'Soms kun
je meer dan
je denkt'
Windmolens zijn
niet makkelijk
Het grote
principiële
debat was
hem 't liefst
Wetenschap en- techniek
5 ZATERDAG 4 JUNI 1977
BINNENLAND
Trouw/Kwartet21
In de nieuwe Tweede Kamer zal een vertrouwd gezicht ontbreken:
Pieter Jongeling, voorman van het Gereformeerd Politiek Verbond,
neemt na veertien jaar parlementaire arbeid afscheid. Jongeling,
die in een mooi huis in Amersfoort woont, 68 jaar is en vader van
negen kinderen is, heeft in die veertien jaar de aandacht getrokken
door zijn principiële, rechtlijnige betogen, maar wie met hem
spreekt ontdekt al snel dat hij een vriendelijk en verdraagzaam
mens is, die alle ruimte laat voor de opvattingen van de ander.
Herhaaldelijk relativeert hij zijn eigen betoog door opmerkingen
als ,,dat is althans mijn mening".
Jongeling is, behalve door veel serieuze artikelen en gedegen
redevoeringen, ook bekend geworden door een heel ander genre:
onder de naam Piet Prins schreef hij een aantal kinderboeken en
feuilletons voor de krant waarvan hij tot 1974 hoofdredacteur was,
het Gereformeerd Gezinsblad, later het Nederlands Dagblad ge
heten. Voor het kopen van feuilletons was geen geld beschikbaar,
vertelt hij, en dus schreef hij ze zelf. En mevrouw Jongeling vult
aan dat haar man soms onder de wandeling opeens meldde: ,,het is
af" en dat had dan betrekking op een hoofdstuk uit een kinderboek
of een feuilleton dat hij al wandelende bedacht had en alleen nog
maar even moest opschrijven. Jongeling zegt dat hij gemakkelijk
schrijft maar dat het hem het beste lukt („maar dat zult u ook wel
weten") onder de dwang van de tijd. Je bent nu eenmaal niet altijd
zodanig gemotiveerd dat het eruit vliegt, soms is er een „zweep"
nodig, zegt hij.
Jongeling hoopt, nu hij van het slopende Kamerwerk bevrijd
wordt, zich weer meer op het schrijven te kunnen toeleggen. Eens
per week, en misschien vaker, staan de kolommen van het Neder
lands Dagblad voor hem open en ook de draad van de kinderverha
len hoopt hij weer op te kunnen vatten. Dat zal hem voorlopig
voldoende bezigheid geven; hij kan zich trouwens niet goed voor
stellen hoe mensen zich kunnen vervelen. Zelfs toen hij in de
oorlog gevangen zat ging hij nog iets doen, damborden van karton
maken of verhalen verzinnen. En mocht er straks eens niets te
schrijven zijn, zijn tuin heeft zijn levendige belangstelling en ook
wandelen hoopt hij (met zijn vrouw) meer te kunnen doen. De
verkiezingsuitslag noemt hij voor het GPV (een van de twee zetels
verloren) zonder meer „erg teleurstellend" maar hij kan daar
verder nog weinig aan toevoegen. De uitslagen moeten eerst eens
goed bekeken worden.
Jongeling vindt, hoewel er veel goeds is en hij zijn werk interessant
vond, deze tijd moeilijk. Als volk glijden we af van de christelijk-
nationale normen, vindt hij. Hij herinnert aan wat het kabinet Beel
na de oorlog als doeleinden stelde: alle krachten moesten aange
wend voor stoffelijke en geestelijke wederopbouw. Op spreekbeur
ten heeft Jongeling het vaak gezegd: stoffelijk is die opbouw goed
verlopen, in geestelijk opzicht is zij mislukt. Ons volk is materialis-
tischer geworden, meer geneigd tot revolutie (revolutie dan in de
Groeniaanse zin: het op hun kop zetten van Gods geboden). Hij
bekent dat hij het niet zou hebben kunnen volhouden als hij niet
geweten had dat er een jongste dag komt en dat Christus zal
overwinnen.
Jongeling durft niet te zeggen of hij een echte Groninger is.
„Misschien ben ik daarvoor te veel een gevoelsmens, een Gro
ninger is meer een binnenvetter". Maar als hij in Groningen
spreekt, mag hij er graag wat zinnetjes in het Gronings doormen
gen, „dan begrijpen ze het beter". Dinsdag neemt hij afscheid van
de Kamer. Heel wat mensen, ook die het niet vaak met hem eens
zijn, zullen hem daar wel eens missen.
Pieter Jongeiings herinnering
gaat terug tot in de eerste we
reldoorlog. In 1917, weet hij nog
goed, hoorden mensen in
Winschoten onophoudelijk ka
nongebulder. Krupp zal wel
weer bezig zijn, werd er gezegd,
maar later bleek dat de schoten
vanaf de zee in het Noorden
kwamen waar de strijdende par
tijen slaags geraakt waren. Pie
ter was toen acht jaar, zijn moe
der was al weduwe.
Heel wat scherper staat in zijn herin
nering gegrift de tweede wereldoorlog.
Drie jaar lang verbleef hij toen in
Duitse gevangenschap, waarvan de
langste tijd in het concentratiekamp
Sachsenhausen/Oraniënburg. In dat
kamp moest hij lang zwaar lichame
lijk werk doen, zoals hout zagen en
hakken, leer bewerken. „Vaak was het
bijzonder destructief werk", vertelt
hij. „Een kabel is een hoogwaardig
produkt, maar wij moesten die uit
elkaar halen om het beetje koper dat
erin zat te bemachtigen. En wat zijn
radio's niet een ingewikkelde, fijne
constructies. Wij moesten ze vernielen
om een paar waardevolle materialen
eruit te halen".
Pieter Jongeling leefde die drie jaar
met de dood voor ogen. Hij was bereid
te sterven, maar overleefde deze moei
lijke tijd. Op pinksterzondag 1945, 20
mei, kwam hij in het vaderland terug
en nog dezelfde middag zat hij in de
vrijgemaakte gereformeerde kerk te
Groningen. Want het conflict in de
gereformeerde kerken was weliswaar
tijdens zijn gevangenschap tot uit
barsting gekomen, dank zij het feit
dat zijn vrouw met hem in contact had
kunnen blijven was hij op de hoogte
en wist hij aan welke kant hij moest
gaan staan. Een keuze, zegt hij ruim
dertig jaar later, die hij weloverwogen
gemaakt heeft, waarvan hij nooit spijt
gehad heeft en aan de juistheid waar
van hij ook achteraf niet getwijfeld
heeft. Sterker nog: wat er in de jaren
daarna gebeurd is heeft hem in zijn
overtuiging bevestigd.
Het had er aanvankelijk niet op gele
ken dat Pieter Jongeling de journalis
tiek en de politiek in zou gaan. Omdat
hij niet sterk was adviseerde de dokter
dat hij werk in de open lucht zou
zoeken en dat vond hij als vijftienjari
ge op de tuinderij van zijn grootvader.
Maar zoals het al zo vaak gegaan is:
een jongen met een goed verstand ziet
tóch wel kans iets te leren. In Pieters
geval werd het een spoedcursus voor
onderwijzer. Maar toen hij die afge
maakt had, heerste er grote werkloos
heid onder de onderwijzers en Pieter
richtte zijn blik in een andere richting.
Hij werd in 1937 redacteur buitenland
bij de Nieuwe Provinciale Groninger
Courant („de krant van Jan Haan") als
opvolger van drs. J. Klatter die toen
naar De Standaard ging.
In de eerste oorlogsjaren raakte Jon
geling betrokken bij het verzet, al was
dat, zegt hij. geen Verzet met een
hoofdletter, geen gewapend verzet.
Hij organiseerde de clandestiene a r.
bijeenkomsten, de „theevisites", waar
voorlichting werd gegeven en
waarschuwingen werden verspreid.
Daarvoor had hij veel documenten in
huis. maar vlak voor zijn arrestatie in
1942 had hij die elders ondergebracht
in verband met een (later onjuist ge
bleken) bericht dat Schouten gegre
pen was. Hadden ze die documenten
wel bij hem gevonden, dan had hij de
gevangenschap niet overleefd, dan
had hij de kogel gekregen, zegt hij nu.
Via het huis van bewaring („ik ben
daar vaak ondervraagd maar gelukkig
is er door mij niemand gegrepen al
was zwijgen wel erg moeilijk") en het
kamp Amersfoort (op de dag dat hij
daarheen vervoerd werd stierf zijn
tweede kind) belandde hij in Duits
land. „Ik heb daar heel erge dingen
Jongeling over gijzelingen en Zuidmo-
lukkers: „Wij staan achter het rechts-
element van de Zuidmolukse zaak. Ik
geloof dat onze regering dat niet altijd
voldoende gehonoreerd heeft. De gijze
lingen zijn echter een uiterst gevaarlij
ke ontwikkeling, een goed doel heiligt
niet alle middelen. De facto bestaat de
RMS niet en de jongeren beseffen te
weinig dat geen Nederlandse regering
haar weer aan het bewind kan helpen.
Op Ambon is de laatste jaren ook veel
veranderd, de Islam neemt er een veel
grotere positie in. Op bet punt van de
Zuidtnolukken sta ik wel achter het
beleid van dit kabinet, maar bij de
vrijlating van de kinderen in Boven
smilde zei Manuiama iets wat ik graag
van Van Agt gehoord had. Manusama
verwees naar God, Van Agt kwam niet
verder dan: de natuur heeft ons een
handje geholpen. Als dit allemaal ach
ter de rug is, is het het belangrijkste dat
de regering oog krijgt voor het rechtska-
rakter en, als er internationaal iets aan
te doen is, die kansen aangrijpt."
door J.G.A. Thijs
beleeid, maar toch heb ik er geen
syndroom van overgehouden,
misschien wel doordat ik me direct
daarna in het werk gestort heb. Ik
werd toen hoofdredacteur van de
krant, ik had idealen, wilde van ons
land iets maken. In het kamp heb ik
bovendien mijn geloof kunnen behou
den, ook toen ik in een afmakingsba-
rak lag en het afscheidsbriefje voor
mijn vrouw klaar had. Ik had een
steunpunt, wanhopig ben ik eigenlijk
niet geweest. Anderen lijken door wat
ze in de oorlog meegemaakt hebben
gebiologeerd te worden, het lijkt dé
belevenis uit hun leven. Ik heb daar,
geloof ik, geen tijd voor gehad, ik ben
er over heen gegroeid. A] blijven er
natuurlijk wel littekens. En soms, als
ik droomde, was ik weer in een con
centratiekamp, was ik in gevaar en
werd ik vervolgd.
Ik geloof niet dat ik uit de oorlog
haatgevoelens tegen de Duitsers heb
overgehouden. Een jaar of vier gele
den zijn we zelfs weer in Duitsland
met vakantie geweest. Mijn vrouw en
ik waren daar in een pension, maar
daar ben ik toch wel even voor de
schenen geschopt. Een Duitser zei te
gen me: U hebt tenminste het voor
deel dat u in de oorlog goed Duits hebt
kunnen leren. Zo'n botte opmerking!
Er is toch wel een stukje wantrouwen
tegenover Duitsland blijven hangen.
Het is een energiek volk, maar toch
kijk je steeds, wat doen ze nu weer...".
De laatste tijd in het kamp had Jonge
ling een iets betere „baan", hij moest
binnenkomende gevangenen en hun
spullen administreren. In die tijd kon
hij ook pakjes van zijn vrouw krijgen
(„als ik deze vrouw niet had gehad,
had ik het niet overleefd"). Het brood
en de kaas die zij hem stuurde werden
vaak verpakt in pagina's uit kerkbo-
de's en brochures. De pakjes moesten
onder toezicht geopend worden, de
verpakking moest worden weggegooid
maar Pieter wist die (door de toe
zichthouder een stukje kaas of zo aan
te bieden) van de ondergang te redden
en hij bleef haarfijn op de hoogte van
de verwikkelingen in de gereformeer
de kerken, die tot scheuring en vrijma
king leidden. „Ik heb, doordat ik niet
hier was, natuurlijk wel iets van de
rook en het vuur van die dagen ge
mist, maar ik heb de zaak toch goed
kunnen volgen. Zo'n scheuring is na
tuurlijk ontzettend jammer, hartver
scheurend eigenlijk. Mensen met wie
je nog kort tevoren aan het
avondmaal had gezeten... Nee, ik ge
loof niet dat, zoals wel gezegd wordt,
het een zaak is die de „geleerden" het
volk hebben aangepraat. Ik heb heel
eenvoudige mensen gekend voor wie
die kwesties van verbond en doop
levende zaken waren, die er ontzet
tend goed in ingevoerd waren; het is
wel degelijk een strijd van het gewone
volk geweest. Men wilde ons dwingen
leringen te aanvaarden waarvan we
wisten: dit wil de Heere niet. Nee, wij
hebben niet geschorst, we hebben dit
écht niet gewild.
Natuurlijk zijn er toen van weerskan
ten. ook van onze kant. dingen gezegd
die niet goed zijn, maar dat gebeurt
onder die omstandigheden nu een
maal. In de jaren daarna zijn we ver
der uit elkaar gegroeid. Ik weet het
wel. er zijn massa's mensen geweest
die wel eens geaarzeld hebben, maar
ik moet echt zeggen dat ik, bij alle
ellende (ook politiek), de Heere toch
dank dat ik aan deze kant van de
scheidslijn terechtgekomen ben. Ik
heb er wel verdriet over, maar geen
twijfel".
Na de kerkelijke ellende kwam de
politieke: Jongeling ontdekte dat er in
de ARP (waarin hij nog tot 1948 actief
was, toen volgde de politieke afsplit
sing in het Gereformeerd Politiek Ver
bond) voor bepaalde zaken geen
klankbodem meer was. „Kuyper wilde
aan de ene kant de christenen uit het
piëtistische slop halen, maar aan de
andere kant sloeg hij een bruggetje
naar de wereldgelijkvormigheid.
De synode, die tot de vrijmaking leid
de, heeft die gemene-gratie-theorieën
gecanoniseerd. Naar onze overtuiging
was daardoor de kans op reformatie in
de ARP, de kans om de zo nodige
correcties op Kuyper aan te brengen,
zeer klein geworden. Bovendien was er
wat genoemd werd het „ethisch
conflict". Mensen waren voor scheur
makers uitgemaakt en wij vonden het
moeilijk om, als zoiets zondags in de
kerk gezegd was. op maandag gewoon
samen aan de politiek te gaan bou
wen. We zijn steeds meer gaan inzien
dat onze belijdenis ons bindt voor het
hele leven.
U vraagt of het niet vreemd is dat wij
alleen leden van de vrijgemaakte ker
ken als leden van het GPV aanvaar
den? Zo ligt het niet helemaal. Het
aanvaarden van leden is een zaak van
de kiesverenigingen. Het is beslist niet
zo dat iemand die niet vrijgemaakt-
gereformeerd is geen lid móg worden.
Iemand die christelijk gereformeerd is
en erg dicht bij ons staat, kan echt wel
aanvaard worden. Ik ken gevallen dat
synodaal-gereformeerden lid zijn,
zelfs weet ik van een baptist, die in
zijn eentje de hele verkiezingscam
pagne op een dorp voor ons gevoerd
heeft Maar ik geef toe: dat blijven
uitzonderingen. Het is zo dat, als ie
mand zich als lid meldt, de kiesvereni
ging met hem gaat praten en zo komt
men tot een oordeel.
Ja. ik weet: het wordt wel eens vreemd
genoemd dat wij wel niet-
vrijgemaakten als stemmers aanvaar
den en (meestal) niet als leden. Maar
mag je als partij misschien stemmers
accepteren, dat doet toch elke partij!
Wij menen bovendien dat we als partij
vechten voor ons hele volk. Als er
iemand bij mij komt die mijn hulp als
Kamerlid vraagt, help ik hem. wat zijn
richting ook is. Als die iemand dan
zegt: dat is een goede partij, laat hem
dan rustig op ons stemmen Boven
dien: we doen niet oneerlijk, iedereen
kan op de hoogte zijn van ons
standpunt."
De veertien jaar Kamerlidmaatschap
zijn Jongeling niet in zijn koude kle
ren gaan zitten Een paar jaar geleden
was hij enige tijd uitgeschakeld door
een lichte hartaanval en ook onlangs
was hij zo aan het eind van zijn latijn
dat hij niet meer kon. Gelukkig, ver
telt mevrouw Jongeling, was hij zo
tijdig hersteld dat hij nog het grootste
deel van de verkiezingsstrijd mee
heeft kunnen maken.
Jongeling begon in 1963 als een
mansfractie, pas zes jaar geleden
kwam de tweede GPV'er in de Kamer
„Ik ben begonnen in een tijd dat er
nog geen fractiehulp bestond, ik
moest alles op mijn eentje doen Ie
mand heeft eens gezegd dat er voor
kleine fracties maar twee mogelijkhe
den zijn: de kantjes eraf lopen of je
dood werken. Nu. ik heb het laatste
gedaan. En dan ontdek je vaak dat je
meer kunt dan je denkt Wel is het
Kamerwerk de laatste tijd enorm toe
genomen, met al die commissieverga
deringen erbij.
In de kleinere fracties moet je je na
tuurlijk vooral beperken tot de hoofd
punten. En voor een deel kun je het
gemis aan „mankracht" opvangen
door een „sehaduwfractie" mensen
die van bepaalde dingen, zoals onder
wijs en defensie, veel weten en ons
terzijde kunnen staan. Ook trachten
we onze achterban in te schakelen; we
sturen bijvoorbeeld wetsontwerpen
over gemeentegrenzen toe aan onze
mensen in het betrokken gebied. En
verder moet je je maar troosten met
de gedachte dat deskundigheid altijd
een gradueel verschijnsel is."
In het algemeen ligt het Kamerwerk
Jongeling het beste als er grote princi
piële vragen in het geding zijn. Daar
entegen vindt hij het jammer (al ont
kent hij de noodzaak daarvan niet)
dat er zoveel over de „centen" gevoch
ten moet worden. Een van de punten
waarbij de hoofdlijnen in het geding
waren was voor hem het onlangs afge
stemde voorstel om de kiesdrempel te
verhogen. Voor kleinere partijen zou
dat rampzalig geweest zijn. „Maar ook
als ik lid van een grotere fractie ge
weest zou zijn, zou ik ertegen gestemd
hebben. We hebben gekozen voor een
stelsel van evenredige vertegenwoor
diging en ondanks alle daaraan ver
bonden gebreken vind ik dat dit zo
moet blijven. Er zijn voldoende waar
borgen ingebouwd: een partij die niet
de kiesdeler haalt kan niet in de Ka
mer komen, ook niet via een restzetel.
Dan is er nog de waarborgsom die
verspeeld wordt als er niet een be
paald aantal stemmen behaald wordt.
We zijn nu eenmaal een volk van min
derheden, geen enkele partij heeft de
overhand, en dan moet de Kamer een
eerlijke afspiegeling zijn. Als je de
„drempel" voor de Kamer gaat verho
gen ben je op een hellend vlak: eerst
wordt het drie procent, later vijf. In
een democratie moet het zo zijn dat
kleine groeperingen zich kunnen laten
horen, al is het maar om als het gewe
ten van de grotere te kunnen funge
ren. En blijkt zo'n kleine (bijvoor
beeld: eenmans-) fractie waardeloos,
dan is er altijd ple correctie van een
volgende verkiezing: dan verdwijnt zij
wel. Ik kan rustig zeggen dat wij als
fractie wat goeds gedaan hebben, we
hebben hard gewerkt, maar dat zeg ik
ook van de PSP, ik vind het goed dat
die in de Kamer zit. Zelfs van de CPN
zeg ik dat nog".
Volgens Jongeling verwordt de Kamer
wel eens tot een hok vechtende hanen,
principes komen te weinig aan de orde
doordat de partijen te veel op elkaar
gaan lijken en de antithese te veel op
de achtergrond raakt. In plaats van
het grote principiële gevecht komt er
dan het gevecht om kleinigheden en
daar houdt Jongeling niet van. „Ik
houd van de strijd om de beginselen
en speel niet graag op de mensen. Ik
heb niet meegedaan als de mensen de
laatste vier jaar zeiden: we zullen die
Jöop wel eens krijgen. Ik ben ook.
toen ik pas in de Kamer zat, niet fel
uitgevaren tegen de AR, hoewel dat
natuurlijk begrijpelijk geweest zou
zijn na zo'n conflict in een partij. Maar
ik mag dan niet scherp uitgevallen
zijn tegen dit kabinet, ik heb wel een
fel pleidooi gevoerd voor de bede in de
troonrede, ik heb me in het abortusde
bat fel geweerd (dat was voor mij
waarschijnlijk de moeilijkste zaak) en
ik heb ook mijn vrees geuit dat Van
Kemenade te veel zijn socialistische
invloed in het onderwijs doet gelden"
Daarnaast, bekent Jongeling, heeft hij
ook moeite gedaan af en toe een
kwinkslag in zijn betoog te verwerken
Humor kan wel eens als smeerolie
werken, vindt hij. en de Kamer moet
ook eens kunnen lachen.
Wat het abortusvraagstuk betreft: het
is een van de punten waarop Jonge
ling een compromis eigenlijk onmoge
lijk acht. Er is een aantal dingen, zegt
hij, waarover niet de helft plus een op
de bekende democratische wijze mag
beslissen. De geboden „gij zult niet
doden" en „gij zult niet stelen" rekent
hij daar beslist onder. „Wij willen ei
genlijk dat onze staatsregeling daar
mee rekening houdt, dat onze
staatsregeling geënt wordt op de wet
van God. Ieder christenmens weet dat
er bepaalde dingen zijn die niet kun
nen en niet mogen De democratie in
de zin van de volkssouvereiniteit mag
op die punten beslist niet het laatste
woord hebben."
Uiteindelijk gaan alle windmolens kapot. Het is een
waarheid als een koe, maar er schuilt een wereld van
ontwerpersleed en nog te verwerven inzicht achter.
Want als je niet uitkijkt, gaat een windmolen erg vlug
kapot. En als je wel uitkijkt, is het nog maar de vraag
of je goed genoeg uitgekeken hebt. Het lijkt zo eenvou
dig: de wind waait gratis, zet er een molen in en je tapt
nuttige energie af.
Dat valt dus hard tegen. Het is
zo eenvoudig dat studenten en
stafleden van twee technische
hogescholen een hele dag kun
nen praten over onderzoekde-
tails, zonder de indruk te wek
ken dat het onderwerp nu af
doende bestudeerd is. Dat ge
beurde onlangs in Delft, om te
zorgen dat het onderzoek daar
en in Eindhoven elkaar niet
overlapt. (Ook Twente werkt
aan wind, maar het program
ma van de Delftse winddagzat
toch ai mudvol).
De windmolen als kinderspeel-
goed-op-een-stokje is een ta
melijk probleemloos geval en
die stalen apparaten die je in
de wei ziet staan, zien er ook
niet zo moeilijk uit. Maar als je
serieus energie af wilt tappen,
kom je in de grotere formaten
terecht tientallen meters
en dan wordt het moeilijk. Je
wilt er het maximaal haalbare
vermogen uit krijgen, want die
wind is dan wel gratis, maar de
molen kost geld (en dus rente
en afschrijving) en de gelever
de energie moet toch betaal
baar zijn.
Het is dus zaak om zuinig en
verstandig te ontwerpen, en
daar komt de grens van het
kapotgaan in zicht. Een effi
ciënte windmolen is een snello
pend apparaat, en dat bete
kent dat de wieken het zwaar
te verduren krijgen. Telkens
als ze langs de torenconstruc
tie draaien, krijgen ze een opla
waai omdat de windsnelheid
daar plaatselijk lager is. Onaf
hankelijk daarvan flapperen
ze in hun eigen frequentie heen
en weer. Uiteraard buigen ze
onder invloed van de wind ach
terover. En bovendien treden
er grote wringende krachten
op wanneer het wentelende ge
heel in de wind gedraaid
wordt.
Spanningen
T. Curvers (Eindhoven) reken
de naar eer en geweten uit hoe
groot de belasting van de wie
ken zou zijn. ging daarna me
ten aan een experimentele mo
len met een spanwijdte van
2,70 meter en stelde vast dat de
praktijk aanzienlijk tegenviel
ten opzichte van de berekenin
gen. Dat probleem komt overi
gens in de beste kringen voor.
Het prototype jnet een span
wijdte van 38~ meter dat de
Amerikaanse NASA anderhalf
jaar geleden in bedrijf stelde,
lijdt volgens berichten uit de
Delftse wandelgangen aan het
zelfde euvel. De in de wieken
optredende spanningen zijn
twee maal zo groot als ver
wacht.
Niet alleen de molen, zelfs de
wind is nog onvoldoende be
kend. Weerstations geven
hooguit de per uur gemiddelde
windsnelheid op. Maar
windvlagen, verschillen per
minuut of nog korter, zijn voor
het gedrag van een molen ook
van belang. W. der Kinderen
(Delft) moest die „structuur"
van de wind eerst meten en
analyseren voordat men op dit
punt verder kon.
Elektrotechnische studenten
in Eindhoven en Delft zijn in
tussen bezig met de mogelijk
heden om de variabele bewe
gingsenergie van windmolens
zo goed mogelijk om te zetten
in bruikbare elektriciteit. Hun
produkten variëren van papie
ren schakelschema's tot een
complete draaiende mini-
centrale. waarin alleen het ge
drag van de windmolen door
een computer wordt gesimu
leerd.
Het op de Delftse winddag ge
presenteerde onderzoek is voor
het overgrote deel gestimu
leerd door en gericht op onder
steuning van het nationaal on
derzoekprogramma windener
gie. Dat moet in vijf jaar het
antwoord verschaffen op de
vraag of een redelijk deel van
ons elektriciteitsverbruik
men denkt aan 15 9 20 procent
door windmolens kan wor
den gedekt.
Behalve technische en econo
mische problemen zitten daar
ook vraagstukken van ruimte
lijke ordening en maatschap
pelijke aanvaardbaarheid aan
vast. Want molens zijn mooi,
maar hoogspanningsmasten
vervuilen de horizon. En de
moderne windmolen, hoe ook
het uiteindelijke ontwerp zal
zijn, vertoont meer zichtbare
verwantschap met een
hoogspanningsmast dan met
de achtkante houten polder
molen.
Waterpomp
Een andere tak van het
windmolenonderzoek richt
zich op mogelijkheden voor
ontwikkelingslanden. Het gaat
daarbij om kleinere apparaten.
die ter plaatse te maken en te
repareren zijn, vooral te ge
bruiken voor het oppompen
van water en voor irrigatie
Ook hier is de eenvoud van de
problemen slechts schijn. Een
simpele pomp en een simpele
windmolen leveren een
technisch uiterst ongelukkige
combinatie op, liet A. Kragten
(Eindhoven) zien. Een windmo
len werkt slecht bij lage toe
rentallen, dus het is moeilijk
om de pomp op gang te krij
gen. Je moet er een naar ver
houding te grote molen aan
zetten, die als de zaak eenmaal
loopt maar een fractie kwijt
kan van het vermogen dat hij
zou kunnen leveren.
Het Eindhovense antwoord op
dit probleem is een pomp die
aan de hebbelijkheden van een
windmolen is aangepast. Bij
het aanlopen zuigt hij nog
geen water aan. maar alleen
valse lucht. Hij loopt dan bij
zonder licht, zodat de molen op
toeren kan komen. Naar mate
de combinatie sneller draait,
wordt geleidelijk minder lucht
en meer water aangezogen. De
verstelbare „snuiver" zit zo
eenvoudig in elkaar dat het
systeeem ook onder barre
omstandigheden bruikbaar
lijkt.
Fundementeel
Ook op het fundamentele vlak
zijn er met de windmolen nog
verrassende dingen uit te ha
len. De theoretische bo
vengrens van zijn prestaties is
al voor de tweede wereldoorlog
uitgerekend door een zekere
heer Betz. Van de bewegings
energie van de stromende
lucht kun je volgens Betz nooit
meer dan ruim 59 procent af
tappen (16/27 deel, om precies
te zijn). Een Nederlands-
Amerikaans onderzoekproject
is erop gericht om die theore
tische grens met een klein foef
je een factor twee of drie op te
schroeven inderdaad, tot bo
ven de 100 procent.
De redenering van Betz was
namelijk wel fraai maar net
niet waterdicht In het vlak
van de molenwieken zette hij
een denkbeeldige schijf die. op
welke manier dan ook .de er
door stromende lucht afremt.
De daardoor opgenomen ener
gie is groter naarmate de lucht
sterker wordt afgeremd. Maar
daar zit een grens aan. In het
uiterste geval immers, wordt
de lucht tot stilstand gebracht
Dan gaat er niets meer door de
schijf heen en wordt er ook
geen energie meer opgenomen.
(De wind blaast alleen nog om
de molen heen. niet meer er
door heen.) Door die twee ef
fecten zo gunstig mogelijk te
gen elkaar af te wegen, kwam
Betz tot zijn theoretische
maximum vermogen.
Zijn berekening let alleen op
de lucht die door een
denkbeeldige buis recht op de
wieken af stroomt. En aan die
denkbeeldige buis zijn nu on
derzoekers in Delft en Pasade
na in goede samenwerking aan
het frutselen geslagen. Het is
duidelijk dat. wanneer je de
zelfde windmolen in het smalle
eind van een al even denkbeel
dige trechter zet, je bij de
zelfde windsnelheid meer ener
gie kunt aftappen. Er wordt
dan een grotere hoeveelheid
lucht door het vlak van de wie
ken gejaagd.
Nu is het technisch onbegon
nen werk om zo'n trechter vóór
een windmolen te bouwen.
Maar hetzelfde effect blijkt te
bereiken door alleen maar een
ring, een soort rondgebogen
vliegtuigvleugel, om de draai
ende wieken heen te bouwen.
Zulke „ommantelde windge
neratoren" zijn gebouwd en
blijken inderdaad de verwach
te vermogenswinst op te leve
ren. maar de constructie blijft
knap duur.
Vleugeltjes
Het Delftse idee is nu. om aan
de tippen van de wieken kleine
dwarsvleugeltjes te bouwen,
die ongeveer hetzelfde effect
zouden hebben als een comple
te ontmanteling. De extra kos
ten zouden daarentegen be
scheiden zijn. In Principe moe
ten we boven het maximum
van Betz uit kunnen komen,
meent octrooihouder dr. ir Th
van Holten Voordat duidelijk
wordt of dat ook in de praktijk
te realiseren valt, zal er nog
heel wat gerekend en in
windtunnels gemeten worden
(in Delft) en heel wat met
proefmodellen op een vracht
auto rondgereden (in Ameri
ka). Dit avontuur op de grens
van theorie en techniek, be
kend als het „tipvane project,
maakt aan de Nederlandse
kant deel uit van het nationaal
onderzoekprogramma winde
nergie.
Jongeling op een bijeenkomst van het GPV. Naast hem mevrouw Jongeling.