anno joului 2000 'Jaar 2000 brengt ondergang' dUOMiili IOOO Kernenergie, de bom en het afval Wetenschap en techniek door Rob Foppema Dr. F. de Graaff velt oordeel over westerse techniek in cultuuranalyse: ZATERDAG 2 JULI 1977 BINNENLAND Trouw/Kwartet PS 15/RH 17 Het einde van de westerse cultuur Is rond het |aar 2000 te verwach ten. Deze apocalyptische bood schap alsmede de voor „verlichte" twintigste-eeuwers nogal aan- j stootgevende stelling, dat goden culturen lelden, vinden we In het onlangs verschenen boek „Anno domini 1000 anno domlnl 2000" van dr. F. de Graaft. Dit boek en de zes zondagavondlezingen, die door de cultuurfilosoof en theo loog voor de NCRV-mlcrotoon werden gehouden, hebben Instem ming, maar ook misverstanden en zelfs weerzin opgeroepen. Moet de visie van De Graaft als verouderde metafysische sante- kraam worden afgedaan, of ver dienen zijn kijk op de techniek, op het jodendom en zijn originele en knappe, maar soms weer bepaald speculatieve cultuuranalyses (ver want aan die van prof. dr. J. H. van den Berg van „Metabletica") de aandacht? Zijn mystiek concept geeft de indruk niet volledig afge rond te zijn. In zijn bijbelexegese ligt een kloof tussen het door hem aangevoelde element van geheim zinnige diepte achter tekst en ge beurtenissen enerzijds en de een voudige uitleg van de gemiddelde bijbellezer anderzijds; overigens Is dit het goede recht van de mys ticus. Het springt In het oog dat al In de jaren vijftig, lang voordat milieu groepen konden wijzen op de ont menselijking tengevolge van het technologisch denken, De Graaft „de vernietigende trek van het technisch handelen" signaleerde. In zijn in 1956 uitgekomen „Het Europese nihilisme" omschrijft hij het wezen van de techniek als een „tot object, tot voorwerp maken van mens en natuur". De Graaff, gepromoveerd op een studie over de Duitse filosoof Heidegger, werkt dit thema In de jaren zestig verder uit. In 1969 verschijnt zijn „Als goden sterven", waarin hij de westerse cultuur als volgt ken schetst: „Sinds de renaissance Is de mens In een geheel nieuwe verhouding tot de wereld getreden, in die van de objectivering en niet meer in die van de ontmoeting. De mens wil de wereld niet meer ont moeten, maar beheersen. De on middellijke persoonlijke relatie is vervangen door de voorstelling van dingen en mensen, door de menselijke projectie. Dit voorstel lende denken verandert de wereld, maar ook de mens zelf." De Graaff geeft aan deze, deels aan Heideg ger ontleende denkbeelden, een theologische dimensie. Hij stelt dat het objectiverende denken de wereld heeft ontgoddelijkt en de god van het Westen heeft gedood (voor onze tijd, waarin goden als projecties van primitieve voorva deren worden beschouwd een nogal opzienbarende opvatting). Wordt In „Als goden sterven" de mogelijkheid nog opengelaten het sterven van de god als mythe te zien, In zijn pas verschenen „Anno domlnl 1000 anno domlnl 2000" wordt de dood van de god als een historische werkelijkheid beschre ven. In de denkwereld van de au teur bestaan er naast de „hoogste God", de God van de bijbel, tus senwezens (engelmachten) die de culturen lelden. Volgens De Graaff stierf de westerse god of engel macht een offerdood, waardoor de westerse cultuur die de barm hartigheid veronachtzaamde niet werd geoordeeld In het 1000, maar nog duizend Jaar respijt kreeg. Nu de bekering tot de hoog ste God is uitgebleven en de wes terse cultuur steeds duidelijker wordt beheerst door de macht der duisternis, die De Graaff volgens de bijbelvertaling van de Joodse denker Martin Buber „de Hinde- raar" noemt, is het einde van onze cultuur rond het jaar 2000 te ver wachten. In onderstaand vraagge sprek verduidelijkt de cultuurfilo soof, theoloog en hervormd predi kant In Hattem (Gl.), (na jaren in Rotterdam te hebben gewerkt) zijn denkbeelden Minister Van der Stoel van buitenlandse zaken toonde zich deze week zeer ingenomen met het Amerikaanse streven naar kernenergie zonder dat daarbij grote hoeveelheden plutonium ontstaan. Maar hij meende dat studie in die richting te laat komt om de huidige riskante praktijk nog te vervangen. Daarom zou er ook moeten worden gewerkt aan een veiligheidssysteem dat voorkomt dat het plutonium voor atoombommen gebruikt wordt, dan wel in verkeerde handen valt. Dat kan men van harte met de minister eens zijn, maar daarmee zijn we er nog niet. In een pessimistisch gestemd overzicht van de situatie komt David Flshlock In Nature (267, 656-657; 1977) tot de conclusie dat de spreiding van kernwa pens niet met dit soort maatre gelen valt tegen te houden. Het ls misschien nutüg, dat wel, maar niet voldoende, Want een land dat beslist atoombom men wil hebben, hoeft daar voor helemaal niet een grote kerncentrale van een paar mil jard gulden te kopen om daar in gevormd plutonium moei zaam te verdonkeremanen. Een relatief bescheiden Inves tering van hooguit 65 miljoen ls volgens een Amerikaanse studie al genoeg. Daarvoor bouw Je een klein gasgekoeld kernreactortje met grafiet als moderator, dat gespecialiseerd ls ln het produceren van pluto nium uit natuurlijk uranium. (Uranium verrijken hoeft dus ook al niet.) De ontwerpgege vens voor zo'n „plutonlum-for- nuis" zijn ln de open literatuur te vinden. Alle nodige materia len en onderdelen zijn op de open markt te koop, met uit zondering van uranium. Maar dat ls desnoods op erg veel plaatsen ln de bodem te vinden. Volgens een schatting van de Britse regering hebben op dit moment ongeveer twaalf lan den de beschikking over vol doende basiskennis voor een dergelijk plannetje, en toe gang tot uranium. En kennis staat niet stil: over tien Jaar zouden nog eens twintig lan den zo ver kunnen zijn. Kort om: het ls nu al te laat om andere landen te verhinderen lid te worden van de nucleaire club wanneer zij daartoe zou den besluiten. „Een veel over tuigender tegenmaatregel", al dus Fishlock, „zou de schep ping zijn van een Internatio naal klimaat dat voldoende vijandig staat tegenover de spreiding van kernwapens, om aspirant-leden van de club er van te overtuigen dat zij door het bezit ervan meer zouden verliezen dan ze er ooit mee zouden kunnen winnen. Tot dusver is dat overduidelijk niet het geval geweest." Daar hoeft geen woord meer bij. Intussen wordt de be duchtheid voor spreiding van kernwapens als argument te gen kernenergie door dit ver haal van een meer relatief belang. Afval Een ander bezwaar tegen kern energie, het afvalprobleem, wordt door Bernard L. Cohen in het Juninummer van de Scientific American (dat ook de komende week voor liefheb bers nog in de kiosken ligt) tot op de grond afgebroken. Met originele gedachtensprongen rekent hij voor dat het opsto ken van uranium ln kernreac toren per saldo een positieve (zij het verwaarloosbare) bij drage levert aan de volksge zondheid. Cohen gaat uit van ln glas In gesmolten hoog-radioactlef spiljtingsafval van kerncentra les zoals die nu gebruikt wor den. Het wordt op een stan daarddiepte van 600 meter ln geschikte geologische forma ties, bijvoorbeeld steenzout, opgeborgen. De Amerikaanse fysicus on derscheidt dan twee proble men: het geïsoleerd houden van het stralende afval op kor te termijn enkele eeuwen en de risico's ln de daarop vol gende miljoenen Jaren. Dat lijkt een zinvolle Indeling. Het verse afval ls nog te radioactief om ook maar ln de buurt te komen als het niet degelijk ls afgeschermd. Na 600 Jaar zijn de sterk stralende bestandde len uitgewerkt en ligt de dode lijke dosis van het materiaal zoals het opgeborgen ls ln de orde van een half pond (opge geten). Vertraging Die eerste eeuwen blijft het afval wel op zijn plaats wan neer Je een geologisch stabiele formatie zonder grondwater en met weinig kans op aardbevin gen uitzoekt. En als er toch water bij zou komen, aldus Co- hen. dan zijn de effecten daar van zo traag dat er nog geen reden voor ongerustheid ls. Weliswaar is steenzout goed oplosbaar ln water, maar er ls gewoon erg veel zout en vrij weinig grondwater. Wanneer alle grondwater in de buurt van een voorgestelde opslag plaats ln Nieuw Mexico op een of andere manier omgeleid werd om het zout uit te logen, zou het nog 50.000 jaar duren om het afval van één jaar kern energie in Amerika „bloot" te leggen (nog steeds op 600 me ter diepte.). Intussen moet dan ook het glas nog oplossen en dat levert <een extra vertraging op. Als dat tenslotte luKt. worden de radioactieve stoffen meegeno men door het grondwater, dat een bescheiden snelheid in de orde van 30 centimeter per dag heeft. De stoffen zelf gaan nog langzamer, omdat ze door wis selwerkingen met het gepas seerde gesteente worden opge houden. Strontium bijvoor beeld. zou zich maar met een honderdste van de snelheid van het grondwater bewegen. Andere bestanddelen gaan vol gens Cohen nog langzamer. Ik heb het gevoel dat cesium wel wat harder zal lopen dan strontium. Maar anderzijds de monstreert recent onderzoek dat het emotioneel zo gevrees de plutonium ln een dergelijke situatie niet vooruit te bran den is Sherman Fried e.a., Science. 196, 1087-1089; 1977). Door al deze vertragingsef fecten over elkaar heen, kun je volgens Cohen met buitenge woon grote zekerheid aanne men dat Je van opgeborgen af val de eerste paar eeuwen heel erg weinig op leefhoogte zult- terugzien. Zijn redenering voor de periode daarna ls nogal dui zelingwekkend. Het kan hem dan voor het gemak van de berekening niet meer schelen waar dat afval precies in de bodem zit. Hij stelt dan de kans dat een atoom van dat afval in een mens terecht komt, gelijk aan de kans dat een atoom radium uit de bovenste 600 meter bo dem van Amerika een mens bereikt. Radium is een natuur lijk bestanddeel van de bo dem, met een vergelijkbaar ra dioactief risico. In de be schouwde laag zit 12.000 ton radium, waarvan per Jaar 300 gram door uitspoeling ln rivier water terechtkomt. Van elke 10.000 liter Ameri kaans rivierwater wordt één li ter door mensen opgedronken, na een zuiveringsproces dat het radlumgehalte nog met on geveer een factor zeven ver laagt. Dat alles resulteert (vol gens berekening; niemand zal ze ooit kunnen aanwijzen) in hooguit twaalf gevallen van kanker per Jaar. Wanneer het radioactief afval dezelfde kans heeft om, langs welke weg dan ook, in het water te geraken, zou dat een extra bijdrage le veren van gemiddeld 0,000,001 gevallen per jaar. En dat is dan een pessimistische schatting, want het afval heeft als start punt voor zijn reis naar het water nog steeds zijn uitge kiende plekje op 600 meter diepte, terwijl het radium ta melijk homogeen over de hele laag verdeeld ls. (En wat er ln rivierwater terechtkomt, was natuurlijk wel uit de bovenste meter afkomstig.) Steenkool De risico's van radioactief af val op lange termijn lijken dus te overzien en niet om van te schrikken. Maar dat levert nog steeds niet de beloofde positie ve bijdrage aan de volksge zondheid op. Die komt om de hoek wanneer Cohen even naar het alternatieve energie systeem kijkt waarin alle Ame rikaanse elektriclte'tscentra- les kolen stoken. In die kolen zit uranium. Niet veel, gemid deld anderhalve gram per ton. Dat uranium komt niet op 600 meter diepte terecht bij de ver branding, het blijft gegaran deerd op leefhoogte. Daar pro duceert het tijdens zijn spon tane radioactieve verval het radioactieve edelgas radon. En dat veroorzaakt voor elk Jaar stoken, op den duur (bere kend) duizend keer zo veel kankergevallen op als het radi oactieve afval dus 0,001 per jaar. Zo bezien is het meegeno men als Je geen kolen hoeft te stoken, concludeert Cohen met een bijna hoorbare grijns. Het ls een nogal toegespitst voorbeeld, want er zitten ln een ton kolen nog wel aanzien lijk vervelender verontreini gingen dan die anderhalve gram uranium. En dan zijn er nog de meer tastbare gevolgen van de toepassing van extra kolen. Volgens de Jongste Amerikaanse schattingen zou een uitbreiding van de kolcn- produktie met 60 procent neer komen op naar verwachting 82 doden en bijna 8000 gewonden per Jaar meer bij bedrijfsonge vallen ln mijnen. (New Scien tist, 74. 693; 1977). door Huib Goudriaan HATTEM De cultuurfilo soof uit het Gelderse Hattem doet bij een eerste kennisma king denken aan de onheil sprofeet en Haagse-Post-co- lumnist W. L. Brugsma, die (overigens niet geheel ten on- 1 rechte), bij het gestadig nade ren van het jaar 2000 niet al leen de alles ontwrichtende energiecrisis ziet opdoemen, maar ook „een oorlogsecono mie, die echter niet door een bevrijding wordt gevolgd." Maar er ls een diepgaand ver schil tussen deze beide „stem men eens roepende in de woes tijn." Brugsma meent dat Je met „ethiek en religie geen land kan bemesten en geen auto kan laten rijden", terwijl dr. F. de Graaff het benau wend vindt „dat men niet in ziet dat alles (energiecrisis, mi lieu-problematiek enz.) samen hangt met het loslaten van de religie." De Graaff: „Ik vind die be wustwording van groepen mensen, dat er iets mis is met de technologie wel hoopvol. Maar we zouden de verontrus ting over die crisis moeten aan grijpen om de vraag te stellen: Waar komt zij vandaan en hoe komen we tot herstel?" De nu 58-jarige De Graaff riep in 1956 in zijn eerste boek nog op „ein delijk volkomen ernst te ma ken met het geloof in Christus alleen." Thans, twintig jaar la ter, constateert hij dat alle symptomen wijzen op een na derende ondergang van de westerse cultuur, ziet hij geen „mondige mensheid" ont staan,nog minder een „omwen ding naar de levende God", maar „de westerse mens ln de doodsslaap der massa." Vraag aan dr. De Graaff: Kern van uw opvattingen is dat de westerse cultuur, het westerse, van oorsprong rooms-katholieke christendom, werd geleid door een tussenwezen, een schuts engel, die zich omstreeks dui zend door een „offerdood" uit onze cultuur terugtrok. Hoe bent u op dit voor tijdgenoten toch wel merkwaardige spoor gekomen? Antwoord: „Dan moet ik tot mijn studietijd teruggaan. Ik ben gedurende mijn studie al gauw op een punt gekomen, waarbij ik mij afvroeg: wat ls er met die westerse cultuur aan de hand? Een van de eer ste mensen, die me hierin tege- moettraden was eigenlijk Nietzsche. Ik had al vroeg Os wald Spengler gelezen (die op bloei en verval van culturen analyseerde en „Der Unter- gang des Abendlandes" schreef red.) maar hij gaf mij geen antwoord op mijn vragen. Wat me ook tegenstond is dat hij culturen zo biologisch zag alsof het planten of dieren wa ren. Ik heb altijd de Idee ge had. dat er veel meer achter de geschiedenis van culturen moet zitten. Door het mytholo gisch spreken van Nietzsche over deze dingen kwam ik van uit de godsdienstgeschiedenis (met verschijningsvormen van de godsdienst als bijvak) op de wonderlijke gedachte van de dood van goden. Ik hield me ook sterk bezig met het begrip secularisatie en vroeg me af wat eigenlijk de betekenis hiervan is. Het gevoel dat het goddelijke zich uit de cultuur terugtrekt, kon ik moeilijk ont kennen. Tegelijkertijd wist ik dat de God van de bijbel, de levende God, zich niet terug trekt. Ik stuitte ook op het crucifix als een verbeelding van een dode god, terwijl ik vermoedde dat die dode god niet Jezus van Nazareth kon (Zijn. Ik hield me tevens steeds sterker bezig met Nietzsche's Ivi.sioenen over de dood van !god." Heeft Nietzsche dan niet ge doeld op het beeld van de chris- randeren, terwijl God zelf, zoals u trouwens ook schrijft, de schepping van dag tot dag ver nieuwt. Wordt de gestorven god in uw visie zo geen afgod? „Nee, die schutsengelen heb ben als bewaarders van een cultuur een plaats binnen Gods voorzienigheid. Na het sterven van de westerse god speelt deze binnen Gods voor zienigheid, nog een rol via de transsubstantiatie ^letterlijk verandering van brood en wijn ln lichaam van Christus, waar bij Dr. De Graaff meent dat het tussenwezen zich als Chris tus heeft „vermomd'; - red.). Daardoor wordt die cultuur Michelangelo's piëta in de Sint-Pieter: niet Jezus van Nazareth, maar de dode god van het Avondland telijke God in onze cultuur, dat is gestorven? Op het sterven van de metaphysische manier van denken? „Ik ging daar aanvankelijk ook vanuit, maar toen begreep ik dat die wijze van denken slechts een neerslag is, dat daar veel meer achter zit. Het hele begrip „metaphysica" leer van het bovenzinnelijke, red.) In westerse zin, drukt de situatie uit van nè de dood van de god, waarin natuur en bo vennatuur zijn gescheiden, dus die toestand waarin de boven zinnelijke wereld wijkt." „Metaphysica ontstond in de historische situatie na het Jaar 1000, toen de filosofen van de scholastiek met verbijstering zagen dat de wereld werd uit eengerukt in twee gebieden: natuur èn bovennatuur, het ge bied der genade. Dit onder scheid berust niet op een theo retische bespiegeling, het komt voort uit het zich terug trekken van het goddelijke ln een niet meer waarneembaar gebied. Toen Ik zover was ben ik gaan zoeken bij Nietzsche's visioenen; ik zag dat zijn dode god een ander wezen was dan de God van Israël. Van daaruit ben ik bij de bijbel te rade gegaan. De volgende stap was dat ik in aanraking kwam met het Jodendom; voor die tijd werkte lk nog binnen de beper kingen van de christelijke the ologie. In 1961 werd ik gegre pen door de (joodse) schrijver Franz Rosenzweig, op wie ik was geattendeerd door Mlskot- te. Ik ben ook Buber gaan le zen. Zo ontdekte lk dat het Jodendom een veel meer genu anceerde kijk heeft op andere religies dan het christendom, dat alle religies als vals ver klaarde, de goden der volkeren aanvankelijk demonen noem de, terwijl dit nu projecties van de mens zelf zijn geworden." „In het jodendom is er een notie van dat de God van Is raël via tussenwezens een rela tie met de volkeren onder houdt. Ik heb mij bij het schrij ven van „Als goden sterven" aan de hand laten nemen door de grote, joodse leiders, maar ik heb toen te weinig vanuit de westerse cultuur, vanuit het (rooms-katholieke) corpus christianum gedapht, waaraan wij ook als protestanten zoveel te danken hebben. Waarbij ge zegd moet worden dat ook het calvinisme vergezichten heeft geopend." Hoe ziet u het calvinisme? „Het calvinisme heeft in zijn begintijd, vooral in de Neder landen onder de grote Oranjes, een grote betekenis gehad. Na de dood van stadhouder-ko ning Willem ni ln 1702 ver dween echter de kracht ervan. Willem III wist zich geroepen door de God van Israël en kon zo strijden voor menselijkheid èn vrijheid tegen het abolutis-i me en de barok. Ik meen dat de tolerantie in de Nederlan den voornamelijk vrucht is van het calvinistisch predesti- natiegeloof: Het heeft geen en kele zin iemand te dwingen. Opvallend is ook de verwan tschap tussen calvinisme en Jodendom, doordat ze in be trekking staan tot dezelfde God. Zowel Jodendom als cal vinisme hebben de gestorven god van het Avondland, met wie de rooms-katholiek vla de transsubstantiatie, de mis, nog in verbinding bleef, afgewezen. Hoewel het calvinisme de wes terse cultuur nieuw leven heeft mogen geven door de gemeen schap met de God van Israël heeft het nu zijn grote tijd ge had. Het moderne protestan tisme berust op aanpassing bij de eisen der massa. Zelfs God bestaat hierin niet meer op zichzelf, maar alleen ln de in termenselijke relaties; het ko ninkrijk Gods wordt een we relds ideaal." U noemt in uw nieuwe boek de transsubstantiatie, die na het jaar 1000 in de mis wordt veron dersteld een levensvoorwaarde voor de westerse cultuur. Maar de calvinisten noemden de „Paapse mis een vervloekte af goderij". Bovendien rijst de vraag hoe de mis het voortbe staan van een cultuur moet ga- nog bewaard van de onder gang en voor de aanvallen van demonieën. En vóór de refor matie, voor 1517, toen iedereen bij de transsubstantiatie leef de, kon Je niet zeggen, dat dit niets was. Pas later, als de re formatie een feit ls, als er een directe relatie tot de God van Israël is, wordt de mis een af goderij genoemd. Niettemin blijft de transsubstantiatie voor de rooms-katholiek ver kwikking geven. Je kunt het zien als de verhouding van Is raël tot de andere godsdien sten. Israël mag daar niet aan meedoen, maar voor die ande re volken hebben die godsdien sten een functie." U spreekt steeds over de godde lijke glans, die voor het jaar 1000 in de westerse cultuur aanwezig was en die cultuur „leefbaar" maakte; niettemin schrijft u dat met name de tiende eeuw on recht vertoonde als nooit tevo ren. Is dat niet strijdig met el kaar? Hoe moeten we ons trou wens die goddelijke glans voor stellen? Hebben we op school niet geleerd te spreken over de „duistere Middeleeuwen"? „Die bemiddelende engel was toen nog onmiddellijk in zijn cultuur aanwezig. En dat kwam tot uiting ln die eenheid van de cultuur, de schoonheid van alles en het diep godsdien stige leven. Maar ook toen was het de tijd na de zondeval en waren er heel verkeerde din gen, maar die werden getem perd door die engelmachten, die God had gegeven om de mensen te bewaren. Ook die machten zijn onderworpen aan Gods oordeel. En als ln de tien de eeuw er geen gerechtigheid is ln de westerse cultuur krijg Je de veroordeling en dan ge beurt het merkwaardige, dat de schutsengel wel luistert, maar het volk niet meegaat. De engel trekt zich terug, sterft een offerdood en bewerkstel ligt een respijt voor zijn cul tuur om zich te bekeren." U beschrijft in uw boek de tech niek als een gave van de Hinde- raar satan; red.). Maar cul tuurhistorici hebben natuurwe tenschap en techniek gezien als juist een gevolg van het joods- christelijke denken en de bijbel verantwoordelijk geacht voor de secularisatie, in de zin van het verdwijnen van de religie. In deze visie is de mens een rent meester, die de mogelijkheden van wetenschap en techniek door God erin gelegd uit de schepping moet halen. U bent het hiermee dus niet eens? „Nee, want deze opvatting be rust op een naïviteit van een deel van het calvinisme, van het latere neo-calvinlsme, dat de wereld van de renaissance, waar de subject-object-relatie heerst, heeft aangezien voor de schepping. Hier ontstaat de heilloze verwarring dat de rela tie tot de God van Israël wel voor de ziel geldt, maar niet voor de wereld. Wat de wereld betreft werden de god-loze re- naissance-verhoudingen aan vaard. De natuurwetenschap ontdekt niet wat God ln de schepping heeft gelegd, maar alleen de projecties die dienen om de wereld te overmeesteren ln de formules van de modeme techniek. Met andere woorden zou Je kunnen zeggen: atomen bestaan niet ln de schepping, maar zijn voorstellingen, die aan de Hinderaar zijn ontleend en die men projecteert op Gods schepping. In de zin van de advertentie: „Mannelijke of vrouwelijke kracht gevraagd". Een mens ls echter geen kracht, ook al kun Je met dit begrip werken, een fabriek drijven en er ook nog dividend uithalen. Maar dan misken Je Gods schepping, want de mens ls geen kracht." Dr. De Graaff beroept zich voor zijn opvatting dat de go den, de schutsengelen, worden veroordeeld op psalm 82, waar- In we lezen dat „God staat ln de vergadering der goden" en uitspreekt dat deze zonen des allerhoogsten moeten sterven, omdat zij de geringe en arme geen recht hebben gedaan. De Graaff: „Als goden sterven gaan culturen onder. Het Wes ten ls nu bijna geheel ln de macht van de Hinderaar geval len. Het wezen der techniek wordt overal openbaar. Mense lijkheid, mensheid en wereld worden met vernietiging be dreigd. Nochtans ls de situatie niet hopeloos. Hoewel ln bijna alle situaties van het bijbels getuigenis de oproep om zich te bekeren tot het volk ls ge richt, heeft Mozes, toen de mensen zich niet meer kónden bekeren, gebeden om de beke ring van God tot zijn volk en daarmee tot de volkeren. Als we met die bede de laatste Jaren voor 2000 Ingaan en die bede wordt verhoord, is het volk Israël, ls het avondland, is de wereld gered." Anno domini 1000 anno domini 2000, uitg. Kok Kampen, 472 blz., 57,50. Oliecrisis 1973: een voorproefje van alles ontwrichtende energiecrisis in het jaar 2000?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 17