Het Londens orakel Joseph Roth voor 500 mark compleet VVD-rapport ontwikkelings- samenwerking brengrw^Xp1 geen nieuw beleid Het eenzijdige denken van Okke Jager 2e= -1IJDA IIJDAG 6 MEI 1977 Trouw/Kwartet 13 Voor mensen, die In het begin van de Jaren vijftig over niet al te veel Pieschikten, was de door Het rum te UtrechU Antwerpen jeven Prisma-serie een mst. Voor 1.25 kon men zich gwekkende boeken haffen. Een enkele keer zat er een^waar-rooms" boek tussen, maar dat nam Je dan niet. Wat ik in 1955 wel gekocht heb is een boekje van Joseph Roth, Tarabas: een vreemdeling op aarde, uit het Duits vertaald door Nico Rost. Het exemplaar, dat ik bezit, moet een «eer vroege Prisma zijn, want op de rug komt nog geen nummer voor. ginds die tijd heb ik het boekje talrijke keren gelezen en wel zo voorzichtig, dat het er nog steeds als nieuw uitziet. Een ander boek van Roth, getiteld job, ook in de Prisma-serie, heb ik een keer uitgeleend en helaas nooit teruggekregen. De echte boekenliefhebber, die een dierbaar boek uitleent en nooit terugziet, weet, dat zoiets tot de erge gebeurtenissen moet worden gerekend. Na de Tarabas kocht ik verschillende andere boeken van Roth. alle in het Duits. Zijn boeken vertellen van het leven in Europa omstreeks de eerste wereldoorlog. Roth, schrijver-journalist, Oostenrijker van geboorte, heeft in talrijke boeken en verhalen een indringende beschrijving gegeven van de politieke en menselijke wanorde in dit werelddeel tengevolge van die „grote" oorlog. In 1933 verlaat hij Duitsland, waar hij als Journalist werkzaam is. Nog voordat Hitier aan de macht kwam, had hij al opgemerkt, dat het niet lang meer zal duren dat er boeken verbrand zullen worden. HIJ reist door Europa en verblijft ook regelmatig in Nederland. Enkele van zijn boeken zijn in het Duits uitgegeven bij Querldo en Allert de Lange in Amsterdam, samen met vele andere boeken van Duitse schrijvers in ballingschap. In mei 1939, enige maanden voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, is hij in Parijs gestorven, door de alcohol overmand. Vlak daarvoor had hij nog het verhaal „De legende van de heilige drinker" voltooid. Ik kom op Joseph Roth, omdat ik in de Frankfurter Allgemeine Zeltung van zaterdag 23 april Jl., de „Frankfurter" dus een artikel over hem las. Daaruit blijkt, datzijn verzameld werk is verschenen. Ook in 1956 was dat al gebeurd, maar sindsdien zijn nog enige manuscripten gevonden, die er nu aan toegevoegd zijn. Voor een bedrag van ruim 500 Duitse door Koos van Weringh marken kan men zich verzekeren van een waarlijk schitterend oeuvre. De verschijning van zo'n totaalwerk roept een aantal problemen en vragen op. Een probleem bijvoorbeeld voor iemand, die erg veel boeken van Zo'n schrijver heeft, maar nèt niet alles. Moet ik nu die uitgave aanschaffen en zijn andere boeken van de hand doen? Boeken, die ik Jaren zorgvuldig gekoesterd heb? Of moet ik nog jaren lang blijven doorgaan met naspeuringen in antiquariaten, totdat ik het ontbrekende heb gevonden? Het zijn vragen, waar u niet wakker van ligt, maar die heel wat onrust teweeg kunnen brengen. Wat wij ons echter wel zouden kunnen afvragen is, waarom zo weinig van Roth in het Nederlands is vertaald. Ik hoop, dat ik mij vergis, maar de laatste jarenheb ik niets meer gezien. En er is geen reden om aan te nemen, dat voor zijn werk in Nederland geen belangstelling zou bestaan. Wellicht is hij niet niet van hetzelfde literaire niveau als Thomas Mann en er zijn mensen die daarover gewichtige dingen kunnen vertellen maar een zo goed verteller is hij zeker. Hij was een scherp observator, die zijn waarnemingen trefzeker op papier kreeg. In het boek over Tarabas vertelt hij van een Jonge Rus, die naar Amerika vertrekt, eigenlijk vlucht vanwege gevoerde politieke agitatie, maar terugkeert naar zijn land als hij in New York in de krant leest, dat tussen Oostenrijk en Rusland oorlog is uitgebroken. Hij neemt dienst in het leger, waarin hij zich door stoer en bruut gedrag •zeer goed weet te handhaven. Na de oorlog weet hij echter nauwelijks hoe hij zich in de maatschappij moet gedragen, de vrede is niets voor hem. Met een groepje getrouwen valt hij het jodenkwartier van Koropta binnen, waar hij zijn woede koelt op een zwakzinnige Jood. Hij komt tot inkeer, zwerft een tijd rond als landloper en sterft, na zich nog met zijn slachtoffer te hebben verzoend. De wijze, waarop Josep Roth zo'n eenvoudig gegeven uitwerkt is indrukwekkend. Het lezen van de eerste zinnen van zijn boeken, zo is mijn ervaring, wekt de nieuwsgierigheid dermate op, dat doorlezen het noodzakelijke gevolg is. De lotgevallen van Tarabas brengen een periode uit de geschiedenis tot leven: de trek naar de Verenigde Staten, de chaotische nadagen van het rijk van de Czaar, de oorlog en de ontreddering nadien. Dat alles in een heldere stijl, zonder literaire hoogstandjes. Zijn andere boeken, zoals Radetzkymarsch en Job zijn van dezelfde helderheid en eenvoud en zijn verhalen doen daar niet voor onder. Het leven van Roth, zelf rondzwervend door Europa van hotel naar hotel, is voor een belangrijk deel terug te vinden in zijn romanfiguren. Hij geeft indringende beschrijvingen van mensen, die het slachtoffer of de speelbal zijn van de politieke krachten in Europa. Bijna altijd gaat zijn sympathie naar hen uit, hij neemt het voor hem op. Het is te hopen, dat een Nederlandse uitgever nog eens zal besluiten weer enige aandacht aan het werk van deze grote schrijver te besteden. m door G. A. de Bruijne Wie „Nederland en de Derde Wereld", het rapport over de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking van de met de WD verbonden Teldersstlchtlng leest om daarin een fundamentele en Indringende kritiek op het Nederlandse ontwikkelingsbe leid te vinden, zal teleurgesteld zijn. Het rapport bevat stellig kritiek op het beleid dat minister Pronk, daarin gesteund door de „regeringsfracties" de afgelo pen Jaren heeft gevoerd maar het zijn mijns Inziens voorna melijk kritische kanttekeningen. De uitgangspunten van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, ln het bijzonder de aan dacht voor de arme groeperingen ln de arme landen worden ln hoofdzaak onderschreven. Lijsttrekker Van Agt over het ver- kiezingsoptreden van lijsttrekker Den Uyl: ..Den Uyl is er niet wars van enige demagogie toe te passen. Vooral in zalen, achter een batterij microfoons, staat hij soms als een demagoog te hameren". Dat van een VVD-rapport forse kri tiek op de Nederlandse ontwikke lingssamenwerking verwacht zou worden, lijkt mij niet onbegrijpe lijk. Het concrete politieke gedrag van de VVD, met name zoals dat in deze maanden door de heer Wiegel wordt gevoerd, geeft daar alle aan leiding toe. Juist dan is het opval lend en mijns inziens positief te waarderen dat het „denkkader" van de WD het regeringsbeleid niet expliciet afwijst en datgene wat getracht wordt te doen, niet als waardeloos terzijde zou willen schuiven. Wat stelt het rapport? Ontwikke lingshulp het is misschien wel tekenend dat het woord ontwikke lingssamenwerking kennelijk wordt vermeden wordt positief gewaardeerd. „Onze zorg moet" aldus wordt Oud geciteerd „ook uitgaan naar de economisch zwak ke landen. Maar ook hier moet het richtsnoer zijn het economisch zwakke sterk maken!" Ontwikke lingshulp moet als doel hebben de versnelde verhoging van het niveau van welvaart en welzijn voor de bewoners van de ontwikkelingslan den. Hierbij moet ln de eerste plaats gedacht worden aan een aanvaardbaar minimumniveau van welzijn en welvaart voor de gehele bevolking. .Dit lijkt mij een acceptabele doelstelling als eerste doelstel ling. Tegelijkertijd ook laat het rapport zien hoe laag in feite de bijdragen uit de rijke landen zijn tot verwezenlijking van deze doelstelling en hoe Nederland uit «en vergelijking met andere rijke Op de Podium-pagina van vorige week gaat dr. O. Jager opnieuw in op het thema, dat het CDA pas geloofwaardig wordt indien het CDA bij voorbaat de VVD afwijst als regeringspartner. Ik betreur zijn eenzijdige filosofie over de twee enige en elkaar uitsluitende I grondhoudingen in de partijpoli tiek (namelijk socialisme en libera lisme) en zijn goedkope wijze van argumenteren. Ik bied de lezer mijn verontschuldigingen aan voor het feit. dat ik mij ten tweede male verstout om Jager tegen te spre ken. De redactie van Trouw zou er mijns inziens beter aan doen te besluiten tot een rechtstreekse confrontatie over dit onderwerp. Ik maak bezwaar tegen j a) de foute visie van Jager als zou het gaan om slechts twee elkaar uitsluitende grondhoudingen in de politiek (zie daarvoor mijn vorige ingezonden artikel in Trouw van 28 april). b) de ergerlijke onheuse wijze van bejegenen van het CDA en c) het volledig losmaken van de feitelijke kabinetsformatie als pro ces van de gehele context. Beide laatste punten wil ik (helaas noodgedwongen) beknopt toe lichten. Dr. Jager noemt het CDA een Ja nuskop. Hij doelt hiermee natuur lijk weer op zijn aangenomen twee grondhoudingen waarop het CDA zich niet wil binden. Naar mijn me ning terecht, omdat èn socialisme èn liberalisme naast hun goede punten ook slechte punten nastre ven. Jager redeneert gewoon verder en het is dan vanzelfsprekend dat hij het CDA „onduidelijk" vindt, een Januskop, nog verraderlijk ook! Waar haalt Jager overigens van daan dat het Goudzwaard-program met Schmelzers handen wordt aan geboden? (Eerlijk gezegd vind ik dit een belediging voor Schmelzer, maar ja tegenwoordig mag Je er onfatsoenlijk op losslaan.) Is Van Agt de exponent van het huidige economische bestel? Of ging het misschien om een stukje rechtvaar digheid voor de agrariërs? En is het bestaande stelsel zo verrot slecht als Jager suggereert? Of maakt hij er een „kapitalistische" karikatuur van? Weet hij een land met een veel beter stelsel? En koerst het CDA met de VVD aan op uraniumleve ranties aan Brazilië? Of wil de SPD regering van West-Duitsland dit soms, of de Labourregering van En geland? Kortom, ik lees zoveel eenzijdig heid, onverstand en onwil in het nieuwe stemmingsstukje van Ja ger, dat ik mij afvraag of hij niet beter wéét óf dat hij bewust tegen het CDA ageert? Ik begin te ver moeden dat Jager zelf géén lid is van het CDA. maar van een andere (linkse) politieke partij. Kabinetsvorming Ten slotte wil ik nog heel kort in gaan op de vraag welke factoren een rol spelen bij de vorming van een kabinet. Laat Jager eens nale zen wat mr. W. Aantjes al Jaren' schrijft over deze zaak. Laat hij voorts eens bedenken hoe de PvdA in de afgelopen jaren is opgetreden. De hoogst eenzijdige en overdreven kritiek tegen het kabinet- Biesheuvel (zonder dat ik wil bewe ren dat er toen geen fouten werden gemaakt), de ondemocratische wij ze waarop het kabinet-D^n Uyl werd geformeerd (ik was zelf één van de gedogers van de ARP- fractie) en de manier waarop KVP en ARP in de afgelopen periode werden bejegend. Was de grondpolitiek het punt waarop het kabinet viel (of heeft Den Uyl gelijk als hij zegt dat de vorming van het CDA dé oorzaak is geweest? Of is het alleen maar er om heen draalen van de PvdA?) Laat Jager nog eens objectief over wegen hoe moeilijk de PvdA de samenwerking heeft gemaakt met de oorspronkelijke resolutie, met door A. J. Vermaat de exameneisen, met de niet- wijzigbare voorstellen (terwijl men zelf tussentijds al wel nieuwe wijzi gingen voorstelt!), en met de eis dat de PvdA groter moet blijven en2 enz. Wat eist eigenlijk het CDA vooraf? Niets meer. maar ook niets minder, dan een normaal democratisch overleg. Nogmaals: ik denk dat niet het CDA zich ongeloofwaardig maakt, maar dat Jager bepaalde zaken niet wil geloven. Een beetje relativering lijkt mij zelfs voor theologen of ethici onvermijdelijk. Trouwens de beste idealistische po litiek die niet ook realistisch is, leidt slechts tot getuigen aan de lijn óf tot aanvaarding van de poli tieke dictatuur! door H. J. Neuman Streeft de Sowjet-Unie een beslis send militair overwicht, met inbe grip van strategische superioriteit, na? Of is er eigenlijk niet veel bij zonders aan de hand en zetten de leiders in Moskou gewoon een poli tiek voort die ze al jaren volgen? Verdient het de voorkeur om de Sowjet-Unie zoveel mogelijk uit te sluiten van regionale vredesregelin gen (zoals in het Midden-Oosten)? Of moet het westelijke streven er juist op gericht zijn Moskou een aandeel te geven in het vestigen en handhaven van een heel de aardbol omspannende stabiliteit? Het zijn allemaal vragen van groot belang. Maar hoe ook de antwoorden mogen uitvallen die de praktijk erop geeft, er is één categorie die altijd zal kunnen uitroepen: ,,Heb ik het niet gezegd?" Tot die categorie zou ik zeker de samenstellers willen reke nen van „Strategie Survey 1976", één van de jaarlijkse terugkerende publicaties van het „International Institute for Strategie Studies" te Londen. Zij kiezen, zoals een satiri cus het wel in ander verband heeft uitgedrukt, zonder aarzelen de zijde van beide partijen in het gesphil. Natuurlijk, zeggen zij, hebben we het afgelopen jaar de introductie kunnen zien van nieuwe wapensys temen. Maar er bestaat geen absolu te zekerheid omtrent hun operatio nele betekenis. Waarom niet? Om dat de strijdkrachten van de NAVO e van het Warschau-Pact elkaar nog nimmer op het slagveld hebben ontmoet, en omdat de Sowjet-Unie en de Verenigde Staten elkaar nog nooit met kernwapens hebben be stookt. Je kunt over de militaire krachtsver houdingen tussen oost en west ei genlijk niets zinnigs zeggen omdat vele elementen in de vergelijking zich aan een nauwkeurige omschrij ving onttrekken (blz. 1). Zo'n mededeling vertoont grote overeenkomst met argumenten die al vele malen door polemologen, ook in Nederland, naar voren zijn ge bracht. Dat het nut van een andere jaarlijkse publikatie van het Lon dens instituut, die notabcne de titel „Military Balance" draagt, op die manier wat onduidelijk wordt, wil ik slechts terloops opmerken. Maar reeds op de volgende bladzijde lopen de samenstellers van de „Strategie Survey" weer over naar de tegenpar tij. De trend is duidelijk, zeggen ze daar. Er is een proces van voortdu rende modernisatie van de Sowjet bewapening aan de gang dat het vrijwel op alle terreinen wint van de intensiteit en de omvang van de wes terse militaire programma's. Het is een feit, zo staat er op blz. 2 van de publikatie, dat de militaire opties van het westen in 1976 geringer en die van de Sowjet-Unie talrijker zijn geworden. Is dat nu reden tot ongerustheid? Uiteraard luidt het antwoord van de „Strategie Survey": ja en neen. In ieder geval stuurt de Sowjet-Unie niet welbewust en zonder meer aan op een allround militair overwicht. De samenstellers voeren voor deze bewering vier redenen aan. De eerste is weinig overtuigend:deSow- jets (en vóór hen de Russen) hebben altijd vertrouwen gehad in grote aantallen (dus dan toch een nume riek overwicht?). Verder draagt de Sowjet bewapening een evolutionair karakter: vele nieuwe wapensyste men ontstaan omdat niemand de bu reaucratische machinerie stopt. Nieuwe wapens en een stijgende defensie-begroting (doch deze ver klaring staat weer op gespannen voet met die uit de voorgaande zin) zouden de lokkertjes zijn die de poli tieke leiders in Moskou in staat stel len hun generaals en admiraals te verzoenen met détente en bespre kingen over wapenbeheersing. De vierde reden die de „Strategie Survey" aanhaalt om het toenemen van de militaire kracht van de Sow jet-Unie te verklaren is, dat haar vrijwel geen ander middel overblijft om haar aanspraken op macht en invloed in de wereld kracht bij te zetten. In economisch opzicht kan ze de concurrentie met het westen niet aan: de hulp die de Sowjet-Unie en haar bondgenoten in 1975 aan de derde wereld verstrekten, beliep de helft van wat alleen al de Bondsre publiek Duitsland voor dit doel four neerde; ondanks record-oogsten is de USSR nog steeds afhankelijk van de Noordamerikaanse graanboeren: en de gezamenlijke Comecon-landen staan voor veertig miljard dollar in het krijt bij het westen. In de Sowjet-Unie wordt de cultuur aan banden gelegd en de Ideologie blijkt er droog te staan. Vandaar dat |de aandacht zich steeds meer richt op het militaire potentieel. De Sow jet Unie bestemt elf tot dertien pro cent van haar bruto nationaal pro- dukt voor defensie: zij wordt in dit opzicht alleen overtroffen door Iran en door de „frontlijn" staten in het Midden-Oosten. Hoe moet het westen nu met een dergelijke mogendheid omspringen. De „Strategie Survey" bepleit een overwegend „zachte" benadering: we moeten proberen de Russen ervan te overtuigen dat militaire macht ook niet alles is. We moeten tijdens het ontwapeningsoverleg be grip hebben voor het feit dat het opgeven van wapens of divisies voor de Sowjets gevoelsmatig maar ook machtspolitiek een veel zwaarder of fer betekent dan voor ons. We moe ten alles doen om te voorkomen dat er in de derde wereld crises ontstaan (bijvoorbeeld in Rhodesië) die aan Russische interventie en wapenhulp agio kunnen verlenen. En we moe ten de Russen vooral betrekken bij politieke regelingen in gebieden als het Midden-Oosten en zuidelijk Afrika. Het is een benadering. Maar het is niet de enige en ik betwijfel of het de juiste benadering is. Een land als de Sowjet-Unie dat zich krom betaalt aan defensie, zal daar te eniger tijd de rendementen van willen zien. Mij dunkt dat bet recept van het IISS de zekerheid biedt dat die rendementen de Russen op de duur in de schoot zullen vallen. En dan zal pas goed bewezen zijn dat naakte militaire macht wel degelijk te vertalen valt in politieke invloed. landen gunstig naar voren komt. Ik vind dat best, als we dan maar niet gaan denken dat onze hulp werke lijk groot is en veel voorstelt. Instemming Wat de doeleinden van het Neder landse ontwikkelingsbeleid be treft: nadrukkelijk wordt inge stemd met de door minister Pronk verdedigde gedachte dat ln het bij zonder getracht moet worden de positie van de economisch en soci aal zwakken ln de arme landen te verbeteren. Wat in het rapport over landbouw en Industrie staat onder steunt in de regel ook deze visie. Met betrekking tot de landbouw wordt bijv. gepleit voor de ontwik keling van de kleine boer en op de noodzaak van hervorming van de grondbezitsverhoudingen in vele landen gewezen. Zowel ten aanzien van de landbouw als de Industrie wordt een pleidooi gevoerd voor het ge bruik van „aangepaste technolo gie", die o.a. veel arbeidsintensie ver is. Daarbij wordt opgemerkt dat westerse machinefabrikanten vaak niet bereid zijn om daartoe geschikte machines te produceren. Houdt dit een kritiek in op de acti viteiten van westerse bedrijven, in het algemeen is het oordeel over hun activiteiten ln de arme landen niet negatief, veelal Juist positief. Zelfs afgezien van het mijns in ziens te genuanceerd besproken vraagstuk van de westerse winsten ln de arme landen wijzen Juist het pleidooi voor de aangepaste technologie en de kritiek op de rol van westerse bedrijven in dezen op de problematiek van de westerse en andere „moderne" bedrijven ln deze landen. Hoe wordt het encla vekarakter van de moderne bedrij ven zo veel als mogelijk voorkomen en hoe worden dergelijke bedrijven meer dan nu veelal gebeurt in de nationale economie Ingepast? Wel pleit het rapport voor een „Joint venture"-strategie en wordt gesteld dat alle investeringen van de indus triële bedrijven moeten passen ln een stelsel van prioriteiten zoals dat door het ontwikkelingsland zelf werd opgesteld. Tweeslachtig Als tweede grondslag van ons ont wikkelingsbeleid wordt gezien het streven naar versterking van de positie van het internationale over leg, zulks in het kader van een poging een nieuwe Internationale structuur te bereiken. Het rapport stelt zich mijns inziens tegenover deze doelstelling nogal tweeslach tig op. Er wordt terecht op gewezen dat het spreken over „de" ontwik kelingslanden zijn bezwaren heeft omdat de arme landen onderling zo sterk verschillen. Maar een te sterk benadrukken van deze verschillen iets wat het rapport doet kan van de zijde van de rijke landen ook lelden tot een verdeel- en heerspolitiek. En het neemt niet weg dat er internationale maatre gelen denkbaar zijn, die althans de meeste van de arme landen ten goede zouden komen. Er wordt in het rapport ook op zich correct geponeerd dat de gedachte dat 'eerst de structuur van de internationale samenleving moet worden gewijzigd, dan pas zal de ontwikkeling kunnen doorzet ten' niet Juist is. Maar zo heeft, dacht ik, minister Pronk het nooit gesteld. Anders had het ook geen zin te trachten Juist de armen ln de arme landen te helpen. Het gaat m.i. in het Nederlandse ontwikke lingsbeleid Juist om het verband tussen belde doelstellingen. Als eerste doel wordt nagestreefd in het bijzonder de armen in de arme landen bij te staan een ln een verhaal of beschouwing gemakke lijk te hanteren oogmerk, dat in de praktijk echter moeilijk te verwe zenlijken valt. Het is typerend dat vanuit deze doelstelling minister Pronk Juist particuliere organisa ties veel meer tracht ln te zetten. Als ander doel een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde om het eerste doel te bereiken geldt een betere internationale machtsverdeling waarin de ontwik kelingslanden een betere positie in de wereldeconomie kunnen inne men. Dat. zoals het rapport stelt, „alleen door een direct aanvangen de krachtsinspanning van de men sen ln de ontwikkelingslanden zelf. gesteund door een royale en gecon centreerde Inspanning vanuit de rijke landen, ontwikkeling zal kun nen slagen" lijkt niet betwistbaar maar mijns Inziens dient de bijdra ge van de rijke landen ook te be staan uit een Inzet onzerzijds voor een nieuwe Internationale econo mische orde. Het Nederlandse optreden ln dezen wordt ook niet geheel verworpen. Gezegd wordt „dat Nederland zo nu en dan het voortouw neemt is een goede zaak' en helaas is het waar dat andere rijke landen de nieuwe in ternationale economische orde als minder belangrijk beschouwen. Socialistisch kader De derde grondslag van ons ont wikkelingsbeleid is volgens het rapport de gedachte dat 'slechts binnen een socialistisch kader een beleid kan worden gevoerd dat ont wikkelingssamenwerking gericht op de armsten in de samenleving tot een succes kan maken.' Nu wordt deze grondslag in te genstelling tot de andere die in de officiële stukken vermeld staan afgeleid uit toespraken van minis ter Pronk. Ik kan ze uit de bedoelde toespraken niet alleen nauwelijks afleiden; een dergelijk kader is in zo weinig ontwikkelingslanden aanwezig dat Nederland dan een groot deel van zijn concentratielan- den wel zou kunnen schrappen. Het rapport verwart socialistisch met sociaal-politiek, ln dit geval met de sociaal-politieke voorwaarden die Nederland soms wel moet stellen, wil iets van het doel van de hulp aan de armsten bereikt kunnen worden. En het merkwaardige of liever het vanzelfsprekende is dat het rapport dit impliciet zelf ook doet. Men zegt voorkeur voor landen te tonen die in de uitvoering van hun beleid de duidelijke wil demonstreren hun eigen ontwikke ling met kracht en ten bate van de gehele bevolking ter hand te ne men en vergeet dan dat ook dit een 'Ideologisch bepaalde keuze' is, een keuze die mogelijk minder hard klinkt dan die van de Neder landse regering maar in het alge meen daar niet mee in strijd is. Zoals ook de mijns inziens vruchtbare opmerking dat we de armste landen geen geld meer zou den moeten lenen maar deze geld 2ouden moeten schenken meer is dan een neutraal-zakelijke visie. Van belang Het rapport van de WD- commissie lijkt mij aldus van be lang al suggereert het geen vruchtbaar nieuw beleid. Het voor komt ln ieder geval de gedachte dat alleen in 'progressieve' of CDA- krlng aan ontwikkelingssamenwer king wordt gedacht Er is evenwel nog één punt dat in deze weken mijns inziens de aandacht ver dient: de hoogte van de ontwikke lingsbijdragen van ons land. Ge steld wordt dat nu bereikt is dat Nederland ten minste 0.7 procent van het bruto nationaal produkt aan ontwikkelingshulp geeft, de uitzonderingspositie van dit begro tingshoofdstuk namelijk de uitdrukking ervan ln een vast per centage kan worden beëindigd. Uitgangspunt ln deze stelllngname lijkt mij wel dat die 0,7 procent vanzelfsprekend een minimumge tal is. In de VVD-leidlng wordt dit kennelijk niet zo geïnterpreteerd. De heer Wiegel stelde onlangs voor de t.v. dat Nederland zijn hulp aan de arme landen moet verkleinen. Van zo'n standpunt schrik ik alsof onze problemen in het licht van het ontwikkelingsvraagstuk geen probleempjes zijn. Van Agt heeft er ln zijn rede ln Mid- delstum, een paar dagen voor de crisis op gereageerd door te stel len dat over een verlagen van onze ontwikkelingsbijdrage met hem niet te praten viel. Wiegel staat echter niet alleen. Uit de t.v.-ultzending bleek ook dat de meerderheid van ons volk minder aan ontwikkelingshulp wil uitge ven. Wetenschappelijk en politiek interesseert me dan hoe die meer derheid gevormd is. Met name hoe veel socialisten en christen democraten daar onder zijn. Wat de laatsten betreft: Steen kamp heeft onlangs ln een goed Interview in „Internationale Sa menwerking" gezegd dat "ontwik kelingshulp een hoop geld kost en het een partij als het CDA zelfs kiezers kan kosten, maar dat Je er toch mee moet doorgaan'. Je moet ontwikkelingshulp bedrijven om de mensen te helpen omdat het je plicht is. MIJ spreekt de visie van 8teenkamp die op zijn wijze door Pronk gedeeld zal worden aan. Ik hoop dat het nieuwe Neder landse kabinet de weg zal vinden om het Nederlandse volk deze „plicht" duidelijker bewust te ma ken. En de heer Wiegel (her)leze het VVD-rapport over de ontwikke lingssamenwerking: 'ondervoe ding, besmettelijke ziekten en een veel te lage levensstandaard bepa len voor zeer velen het dagelijks bestaan.' Dr G. A. de Bruijne is lector in de sociale geografie van de ontwikke lingslanden aan de Vrije Universi teit in Amsterdam.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 13