dat een schaduwsynode de echte
synode teveel voor de voeten kan
lopen, als dit jeugdig initiatief niet
zoveel mogelijk in de hand
gehouden en gekanaliseerd wordt.
Wij leven gelukkig niet meer in de
tijd, toen predikanten in hun
kerkbodes letterlijk schreven over
"Kerk en Jeugd" van Thijs Booy:
„Weet hij iets van het werk van de
Heilige Geest af? Heeft hij de bijbel
eigenlijk wel eens gelezen?"
waarop het slachtoffer wel
sarcastisch moest reageren: „Nee,
mijn vader las aan tafel uit Bulletje
en Bonestaak en voor het slapen
verdiep ik me in de Avonturen met
een pollepel". De historicus die nog
eens zal onderzoeken hoe de
kritische jeugd van '45-'55 door de
kerkelijke autoriteiten is
behandeld, zal schrikbarende
ontdekkingen doen. Typerend is
deze insinuatie uit de Zeeuwsche
Kerkbode: „Alwat uit het geloof
niet is, is zonde, zelfs een boek dat
eindigt met het gebed: Heer Jezus,
zegen de dominees".
Ouderen en jongeren werden toen
door een diepgaande vertrou
wenscrisis gescheiden. Wat wij als
leden van de Werkgemeenschap
van Gereformeerde Jongeren en
van Jeugd en Evangelie ons
moesten laten aanzeggen en
door Okke Jager
aandoen door hoogleraren,
predikanten en kerkelijke
vergaderingen, is vandaag
vplkomen onvoorstelbaar, al zijn
de littekens gebleven. WIJ ervoeren
akn den lijve hoe
„eenzijdig-mannelljk en
armmannelijk" (Thijs Booy, lang
vóór de feministische theologie) de
kerkbodes waren. De synode was
vpor ons de instantie die „nee"
gezegd had tegen de CDU van
Bèskes, de NCSV, de
interkerkelijke evangelisatie en de
Wereldraad tegen alles
waartegen een Jongerensynode
„ja" had gezegd. Een
jongerensynode zou men in die
jaren als een vijfde colonne
bèstookt hebben. Zelfs een tijd
later in de dagen van
Synoodkreet was er bij
synodeleden nog weinig begrip
voor de motleven van Jongeren, die
onder borden met opzienbarende
omschriften de synode-vergadering
binnendrongen. Nü zijn wij dan
zover, dat een jongerensynode
zij het tussen aanhalingstekens
de officiële synode mag begeleiden.
D^ jongeren die zich hiervoor
zullen inzetten, zouden er goed aan
doen eerst nog eens na te lezen
bijv. bij Thijs Booy, Gereformeerd
hde lang nog? Ultg. Ten Have,
Baarn hoe na de tweede
wereldoorlog de kleine luyden tot
luide kleinen werden. Verder
zouden zij de verslagen kunnen
bestuderen van de Algemene
Kerkvergadering van de
hetvormde kerk (AKV '70, uitg. In
den Toren, Baarn; „Ik kon
gisteravond niet slapen", uitg.
Boekencentrum, Den Haag),
omdat dit fenomeen aan het begin
stqnd van een nieuwe ontwikkeling
in ae communicatie tussen „top"
en grondvlak" in de kerk.
Sommigen noemden het een
pseudo-gebeurtenis, maar het was
eeri donderslag bij heldere hemel:
plqtseling werd het een raadsel,
hoe een kerkelijke organisatie zo
lang had kunnen voortleven met
zoveel dynamiet onder haar
furidamenten. Het bleek dat grote
groepen mensen boven de 40 Jaar
hun Heer hadden leren kennen in
andere woorden en beelden en met
andere associaties dan de moderne
jeugd dat doet. „Sommige
Jongeren", zei een landbouwer In
ruste, „hebben het moeilijk met de
maagd Maria". Hilariteit in de zaal.
Een student vergeleek de kerk met
„Ollie B. Bommel, een heer van
stand met een zwak gestel".
Het was geen wonder dat de
Gereformeerde Bond uitsprak, dat
zulk een kerkvergadering ingaat
tegen wat „grote delen van de
kerk" op grond van Schrift en
Belijdenis geloven van de kerk en
haar regering. Maar er was ook een
groep die vreesde dat de AKV met
haar tienduizend stencils slechts
als bliksemafleider zou werken en
dat alles weer zou doodlopen in
compromissen: kool en geit zullen
tezamen weiden en de synode zal ze
hoeden. Is het al eens onderzocht,
wat er van alle voorstellen van de
AKV terecht gekomen ls? De
komende jongerensynode kan met
de goede en slechte ervaringen van
deze experimentele
kerkvergadering haar winst doen.
Vervolgens zouden de deelnemers
van deze spiegelsynode in elk geval
de boeiende dissertatie van R. G.
van Roon moeten lezen: „Visie op
kind en jongere vanuit een
vooroordeel", uitg. Kok, Kampen.
Dat kan hen bewaren voor de
gedachte dat „de" ouderen en „de"
Jongeren tegenover elkaar zouden
staan als twee groepen met eigen
rechten. Misschien mag men nog
wel met Heerlng zeggen: Jong-zijn
is een eigen houding, een
zelfstandig gegeven" (Wending
aug. '55, themanummer „Jeugd"),
zeker wanneer daar een citaat van
Barth op volgt: „Dat de Jonge mens
nog betrekkelijk onervaren is,
biedt goede kansen, dat hij toch
nog geen mens van sleur, routine
en traditie is geworden, noch een
geblaseerde relativist of
scepticus".
Maar geen jongerensynode kan
voorbijgaan aan wat Van Roon
schreef over de vermeende posities,
die men in vele beschouwingen
over een generatiekloof aan
weerskanten heeft ingenomen.
Bovendien laat zijn boek zien, hoe
gemakkelijk ouderen zich van het
verlangen van Jongeren kunnen
afmaken door dit te verwijzen naar
„een fase", „een rijping", „een
ontwikkelingspsychologie" of „een
sociologische factor". Hij noemt
ontstellende voorbeelden van het
anti-Jeugdsentiment dat zich uitte
na het studentenprotest tegen
Nixon's bekendmaking van een
invasie in Cambodja. Soldaten van
het federale leger schoten toen,
zonder waarschuwing, zonder
werkelijke bedreiging want op
grote afstand op een groep
weerloze studenten van wie er vier
gedood werden. Al werd de
evidente schuld van deze militairen
aangetoond, zij werden niet
vervolgd wél twintig studenten.
Toen ik in een kerkdienst voor de
slachtoffers bad en voor de
genezing van een natie die
oorlogswapens tegen haar eigen
Jeugd gebruikte, liet men onder
bepaalde gemeenteleden een
bezwaarschrift ter ondertekening
circuleren: ik had met dat gebed
„hun hele Pinksterfeest bedorven
Zó fel was de weerzin tegen het
studenten-verzet.
Volwassenen proberen vaak alles
wat Jongeren beweegt, te herleiden
tot een natuurverschijnsel
(generatieconflict!). Zij kunnen
ontaarden in filisters die niets méér
haten dan de dromen van hun
Jeugd en sentimentaliteit is de
schutkleur van hun haat. De Jeugd
is voor hen een voortdurende
vermanende herinnering En
daarom bestrijden zij haar. Zij
komen dan aandragen met hun
ervaringniet om de inhoud van
het ervarene ter discussie te
stellen, maar om het ervaren-zijn
aan te voeren als
onbeargumenteerd complex in de
tijd (ik loop al zoveel Jaren mee,
dus...), in de plaats (ik ben er.
geweest, dus ik kan erover
oordelen), in specifieke perioden (ik
heb de oorlog meegemaakt) of in de
herhaalbaarheid (ik heb dit zovaak
gedaan). Daartegenover moet een
Jongerensynode de nuchterheid
bewaren van Brecht, die eens in
alle ernst opmerkte: ik kan erover
oordelen, ik heb het niet beleefd!
door dr H. N. Boon
In „Trouw" van vrijdag 17 juni
heeft H. J. Neuman een artikel ge
schreven onder de titel „De les van
Brookings", waarin hij duidelijk
maakt in welke mate de Ameri
kaanse regering kan profiteren van
de studies van weluitgeruste en
goed bemande onafhankelijke ad
viesorganisaties. Naast de door
hem voor de Verenigde Staten ver
melde instellingen mag, dichter bij
huis, niet vergeten worden de „Ge-
sellschaft für Wissenschaft und Po
litik" bij München, waar onder lei
ding van prof. dr Klaus Rltter tus
sen de dertig en veertig onderzoe
kers werkzaam zijn ten dienste,
niet alleen van de Duitse regering,
maar voor een belangrijk deel van
de volksvertegenwoordiging, die
daardoor een apparaat ter beschik
king heeft om de „research" te
doen die voor de controlerende
taak van het parlement dringend
nodig is.
Aangezien de heer Neuman direc
teur is van het Nederlands Insti
tuut voor Vredesvraagstukken, ligt
het voor de hand dat hij in de
laatste helft van zijn artikel zich
afvraagt: „hoe het In óns land staat
met de bron voor onafhankelijke
adviezen".
Het antwoord dat hij daarop geeft
is niet opwekkend: door de veel
heid van de bomen kan men het
bos niet meer zien. „Versnippering,
overlapping, kleinschaligheid" zijn
er de oorzaak van dat het bestede
geld niet optimaal kan worden ge
bruikt.
Laat ik van mijn kant op persoon
lijke basis proberen de gedachten-
gang van de heer Neuman iets ver
der uit te werken, waarbij ik dan
aanstonds wil aantekenen dat er
tussen het NIW en het Nederlands
Genootschap voor Internationale
Zaken, (waarvan ik thans voorzit
ter ben) een goede samenwerking
bestaat. Deze is niet alleen gevolg
van de toevallige omstandigheid
dat ze aan dezelfde straat zijn gele
gen, zodat men alleen de weg be
hoeft over te steken om bij het
andere instituut binnen te komen.
In figuurlijke zin is tussen Neder
landse instellingen die op het zelf
de terrein werkzaam zijn, het over
steken van de weg lang niet altijd
gemakkelijk!
De Instellingen, die de heer Neu
man in zijn betoog opsomt, vallen
uiteen in twee groepen: die welke
rechtstreeks de overheid adviseren
of uitsluitend door de regering wor
den bestuurd en die welke met
overheidsgelden weliswaar ge
steund worden, maar overigens on
afhankelijk hun taak uitoefenen en
adviezen uitbrengen al naar gelang
zij dat zelf nuttig of nodig achten.
Nog één?
Alleen over deze laatste categorie
en hun mogelijke samenwerking
wil ik het hier hebben. De heer
Neuman meent dat het er rijkelijk
veel zijn en dat kan ik met hem
eens zijn, vooral als hij vermeldt
dat een plan is studie ls om een
„Nationale Commissie Voorlich
ting en Bewustwording Veilig
heidsvraagstukken op te richten",
klaarblijkelijk omdat, althans de
groep van negentien personen die
de oprichting daarvan bepleit, niet
tevreden ls met de wijze waarop de
bestaande instellingen hun werk
doen.
De heer Neuman constateert te
recht dat: „al deze instellingen heb
ben hun eigen oorsprong, achter
grond en takenpakket": zij zijn een
uitdrukking van onze onbedwing-
toor B. A. Thedinga
Het gaat er mij niet om te proberen
Koos van Werlnga als schrijver van
het met gal en azijn overgoten arti
keltje „Waarom blij dat ik rij?" op
de Podium pagina van vorige week
tot andere gedachten te brengen.
Aan iemand die de tijd neemt een
automobilist die stopt voor een
stoplicht en dat met een gebaar
kenbaar maakt aan de oversteken
de voetgangers, nog een brok ve
nijn. toe te slingeren, is dat naar
mijn mening verspilde energie.
Op één ding wil ik echter wijzen
teneinde misverstand bij de lezers
op dit punt te voorkomen. In de
wegenbouw werkten 70.000 man en
daarvan is thans bijna twintig pro
cent werkeloos. Samen met de
werknemersbonden doet onze Ver
eniging haar best om meer en nut
tig werk in deze branche uitge
voerd te krijgen. (Veiliger wegen,
omleidingen om steden en dorpen,
vrijliggende fietspaden, meer en
beter onderhoud aan onze bestaan
de infrastruktuur).
Dè temporisering van de aanleg
van rijkswegen is zover doorgesla
gen dat de overheid onvoldoende
middelen beschikbaar stelt om de
hiervóór genoemde noodzakelijke
voorzieningen te kunnen treffen,
terwijl werkloosheid onder het we-
genbDuwpersoneel tot onaanvaard
bare hoogte is opgelopen en dat in
een tijd dat er 100.000 200.000
auto's per Jaar bij komen en de
behoefte aan verplaatsing voor re
creatie en werk toeneemt.
Het zou pleziering zijn wanneer u
ook in uw rubriek „Podium" zich
wat preder oriënteerde en naliet de
werkgelegenheidsproblemen af te
doen met te constateren dat werk
gevers „achter de schermen onge
controleerd opererende belangen
groepen" zouden zijn. Ik dacht dat
dit een valse voorstelling van zaken
was, wanneer men bedenkt dat
voor elke gulden die in de uitvoe
ring Jvan infrastructurele werken
wordt gestopt er misschien één A
twee 'cent bij die ondernemer te
recht komt als rente voor het door
hen geïnvesteerde kapitaal, maar
35 ,40 cent rechtstreeks benut
wordt voor lonen en salarissen van
de ménsen die op dat project wer
ken, terwijl de gemeenschap er vei
ligheid, welzijn en welvaart aan
overhoudt.
De h«er Thedinga is voorzitter van
de Nederlandse Vereniging van We
genbouwers.
Volgens gezaghebbende schattingen
zullen in 1985 drie landen de uitvoer
van uranium voor maar liefst zeven
tig procent beheersen. Met zijn drie
ën zouden zij, als ze het onderling
eens worden en kunnen blijven, een
toonaangevende rol kunnen spelen
bij het bepalen van een nieuw non-
proliferatiebeleid.
Het is algemeen bekend, zo langza
merhand: het verdrag tegen de ver
spreiding van kernwapens van 1 juli
1968 is op zichzelf niet slecht, maar
het vertoont nog veel te veel leem
ten. De nadruk heeft in het verleden
heel sterk gelegen op de verificatie:
door H. J. Neuman
het nagaan of er geen verrijkt urani
um werd weggemoffeld ten behoeve
van utilitaire doeleinden. Dat de ge
varen veel groter zijn aan het eind
van de kernbrandstofcyclus, d.w.z.
als landen eenmaal de beschikking
hebben gekregen over gebruikte
splijtstofstaven waarin zich het ge
vaarlijke plutonium heeft ontwik
keld, dat heeft men pas later leren
inzieii.
Om het non-proliferatiebeleid wer
kelijk te verbeteren en geloofwaar-
idg te maken is het noodzakelijk dat
er een rem komt op de export van
kennis en materiaal, die gebruikt
kunnen worden voor de verrijking
van uranium en het zgn. opwerken
van bestraalde splijtstofstaven. Het
aanzetten van die rem zou ten koste
gaan van die (particuliere of staats-)
bedrijven die zich juist toeleggen op
de uitvoer van „gevoelige technolo-
giëen", hetzij als doel op. zichzelf,
hetzij als „lokkertje" bij de verkoop
van kerncentrales. Een nieuw non-
proliferatiebeleid zou met deze com
merciële belangen botsen. Vandaar
dat een gemeenschappelijk non-pro-
Hferatiefront van enkele belangrijke
uranium-exporteurs heel wat goed
zou kunnen doen. Twee van die lan
den zijn bekend: de Verenigde Sta
ten en Candada. Het derde land is
Australië.
In Australië bevindt zich volgens
voorzichtige ramingen tien procent
van aUe uraniumreserves ter wereld.
Minder voorzichtige taxateurs spre
ken zelfs van een vijfde. Het land
bezit een commissie voor atoomon
derzoek met een staf van 1.200 mede
werkers; sommigen van die mede
werkers zijn toegevoegd aan Austra
lische diplomatieke vertegenwoordi
gingen in het buitenland. Vroeger is
ook in de kring van deze commissie
wel eens heel wilde taal uitgeslagen
over het kernwapenvraagstuk. Zo
deed sir Philip Baxter, de toenmali
ge directeur, nogal wat stof opwaai
en in april 1972, toen bij zei dat zijn
land zich met chemische, biologi
sche en kernwapens zou moeten wa
penen tegen een invasie van overle
venden van het noordelijk halfrond,
nadat daar een atoomoorlog zou heb
ben gewoed. Nu was sir Philip nog
benoemd door de conservatieve mi-
nister-president sir Robert Menzies,
en de mogelijkheid bestond dat hij
wat achterliep bij het denken van
het Australische publiek. Maar ook
dr Ian Bellamy van de groep voor
strategische studies van de universi
teit van Canberra pleitte in die perio
de nog voor het „openhouden van de
nucleaire optie".
In de vijf jaren, die zijn verlopen
sinds deze uitspraken werden ge
daan, is de toon van de publieke
discussie in Australië echter sterk
veranderd. In vrij snel tempo heb
ben zich allerlei vormen van verzet
ontwikkeld tegen de exploitatie van
Austraiiës uraniumvelden.
De eerste bezwaren werden gefor
muleerd door milieu-bewuste groe
pen, zoals de Friends of the Earth,
die zich vol schrik afvroegen wat er
van bet landschap sou overblijven
als her en der de uraniumrijkdorn-
men van Australië werden blootge
legd. Vrijwel tegelijkertijd realiseer
de men zich, dat een intensieve
mijnbouw grote schade zou kunnen
toebrengen aan de nog in stamver
band levende Australische oerbcwo-
ners (de „aborigines") en hun tote-
mistische cultuur. En ten slotte ging
men zich meer en meer zorgen ma
ken over het gebruik dat de buiten
landse afnemers van het Australi
sche uranium zouden maken
De socialistische regering van
Gough Whitlam stelde in bet voor
jaar van 1975 een commissie van drie
wijze mannen in, die al deze aspec
ten nader zou onderzoeken. Voorzit
ter van deze commissie was rechter
Russel Walter Fox.
Een eerste interim-rapport ver
scheen in oktober vorig jaar. Daarin
stond feitelijk dat de ontginning en
uitvoer van het uraniumerts ter
hand kon worden genomen, indien
strenge voorwaarden werden gesteld
en indien het tweede deel van het
rapport dat zich tot de milieu
aspecten zou bepalen geen ongun
stige conclusies zou opleveren (de
voorgestelde „open pit" lag nabij
een groot nktionaal park).
Inmiddels ls enkele weken geleden
ook het tweede deel van het commis
sie-rapport verschenen: een boek
werk van 415 pagina's. Fox c.s. stel
len daarin voor de ontginning niet op
verscheidene plaatsen tegelijk te be
ginnen, maar veld voor veld en mijn
voor mijn af te werken. Ook willen
zij dat bijzondere en zeer kostbare
mijnbouwtechnieken worden toe
gepast, waardoor de schade aan de
omgeving tot een minimum kan wor
den beperkt. Ten slotte pleiten zij er
voor de „aborigines" zo ongeveer
een vetorecht toe te kennen ten aan
zien van de vraag, of er wel of niet
ontgonnen zal worden. Rechter Fox
zei zelf, dat het probleem te ingewik
keld is om het samen te kunnen
vatten als een „rood" of een „groen"
licht voor uranlumwinnlng. Het
Amerikaanse weekblad „News
week" sprak niettemin van een „op
vallend knipperlicht".
Een begeleidend verschijnsel van
bijzondere betekenis is, dat minis
ter-president Malcolm Fraser tege
lijk met de verschijning van het
tweede rapport-Fox een verklaring
uitgaf, waarin hij zei dat Australië
aan de uitvoer van zijn uranium
eisen zal verbinden, die even strikt
zijn, zo niet strikter, dan de eisen die
bare lust tot verfijning en versnip
pering, waardoor het niet gemak
kelijk zal zijn er iets aan te doen.
Immers ieder van deze instellingen
heeft haar eigen welgefundeerd
recht van bestaan: de Vereniging
voor Internationale Rechtsorde be
vordert de internationale rechtsor
de, de Atlantische Commissie pro
beert begrip te vinden voor de
NAVO, de Europese Beweging be
vordert het Ideaal van een Ver
enigd Europa, het Nederlands In
stituut voor Vredesvraagstukken
bestudeert de vraagstukken, die in
zijn naam zijn vervat in een breed
kader, het Genootschap voor Inter
nationale Zaken houdt zich bezig
met buitenlandse en internationale
politiek in de ruimste zin van het
woord. Al deze karakteristieken
zijn beknopt en daardoor ook on
volledig, maar zij bedoelen alleen
om duidelijk te maken dat het wel
ondoenlijk zal blijken om al deze
vogels van zo verschillende pluima
ge onder een noemer te brengen,
maar misschien wel ln dezelfde
volière.
Ik bedoel daarmede het volgende:
de toenemende kosten van perso
neel, dienstverlening en admini
stratie hebben zelfs in een zo duide
lijk individualistisch beroep als de
advócatuur ertoe geleid dat steeds
grotere kantoren tot stand kwa
men waarin tenslotte tot honderd
en meer confrères konden beschik
ken over één gezamenlijke infra
structuur. In dezelfde gedachten-
gang zou het voor bovengenoemde
instituten een groot voordeel zijn
als er een gezamenlijke behuizing
kon worden gevonden: dan zouden
zij gebruik kunnen maken van de
zelfde portier, telefooncentrale,
vermeningvuldigings- en verzen-
dlngsapparatuur op den duur
misschien van een samengevoegde
bibliotheek en karthotheek. Veel
duplicatie van aanschaf van boe
ken en tijdschriften zou kunnen
worden vermeden: voldoende ver
gader- en conferentieruimte zou
kunnen worden ingericht enz. Het
is dus zaak om, als zich op dat
gebied in de toekomst een aan
vaardbare mogelijkheid voordoet,
die tezamen aan te grijpen en te
benutten.
Niet evenaren
Het departement van buitenlandse
Zaken heeft recentelijk onder ver
antwoordelijkheid van de ter zake
bevoegde staatssecretaris enige
coördinerende initiatieven geno
men, die waardering verdienen.
Het is duidelijk dat een land als
Nederland nimmer de omvang en
de kwaliteit kan evenaren die gro
tere landen met meer menselijke
en materiële middelen kunnen be
reiken. Niettemin wordt veelal toe
gegeven dat wij onze mensen en
middelen niet optimaal gebruiken.
Om dit te verbeteren is een toene
ming van het onderlinge vertrou
wen en van de bereidheid tot sa
menwerking noodzakelijk, waartoe
de subsidie verlenende overheid
haar eigen bijdrage kan leveren.
Neumans artikel heeft de strekking
de samenwerking te bevorderen zo
als uit de slotpassage waar hij de
mogelijkheid van een gezamenlijke
behuizing noemt en de door het
ministerie van buitenlandse zaken
gedane voorstellen toejuicht.
Het voorgaande wil tot het wekken
van begrip voor de wenselijkheid
van een nauwere samenwerking
tussen de instituten die het brede
veld van de internationale betrek
kingen bestrijken, een verdere bij
drage leveren.
Dr H. N. Boon was o.a. ambassadeur
van ons land in Rome en bij de
NAVO.
Amerika en Canada verbinden aan
de hunne. Met andere woorden: als
de Verenigde Staten en Canada wil
len streven naar een verbetering van
het non-proliferatiebeleid, dan vin
den zij Australië aan hun zijde.
Voor een land als Nederland, dat
momenteel wikt en weegt of het zal
medewerken aan de levering van
verrijkt uranium aan Brazilië, zou
het bijzonder belangrijk zijn als het
een positieve beslissing zou kunnen
treffen maar dan in het kader van
een nieuw en verbeterd non-prolife
ratiebeleid. Er bestaat dus een zeke
re belangengemeenschap tussen Ne
derland en Australië, waarbij de po
sitie van Australië als voornaam ex
porteur van uranium sterker is dan
de onze.
Daarom is het belangwekkend te
zien dat rechter Fox, na het tweede
deel van zijn rapport te hebben afge
leverd, van premier Fraser het ver
zoek heeft gekregen tijdens zijn va
kantie nog eens hier en daar het oor
te luisteren te leggen en na te gaan
hee andere regeringen tegenover het
non-proliferatievraagstuk staan.
Rechter Fox is een bijzonder serieus
en nauwgezet man. Vandaar dat zijn
„vakantie" hem nu reeds heeft ge
voerd naar Groot-Brittannië, België,
de Bondsrepubliek Duitsland en -
Nederland.