De media:
een ramp bij
een ramp?
't Grote werk moet
nog gedaan worden
Rölings afscheidscollege
Wat de vredeswetenschap
tot nu toe deed, was slechts
een aanloop
12
JAG 24 JUNI 1977
BINNENLAND
Trouw/Kwartet P 9 - R 13 - HS 11
het Kamerdebat over de
lelingen mag de rol van de
gsamedia niet onvermeld
r/en. Pers, radio en tv hebben In
hele drama een hoofdrol
tpeeld en zij doen dat nog
eds. Voor vele verslaggevers is
ook een soort uitputtingsslag
veest. Maar daar stond vaak
tra waardering tegenover. Het
trnaai haalde zelden een zo hoog
[er als op 11 Juni, de dag der
iiengde gevoelens. Daarnaast
s er ook Juiste en onjuiste kritiek
bepaalde dagbladen en
Bendingen.
zou vanuit de wetenschappen
1 [zich met de
issacommunlcatle bezighouden,
j gecoördineerd onderzoek
[eten worden Ingesteld naar de
dragen van de verschillende
idia aan de verlichting én aan de
HHZwaring van de lasten, die de
ect-betrokkenen. de autoriteiten
ft het zogeheten publiek tijdens de
J* telingen te dragen hadden. Met
oog op de toekomst zou dat
^^lerzoek moeten uitlopen in een
itische evaluatie vanuit de
{lale verantwoordelijkheid van
imalisten en
ett tgrammamakers. Dat naast de
!975unerdebatten een
en tenschappelljke aanpak
odzakelijk is, berust op het feit
t men Juist bij het beoordelen
h de massamedia herhaaldelijk
Tv alt in een gemakzuchtige
genuanceerdheid,
rigens kan ook de
•nschappelljke benadering van
media door vooroordelen
——heerst worden. Dat blijkt uit de
Ie tegenstrijdigheden in de
kliteratuur. Zodra iemand
dat kinderen geen enkele
prijiadelijke Invloed ondervinden
i t<|i het geweld op de tv, komt een
"J ider betogen dat serieuze
tdereoekingen wel degelijk een
i, b juwe relatie aantonen tussen
fwelddadige programma's en
lemende agressiviteit.
ejerif
iten
0A,'kar erger is, dat zelfs
stbjnmu
MtbIpiuunicatie-wetenschappers
ms de schijn willen wekken alsof
n wetenschap zonder
roordelen mogelijk zou zijn. ZIJ
en dan met de intentie van
zender en eindigen met het
[eet van de boodschap, maar de
andeling van de vele
tschappelijke vragen
;ussenln laten zij aan andere
mschappen overzelfs als zij
Jven onder de titel
assamedia en samenleving".
—4e een onderzoek doet naar de
[richtgeving over kapingen, kan
{vraag naar de
■atschappij visie van
iderzoekers en onderzochten niet
hzeilen.
trenmin als een objectieve
etenschap IS er een objectief
fcmaal mogelijk. Alleen al in de
bordkeus vrijheidsstrijders of
srroristen verraadt zich een
olitleke keus. Vooral bij
IJzelingen luistert het nauw: de
ïlectie van het nieuws, de
Dlgorde, het commentaar bij de
telden alles dwingt doorlopend
>t kiezen en dus tot het hanteren
in bruikbare criteria vanuit een
erk verantwoordelijkheidsbesef,
-i et NOS-Joumaal heeft van dat
Lisef steeds weer duidelijk blijk
rgeven. Om te beginnen werd
altijd glashelder over
ipers en bezetters enerzijds en
laars anderzij ds gesproken,
J1 bijna alle kranten opnieuw
storende fout herhaalden, dié in
5 al zo vaak was gecorrigeerd:
jzelaars slaat op gegijzelden zoals
.artelaars op gemartelden, en niet
l I de gijzelhouders zoals bij
>orden als folteraars en
loordenaars. Tot in Vrij
;derland schreef men dat de
KJefijzelaars" vast besloten waren
[vend het land te verlaten of
dood te worden in de trein. Ook
>ven artikelen die wel de Juiste
rmen gebruikten, werden koppen
plaatst als: „Uitschakeling van
jzelaars was doel van actie". Het
urnaal maakte zulke missers
et.
1 erder was het opvallend dat elk
urnaal begon met de gijzelingen,
i >k als er geen nieuws te melden
l el. Dat was een goede keus: het
3»büek wenste allereerst déórover
__Bïnformeerd te worden. Had ook
Ide dagbladen die zaak niet altijd
__pvenaan op de eerste pagina
boeten staan? Toen de berichten
__eer Drente naar de tweede of
.rrde plaats verdwenen, werden ze
}jch nog het éérst gelezen en werd
hn verminderde opvallendheid als
1 onderlijk ervaren, ook door lezers
^le heus wel beseffen dat de aarde
oter is dan De Punt.
2^rbeeldig was het Journaal ook
de wijze waarop soms de
34 nlbele overgang naar het andere
6uws werd aangekondigd, bijv.
3S>or de tussenzin: „Hoewel hun
ofd er niet naar staat, moesten
44 politici zich ook beraden op de
rklezingsuitslag." Zo werd
48 cening gehouden met
voeligheden, die veel minder
^'Hhonoreerd werden in die
gbladen die tussen de berichten
er toenemende spanning een
to plaatsten van een schaterende
:n Uyl of een lachende koningin,
(n Uyl möcht wel even de
anning afreageren, en de
ningin móest wel glimlachend
gageren op de omhelzing door een
Bftge Surinamer; maar daarom
ven nog niet Juist die
iiment-opnamen in de krant te
Wen vastgelegd. Het
igekeerde getuigt evenmin van
voel voor maat, zoals het
derschrift „Beatrix barstte in
inen uit, toen zij de ouders van
gijzelde kinderen niet kon
ïosten" onder een foto waarop de
inses alleen maar zeer bezorgd
tk.
door Okke Jager
Overigens moet men niet pas
roepen om een Journalistieke
ethiek, als menselijke ellende tot
publiek bezit gemaakt wordt. De
vragen beginnen éérder. Wie alleen
maar wil boelen en daarom zijn
informatie vergezeld laat gaan van
beelden die niet ter zake doen,
pleegt een dodelijke aanslag op het
vermogen om informatie op te
nemen. Het sensationele
opkloppen van gijzelingen door
buitenlandse media werd al eens
doeltreffend doorgeprikt in de
VPRO-serie Mary Hartman en In
de film Le Dlable au Coeur. Zo bont
hebben onze media het niet
gemaakt, maar bepaalde
dagbladen kwamen toch met
opzettelijk opzienbarende
opschriften, die totaal geen
rekening hielden met de verwanten
van de gijzelaars.
Aan de koppen kent men de krant.
Toen één keer per ongeluk een paar
kranten in de bezette school
terecht kwamen, hebben de
gevangen onderwijzers die met
stijgende weerzin gelezen: moest
dót nu de boodschap van de
buitenwereld zijn? Ouders van
gegijzelde kinderen werden soms
zó getergd door hitsige
nleuwsjongens, dat zij hen te lijf
wilden gaan. Na hun bevrijding
werden woordvoerders van de
gijzelaars, als zij niet onderdoken,
dagenlang bestormd door
Journalisten, zodat zij geen tijd
kregen tot zichzelf te komen en bij
hun gezin te zijn. Als zij, boven
zichzelf uitgetild, de spanningen
kleineerden, werden zij niet
beschermd tegen lezers die daar
geen begrip voor hadden. Zo
kregen ze na de druk van de
gijzeling ook nog een stroom van
Ingezonden stukken, brieven en
telefoongesprekken te verwerken.
Weer was het Journaal dat
gelukkig niet objectief! de
sensatiebelustheid van het publiek
aan de kaak stelde door de
ironische toon van het
commentaar op de toeristische
drukte bij de gijzeltreln: „De
ijscoman en de verhuurders van
verrekijkers deden goede zaken".
Daarmee stond meteen alle
ongezonde belangstelling voor
schut, ook die van bepaalde
nieuwsjagers en koppen-makers.
Het was wijs beleid van de
autoriteiten om aan de gegijzelde
treinpassagiers geen kranten, maar
slechts damesbladen en
kruiswoordpuzzels te verschaffen.
Intussen moest de radio ermee
rekenen dat hij wél door gijzelaars
en kapers kon worden beluisterd.
In de bezette school kon zelfs naar
de tv gekeken worden. Het
Journaal heeft met opzet beelden
van buiten de trein staande
gijzelaars weggelaten, omdat de
kinderen in de school die zouden
kunnen zien. Zo'n zorgvuldigheid is
in de internationale media-wereld
zeldzaam.
Maar pers en radio hebben wél
uitspraken verspreid, die de kapers
beter niet hadden kunnen horen. Is
het geen waanzin om publiek te
maken, dat er in het geheim
afluisterapparatuur onder de trein
was aangebracht? Was het geen
blunder, toen na het drama in
Wijster, uitvoerig gepubliceerd
werd, hoe de psychiater Mulder het
moreel van de kapers had
ondergraven, zodat hun opvolgers
precies wisten hoe de zij benaderd
zouden worden en hoe zij daarop
adequaat moesten reageren?
Of kan de pers er niet omheen,
wanneer een deskundige als
Ochberg de verschillende stadia
analyseert, waarin terroristen
telkens op een andere manier
benaderd moeten worden? De
zelfbeheersing die de
bewindslieden in de eerste weken
wisten op te brengen, hebben zij
ook betracht tegenover fotografen
en programmamakers die dag en
nacht hun voor de voeten liepen.
ZIJ kunnen het zich nu eenmaal
nooit veroorloven de media in het
harnas te Jagen, maarzij zullen wel
eens verzucht hebben: wij moeten
élk woord wegen en anderen
schrijven maar raak
Toch kunnen de autoriteiten de
media niet missen. Zij konden de
kapers ermee beïnvloeden en de
publieke opinie, die zij voorzichtig
rijp wilden maken voor een
gewelddadig ingrijpen. Vele
artikelen hebben bijgedragen tot
voorkoming van wraakacties.
Hoogtepunten waren de open brief
van Abel Herzberg aan de Molukse
Jeugd en de simpele vermelding dat
de vader van het omgekomen
meisje opriep tot
verdraagzaamheid.
Sommigen hebben gesuggereerd
dat de media een gijzeling moeten
doodzwijgen. Er is al wel eens een
kidnapping goed afgelopen,
doordat de pers zich er niet mee
bemoeide. Maar gebeurtenissen als
in Drente zijn niet stil te houden.
En als kapers plotseling geen
publiciteit meer krijgen, kunnen zij
alleen om die reden weer een
gevaarlijke stunt bedenken.
Veel kritiek op „de"
nleuwsgaarders is uiterst onbillijk.
Er wordt te vlot gezegd dat men
een ex-gijzelaartje van tien of
twaalf Jaar niet voor de tv mag
halen. Als kinderen doktertje
spelen na een bezoek bij de
tandarts, herhalen zij een pijnlijke
ervaring om de angst meester te
worden. Zo kan het ook geen
kwaad, als ze kapertje gaan spelen.
En een tv-gesprek kan als zo'n spel
fungeren.
Bovendien kunnen de gevaren van
de media Juist dóór de media
gesignaleerd worden. BIJ alle
groepen waarnaar thans de dank
van de volksvertegenwoordiging
uitgaat, mag een gelukkig niet al te
klein deel van de verzorgers van de
publiciteit niet ontbreken. En voor
de toekomst zijn het de media, die
een sleutelrol kunnen vervullen in
de volgens de historicus J. J. P. de
Jong nog steeds niet voltooide
mentale dekolonisatie, waardoor
Nederlanders en Molukkers zich
bewust kunnen worden van een
verleden dat door de eerste
vergeten of verdrongen is en door
de anderen geselecteerd en
vermythologiseerd.
door prof. mr. B. V. A. Röling
Hoe komt Iemand er toe polemologie te kiezen, de wetenschap
van oorlog en vrede, die zoekt naar de oorzaken van de oorlog
en naar de voorwaarden van vrede? Zoals er vele wegen naar
Rome leiden, zullen er ook wel vele wegen leiden naar een
wetenschap die zich met een van de grootste gevaren voor de
mensheid bezighoudt. In beroepskeuze zit een groot stuk
toevalligheid, „omstandigheden", invloed van bewuste of on
bewuste ervaringen, en ook de gelegenheid die wordt geboden.
„De gelegenheid maakt de dief" pleegt men te zeggen. Maar zij
maakt vaak ook de rechter, de criminoloog, of de polemoloog.
Mijn eigen gang naar de polemolo
gie toont duidelijk dat element toe
valligheid. Oorspronkelijk ging de
eigen keus naar het strafrecht. Ge
sprekken met een oom die in dat
vak hoogleraar was, hadden grote
invloed op die keus. Ik vond de
wereld op het punt van straffen en
vergelden bepaald onrechtvaardig,
en zag menige misdaad als het di
rect gevolg van maatschappelijke
wantoestanden. Vandaar het be
zwaar tegen een bestraffing, waar
bij met harde hand onderdrukt
werd wat een bijna natuurlijk ge
volg was van het falen van de maat-
Na afloop van het afscheidscollege
dat Bert Röling afgelopen dinsdag in
Groningen gaf werd hij door Fenna
van den Burg getypeerd als iemand
wiens hoffelijkheid doet denken aan
de negentiende eeuw, wiens vakge
bied specifieke vraagstukken omvat
van de twintigste en wiens brein
soms oplossingen voortbrengt die
eerder lijken thuis te horen in de
eenentwintigste eeuw. Zijn hoffe
lijkheid associeerde zij even later
nogeens met het beeld van zijn aris
tocratische gestalte die zich, al dan
niet per fiets, op en neer beweegt
tussen woning en instituut. Het is
naar mijn overtuiging geen toevallig
heid, deze speciale aandacht voor
uiterlijk en optreden van Röling. Hij
zei zelf in zijn college, gewijd aan
„Het wapenprobleem", dat de in
vloed van de vredeswetenschap tot
dusver zeer gering is geweest. Die
invloed zou, zo voeg ik daaraan toe,,
met name in Nederland nog aanmer
kelijk geringer zijn geweest als de
polemologie de afgelopen jaren niet
belichaamd was geweest in die rijzi
ge hoofse man en als ze niet had
gesproken met zijn wel-gemoduleer-
de stem. Het zal voor Röling een
verrassing zijn geweest te horen
dat deed hij trouwens ook uitkomen
dat de vriendelijkheid en de on
verstoorbaarheid waarmee hij in de
loop der tijden meningsverschillen
op zijn Polemologisch Instituut
heeft bezworen door medewerkers
achteraf is ervaren als een zij het
doorgaans heilzame vorm van
structureel geweld.
Die stem en die gestalte: ze waren
natuurlijk in dit afscheidscollege
volop aanwezig. Voor wie Röling niet
of zelden heeft gehoord was het een
ongetwijfeld indrukwekkende
samenvatting van veel kennis die hij
heeft vergaard en van veel denkbeel
den die hij heeft ontwikkeld en aan
gehangen. De „connaisseurs" daar
entegen hebben weinig nieuws ver
nomen. Ze hoorden voor het meren
deel de vertrouwde trefwoorden, ge
vat in een als altijd verzorgde stijl,
de veelvuldig beproefde argumenten
en een hernieuwd pleidooi voor de
„defensieve afschrikking" (Rölings
eigen bewerking van Mendershau-
sens „inoffensive deterrence").
Zij hebben kunnen vaststellen dat
ook in deze laatste academische rede
van hem de inconsequenties voor
kwamen die de conclusie rechtvaar
digen dat Rölings vredesstreven ze
ker zozeer een zaak van zijn hart is
als van zijn hoofd, zoals zijn polemo
logie zeker zozeer een overtuiging is
als een discipline. „De polemologie
meende, en meent DIEP IN HET
HART nog steeds, dat de vrede
mede zal afhangen van het beter
inzicht dat de sociale wetenschap
pen zouden kunnen brengen", zei
hij dinsdag. De vraag doet zich voor
welke betekenis we aan dit woord
„beter" moeten hechten, die van
moreel nobeler („holier than thou")
of feitelijk juister?
Ik weet zeker dat Röling dat laatste
bedoelt. Maar ik denk ook dat hij
juist in dit opzicht niet alles uit de
wetenschappelijke benadering heeft
gehaald wat er misschien in zat.
Natuurlijk is iedere wetenschapsbe
oefenaar behept met vooroordelen.
Dat is niet erg, zolang zijn weten
schappelijke kijk zijn vermogen
om waar te nemen, te analyseren en
alternatieven aan de hand te doen
er niet door wordt vertroebeld. Rö
ling heeft in zijn leven al heel wat
waargenomen en geanalyseerd, en
veel daarvan was uiterst waardevol.
Maar op met name één punt is zijn
blik vertroebeld in een mate dat je
van een blinke vlek kunt spreken.
„De ervaring als rechter in Tokyo",
zei hij dinsdag, .verhevigde ook
de (d.w.z. Rölings) argwaan tegen
de militaire wereld." De militaire
macht ALS CATEGORIE niet de
afzonderlijke vertegenwoordigers
van die macht, want daarvoor is hij
teveel gentleman heeft hij altijd
verfoeid (met name de Amerikaanse
variëteit) om haar kortzichtigheid,
geborneerdheid en fundamentele
kwaadaardigheid. Voor iemand die
de polemologie begon „met de vage
notie dat de militaire macht een be
langrijke factor sou zijn bij het ont
staan van oorlogen" was dat geen
onaanzienlijk handicap. Ook daarna
is een werkelijke poging om militai
re opvattingen en het militaire hand
werk van binnenuit te leren ver
staan achterwege gebleven. Militair
denken was een contradictio in ter
minis.
Natuurlijk kan iedereen de chirurgie
verwijten doen, ook als hij zelf geen
been kan amputeren, maar dan moet
hij niet verbaasd staan als zijn vin
gerwijzingen over hoe het dan wel
moet in de betrokken vakkringen
niet het gehoor vinden dat hij ervan
had verhoopt. De militaire wereld en
de polemologie hebben elkaar ver
moedelijk veel te verwijten.
Maar als de militaire wereld te wei
nig open zou staan voor nieuwe
denkbeelden zelf ben ik daar ove
rigens lang niet zo zeker van dan
heeft de polemologie, als door Röling
bedreven, te weinig weet gehad van
de bouten en de moeren. De aanvan
kelijke handicap is blijven bestaan
en heeft geresulteerd in een betreu
renswaardig onvermogen om de con
ceptie van de „defensieve afschrik
king" scherp te omlijnen en in te
vullen. De „science fiction" (denk
aan Fenna van den Burgs eenen
twintigste eeuw) is vaak een stuk
preciezer.
Minstens zozeer een zaak van het
hart als van het hoofd: dat komt ook
tot uiting in bepaalde, telkens terug
kerende Rölingiaanse inconsequen
ties. In zijn afscheidscollege noemde
hij vijf redenen waarom hij een doel
bewuste Russische agressie de
Blitzkrieg uiterst onwaarschijn
lijk acht Om het niet te lang te
maken laat ik nu drie van die rede
nen onbesproken. Maar de eerste
twee zijn: a) een aanval betekent
oorlog tegen een zwaarbewapende
militaire alliantie van een half mil
jard mensen, en b) zo'n oorlog
brengt het grote risico van de totale
nucleaire oorlog, waaraan ook de
Sovjet Unie ten gronde zou gaan.
Goed, die doelbewuste Russische
agressie vergeten we dus maar en we
volgen de recepten van Róling. Twee
dingen schrijft hij met name voor:
West-Europa moet zijn bewapening
minder geducht maken (teneinde de
andere partij geen nodeloze vrees in
te boezemen) en het moet een over-
door H. J. Neuman
eenkomst met het Warschaupact
aangaan om nooit het eerst kernwa
pens te gebruiken. De simpele vraag
of West-Europa dusdoende niet de
kans op doelbewuste Russische
agTessie vergroot (zie de punten a.
en b.) laat Röling onbesproken.
Er zijn nog andere voorbeelden te
noemen van dergelijke inconse
quenties. Het ene moment lijkt hij
SALT I (met name het ABM-ver-
drag) te waarderen als een poging
van juristen om de wederzijdse on
bruikbaarheid van strategische
kernwapens te bestendigen (een
land met doeltreffende raketafweer
zou Immers weer ongestraft salvo's
op de ander kunnen afvuren), dan
weer schudt hij het hoofd omdat op
deze manier de burgerbevolking de
gijzelaar is gebleven voor het goede
gedrag van haar regering. Enerzijds
wil Röling aantonen dat de belan
gentegenstelling tussen supermach
ten en kleinere staten groeiende is
en dat de kleine staten paal en perk
moeten stellen aan het wangedrag
van de supermachten, anderzijds
stelt hij dat in de NAVO de belangen
van zowel Amerika als West-Europa
kunnen worden gediend.
Rölings „saving grace" is dat bepaal
de tekortkomingen in zijn argumen
tatie ten dele voortvloeien uit de
oprechtheid van zijn overtuigingen.
Zijn grote verdienste voor de pole
mologie in Nederland is tot dusver
vooral geweest dat hij door de inzet
van zijn persoonlijkheid en vaak ge
noeg door een minzame weigering
zich door anderen van zijn ongelijk
te laten overtuigen een verzameling
ongelijksoortige en dikwijls incohe
rente argumenten, conclusies en op
vattingen heeft behoed voor het lot
dat ze genadeloos van tafel werden
geveegd. De komende generatie zal
zijn werk ongetwijfeld op een ande
re manier voortzetten; zonder hem
had se van voren af aan moeten
beginnen. Misschien was se zelfs
nooit aan de bak gekomen.
schappij. We leefden toen nog lang
niet in de welvaartsstaat!
Mijn keuze voor strafrecht onstond
als protest tegen een onrechtvaar
dige orde. Het is meestal zo. dat
degenen die een sociale weten
schap kiezen rechten, sociologie,
politicologie iets willen verande
ren. Ze hebben de hoop, door beter
inzicht te kunnen bijdragen tot ver
betering van de samenleving.
Meestal is het echter zo, dat histo
risch gegroeide maatschappelijke
instellingen, zoals de strafrecht
spraak, niet zonder zin zijn ont
staan. Men kan met protestgevoe-
lens tegen bestraffing beginnen.
Maar studie van de samenleving
leert, dat die samenleving de be
straffing niet ontberen kan. ZIJ
heeft behoefte aan duidelijke, en
telkens weer getoonde onderschei
ding tussen goed en kwaad. Als de
misdaad, die zich in de maatschap
pij als daad stelt, niet zou gestraft
worden, dan zou geleidelijk de me
ning post vatten dat zo'n daad toe
laatbaar is. geen kwaad. Men kan
bezwaren hebben tegen de straf,
maar zij blijkt onmisbaar. Zo is het
met iedere sociale wetenschap, die
nu eenmaal dwingt om rekening te
houden met de harde, weerbarstige
feiten. En tot die feiten behoren de
aard, de neigingen en de opvattin
gen van de mensen.
Oorzaken zoeken
De keuze voor het strafrecht bete
kende ook noodzakelijkerwijs de
belangstelling voor de criminolo
gie, de wetenschap die zoekt naar
de ooizaken van de misdaad en de
voorwaarden van sociaal gedrag.
Na mijn promotie te Utrecht in
1933 werd ik aan die Universiteit
privaat-docent in de penologie
(strafkunde) en het penitentaire
recht, en werkte daar in nauw con
tact met mijn onvergetelijke leer
meester prof. dr. W. P. J. Pompe.
Op zijn initiatief hebben we toen
samen het eerste Criminologisch
Instituut opgericht, met de bedoe
ling de misdaad wetenschappelijk
te onderzoeken, van uit het gezicht
punt van verschillende weten
schappen. zoals psychologie, psy
chiatrie, sociologie, economie.
Intussen was ik ook rechter-plaats-
vervanger ln de Utrechtse recht
bank. Moeilijkheden met de bezet
ter (de voorwaardelijke veroorde
ling was door hem afgeschaft, en ik
wees een vonnis, waarbij Ut de be
handeling een Jaar uitstelde om te
zien hoe de verdachte zich zou ge
dragen) leidde, vreemd genoeg tot
benoeming tot rechter in Middel
burg. Direct na de oorlog volgde
overplaatsing naar de Utrechtse
rechtbank, en benoeming tot bij
zonder hoogleraar in het Indonesi
sche strafrecht.
De combinatie van deze twee func
ties heeft wellicht een rol gespeeld
bij de uitnodiging om als Neder
lands rechter zitting te nemen in-
het tribunaal dat de voornaamste
Japanse oorlogsmisdadigere ging
berechten, het „Internationale Mi
litaire Tribunaal voor het Verre
Oosten". Wat het proces ln Neuren
berg was voor de Duitse leiders,
was het proces in Tokio voor de
Japanners. Daar stonden 27 staats-
Ueden en militaire leiders terecht
voor het hebben ontketend van een
agressieve oorlog, en voor de mis
dadige wijze waarop die oorlog was
gevoerd.
Grootste proces
Het was. de Amerikanen waren
daar niet weinig trots op, het groot
ste proces uit de geschiedenis. Het
duurde 2'/, jaar. Het verslag van de
zitting telt 49.848 bladzijden. Een
monster-proces, eigenlijk te groot
en te omvangrijk voor mensen.
Heel wat problematischer ook, dan
het proces ln Neurenberg, waar
geen twijfel kon bestaan over het
karakter van Hitlers veroverings
oorlogen. en waar ieder van de ver
dachten, door doen of nalaten, be
trokken was bij de moord op zes
miljoen Joden.
In Japan was er sprake van een
oorlog tegen de koloniale Europese
machten, onder het motto „Azië
voor de Aziaten", en de wljae van
oorlogvoeren was minder gruw
zaam dan wat Nazi-Duitsland had
doen zien. Daarbij werd het proces
gevoerd tegen de achtergrond van
de atoombommen op Hiroshima en
Nagasaki: flagrante schendingen
van het oorlogsrecht. De Tweede
Wereldoorlog zal ln de mensheids-
herinnering voortleven door de
Duitse gaskamers en vernietigings
kampen, en de Amerikaanse
atoombommen. Het waren diepte
punten van menselijk denken en
doen.
Het proces te Tokio had te maken
met de botsing van culturen. Histo
rische, massale krachten hadden
geleld tot deze botsing. En de lie
den die de instrumenten waren ge
weest van de historische ontwikke
ling Tolstoi sprak destijds, met
het oog op de Napoleontische oor
logen, van „grote mannen" als de
„marionetten van de geschiedenis"
stonden terecht als misdadigers,
die .misdrijven tegen de vrede",
oorlogsmisdrijven en „misdrijven
tegen de menselijkheid" hadden
begaan.
Nog ln Japan, werd ik benoemd tot
hoogleraar in het strafrecht en de
criminologie aan de Groningse Uni
versiteit. Omdat op de Algemene
Vergadering van de Verenigde Na
ties de beginselen van Neurenberg
en Tokio werden behandeld, nodig
de de Nederlandse regering mij uit
om deel uit te maken van de Neder
landse delegatie. Zo kreeg ik, mede
door Udmaatschap van speciale
VN-commissles over de definitie
van agressie en over Internationale
strafrechtspraak, de gelegenheid
mede te werken aan de progressie
ve ontwikkeling van het volken
recht Dat werd ook het onderwerp
van de universitaire bezigheid,
toen mijn leeropdracht gewijzigd
werd van strafrecht naar volken
recht
Móér kennis nodig
Maar het praktische en theoreti
sche werk op dit gebied leidde
spoedig tot de overtuiging, dat
méér kennis nodig zou zijn van de
wereldmaatschappij waarin oorlo
gen zo grote rol speelden. Olng het
alleen om zonde en kwaadaardig
heid zoals men vroeger ook van
de misdaad had gedacht? Of lag
het aan verhoudingen en structu
ren, waarin bepaalde staten er toe
kwamen om met geweld na te stre
ven wat ze vreedzaam niet konden
bereiken? Had het zin de oorlog te
verbieden, terwijl de krachten ble
ven bestaan die, gezien de mense
lijke aard, oorlog elgenljjk onver
mijdelijk maakten?
Het is begrijpelijk dat tegelijk, op
vele plaatsen In de wereld, de ge
dachte groeide, dat nader weten
schappelijk onderzoek betreffende
oorlog en vrede noodzakelijk was.
Vooral sinds de atoomwapens, die
aan toekomstige oorlogen een bij
zonder onheilspellend karakter
zouden kunnen geven.
Dat leidde tot de oprichting van
het Polemologisch Instituut aan de
Groningse Universiteit. De weg die
in Utrecht was Ingeslagen betref
fende de misdaad, kon nu gevolgd
worden betreffende de oorlog. Van
strafrecht naar volkenrecht, van
criminologie naar polemologie, van
misdaad naar oorlog. Van kwaad
tot erger, zou men kunnen zeggen.
Van kwaad tot erger
Inderdaad, van kwaad tot erger.
Als men zich voor ogen stelt welke
gevaren de mensheid loopt als oor
logen het erkende „sluitstuk" blij
ven in de internationale betrekkin
gen, dan is wetenschappelijke be
studering van dat maatschappelijk
euvel vanzelfsprekend. Dan be
grijpt men niet, dat ln de wereld
per Jaar ongeveer 800 miljard gul
den wordt uitgegeven voor wapens,
en slechts een fractie van één pro
cent daarvan voor vredesonder
zoek. Door de technologie zijn de
wapens atoomwapens, raketten
zo geworden, dat oorlogen het
bestaan van de mensheid op het
spel zetten. Via een oorlog zou onze
cultuur aan haar technologie kun
nen te onder gaan
Vandaar de polemologische be
langstelling voor het wapenpro
bleem, waaraan mijn afscheidscol
lege was gewijd. Maar de vredeswe
tenschap houdt zich daarnaast be
zig met het zoeken naar middelen
om betere verhoudingen te schep
pen tussen volken en staten.
Rechtvaardige verhoudingen in de
wereld zouden de redenen kunnen
wegnemen, die staten en volken
naar gewelddadige middelen doen
grijpen. Het annoede-probleem
van ontwikkelingslanden, de men
senrechten. de milieu-problema
tiek, zijn belangrijke hoofdstukken
van polemologie. Evenals de me
thoden om volken en regeringen
bereid te maken aan gewenste ver
anderingen mee te werken: onder
zoek over doeltreffendheid van vre-
desactie, vredesopvoeding.
Er Is nog heel veel te doen op dit
gebied. Wat tot nu toe gedaan is,
was slechts een aanloop. Het grote
werk moet nog gedaan worden.