De media: een ramp bij een ramp? 't Grote werk moet nog gedaan worden Rölings afscheidscollege Wat de vredeswetenschap tot nu toe deed, was slechts een aanloop 12 JAG 24 JUNI 1977 BINNENLAND Trouw/Kwartet P 9 - R 13 - HS 11 het Kamerdebat over de lelingen mag de rol van de gsamedia niet onvermeld r/en. Pers, radio en tv hebben In hele drama een hoofdrol tpeeld en zij doen dat nog eds. Voor vele verslaggevers is ook een soort uitputtingsslag veest. Maar daar stond vaak tra waardering tegenover. Het trnaai haalde zelden een zo hoog [er als op 11 Juni, de dag der iiengde gevoelens. Daarnaast s er ook Juiste en onjuiste kritiek bepaalde dagbladen en Bendingen. zou vanuit de wetenschappen 1 [zich met de issacommunlcatle bezighouden, j gecoördineerd onderzoek [eten worden Ingesteld naar de dragen van de verschillende idia aan de verlichting én aan de HHZwaring van de lasten, die de ect-betrokkenen. de autoriteiten ft het zogeheten publiek tijdens de J* telingen te dragen hadden. Met oog op de toekomst zou dat ^^lerzoek moeten uitlopen in een itische evaluatie vanuit de {lale verantwoordelijkheid van imalisten en ett tgrammamakers. Dat naast de !975unerdebatten een en tenschappelljke aanpak odzakelijk is, berust op het feit t men Juist bij het beoordelen h de massamedia herhaaldelijk Tv alt in een gemakzuchtige genuanceerdheid, rigens kan ook de •nschappelljke benadering van media door vooroordelen ——heerst worden. Dat blijkt uit de Ie tegenstrijdigheden in de kliteratuur. Zodra iemand dat kinderen geen enkele prijiadelijke Invloed ondervinden i t<|i het geweld op de tv, komt een "J ider betogen dat serieuze tdereoekingen wel degelijk een i, b juwe relatie aantonen tussen fwelddadige programma's en lemende agressiviteit. ejerif iten 0A,'kar erger is, dat zelfs stbjnmu MtbIpiuunicatie-wetenschappers ms de schijn willen wekken alsof n wetenschap zonder roordelen mogelijk zou zijn. ZIJ en dan met de intentie van zender en eindigen met het [eet van de boodschap, maar de andeling van de vele tschappelijke vragen ;ussenln laten zij aan andere mschappen overzelfs als zij Jven onder de titel assamedia en samenleving". —4e een onderzoek doet naar de [richtgeving over kapingen, kan {vraag naar de ■atschappij visie van iderzoekers en onderzochten niet hzeilen. trenmin als een objectieve etenschap IS er een objectief fcmaal mogelijk. Alleen al in de bordkeus vrijheidsstrijders of srroristen verraadt zich een olitleke keus. Vooral bij IJzelingen luistert het nauw: de ïlectie van het nieuws, de Dlgorde, het commentaar bij de telden alles dwingt doorlopend >t kiezen en dus tot het hanteren in bruikbare criteria vanuit een erk verantwoordelijkheidsbesef, -i et NOS-Joumaal heeft van dat Lisef steeds weer duidelijk blijk rgeven. Om te beginnen werd altijd glashelder over ipers en bezetters enerzijds en laars anderzij ds gesproken, J1 bijna alle kranten opnieuw storende fout herhaalden, dié in 5 al zo vaak was gecorrigeerd: jzelaars slaat op gegijzelden zoals .artelaars op gemartelden, en niet l I de gijzelhouders zoals bij >orden als folteraars en loordenaars. Tot in Vrij ;derland schreef men dat de KJefijzelaars" vast besloten waren [vend het land te verlaten of dood te worden in de trein. Ook >ven artikelen die wel de Juiste rmen gebruikten, werden koppen plaatst als: „Uitschakeling van jzelaars was doel van actie". Het urnaal maakte zulke missers et. 1 erder was het opvallend dat elk urnaal begon met de gijzelingen, i >k als er geen nieuws te melden l el. Dat was een goede keus: het 3»büek wenste allereerst déórover __Bïnformeerd te worden. Had ook Ide dagbladen die zaak niet altijd __pvenaan op de eerste pagina boeten staan? Toen de berichten __eer Drente naar de tweede of .rrde plaats verdwenen, werden ze }jch nog het éérst gelezen en werd hn verminderde opvallendheid als 1 onderlijk ervaren, ook door lezers ^le heus wel beseffen dat de aarde oter is dan De Punt. 2^rbeeldig was het Journaal ook de wijze waarop soms de 34 nlbele overgang naar het andere 6uws werd aangekondigd, bijv. 3S>or de tussenzin: „Hoewel hun ofd er niet naar staat, moesten 44 politici zich ook beraden op de rklezingsuitslag." Zo werd 48 cening gehouden met voeligheden, die veel minder ^'Hhonoreerd werden in die gbladen die tussen de berichten er toenemende spanning een to plaatsten van een schaterende :n Uyl of een lachende koningin, (n Uyl möcht wel even de anning afreageren, en de ningin móest wel glimlachend gageren op de omhelzing door een Bftge Surinamer; maar daarom ven nog niet Juist die iiment-opnamen in de krant te Wen vastgelegd. Het igekeerde getuigt evenmin van voel voor maat, zoals het derschrift „Beatrix barstte in inen uit, toen zij de ouders van gijzelde kinderen niet kon ïosten" onder een foto waarop de inses alleen maar zeer bezorgd tk. door Okke Jager Overigens moet men niet pas roepen om een Journalistieke ethiek, als menselijke ellende tot publiek bezit gemaakt wordt. De vragen beginnen éérder. Wie alleen maar wil boelen en daarom zijn informatie vergezeld laat gaan van beelden die niet ter zake doen, pleegt een dodelijke aanslag op het vermogen om informatie op te nemen. Het sensationele opkloppen van gijzelingen door buitenlandse media werd al eens doeltreffend doorgeprikt in de VPRO-serie Mary Hartman en In de film Le Dlable au Coeur. Zo bont hebben onze media het niet gemaakt, maar bepaalde dagbladen kwamen toch met opzettelijk opzienbarende opschriften, die totaal geen rekening hielden met de verwanten van de gijzelaars. Aan de koppen kent men de krant. Toen één keer per ongeluk een paar kranten in de bezette school terecht kwamen, hebben de gevangen onderwijzers die met stijgende weerzin gelezen: moest dót nu de boodschap van de buitenwereld zijn? Ouders van gegijzelde kinderen werden soms zó getergd door hitsige nleuwsjongens, dat zij hen te lijf wilden gaan. Na hun bevrijding werden woordvoerders van de gijzelaars, als zij niet onderdoken, dagenlang bestormd door Journalisten, zodat zij geen tijd kregen tot zichzelf te komen en bij hun gezin te zijn. Als zij, boven zichzelf uitgetild, de spanningen kleineerden, werden zij niet beschermd tegen lezers die daar geen begrip voor hadden. Zo kregen ze na de druk van de gijzeling ook nog een stroom van Ingezonden stukken, brieven en telefoongesprekken te verwerken. Weer was het Journaal dat gelukkig niet objectief! de sensatiebelustheid van het publiek aan de kaak stelde door de ironische toon van het commentaar op de toeristische drukte bij de gijzeltreln: „De ijscoman en de verhuurders van verrekijkers deden goede zaken". Daarmee stond meteen alle ongezonde belangstelling voor schut, ook die van bepaalde nieuwsjagers en koppen-makers. Het was wijs beleid van de autoriteiten om aan de gegijzelde treinpassagiers geen kranten, maar slechts damesbladen en kruiswoordpuzzels te verschaffen. Intussen moest de radio ermee rekenen dat hij wél door gijzelaars en kapers kon worden beluisterd. In de bezette school kon zelfs naar de tv gekeken worden. Het Journaal heeft met opzet beelden van buiten de trein staande gijzelaars weggelaten, omdat de kinderen in de school die zouden kunnen zien. Zo'n zorgvuldigheid is in de internationale media-wereld zeldzaam. Maar pers en radio hebben wél uitspraken verspreid, die de kapers beter niet hadden kunnen horen. Is het geen waanzin om publiek te maken, dat er in het geheim afluisterapparatuur onder de trein was aangebracht? Was het geen blunder, toen na het drama in Wijster, uitvoerig gepubliceerd werd, hoe de psychiater Mulder het moreel van de kapers had ondergraven, zodat hun opvolgers precies wisten hoe de zij benaderd zouden worden en hoe zij daarop adequaat moesten reageren? Of kan de pers er niet omheen, wanneer een deskundige als Ochberg de verschillende stadia analyseert, waarin terroristen telkens op een andere manier benaderd moeten worden? De zelfbeheersing die de bewindslieden in de eerste weken wisten op te brengen, hebben zij ook betracht tegenover fotografen en programmamakers die dag en nacht hun voor de voeten liepen. ZIJ kunnen het zich nu eenmaal nooit veroorloven de media in het harnas te Jagen, maarzij zullen wel eens verzucht hebben: wij moeten élk woord wegen en anderen schrijven maar raak Toch kunnen de autoriteiten de media niet missen. Zij konden de kapers ermee beïnvloeden en de publieke opinie, die zij voorzichtig rijp wilden maken voor een gewelddadig ingrijpen. Vele artikelen hebben bijgedragen tot voorkoming van wraakacties. Hoogtepunten waren de open brief van Abel Herzberg aan de Molukse Jeugd en de simpele vermelding dat de vader van het omgekomen meisje opriep tot verdraagzaamheid. Sommigen hebben gesuggereerd dat de media een gijzeling moeten doodzwijgen. Er is al wel eens een kidnapping goed afgelopen, doordat de pers zich er niet mee bemoeide. Maar gebeurtenissen als in Drente zijn niet stil te houden. En als kapers plotseling geen publiciteit meer krijgen, kunnen zij alleen om die reden weer een gevaarlijke stunt bedenken. Veel kritiek op „de" nleuwsgaarders is uiterst onbillijk. Er wordt te vlot gezegd dat men een ex-gijzelaartje van tien of twaalf Jaar niet voor de tv mag halen. Als kinderen doktertje spelen na een bezoek bij de tandarts, herhalen zij een pijnlijke ervaring om de angst meester te worden. Zo kan het ook geen kwaad, als ze kapertje gaan spelen. En een tv-gesprek kan als zo'n spel fungeren. Bovendien kunnen de gevaren van de media Juist dóór de media gesignaleerd worden. BIJ alle groepen waarnaar thans de dank van de volksvertegenwoordiging uitgaat, mag een gelukkig niet al te klein deel van de verzorgers van de publiciteit niet ontbreken. En voor de toekomst zijn het de media, die een sleutelrol kunnen vervullen in de volgens de historicus J. J. P. de Jong nog steeds niet voltooide mentale dekolonisatie, waardoor Nederlanders en Molukkers zich bewust kunnen worden van een verleden dat door de eerste vergeten of verdrongen is en door de anderen geselecteerd en vermythologiseerd. door prof. mr. B. V. A. Röling Hoe komt Iemand er toe polemologie te kiezen, de wetenschap van oorlog en vrede, die zoekt naar de oorzaken van de oorlog en naar de voorwaarden van vrede? Zoals er vele wegen naar Rome leiden, zullen er ook wel vele wegen leiden naar een wetenschap die zich met een van de grootste gevaren voor de mensheid bezighoudt. In beroepskeuze zit een groot stuk toevalligheid, „omstandigheden", invloed van bewuste of on bewuste ervaringen, en ook de gelegenheid die wordt geboden. „De gelegenheid maakt de dief" pleegt men te zeggen. Maar zij maakt vaak ook de rechter, de criminoloog, of de polemoloog. Mijn eigen gang naar de polemolo gie toont duidelijk dat element toe valligheid. Oorspronkelijk ging de eigen keus naar het strafrecht. Ge sprekken met een oom die in dat vak hoogleraar was, hadden grote invloed op die keus. Ik vond de wereld op het punt van straffen en vergelden bepaald onrechtvaardig, en zag menige misdaad als het di rect gevolg van maatschappelijke wantoestanden. Vandaar het be zwaar tegen een bestraffing, waar bij met harde hand onderdrukt werd wat een bijna natuurlijk ge volg was van het falen van de maat- Na afloop van het afscheidscollege dat Bert Röling afgelopen dinsdag in Groningen gaf werd hij door Fenna van den Burg getypeerd als iemand wiens hoffelijkheid doet denken aan de negentiende eeuw, wiens vakge bied specifieke vraagstukken omvat van de twintigste en wiens brein soms oplossingen voortbrengt die eerder lijken thuis te horen in de eenentwintigste eeuw. Zijn hoffe lijkheid associeerde zij even later nogeens met het beeld van zijn aris tocratische gestalte die zich, al dan niet per fiets, op en neer beweegt tussen woning en instituut. Het is naar mijn overtuiging geen toevallig heid, deze speciale aandacht voor uiterlijk en optreden van Röling. Hij zei zelf in zijn college, gewijd aan „Het wapenprobleem", dat de in vloed van de vredeswetenschap tot dusver zeer gering is geweest. Die invloed zou, zo voeg ik daaraan toe,, met name in Nederland nog aanmer kelijk geringer zijn geweest als de polemologie de afgelopen jaren niet belichaamd was geweest in die rijzi ge hoofse man en als ze niet had gesproken met zijn wel-gemoduleer- de stem. Het zal voor Röling een verrassing zijn geweest te horen dat deed hij trouwens ook uitkomen dat de vriendelijkheid en de on verstoorbaarheid waarmee hij in de loop der tijden meningsverschillen op zijn Polemologisch Instituut heeft bezworen door medewerkers achteraf is ervaren als een zij het doorgaans heilzame vorm van structureel geweld. Die stem en die gestalte: ze waren natuurlijk in dit afscheidscollege volop aanwezig. Voor wie Röling niet of zelden heeft gehoord was het een ongetwijfeld indrukwekkende samenvatting van veel kennis die hij heeft vergaard en van veel denkbeel den die hij heeft ontwikkeld en aan gehangen. De „connaisseurs" daar entegen hebben weinig nieuws ver nomen. Ze hoorden voor het meren deel de vertrouwde trefwoorden, ge vat in een als altijd verzorgde stijl, de veelvuldig beproefde argumenten en een hernieuwd pleidooi voor de „defensieve afschrikking" (Rölings eigen bewerking van Mendershau- sens „inoffensive deterrence"). Zij hebben kunnen vaststellen dat ook in deze laatste academische rede van hem de inconsequenties voor kwamen die de conclusie rechtvaar digen dat Rölings vredesstreven ze ker zozeer een zaak van zijn hart is als van zijn hoofd, zoals zijn polemo logie zeker zozeer een overtuiging is als een discipline. „De polemologie meende, en meent DIEP IN HET HART nog steeds, dat de vrede mede zal afhangen van het beter inzicht dat de sociale wetenschap pen zouden kunnen brengen", zei hij dinsdag. De vraag doet zich voor welke betekenis we aan dit woord „beter" moeten hechten, die van moreel nobeler („holier than thou") of feitelijk juister? Ik weet zeker dat Röling dat laatste bedoelt. Maar ik denk ook dat hij juist in dit opzicht niet alles uit de wetenschappelijke benadering heeft gehaald wat er misschien in zat. Natuurlijk is iedere wetenschapsbe oefenaar behept met vooroordelen. Dat is niet erg, zolang zijn weten schappelijke kijk zijn vermogen om waar te nemen, te analyseren en alternatieven aan de hand te doen er niet door wordt vertroebeld. Rö ling heeft in zijn leven al heel wat waargenomen en geanalyseerd, en veel daarvan was uiterst waardevol. Maar op met name één punt is zijn blik vertroebeld in een mate dat je van een blinke vlek kunt spreken. „De ervaring als rechter in Tokyo", zei hij dinsdag, .verhevigde ook de (d.w.z. Rölings) argwaan tegen de militaire wereld." De militaire macht ALS CATEGORIE niet de afzonderlijke vertegenwoordigers van die macht, want daarvoor is hij teveel gentleman heeft hij altijd verfoeid (met name de Amerikaanse variëteit) om haar kortzichtigheid, geborneerdheid en fundamentele kwaadaardigheid. Voor iemand die de polemologie begon „met de vage notie dat de militaire macht een be langrijke factor sou zijn bij het ont staan van oorlogen" was dat geen onaanzienlijk handicap. Ook daarna is een werkelijke poging om militai re opvattingen en het militaire hand werk van binnenuit te leren ver staan achterwege gebleven. Militair denken was een contradictio in ter minis. Natuurlijk kan iedereen de chirurgie verwijten doen, ook als hij zelf geen been kan amputeren, maar dan moet hij niet verbaasd staan als zijn vin gerwijzingen over hoe het dan wel moet in de betrokken vakkringen niet het gehoor vinden dat hij ervan had verhoopt. De militaire wereld en de polemologie hebben elkaar ver moedelijk veel te verwijten. Maar als de militaire wereld te wei nig open zou staan voor nieuwe denkbeelden zelf ben ik daar ove rigens lang niet zo zeker van dan heeft de polemologie, als door Röling bedreven, te weinig weet gehad van de bouten en de moeren. De aanvan kelijke handicap is blijven bestaan en heeft geresulteerd in een betreu renswaardig onvermogen om de con ceptie van de „defensieve afschrik king" scherp te omlijnen en in te vullen. De „science fiction" (denk aan Fenna van den Burgs eenen twintigste eeuw) is vaak een stuk preciezer. Minstens zozeer een zaak van het hart als van het hoofd: dat komt ook tot uiting in bepaalde, telkens terug kerende Rölingiaanse inconsequen ties. In zijn afscheidscollege noemde hij vijf redenen waarom hij een doel bewuste Russische agressie de Blitzkrieg uiterst onwaarschijn lijk acht Om het niet te lang te maken laat ik nu drie van die rede nen onbesproken. Maar de eerste twee zijn: a) een aanval betekent oorlog tegen een zwaarbewapende militaire alliantie van een half mil jard mensen, en b) zo'n oorlog brengt het grote risico van de totale nucleaire oorlog, waaraan ook de Sovjet Unie ten gronde zou gaan. Goed, die doelbewuste Russische agressie vergeten we dus maar en we volgen de recepten van Róling. Twee dingen schrijft hij met name voor: West-Europa moet zijn bewapening minder geducht maken (teneinde de andere partij geen nodeloze vrees in te boezemen) en het moet een over- door H. J. Neuman eenkomst met het Warschaupact aangaan om nooit het eerst kernwa pens te gebruiken. De simpele vraag of West-Europa dusdoende niet de kans op doelbewuste Russische agTessie vergroot (zie de punten a. en b.) laat Röling onbesproken. Er zijn nog andere voorbeelden te noemen van dergelijke inconse quenties. Het ene moment lijkt hij SALT I (met name het ABM-ver- drag) te waarderen als een poging van juristen om de wederzijdse on bruikbaarheid van strategische kernwapens te bestendigen (een land met doeltreffende raketafweer zou Immers weer ongestraft salvo's op de ander kunnen afvuren), dan weer schudt hij het hoofd omdat op deze manier de burgerbevolking de gijzelaar is gebleven voor het goede gedrag van haar regering. Enerzijds wil Röling aantonen dat de belan gentegenstelling tussen supermach ten en kleinere staten groeiende is en dat de kleine staten paal en perk moeten stellen aan het wangedrag van de supermachten, anderzijds stelt hij dat in de NAVO de belangen van zowel Amerika als West-Europa kunnen worden gediend. Rölings „saving grace" is dat bepaal de tekortkomingen in zijn argumen tatie ten dele voortvloeien uit de oprechtheid van zijn overtuigingen. Zijn grote verdienste voor de pole mologie in Nederland is tot dusver vooral geweest dat hij door de inzet van zijn persoonlijkheid en vaak ge noeg door een minzame weigering zich door anderen van zijn ongelijk te laten overtuigen een verzameling ongelijksoortige en dikwijls incohe rente argumenten, conclusies en op vattingen heeft behoed voor het lot dat ze genadeloos van tafel werden geveegd. De komende generatie zal zijn werk ongetwijfeld op een ande re manier voortzetten; zonder hem had se van voren af aan moeten beginnen. Misschien was se zelfs nooit aan de bak gekomen. schappij. We leefden toen nog lang niet in de welvaartsstaat! Mijn keuze voor strafrecht onstond als protest tegen een onrechtvaar dige orde. Het is meestal zo. dat degenen die een sociale weten schap kiezen rechten, sociologie, politicologie iets willen verande ren. Ze hebben de hoop, door beter inzicht te kunnen bijdragen tot ver betering van de samenleving. Meestal is het echter zo, dat histo risch gegroeide maatschappelijke instellingen, zoals de strafrecht spraak, niet zonder zin zijn ont staan. Men kan met protestgevoe- lens tegen bestraffing beginnen. Maar studie van de samenleving leert, dat die samenleving de be straffing niet ontberen kan. ZIJ heeft behoefte aan duidelijke, en telkens weer getoonde onderschei ding tussen goed en kwaad. Als de misdaad, die zich in de maatschap pij als daad stelt, niet zou gestraft worden, dan zou geleidelijk de me ning post vatten dat zo'n daad toe laatbaar is. geen kwaad. Men kan bezwaren hebben tegen de straf, maar zij blijkt onmisbaar. Zo is het met iedere sociale wetenschap, die nu eenmaal dwingt om rekening te houden met de harde, weerbarstige feiten. En tot die feiten behoren de aard, de neigingen en de opvattin gen van de mensen. Oorzaken zoeken De keuze voor het strafrecht bete kende ook noodzakelijkerwijs de belangstelling voor de criminolo gie, de wetenschap die zoekt naar de ooizaken van de misdaad en de voorwaarden van sociaal gedrag. Na mijn promotie te Utrecht in 1933 werd ik aan die Universiteit privaat-docent in de penologie (strafkunde) en het penitentaire recht, en werkte daar in nauw con tact met mijn onvergetelijke leer meester prof. dr. W. P. J. Pompe. Op zijn initiatief hebben we toen samen het eerste Criminologisch Instituut opgericht, met de bedoe ling de misdaad wetenschappelijk te onderzoeken, van uit het gezicht punt van verschillende weten schappen. zoals psychologie, psy chiatrie, sociologie, economie. Intussen was ik ook rechter-plaats- vervanger ln de Utrechtse recht bank. Moeilijkheden met de bezet ter (de voorwaardelijke veroorde ling was door hem afgeschaft, en ik wees een vonnis, waarbij Ut de be handeling een Jaar uitstelde om te zien hoe de verdachte zich zou ge dragen) leidde, vreemd genoeg tot benoeming tot rechter in Middel burg. Direct na de oorlog volgde overplaatsing naar de Utrechtse rechtbank, en benoeming tot bij zonder hoogleraar in het Indonesi sche strafrecht. De combinatie van deze twee func ties heeft wellicht een rol gespeeld bij de uitnodiging om als Neder lands rechter zitting te nemen in- het tribunaal dat de voornaamste Japanse oorlogsmisdadigere ging berechten, het „Internationale Mi litaire Tribunaal voor het Verre Oosten". Wat het proces ln Neuren berg was voor de Duitse leiders, was het proces in Tokio voor de Japanners. Daar stonden 27 staats- Ueden en militaire leiders terecht voor het hebben ontketend van een agressieve oorlog, en voor de mis dadige wijze waarop die oorlog was gevoerd. Grootste proces Het was. de Amerikanen waren daar niet weinig trots op, het groot ste proces uit de geschiedenis. Het duurde 2'/, jaar. Het verslag van de zitting telt 49.848 bladzijden. Een monster-proces, eigenlijk te groot en te omvangrijk voor mensen. Heel wat problematischer ook, dan het proces ln Neurenberg, waar geen twijfel kon bestaan over het karakter van Hitlers veroverings oorlogen. en waar ieder van de ver dachten, door doen of nalaten, be trokken was bij de moord op zes miljoen Joden. In Japan was er sprake van een oorlog tegen de koloniale Europese machten, onder het motto „Azië voor de Aziaten", en de wljae van oorlogvoeren was minder gruw zaam dan wat Nazi-Duitsland had doen zien. Daarbij werd het proces gevoerd tegen de achtergrond van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki: flagrante schendingen van het oorlogsrecht. De Tweede Wereldoorlog zal ln de mensheids- herinnering voortleven door de Duitse gaskamers en vernietigings kampen, en de Amerikaanse atoombommen. Het waren diepte punten van menselijk denken en doen. Het proces te Tokio had te maken met de botsing van culturen. Histo rische, massale krachten hadden geleld tot deze botsing. En de lie den die de instrumenten waren ge weest van de historische ontwikke ling Tolstoi sprak destijds, met het oog op de Napoleontische oor logen, van „grote mannen" als de „marionetten van de geschiedenis" stonden terecht als misdadigers, die .misdrijven tegen de vrede", oorlogsmisdrijven en „misdrijven tegen de menselijkheid" hadden begaan. Nog ln Japan, werd ik benoemd tot hoogleraar in het strafrecht en de criminologie aan de Groningse Uni versiteit. Omdat op de Algemene Vergadering van de Verenigde Na ties de beginselen van Neurenberg en Tokio werden behandeld, nodig de de Nederlandse regering mij uit om deel uit te maken van de Neder landse delegatie. Zo kreeg ik, mede door Udmaatschap van speciale VN-commissles over de definitie van agressie en over Internationale strafrechtspraak, de gelegenheid mede te werken aan de progressie ve ontwikkeling van het volken recht Dat werd ook het onderwerp van de universitaire bezigheid, toen mijn leeropdracht gewijzigd werd van strafrecht naar volken recht Móér kennis nodig Maar het praktische en theoreti sche werk op dit gebied leidde spoedig tot de overtuiging, dat méér kennis nodig zou zijn van de wereldmaatschappij waarin oorlo gen zo grote rol speelden. Olng het alleen om zonde en kwaadaardig heid zoals men vroeger ook van de misdaad had gedacht? Of lag het aan verhoudingen en structu ren, waarin bepaalde staten er toe kwamen om met geweld na te stre ven wat ze vreedzaam niet konden bereiken? Had het zin de oorlog te verbieden, terwijl de krachten ble ven bestaan die, gezien de mense lijke aard, oorlog elgenljjk onver mijdelijk maakten? Het is begrijpelijk dat tegelijk, op vele plaatsen In de wereld, de ge dachte groeide, dat nader weten schappelijk onderzoek betreffende oorlog en vrede noodzakelijk was. Vooral sinds de atoomwapens, die aan toekomstige oorlogen een bij zonder onheilspellend karakter zouden kunnen geven. Dat leidde tot de oprichting van het Polemologisch Instituut aan de Groningse Universiteit. De weg die in Utrecht was Ingeslagen betref fende de misdaad, kon nu gevolgd worden betreffende de oorlog. Van strafrecht naar volkenrecht, van criminologie naar polemologie, van misdaad naar oorlog. Van kwaad tot erger, zou men kunnen zeggen. Van kwaad tot erger Inderdaad, van kwaad tot erger. Als men zich voor ogen stelt welke gevaren de mensheid loopt als oor logen het erkende „sluitstuk" blij ven in de internationale betrekkin gen, dan is wetenschappelijke be studering van dat maatschappelijk euvel vanzelfsprekend. Dan be grijpt men niet, dat ln de wereld per Jaar ongeveer 800 miljard gul den wordt uitgegeven voor wapens, en slechts een fractie van één pro cent daarvan voor vredesonder zoek. Door de technologie zijn de wapens atoomwapens, raketten zo geworden, dat oorlogen het bestaan van de mensheid op het spel zetten. Via een oorlog zou onze cultuur aan haar technologie kun nen te onder gaan Vandaar de polemologische be langstelling voor het wapenpro bleem, waaraan mijn afscheidscol lege was gewijd. Maar de vredeswe tenschap houdt zich daarnaast be zig met het zoeken naar middelen om betere verhoudingen te schep pen tussen volken en staten. Rechtvaardige verhoudingen in de wereld zouden de redenen kunnen wegnemen, die staten en volken naar gewelddadige middelen doen grijpen. Het annoede-probleem van ontwikkelingslanden, de men senrechten. de milieu-problema tiek, zijn belangrijke hoofdstukken van polemologie. Evenals de me thoden om volken en regeringen bereid te maken aan gewenste ver anderingen mee te werken: onder zoek over doeltreffendheid van vre- desactie, vredesopvoeding. Er Is nog heel veel te doen op dit gebied. Wat tot nu toe gedaan is, was slechts een aanloop. Het grote werk moet nog gedaan worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 11