anno joului
2000
'Jaar 2000 brengt ondergang'
dUOMiili
IOOO
Kernenergie, de
bom en het afval
Wetenschap en techniek
door Rob Foppema
Dr. F. de Graaff velt oordeel over westerse techniek in cultuuranalyse:
ZATERDAG 2 JULI 1977
BINNENLAND
Trouw/Kwartet PS 15/RH 17
Het einde van de westerse cultuur
Is rond het |aar 2000 te verwach
ten. Deze apocalyptische bood
schap alsmede de voor „verlichte"
twintigste-eeuwers nogal aan-
j stootgevende stelling, dat goden
culturen lelden, vinden we In het
onlangs verschenen boek „Anno
domini 1000 anno domlnl 2000"
van dr. F. de Graaft. Dit boek en de
zes zondagavondlezingen, die
door de cultuurfilosoof en theo
loog voor de NCRV-mlcrotoon
werden gehouden, hebben Instem
ming, maar ook misverstanden en
zelfs weerzin opgeroepen.
Moet de visie van De Graaft als
verouderde metafysische sante-
kraam worden afgedaan, of ver
dienen zijn kijk op de techniek, op
het jodendom en zijn originele en
knappe, maar soms weer bepaald
speculatieve cultuuranalyses (ver
want aan die van prof. dr. J. H. van
den Berg van „Metabletica") de
aandacht? Zijn mystiek concept
geeft de indruk niet volledig afge
rond te zijn. In zijn bijbelexegese
ligt een kloof tussen het door hem
aangevoelde element van geheim
zinnige diepte achter tekst en ge
beurtenissen enerzijds en de een
voudige uitleg van de gemiddelde
bijbellezer anderzijds; overigens Is
dit het goede recht van de mys
ticus.
Het springt In het oog dat al In de
jaren vijftig, lang voordat milieu
groepen konden wijzen op de ont
menselijking tengevolge van het
technologisch denken, De Graaft
„de vernietigende trek van het
technisch handelen" signaleerde.
In zijn in 1956 uitgekomen „Het
Europese nihilisme" omschrijft hij
het wezen van de techniek als een
„tot object, tot voorwerp maken
van mens en natuur". De Graaff,
gepromoveerd op een studie over
de Duitse filosoof Heidegger,
werkt dit thema In de jaren zestig
verder uit. In 1969 verschijnt zijn
„Als goden sterven", waarin hij de
westerse cultuur als volgt ken
schetst: „Sinds de renaissance Is
de mens In een geheel nieuwe
verhouding tot de wereld getreden,
in die van de objectivering en niet
meer in die van de ontmoeting. De
mens wil de wereld niet meer ont
moeten, maar beheersen. De on
middellijke persoonlijke relatie is
vervangen door de voorstelling
van dingen en mensen, door de
menselijke projectie. Dit voorstel
lende denken verandert de wereld,
maar ook de mens zelf." De Graaff
geeft aan deze, deels aan Heideg
ger ontleende denkbeelden, een
theologische dimensie. Hij stelt
dat het objectiverende denken de
wereld heeft ontgoddelijkt en de
god van het Westen heeft gedood
(voor onze tijd, waarin goden als
projecties van primitieve voorva
deren worden beschouwd een
nogal opzienbarende opvatting).
Wordt In „Als goden sterven" de
mogelijkheid nog opengelaten het
sterven van de god als mythe te
zien, In zijn pas verschenen „Anno
domlnl 1000 anno domlnl 2000"
wordt de dood van de god als een
historische werkelijkheid beschre
ven. In de denkwereld van de au
teur bestaan er naast de „hoogste
God", de God van de bijbel, tus
senwezens (engelmachten) die de
culturen lelden. Volgens De Graaff
stierf de westerse god of engel
macht een offerdood, waardoor de
westerse cultuur die de barm
hartigheid veronachtzaamde
niet werd geoordeeld In het 1000,
maar nog duizend Jaar respijt
kreeg. Nu de bekering tot de hoog
ste God is uitgebleven en de wes
terse cultuur steeds duidelijker
wordt beheerst door de macht der
duisternis, die De Graaff volgens
de bijbelvertaling van de Joodse
denker Martin Buber „de Hinde-
raar" noemt, is het einde van onze
cultuur rond het jaar 2000 te ver
wachten. In onderstaand vraagge
sprek verduidelijkt de cultuurfilo
soof, theoloog en hervormd predi
kant In Hattem (Gl.), (na jaren in
Rotterdam te hebben gewerkt) zijn
denkbeelden
Minister Van der Stoel van buitenlandse zaken toonde
zich deze week zeer ingenomen met het Amerikaanse
streven naar kernenergie zonder dat daarbij grote
hoeveelheden plutonium ontstaan. Maar hij meende
dat studie in die richting te laat komt om de huidige
riskante praktijk nog te vervangen. Daarom zou er ook
moeten worden gewerkt aan een veiligheidssysteem
dat voorkomt dat het plutonium voor atoombommen
gebruikt wordt, dan wel in verkeerde handen valt.
Dat kan men van harte met de minister eens zijn, maar
daarmee zijn we er nog niet.
In een pessimistisch gestemd
overzicht van de situatie komt
David Flshlock In Nature (267,
656-657; 1977) tot de conclusie
dat de spreiding van kernwa
pens niet met dit soort maatre
gelen valt tegen te houden. Het
ls misschien nutüg, dat wel,
maar niet voldoende, Want een
land dat beslist atoombom
men wil hebben, hoeft daar
voor helemaal niet een grote
kerncentrale van een paar mil
jard gulden te kopen om daar
in gevormd plutonium moei
zaam te verdonkeremanen.
Een relatief bescheiden Inves
tering van hooguit 65 miljoen
ls volgens een Amerikaanse
studie al genoeg. Daarvoor
bouw Je een klein gasgekoeld
kernreactortje met grafiet als
moderator, dat gespecialiseerd
ls ln het produceren van pluto
nium uit natuurlijk uranium.
(Uranium verrijken hoeft dus
ook al niet.) De ontwerpgege
vens voor zo'n „plutonlum-for-
nuis" zijn ln de open literatuur
te vinden. Alle nodige materia
len en onderdelen zijn op de
open markt te koop, met uit
zondering van uranium. Maar
dat ls desnoods op erg veel
plaatsen ln de bodem te
vinden.
Volgens een schatting van de
Britse regering hebben op dit
moment ongeveer twaalf lan
den de beschikking over vol
doende basiskennis voor een
dergelijk plannetje, en toe
gang tot uranium. En kennis
staat niet stil: over tien Jaar
zouden nog eens twintig lan
den zo ver kunnen zijn. Kort
om: het ls nu al te laat om
andere landen te verhinderen
lid te worden van de nucleaire
club wanneer zij daartoe zou
den besluiten. „Een veel over
tuigender tegenmaatregel", al
dus Fishlock, „zou de schep
ping zijn van een Internatio
naal klimaat dat voldoende
vijandig staat tegenover de
spreiding van kernwapens, om
aspirant-leden van de club er
van te overtuigen dat zij door
het bezit ervan meer zouden
verliezen dan ze er ooit mee
zouden kunnen winnen. Tot
dusver is dat overduidelijk
niet het geval geweest."
Daar hoeft geen woord meer
bij. Intussen wordt de be
duchtheid voor spreiding van
kernwapens als argument te
gen kernenergie door dit ver
haal van een meer relatief
belang.
Afval
Een ander bezwaar tegen kern
energie, het afvalprobleem,
wordt door Bernard L. Cohen
in het Juninummer van de
Scientific American (dat ook
de komende week voor liefheb
bers nog in de kiosken ligt) tot
op de grond afgebroken. Met
originele gedachtensprongen
rekent hij voor dat het opsto
ken van uranium ln kernreac
toren per saldo een positieve
(zij het verwaarloosbare) bij
drage levert aan de volksge
zondheid.
Cohen gaat uit van ln glas In
gesmolten hoog-radioactlef
spiljtingsafval van kerncentra
les zoals die nu gebruikt wor
den. Het wordt op een stan
daarddiepte van 600 meter ln
geschikte geologische forma
ties, bijvoorbeeld steenzout,
opgeborgen.
De Amerikaanse fysicus on
derscheidt dan twee proble
men: het geïsoleerd houden
van het stralende afval op kor
te termijn enkele eeuwen
en de risico's ln de daarop vol
gende miljoenen Jaren. Dat
lijkt een zinvolle Indeling. Het
verse afval ls nog te radioactief
om ook maar ln de buurt te
komen als het niet degelijk ls
afgeschermd. Na 600 Jaar zijn
de sterk stralende bestandde
len uitgewerkt en ligt de dode
lijke dosis van het materiaal
zoals het opgeborgen ls ln de
orde van een half pond (opge
geten).
Vertraging
Die eerste eeuwen blijft het
afval wel op zijn plaats wan
neer Je een geologisch stabiele
formatie zonder grondwater en
met weinig kans op aardbevin
gen uitzoekt. En als er toch
water bij zou komen, aldus Co-
hen. dan zijn de effecten daar
van zo traag dat er nog geen
reden voor ongerustheid ls.
Weliswaar is steenzout goed
oplosbaar ln water, maar er ls
gewoon erg veel zout en vrij
weinig grondwater. Wanneer
alle grondwater in de buurt
van een voorgestelde opslag
plaats ln Nieuw Mexico op een
of andere manier omgeleid
werd om het zout uit te logen,
zou het nog 50.000 jaar duren
om het afval van één jaar kern
energie in Amerika „bloot" te
leggen (nog steeds op 600 me
ter diepte.).
Intussen moet dan ook het
glas nog oplossen en dat levert
<een extra vertraging op. Als
dat tenslotte luKt. worden de
radioactieve stoffen meegeno
men door het grondwater, dat
een bescheiden snelheid in de
orde van 30 centimeter per dag
heeft. De stoffen zelf gaan nog
langzamer, omdat ze door wis
selwerkingen met het gepas
seerde gesteente worden opge
houden. Strontium bijvoor
beeld. zou zich maar met een
honderdste van de snelheid
van het grondwater bewegen.
Andere bestanddelen gaan vol
gens Cohen nog langzamer.
Ik heb het gevoel dat cesium
wel wat harder zal lopen dan
strontium. Maar anderzijds de
monstreert recent onderzoek
dat het emotioneel zo gevrees
de plutonium ln een dergelijke
situatie niet vooruit te bran
den is Sherman Fried e.a.,
Science. 196, 1087-1089; 1977).
Door al deze vertragingsef
fecten over elkaar heen, kun je
volgens Cohen met buitenge
woon grote zekerheid aanne
men dat Je van opgeborgen af
val de eerste paar eeuwen heel
erg weinig op leefhoogte zult-
terugzien. Zijn redenering voor
de periode daarna ls nogal dui
zelingwekkend. Het kan hem
dan voor het gemak van de
berekening niet meer schelen
waar dat afval precies in de
bodem zit.
Hij stelt dan de kans dat een
atoom van dat afval in een
mens terecht komt, gelijk aan
de kans dat een atoom radium
uit de bovenste 600 meter bo
dem van Amerika een mens
bereikt. Radium is een natuur
lijk bestanddeel van de bo
dem, met een vergelijkbaar ra
dioactief risico. In de be
schouwde laag zit 12.000 ton
radium, waarvan per Jaar 300
gram door uitspoeling ln rivier
water terechtkomt.
Van elke 10.000 liter Ameri
kaans rivierwater wordt één li
ter door mensen opgedronken,
na een zuiveringsproces dat
het radlumgehalte nog met on
geveer een factor zeven ver
laagt. Dat alles resulteert (vol
gens berekening; niemand zal
ze ooit kunnen aanwijzen) in
hooguit twaalf gevallen van
kanker per Jaar. Wanneer het
radioactief afval dezelfde kans
heeft om, langs welke weg dan
ook, in het water te geraken,
zou dat een extra bijdrage le
veren van gemiddeld 0,000,001
gevallen per jaar. En dat is dan
een pessimistische schatting,
want het afval heeft als start
punt voor zijn reis naar het
water nog steeds zijn uitge
kiende plekje op 600 meter
diepte, terwijl het radium ta
melijk homogeen over de hele
laag verdeeld ls. (En wat er ln
rivierwater terechtkomt, was
natuurlijk wel uit de bovenste
meter afkomstig.)
Steenkool
De risico's van radioactief af
val op lange termijn lijken dus
te overzien en niet om van te
schrikken. Maar dat levert nog
steeds niet de beloofde positie
ve bijdrage aan de volksge
zondheid op. Die komt om de
hoek wanneer Cohen even
naar het alternatieve energie
systeem kijkt waarin alle Ame
rikaanse elektriclte'tscentra-
les kolen stoken. In die kolen
zit uranium. Niet veel, gemid
deld anderhalve gram per ton.
Dat uranium komt niet op 600
meter diepte terecht bij de ver
branding, het blijft gegaran
deerd op leefhoogte. Daar pro
duceert het tijdens zijn spon
tane radioactieve verval het
radioactieve edelgas radon. En
dat veroorzaakt voor elk Jaar
stoken, op den duur (bere
kend) duizend keer zo veel
kankergevallen op als het radi
oactieve afval dus 0,001 per
jaar. Zo bezien is het meegeno
men als Je geen kolen hoeft te
stoken, concludeert Cohen
met een bijna hoorbare grijns.
Het ls een nogal toegespitst
voorbeeld, want er zitten ln
een ton kolen nog wel aanzien
lijk vervelender verontreini
gingen dan die anderhalve
gram uranium. En dan zijn er
nog de meer tastbare gevolgen
van de toepassing van extra
kolen. Volgens de Jongste
Amerikaanse schattingen zou
een uitbreiding van de kolcn-
produktie met 60 procent neer
komen op naar verwachting 82
doden en bijna 8000 gewonden
per Jaar meer bij bedrijfsonge
vallen ln mijnen. (New Scien
tist, 74. 693; 1977).
door Huib Goudriaan
HATTEM De cultuurfilo
soof uit het Gelderse Hattem
doet bij een eerste kennisma
king denken aan de onheil
sprofeet en Haagse-Post-co-
lumnist W. L. Brugsma, die
(overigens niet geheel ten on-
1 rechte), bij het gestadig nade
ren van het jaar 2000 niet al
leen de alles ontwrichtende
energiecrisis ziet opdoemen,
maar ook „een oorlogsecono
mie, die echter niet door een
bevrijding wordt gevolgd."
Maar er ls een diepgaand ver
schil tussen deze beide „stem
men eens roepende in de woes
tijn." Brugsma meent dat Je
met „ethiek en religie geen
land kan bemesten en geen
auto kan laten rijden", terwijl
dr. F. de Graaff het benau
wend vindt „dat men niet in
ziet dat alles (energiecrisis, mi
lieu-problematiek enz.) samen
hangt met het loslaten van de
religie."
De Graaff: „Ik vind die be
wustwording van groepen
mensen, dat er iets mis is met
de technologie wel hoopvol.
Maar we zouden de verontrus
ting over die crisis moeten aan
grijpen om de vraag te stellen:
Waar komt zij vandaan en hoe
komen we tot herstel?" De nu
58-jarige De Graaff riep in 1956
in zijn eerste boek nog op „ein
delijk volkomen ernst te ma
ken met het geloof in Christus
alleen." Thans, twintig jaar la
ter, constateert hij dat alle
symptomen wijzen op een na
derende ondergang van de
westerse cultuur, ziet hij geen
„mondige mensheid" ont
staan,nog minder een „omwen
ding naar de levende God",
maar „de westerse mens ln de
doodsslaap der massa."
Vraag aan dr. De Graaff: Kern
van uw opvattingen is dat de
westerse cultuur, het westerse,
van oorsprong rooms-katholieke
christendom, werd geleid door
een tussenwezen, een schuts
engel, die zich omstreeks dui
zend door een „offerdood" uit
onze cultuur terugtrok. Hoe
bent u op dit voor tijdgenoten
toch wel merkwaardige spoor
gekomen?
Antwoord: „Dan moet ik tot
mijn studietijd teruggaan. Ik
ben gedurende mijn studie al
gauw op een punt gekomen,
waarbij ik mij afvroeg: wat ls
er met die westerse cultuur
aan de hand? Een van de eer
ste mensen, die me hierin tege-
moettraden was eigenlijk
Nietzsche. Ik had al vroeg Os
wald Spengler gelezen (die op
bloei en verval van culturen
analyseerde en „Der Unter-
gang des Abendlandes"
schreef red.) maar hij gaf mij
geen antwoord op mijn vragen.
Wat me ook tegenstond is dat
hij culturen zo biologisch zag
alsof het planten of dieren wa
ren. Ik heb altijd de Idee ge
had. dat er veel meer achter de
geschiedenis van culturen
moet zitten. Door het mytholo
gisch spreken van Nietzsche
over deze dingen kwam ik van
uit de godsdienstgeschiedenis
(met verschijningsvormen van
de godsdienst als bijvak) op de
wonderlijke gedachte van de
dood van goden. Ik hield me
ook sterk bezig met het begrip
secularisatie en vroeg me af
wat eigenlijk de betekenis
hiervan is. Het gevoel dat het
goddelijke zich uit de cultuur
terugtrekt, kon ik moeilijk ont
kennen. Tegelijkertijd wist ik
dat de God van de bijbel, de
levende God, zich niet terug
trekt. Ik stuitte ook op het
crucifix als een verbeelding
van een dode god, terwijl ik
vermoedde dat die dode god
niet Jezus van Nazareth kon
(Zijn. Ik hield me tevens steeds
sterker bezig met Nietzsche's
Ivi.sioenen over de dood van
!god."
Heeft Nietzsche dan niet ge
doeld op het beeld van de chris-
randeren, terwijl God zelf, zoals
u trouwens ook schrijft, de
schepping van dag tot dag ver
nieuwt. Wordt de gestorven god
in uw visie zo geen afgod?
„Nee, die schutsengelen heb
ben als bewaarders van een
cultuur een plaats binnen
Gods voorzienigheid. Na het
sterven van de westerse god
speelt deze binnen Gods voor
zienigheid, nog een rol via de
transsubstantiatie ^letterlijk
verandering van brood en wijn
ln lichaam van Christus, waar
bij Dr. De Graaff meent dat
het tussenwezen zich als Chris
tus heeft „vermomd'; - red.).
Daardoor wordt die cultuur
Michelangelo's piëta in de Sint-Pieter: niet Jezus van Nazareth, maar de dode god
van het Avondland
telijke God in onze cultuur, dat
is gestorven? Op het sterven
van de metaphysische manier
van denken?
„Ik ging daar aanvankelijk
ook vanuit, maar toen begreep
ik dat die wijze van denken
slechts een neerslag is, dat
daar veel meer achter zit. Het
hele begrip „metaphysica"
leer van het bovenzinnelijke,
red.) In westerse zin, drukt de
situatie uit van nè de dood van
de god, waarin natuur en bo
vennatuur zijn gescheiden, dus
die toestand waarin de boven
zinnelijke wereld wijkt."
„Metaphysica ontstond in de
historische situatie na het Jaar
1000, toen de filosofen van de
scholastiek met verbijstering
zagen dat de wereld werd uit
eengerukt in twee gebieden:
natuur èn bovennatuur, het ge
bied der genade. Dit onder
scheid berust niet op een theo
retische bespiegeling, het
komt voort uit het zich terug
trekken van het goddelijke ln
een niet meer waarneembaar
gebied. Toen Ik zover was ben
ik gaan zoeken bij Nietzsche's
visioenen; ik zag dat zijn dode
god een ander wezen was dan
de God van Israël. Van daaruit
ben ik bij de bijbel te rade
gegaan. De volgende stap was
dat ik in aanraking kwam met
het Jodendom; voor die tijd
werkte lk nog binnen de beper
kingen van de christelijke the
ologie. In 1961 werd ik gegre
pen door de (joodse) schrijver
Franz Rosenzweig, op wie ik
was geattendeerd door Mlskot-
te. Ik ben ook Buber gaan le
zen. Zo ontdekte lk dat het
Jodendom een veel meer genu
anceerde kijk heeft op andere
religies dan het christendom,
dat alle religies als vals ver
klaarde, de goden der volkeren
aanvankelijk demonen noem
de, terwijl dit nu projecties van
de mens zelf zijn geworden."
„In het jodendom is er een
notie van dat de God van Is
raël via tussenwezens een rela
tie met de volkeren onder
houdt. Ik heb mij bij het schrij
ven van „Als goden sterven"
aan de hand laten nemen door
de grote, joodse leiders, maar
ik heb toen te weinig vanuit de
westerse cultuur, vanuit het
(rooms-katholieke) corpus
christianum gedapht, waaraan
wij ook als protestanten zoveel
te danken hebben. Waarbij ge
zegd moet worden dat ook het
calvinisme vergezichten heeft
geopend."
Hoe ziet u het calvinisme?
„Het calvinisme heeft in zijn
begintijd, vooral in de Neder
landen onder de grote Oranjes,
een grote betekenis gehad. Na
de dood van stadhouder-ko
ning Willem ni ln 1702 ver
dween echter de kracht ervan.
Willem III wist zich geroepen
door de God van Israël en kon
zo strijden voor menselijkheid
èn vrijheid tegen het abolutis-i
me en de barok. Ik meen dat
de tolerantie in de Nederlan
den voornamelijk vrucht is
van het calvinistisch predesti-
natiegeloof: Het heeft geen en
kele zin iemand te dwingen.
Opvallend is ook de verwan
tschap tussen calvinisme en
Jodendom, doordat ze in be
trekking staan tot dezelfde
God. Zowel Jodendom als cal
vinisme hebben de gestorven
god van het Avondland, met
wie de rooms-katholiek vla de
transsubstantiatie, de mis, nog
in verbinding bleef, afgewezen.
Hoewel het calvinisme de wes
terse cultuur nieuw leven heeft
mogen geven door de gemeen
schap met de God van Israël
heeft het nu zijn grote tijd ge
had. Het moderne protestan
tisme berust op aanpassing bij
de eisen der massa. Zelfs God
bestaat hierin niet meer op
zichzelf, maar alleen ln de in
termenselijke relaties; het ko
ninkrijk Gods wordt een we
relds ideaal."
U noemt in uw nieuwe boek de
transsubstantiatie, die na het
jaar 1000 in de mis wordt veron
dersteld een levensvoorwaarde
voor de westerse cultuur. Maar
de calvinisten noemden de
„Paapse mis een vervloekte af
goderij". Bovendien rijst de
vraag hoe de mis het voortbe
staan van een cultuur moet ga-
nog bewaard van de onder
gang en voor de aanvallen van
demonieën. En vóór de refor
matie, voor 1517, toen iedereen
bij de transsubstantiatie leef
de, kon Je niet zeggen, dat dit
niets was. Pas later, als de re
formatie een feit ls, als er een
directe relatie tot de God van
Israël is, wordt de mis een af
goderij genoemd. Niettemin
blijft de transsubstantiatie
voor de rooms-katholiek ver
kwikking geven. Je kunt het
zien als de verhouding van Is
raël tot de andere godsdien
sten. Israël mag daar niet aan
meedoen, maar voor die ande
re volken hebben die godsdien
sten een functie."
U spreekt steeds over de godde
lijke glans, die voor het jaar 1000
in de westerse cultuur aanwezig
was en die cultuur „leefbaar"
maakte; niettemin schrijft u dat
met name de tiende eeuw on
recht vertoonde als nooit tevo
ren. Is dat niet strijdig met el
kaar? Hoe moeten we ons trou
wens die goddelijke glans voor
stellen? Hebben we op school
niet geleerd te spreken over de
„duistere Middeleeuwen"?
„Die bemiddelende engel was
toen nog onmiddellijk in zijn
cultuur aanwezig. En dat
kwam tot uiting ln die eenheid
van de cultuur, de schoonheid
van alles en het diep godsdien
stige leven. Maar ook toen was
het de tijd na de zondeval en
waren er heel verkeerde din
gen, maar die werden getem
perd door die engelmachten,
die God had gegeven om de
mensen te bewaren. Ook die
machten zijn onderworpen aan
Gods oordeel. En als ln de tien
de eeuw er geen gerechtigheid
is ln de westerse cultuur krijg
Je de veroordeling en dan ge
beurt het merkwaardige, dat
de schutsengel wel luistert,
maar het volk niet meegaat.
De engel trekt zich terug, sterft
een offerdood en bewerkstel
ligt een respijt voor zijn cul
tuur om zich te bekeren."
U beschrijft in uw boek de tech
niek als een gave van de Hinde-
raar satan; red.). Maar cul
tuurhistorici hebben natuurwe
tenschap en techniek gezien als
juist een gevolg van het joods-
christelijke denken en de bijbel
verantwoordelijk geacht voor de
secularisatie, in de zin van het
verdwijnen van de religie. In
deze visie is de mens een rent
meester, die de mogelijkheden
van wetenschap en techniek
door God erin gelegd uit de
schepping moet halen. U bent
het hiermee dus niet eens?
„Nee, want deze opvatting be
rust op een naïviteit van een
deel van het calvinisme, van
het latere neo-calvinlsme, dat
de wereld van de renaissance,
waar de subject-object-relatie
heerst, heeft aangezien voor de
schepping. Hier ontstaat de
heilloze verwarring dat de rela
tie tot de God van Israël wel
voor de ziel geldt, maar niet
voor de wereld. Wat de wereld
betreft werden de god-loze re-
naissance-verhoudingen aan
vaard. De natuurwetenschap
ontdekt niet wat God ln de
schepping heeft gelegd, maar
alleen de projecties die dienen
om de wereld te overmeesteren
ln de formules van de modeme
techniek. Met andere woorden
zou Je kunnen zeggen: atomen
bestaan niet ln de schepping,
maar zijn voorstellingen, die
aan de Hinderaar zijn ontleend
en die men projecteert op
Gods schepping. In de zin van
de advertentie: „Mannelijke of
vrouwelijke kracht gevraagd".
Een mens ls echter geen
kracht, ook al kun Je met dit
begrip werken, een fabriek
drijven en er ook nog dividend
uithalen. Maar dan misken Je
Gods schepping, want de mens
ls geen kracht."
Dr. De Graaff beroept zich
voor zijn opvatting dat de go
den, de schutsengelen, worden
veroordeeld op psalm 82, waar-
In we lezen dat „God staat ln
de vergadering der goden" en
uitspreekt dat deze zonen des
allerhoogsten moeten sterven,
omdat zij de geringe en arme
geen recht hebben gedaan. De
Graaff: „Als goden sterven
gaan culturen onder. Het Wes
ten ls nu bijna geheel ln de
macht van de Hinderaar geval
len. Het wezen der techniek
wordt overal openbaar. Mense
lijkheid, mensheid en wereld
worden met vernietiging be
dreigd. Nochtans ls de situatie
niet hopeloos. Hoewel ln bijna
alle situaties van het bijbels
getuigenis de oproep om zich
te bekeren tot het volk ls ge
richt, heeft Mozes, toen de
mensen zich niet meer kónden
bekeren, gebeden om de beke
ring van God tot zijn volk en
daarmee tot de volkeren. Als
we met die bede de laatste
Jaren voor 2000 Ingaan en die
bede wordt verhoord, is het
volk Israël, ls het avondland, is
de wereld gered."
Anno domini 1000 anno domini
2000, uitg. Kok Kampen, 472
blz., 57,50.
Oliecrisis 1973: een voorproefje van alles ontwrichtende energiecrisis in het jaar
2000?