'Soms kun je meer dan je denkt' Windmolens zijn niet makkelijk Het grote principiële debat was hem 't liefst Wetenschap en- techniek 5 ZATERDAG 4 JUNI 1977 BINNENLAND Trouw/Kwartet21 In de nieuwe Tweede Kamer zal een vertrouwd gezicht ontbreken: Pieter Jongeling, voorman van het Gereformeerd Politiek Verbond, neemt na veertien jaar parlementaire arbeid afscheid. Jongeling, die in een mooi huis in Amersfoort woont, 68 jaar is en vader van negen kinderen is, heeft in die veertien jaar de aandacht getrokken door zijn principiële, rechtlijnige betogen, maar wie met hem spreekt ontdekt al snel dat hij een vriendelijk en verdraagzaam mens is, die alle ruimte laat voor de opvattingen van de ander. Herhaaldelijk relativeert hij zijn eigen betoog door opmerkingen als ,,dat is althans mijn mening". Jongeling is, behalve door veel serieuze artikelen en gedegen redevoeringen, ook bekend geworden door een heel ander genre: onder de naam Piet Prins schreef hij een aantal kinderboeken en feuilletons voor de krant waarvan hij tot 1974 hoofdredacteur was, het Gereformeerd Gezinsblad, later het Nederlands Dagblad ge heten. Voor het kopen van feuilletons was geen geld beschikbaar, vertelt hij, en dus schreef hij ze zelf. En mevrouw Jongeling vult aan dat haar man soms onder de wandeling opeens meldde: ,,het is af" en dat had dan betrekking op een hoofdstuk uit een kinderboek of een feuilleton dat hij al wandelende bedacht had en alleen nog maar even moest opschrijven. Jongeling zegt dat hij gemakkelijk schrijft maar dat het hem het beste lukt („maar dat zult u ook wel weten") onder de dwang van de tijd. Je bent nu eenmaal niet altijd zodanig gemotiveerd dat het eruit vliegt, soms is er een „zweep" nodig, zegt hij. Jongeling hoopt, nu hij van het slopende Kamerwerk bevrijd wordt, zich weer meer op het schrijven te kunnen toeleggen. Eens per week, en misschien vaker, staan de kolommen van het Neder lands Dagblad voor hem open en ook de draad van de kinderverha len hoopt hij weer op te kunnen vatten. Dat zal hem voorlopig voldoende bezigheid geven; hij kan zich trouwens niet goed voor stellen hoe mensen zich kunnen vervelen. Zelfs toen hij in de oorlog gevangen zat ging hij nog iets doen, damborden van karton maken of verhalen verzinnen. En mocht er straks eens niets te schrijven zijn, zijn tuin heeft zijn levendige belangstelling en ook wandelen hoopt hij (met zijn vrouw) meer te kunnen doen. De verkiezingsuitslag noemt hij voor het GPV (een van de twee zetels verloren) zonder meer „erg teleurstellend" maar hij kan daar verder nog weinig aan toevoegen. De uitslagen moeten eerst eens goed bekeken worden. Jongeling vindt, hoewel er veel goeds is en hij zijn werk interessant vond, deze tijd moeilijk. Als volk glijden we af van de christelijk- nationale normen, vindt hij. Hij herinnert aan wat het kabinet Beel na de oorlog als doeleinden stelde: alle krachten moesten aange wend voor stoffelijke en geestelijke wederopbouw. Op spreekbeur ten heeft Jongeling het vaak gezegd: stoffelijk is die opbouw goed verlopen, in geestelijk opzicht is zij mislukt. Ons volk is materialis- tischer geworden, meer geneigd tot revolutie (revolutie dan in de Groeniaanse zin: het op hun kop zetten van Gods geboden). Hij bekent dat hij het niet zou hebben kunnen volhouden als hij niet geweten had dat er een jongste dag komt en dat Christus zal overwinnen. Jongeling durft niet te zeggen of hij een echte Groninger is. „Misschien ben ik daarvoor te veel een gevoelsmens, een Gro ninger is meer een binnenvetter". Maar als hij in Groningen spreekt, mag hij er graag wat zinnetjes in het Gronings doormen gen, „dan begrijpen ze het beter". Dinsdag neemt hij afscheid van de Kamer. Heel wat mensen, ook die het niet vaak met hem eens zijn, zullen hem daar wel eens missen. Pieter Jongeiings herinnering gaat terug tot in de eerste we reldoorlog. In 1917, weet hij nog goed, hoorden mensen in Winschoten onophoudelijk ka nongebulder. Krupp zal wel weer bezig zijn, werd er gezegd, maar later bleek dat de schoten vanaf de zee in het Noorden kwamen waar de strijdende par tijen slaags geraakt waren. Pie ter was toen acht jaar, zijn moe der was al weduwe. Heel wat scherper staat in zijn herin nering gegrift de tweede wereldoorlog. Drie jaar lang verbleef hij toen in Duitse gevangenschap, waarvan de langste tijd in het concentratiekamp Sachsenhausen/Oraniënburg. In dat kamp moest hij lang zwaar lichame lijk werk doen, zoals hout zagen en hakken, leer bewerken. „Vaak was het bijzonder destructief werk", vertelt hij. „Een kabel is een hoogwaardig produkt, maar wij moesten die uit elkaar halen om het beetje koper dat erin zat te bemachtigen. En wat zijn radio's niet een ingewikkelde, fijne constructies. Wij moesten ze vernielen om een paar waardevolle materialen eruit te halen". Pieter Jongeling leefde die drie jaar met de dood voor ogen. Hij was bereid te sterven, maar overleefde deze moei lijke tijd. Op pinksterzondag 1945, 20 mei, kwam hij in het vaderland terug en nog dezelfde middag zat hij in de vrijgemaakte gereformeerde kerk te Groningen. Want het conflict in de gereformeerde kerken was weliswaar tijdens zijn gevangenschap tot uit barsting gekomen, dank zij het feit dat zijn vrouw met hem in contact had kunnen blijven was hij op de hoogte en wist hij aan welke kant hij moest gaan staan. Een keuze, zegt hij ruim dertig jaar later, die hij weloverwogen gemaakt heeft, waarvan hij nooit spijt gehad heeft en aan de juistheid waar van hij ook achteraf niet getwijfeld heeft. Sterker nog: wat er in de jaren daarna gebeurd is heeft hem in zijn overtuiging bevestigd. Het had er aanvankelijk niet op gele ken dat Pieter Jongeling de journalis tiek en de politiek in zou gaan. Omdat hij niet sterk was adviseerde de dokter dat hij werk in de open lucht zou zoeken en dat vond hij als vijftienjari ge op de tuinderij van zijn grootvader. Maar zoals het al zo vaak gegaan is: een jongen met een goed verstand ziet tóch wel kans iets te leren. In Pieters geval werd het een spoedcursus voor onderwijzer. Maar toen hij die afge maakt had, heerste er grote werkloos heid onder de onderwijzers en Pieter richtte zijn blik in een andere richting. Hij werd in 1937 redacteur buitenland bij de Nieuwe Provinciale Groninger Courant („de krant van Jan Haan") als opvolger van drs. J. Klatter die toen naar De Standaard ging. In de eerste oorlogsjaren raakte Jon geling betrokken bij het verzet, al was dat, zegt hij. geen Verzet met een hoofdletter, geen gewapend verzet. Hij organiseerde de clandestiene a r. bijeenkomsten, de „theevisites", waar voorlichting werd gegeven en waarschuwingen werden verspreid. Daarvoor had hij veel documenten in huis. maar vlak voor zijn arrestatie in 1942 had hij die elders ondergebracht in verband met een (later onjuist ge bleken) bericht dat Schouten gegre pen was. Hadden ze die documenten wel bij hem gevonden, dan had hij de gevangenschap niet overleefd, dan had hij de kogel gekregen, zegt hij nu. Via het huis van bewaring („ik ben daar vaak ondervraagd maar gelukkig is er door mij niemand gegrepen al was zwijgen wel erg moeilijk") en het kamp Amersfoort (op de dag dat hij daarheen vervoerd werd stierf zijn tweede kind) belandde hij in Duits land. „Ik heb daar heel erge dingen Jongeling over gijzelingen en Zuidmo- lukkers: „Wij staan achter het rechts- element van de Zuidmolukse zaak. Ik geloof dat onze regering dat niet altijd voldoende gehonoreerd heeft. De gijze lingen zijn echter een uiterst gevaarlij ke ontwikkeling, een goed doel heiligt niet alle middelen. De facto bestaat de RMS niet en de jongeren beseffen te weinig dat geen Nederlandse regering haar weer aan het bewind kan helpen. Op Ambon is de laatste jaren ook veel veranderd, de Islam neemt er een veel grotere positie in. Op bet punt van de Zuidtnolukken sta ik wel achter het beleid van dit kabinet, maar bij de vrijlating van de kinderen in Boven smilde zei Manuiama iets wat ik graag van Van Agt gehoord had. Manusama verwees naar God, Van Agt kwam niet verder dan: de natuur heeft ons een handje geholpen. Als dit allemaal ach ter de rug is, is het het belangrijkste dat de regering oog krijgt voor het rechtska- rakter en, als er internationaal iets aan te doen is, die kansen aangrijpt." door J.G.A. Thijs beleeid, maar toch heb ik er geen syndroom van overgehouden, misschien wel doordat ik me direct daarna in het werk gestort heb. Ik werd toen hoofdredacteur van de krant, ik had idealen, wilde van ons land iets maken. In het kamp heb ik bovendien mijn geloof kunnen behou den, ook toen ik in een afmakingsba- rak lag en het afscheidsbriefje voor mijn vrouw klaar had. Ik had een steunpunt, wanhopig ben ik eigenlijk niet geweest. Anderen lijken door wat ze in de oorlog meegemaakt hebben gebiologeerd te worden, het lijkt dé belevenis uit hun leven. Ik heb daar, geloof ik, geen tijd voor gehad, ik ben er over heen gegroeid. A] blijven er natuurlijk wel littekens. En soms, als ik droomde, was ik weer in een con centratiekamp, was ik in gevaar en werd ik vervolgd. Ik geloof niet dat ik uit de oorlog haatgevoelens tegen de Duitsers heb overgehouden. Een jaar of vier gele den zijn we zelfs weer in Duitsland met vakantie geweest. Mijn vrouw en ik waren daar in een pension, maar daar ben ik toch wel even voor de schenen geschopt. Een Duitser zei te gen me: U hebt tenminste het voor deel dat u in de oorlog goed Duits hebt kunnen leren. Zo'n botte opmerking! Er is toch wel een stukje wantrouwen tegenover Duitsland blijven hangen. Het is een energiek volk, maar toch kijk je steeds, wat doen ze nu weer...". De laatste tijd in het kamp had Jonge ling een iets betere „baan", hij moest binnenkomende gevangenen en hun spullen administreren. In die tijd kon hij ook pakjes van zijn vrouw krijgen („als ik deze vrouw niet had gehad, had ik het niet overleefd"). Het brood en de kaas die zij hem stuurde werden vaak verpakt in pagina's uit kerkbo- de's en brochures. De pakjes moesten onder toezicht geopend worden, de verpakking moest worden weggegooid maar Pieter wist die (door de toe zichthouder een stukje kaas of zo aan te bieden) van de ondergang te redden en hij bleef haarfijn op de hoogte van de verwikkelingen in de gereformeer de kerken, die tot scheuring en vrijma king leidden. „Ik heb, doordat ik niet hier was, natuurlijk wel iets van de rook en het vuur van die dagen ge mist, maar ik heb de zaak toch goed kunnen volgen. Zo'n scheuring is na tuurlijk ontzettend jammer, hartver scheurend eigenlijk. Mensen met wie je nog kort tevoren aan het avondmaal had gezeten... Nee, ik ge loof niet dat, zoals wel gezegd wordt, het een zaak is die de „geleerden" het volk hebben aangepraat. Ik heb heel eenvoudige mensen gekend voor wie die kwesties van verbond en doop levende zaken waren, die er ontzet tend goed in ingevoerd waren; het is wel degelijk een strijd van het gewone volk geweest. Men wilde ons dwingen leringen te aanvaarden waarvan we wisten: dit wil de Heere niet. Nee, wij hebben niet geschorst, we hebben dit écht niet gewild. Natuurlijk zijn er toen van weerskan ten. ook van onze kant. dingen gezegd die niet goed zijn, maar dat gebeurt onder die omstandigheden nu een maal. In de jaren daarna zijn we ver der uit elkaar gegroeid. Ik weet het wel. er zijn massa's mensen geweest die wel eens geaarzeld hebben, maar ik moet echt zeggen dat ik, bij alle ellende (ook politiek), de Heere toch dank dat ik aan deze kant van de scheidslijn terechtgekomen ben. Ik heb er wel verdriet over, maar geen twijfel". Na de kerkelijke ellende kwam de politieke: Jongeling ontdekte dat er in de ARP (waarin hij nog tot 1948 actief was, toen volgde de politieke afsplit sing in het Gereformeerd Politiek Ver bond) voor bepaalde zaken geen klankbodem meer was. „Kuyper wilde aan de ene kant de christenen uit het piëtistische slop halen, maar aan de andere kant sloeg hij een bruggetje naar de wereldgelijkvormigheid. De synode, die tot de vrijmaking leid de, heeft die gemene-gratie-theorieën gecanoniseerd. Naar onze overtuiging was daardoor de kans op reformatie in de ARP, de kans om de zo nodige correcties op Kuyper aan te brengen, zeer klein geworden. Bovendien was er wat genoemd werd het „ethisch conflict". Mensen waren voor scheur makers uitgemaakt en wij vonden het moeilijk om, als zoiets zondags in de kerk gezegd was. op maandag gewoon samen aan de politiek te gaan bou wen. We zijn steeds meer gaan inzien dat onze belijdenis ons bindt voor het hele leven. U vraagt of het niet vreemd is dat wij alleen leden van de vrijgemaakte ker ken als leden van het GPV aanvaar den? Zo ligt het niet helemaal. Het aanvaarden van leden is een zaak van de kiesverenigingen. Het is beslist niet zo dat iemand die niet vrijgemaakt- gereformeerd is geen lid móg worden. Iemand die christelijk gereformeerd is en erg dicht bij ons staat, kan echt wel aanvaard worden. Ik ken gevallen dat synodaal-gereformeerden lid zijn, zelfs weet ik van een baptist, die in zijn eentje de hele verkiezingscam pagne op een dorp voor ons gevoerd heeft Maar ik geef toe: dat blijven uitzonderingen. Het is zo dat, als ie mand zich als lid meldt, de kiesvereni ging met hem gaat praten en zo komt men tot een oordeel. Ja. ik weet: het wordt wel eens vreemd genoemd dat wij wel niet- vrijgemaakten als stemmers aanvaar den en (meestal) niet als leden. Maar mag je als partij misschien stemmers accepteren, dat doet toch elke partij! Wij menen bovendien dat we als partij vechten voor ons hele volk. Als er iemand bij mij komt die mijn hulp als Kamerlid vraagt, help ik hem. wat zijn richting ook is. Als die iemand dan zegt: dat is een goede partij, laat hem dan rustig op ons stemmen Boven dien: we doen niet oneerlijk, iedereen kan op de hoogte zijn van ons standpunt." De veertien jaar Kamerlidmaatschap zijn Jongeling niet in zijn koude kle ren gaan zitten Een paar jaar geleden was hij enige tijd uitgeschakeld door een lichte hartaanval en ook onlangs was hij zo aan het eind van zijn latijn dat hij niet meer kon. Gelukkig, ver telt mevrouw Jongeling, was hij zo tijdig hersteld dat hij nog het grootste deel van de verkiezingsstrijd mee heeft kunnen maken. Jongeling begon in 1963 als een mansfractie, pas zes jaar geleden kwam de tweede GPV'er in de Kamer „Ik ben begonnen in een tijd dat er nog geen fractiehulp bestond, ik moest alles op mijn eentje doen Ie mand heeft eens gezegd dat er voor kleine fracties maar twee mogelijkhe den zijn: de kantjes eraf lopen of je dood werken. Nu. ik heb het laatste gedaan. En dan ontdek je vaak dat je meer kunt dan je denkt Wel is het Kamerwerk de laatste tijd enorm toe genomen, met al die commissieverga deringen erbij. In de kleinere fracties moet je je na tuurlijk vooral beperken tot de hoofd punten. En voor een deel kun je het gemis aan „mankracht" opvangen door een „sehaduwfractie" mensen die van bepaalde dingen, zoals onder wijs en defensie, veel weten en ons terzijde kunnen staan. Ook trachten we onze achterban in te schakelen; we sturen bijvoorbeeld wetsontwerpen over gemeentegrenzen toe aan onze mensen in het betrokken gebied. En verder moet je je maar troosten met de gedachte dat deskundigheid altijd een gradueel verschijnsel is." In het algemeen ligt het Kamerwerk Jongeling het beste als er grote princi piële vragen in het geding zijn. Daar entegen vindt hij het jammer (al ont kent hij de noodzaak daarvan niet) dat er zoveel over de „centen" gevoch ten moet worden. Een van de punten waarbij de hoofdlijnen in het geding waren was voor hem het onlangs afge stemde voorstel om de kiesdrempel te verhogen. Voor kleinere partijen zou dat rampzalig geweest zijn. „Maar ook als ik lid van een grotere fractie ge weest zou zijn, zou ik ertegen gestemd hebben. We hebben gekozen voor een stelsel van evenredige vertegenwoor diging en ondanks alle daaraan ver bonden gebreken vind ik dat dit zo moet blijven. Er zijn voldoende waar borgen ingebouwd: een partij die niet de kiesdeler haalt kan niet in de Ka mer komen, ook niet via een restzetel. Dan is er nog de waarborgsom die verspeeld wordt als er niet een be paald aantal stemmen behaald wordt. We zijn nu eenmaal een volk van min derheden, geen enkele partij heeft de overhand, en dan moet de Kamer een eerlijke afspiegeling zijn. Als je de „drempel" voor de Kamer gaat verho gen ben je op een hellend vlak: eerst wordt het drie procent, later vijf. In een democratie moet het zo zijn dat kleine groeperingen zich kunnen laten horen, al is het maar om als het gewe ten van de grotere te kunnen funge ren. En blijkt zo'n kleine (bijvoor beeld: eenmans-) fractie waardeloos, dan is er altijd ple correctie van een volgende verkiezing: dan verdwijnt zij wel. Ik kan rustig zeggen dat wij als fractie wat goeds gedaan hebben, we hebben hard gewerkt, maar dat zeg ik ook van de PSP, ik vind het goed dat die in de Kamer zit. Zelfs van de CPN zeg ik dat nog". Volgens Jongeling verwordt de Kamer wel eens tot een hok vechtende hanen, principes komen te weinig aan de orde doordat de partijen te veel op elkaar gaan lijken en de antithese te veel op de achtergrond raakt. In plaats van het grote principiële gevecht komt er dan het gevecht om kleinigheden en daar houdt Jongeling niet van. „Ik houd van de strijd om de beginselen en speel niet graag op de mensen. Ik heb niet meegedaan als de mensen de laatste vier jaar zeiden: we zullen die Jöop wel eens krijgen. Ik ben ook. toen ik pas in de Kamer zat, niet fel uitgevaren tegen de AR, hoewel dat natuurlijk begrijpelijk geweest zou zijn na zo'n conflict in een partij. Maar ik mag dan niet scherp uitgevallen zijn tegen dit kabinet, ik heb wel een fel pleidooi gevoerd voor de bede in de troonrede, ik heb me in het abortusde bat fel geweerd (dat was voor mij waarschijnlijk de moeilijkste zaak) en ik heb ook mijn vrees geuit dat Van Kemenade te veel zijn socialistische invloed in het onderwijs doet gelden" Daarnaast, bekent Jongeling, heeft hij ook moeite gedaan af en toe een kwinkslag in zijn betoog te verwerken Humor kan wel eens als smeerolie werken, vindt hij. en de Kamer moet ook eens kunnen lachen. Wat het abortusvraagstuk betreft: het is een van de punten waarop Jonge ling een compromis eigenlijk onmoge lijk acht. Er is een aantal dingen, zegt hij, waarover niet de helft plus een op de bekende democratische wijze mag beslissen. De geboden „gij zult niet doden" en „gij zult niet stelen" rekent hij daar beslist onder. „Wij willen ei genlijk dat onze staatsregeling daar mee rekening houdt, dat onze staatsregeling geënt wordt op de wet van God. Ieder christenmens weet dat er bepaalde dingen zijn die niet kun nen en niet mogen De democratie in de zin van de volkssouvereiniteit mag op die punten beslist niet het laatste woord hebben." Uiteindelijk gaan alle windmolens kapot. Het is een waarheid als een koe, maar er schuilt een wereld van ontwerpersleed en nog te verwerven inzicht achter. Want als je niet uitkijkt, gaat een windmolen erg vlug kapot. En als je wel uitkijkt, is het nog maar de vraag of je goed genoeg uitgekeken hebt. Het lijkt zo eenvou dig: de wind waait gratis, zet er een molen in en je tapt nuttige energie af. Dat valt dus hard tegen. Het is zo eenvoudig dat studenten en stafleden van twee technische hogescholen een hele dag kun nen praten over onderzoekde- tails, zonder de indruk te wek ken dat het onderwerp nu af doende bestudeerd is. Dat ge beurde onlangs in Delft, om te zorgen dat het onderzoek daar en in Eindhoven elkaar niet overlapt. (Ook Twente werkt aan wind, maar het program ma van de Delftse winddagzat toch ai mudvol). De windmolen als kinderspeel- goed-op-een-stokje is een ta melijk probleemloos geval en die stalen apparaten die je in de wei ziet staan, zien er ook niet zo moeilijk uit. Maar als je serieus energie af wilt tappen, kom je in de grotere formaten terecht tientallen meters en dan wordt het moeilijk. Je wilt er het maximaal haalbare vermogen uit krijgen, want die wind is dan wel gratis, maar de molen kost geld (en dus rente en afschrijving) en de gelever de energie moet toch betaal baar zijn. Het is dus zaak om zuinig en verstandig te ontwerpen, en daar komt de grens van het kapotgaan in zicht. Een effi ciënte windmolen is een snello pend apparaat, en dat bete kent dat de wieken het zwaar te verduren krijgen. Telkens als ze langs de torenconstruc tie draaien, krijgen ze een opla waai omdat de windsnelheid daar plaatselijk lager is. Onaf hankelijk daarvan flapperen ze in hun eigen frequentie heen en weer. Uiteraard buigen ze onder invloed van de wind ach terover. En bovendien treden er grote wringende krachten op wanneer het wentelende ge heel in de wind gedraaid wordt. Spanningen T. Curvers (Eindhoven) reken de naar eer en geweten uit hoe groot de belasting van de wie ken zou zijn. ging daarna me ten aan een experimentele mo len met een spanwijdte van 2,70 meter en stelde vast dat de praktijk aanzienlijk tegenviel ten opzichte van de berekenin gen. Dat probleem komt overi gens in de beste kringen voor. Het prototype jnet een span wijdte van 38~ meter dat de Amerikaanse NASA anderhalf jaar geleden in bedrijf stelde, lijdt volgens berichten uit de Delftse wandelgangen aan het zelfde euvel. De in de wieken optredende spanningen zijn twee maal zo groot als ver wacht. Niet alleen de molen, zelfs de wind is nog onvoldoende be kend. Weerstations geven hooguit de per uur gemiddelde windsnelheid op. Maar windvlagen, verschillen per minuut of nog korter, zijn voor het gedrag van een molen ook van belang. W. der Kinderen (Delft) moest die „structuur" van de wind eerst meten en analyseren voordat men op dit punt verder kon. Elektrotechnische studenten in Eindhoven en Delft zijn in tussen bezig met de mogelijk heden om de variabele bewe gingsenergie van windmolens zo goed mogelijk om te zetten in bruikbare elektriciteit. Hun produkten variëren van papie ren schakelschema's tot een complete draaiende mini- centrale. waarin alleen het ge drag van de windmolen door een computer wordt gesimu leerd. Het op de Delftse winddag ge presenteerde onderzoek is voor het overgrote deel gestimu leerd door en gericht op onder steuning van het nationaal on derzoekprogramma windener gie. Dat moet in vijf jaar het antwoord verschaffen op de vraag of een redelijk deel van ons elektriciteitsverbruik men denkt aan 15 9 20 procent door windmolens kan wor den gedekt. Behalve technische en econo mische problemen zitten daar ook vraagstukken van ruimte lijke ordening en maatschap pelijke aanvaardbaarheid aan vast. Want molens zijn mooi, maar hoogspanningsmasten vervuilen de horizon. En de moderne windmolen, hoe ook het uiteindelijke ontwerp zal zijn, vertoont meer zichtbare verwantschap met een hoogspanningsmast dan met de achtkante houten polder molen. Waterpomp Een andere tak van het windmolenonderzoek richt zich op mogelijkheden voor ontwikkelingslanden. Het gaat daarbij om kleinere apparaten. die ter plaatse te maken en te repareren zijn, vooral te ge bruiken voor het oppompen van water en voor irrigatie Ook hier is de eenvoud van de problemen slechts schijn. Een simpele pomp en een simpele windmolen leveren een technisch uiterst ongelukkige combinatie op, liet A. Kragten (Eindhoven) zien. Een windmo len werkt slecht bij lage toe rentallen, dus het is moeilijk om de pomp op gang te krij gen. Je moet er een naar ver houding te grote molen aan zetten, die als de zaak eenmaal loopt maar een fractie kwijt kan van het vermogen dat hij zou kunnen leveren. Het Eindhovense antwoord op dit probleem is een pomp die aan de hebbelijkheden van een windmolen is aangepast. Bij het aanlopen zuigt hij nog geen water aan. maar alleen valse lucht. Hij loopt dan bij zonder licht, zodat de molen op toeren kan komen. Naar mate de combinatie sneller draait, wordt geleidelijk minder lucht en meer water aangezogen. De verstelbare „snuiver" zit zo eenvoudig in elkaar dat het systeeem ook onder barre omstandigheden bruikbaar lijkt. Fundementeel Ook op het fundamentele vlak zijn er met de windmolen nog verrassende dingen uit te ha len. De theoretische bo vengrens van zijn prestaties is al voor de tweede wereldoorlog uitgerekend door een zekere heer Betz. Van de bewegings energie van de stromende lucht kun je volgens Betz nooit meer dan ruim 59 procent af tappen (16/27 deel, om precies te zijn). Een Nederlands- Amerikaans onderzoekproject is erop gericht om die theore tische grens met een klein foef je een factor twee of drie op te schroeven inderdaad, tot bo ven de 100 procent. De redenering van Betz was namelijk wel fraai maar net niet waterdicht In het vlak van de molenwieken zette hij een denkbeeldige schijf die. op welke manier dan ook .de er door stromende lucht afremt. De daardoor opgenomen ener gie is groter naarmate de lucht sterker wordt afgeremd. Maar daar zit een grens aan. In het uiterste geval immers, wordt de lucht tot stilstand gebracht Dan gaat er niets meer door de schijf heen en wordt er ook geen energie meer opgenomen. (De wind blaast alleen nog om de molen heen. niet meer er door heen.) Door die twee ef fecten zo gunstig mogelijk te gen elkaar af te wegen, kwam Betz tot zijn theoretische maximum vermogen. Zijn berekening let alleen op de lucht die door een denkbeeldige buis recht op de wieken af stroomt. En aan die denkbeeldige buis zijn nu on derzoekers in Delft en Pasade na in goede samenwerking aan het frutselen geslagen. Het is duidelijk dat. wanneer je de zelfde windmolen in het smalle eind van een al even denkbeel dige trechter zet, je bij de zelfde windsnelheid meer ener gie kunt aftappen. Er wordt dan een grotere hoeveelheid lucht door het vlak van de wie ken gejaagd. Nu is het technisch onbegon nen werk om zo'n trechter vóór een windmolen te bouwen. Maar hetzelfde effect blijkt te bereiken door alleen maar een ring, een soort rondgebogen vliegtuigvleugel, om de draai ende wieken heen te bouwen. Zulke „ommantelde windge neratoren" zijn gebouwd en blijken inderdaad de verwach te vermogenswinst op te leve ren. maar de constructie blijft knap duur. Vleugeltjes Het Delftse idee is nu. om aan de tippen van de wieken kleine dwarsvleugeltjes te bouwen, die ongeveer hetzelfde effect zouden hebben als een comple te ontmanteling. De extra kos ten zouden daarentegen be scheiden zijn. In Principe moe ten we boven het maximum van Betz uit kunnen komen, meent octrooihouder dr. ir Th van Holten Voordat duidelijk wordt of dat ook in de praktijk te realiseren valt, zal er nog heel wat gerekend en in windtunnels gemeten worden (in Delft) en heel wat met proefmodellen op een vracht auto rondgereden (in Ameri ka). Dit avontuur op de grens van theorie en techniek, be kend als het „tipvane project, maakt aan de Nederlandse kant deel uit van het nationaal onderzoekprogramma winde nergie. Jongeling op een bijeenkomst van het GPV. Naast hem mevrouw Jongeling.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 21