Precies het
omgekeerde
Oorlog en menselijkheid
A
li
Sublieme stilte
vermoord
Ondanks
het CDA viert
de ARP over twee
jaar haar eeuwfeest
Zogezegd
UJDAG 18 FEBRUARI 1977
Trouw/Kwartet 13
De meest bekende uitspraak van
Heine is. dat hij, als de aarde zou
vergaan, naar Nederland zou
vetrekken. omdat daar alles 50 jaar
later gebeurt. Maar hij heeft dit
nooit gezegd. Wel schreef hij
precies het omgekeerde: dat
Spinoza in Nederland Duitse
schrijvers 50 jaar vóór was.
Dit lijkt een uitzonderlijke
vergissing. Maar het is een
voorbeeld van een algemeen
verschijnsel, dat ons nu juist alleen
daarom niet opvalt: omdat het zo
wijd verbreid is. Telkens laten wij
iemand het tegenovergestelde
zeggen van wat hij gezegd heeft.
Dat gebeurt natuurlijk vooral, als
wij menen/lat iemand zich wel
versproken móet hebben, omdat
hij uitsluitend het omgekeerde
bedoeld kan hebben.
De marxist Machovec schreef
tweemaal een artikel waarin de
zinsnede voorkwam, dat hij een
christen alléén kon eren. als deze
probeerde hem te bekeren. Maar op
de drukkerij heeft men dat
tweemaal gecorrigeerd (..so dumm
denkt er sicher nicht!"), omdat hij
wel moest bedoelen: een christen
moet NIET trachten mij te
bekeren. Bij elke publikatie een
angstwekkende gedachte bij het
begin van medewerking aan een
nieuwe rubriek zijn wij weerloos
aan zulke ..rechtzettingen"
overgeleverd.
Het is mij overkomen (deze rubriek
is voor de subjectieve weergave
van eigen ervaringen bedoeld) dat
een vertaling met n.b. de ondertitel
„Zur Emeuerung der
Christensprache" mij vier maal een
uitspraak in de mond legt, die
letterlijk is „óm-gezet". Het
griezeligste is dat recensenten
zoiets niet eens merken! Misschien
lezen zij op hun beurt het
door Okke Jager
omgekeerde van wat volgens de
omgekeerde vertaling beweerd
wordt. Dan klopt het weer.
Zulke omkeringen zijn in
boekbesprekingen geen
uitzonderingen. De criticus laat de
auteur schrijven wat hij niet
schreef en niet schrijven wat hij
wel schreef. Zo stelde dr Van
Gennep aan dr Rothuizen de
kritische vraag: waarom zegje
NERGENS in ..Ethiek en gebed",
dat wie het gebed tegen de ethiek
uitspeelt (en omgekeerd), aan de
God van het Verbond voorbijziet?
En dat is nu precies wat Rothuizen
in dat boek OVERAL zegt. Zijn
uitgangspunt is dat de bijbelse
God niet „los" verkrijgbaar is en
dat de bewuste relatie tot Jezus en
tot die unieke God die vergeving
schenkt, de ethiek relationeel en
zodoende relatief maakt (b.v. bl.
51Hij zegt met niet minder
theologische felheid dan Van
Gennep: wie het verband tussen
ethiek en gebed niet meer wenst te
zien. b.v. in een zedeloze mystiek.
MAG het niet eens meer zien. hij
moet het bidden maar laten, hij
heeft dan niet meer van doen met
DEZE God en DEZE Jezus.
Een ander treffend voorbeeld biedt
Gert Peelen die in „Van vertrossing
tot verlossing" opmerkt, dat ik in
„Baas boven buis" GEHEEL EN
AL voorbijga aan de werkelijke
oorzaken van de identiteitscrisis
bij de massamedia, zoals het tanen
van zekerheden over overtuiging
en identiteit van de eigen groep.
Dat betreft dan een hoofdstuk
waarvan nu juist de hoofdgedachte
is, dat de C van de NCRV wankelt,
omdat deze identiteits-aanduiding
niet meer één vaststaande
groepsovertuiging kan
vertegenwoordigen!
Nog een kras staaltje: dr Arntzen
schreef verleden week in „Koers",
dat ik „de dwaze opmerking" zou
hebben gemaakt „dat we niet
alleen over de zinnigheid, maar ook
over de onzinnigheid van het geloof
moeten spreken". Dat slaat op deze
uitspraak in het Geref. Theol
Tijdschrift: „Juist als wij met
zinnige argumenten komen,
stuiten wij op het onzinnige". Daar
staat niets over een onzinnig
GELOOF! Integendeel, uit de
voorafgaande zin blijkt dat ik de
irrationaliteit van het BESTAAN
bedoel. Vervolgens wordt mijn
opmerking dat wij bij uitspraken
tegen de schending van
mensenrechten in Rusland eerst
moeten nagaan welke methode de
meeste EFFECTEN voorde
gevangenen bereikt, als volgt
vertaald: „Van Rusland mag men
niets zeggen, althans openlijk
niet". Met de suggestie: dat diirft
men niet. Alsof er ook maar enige
moed voor nodig was om in het
westen iets tegen Rusland te
zeggen! Zo kan men aan de lopende
band iemands bedoelingen
verdraaien.
Alles weer recht-zetten is dan
onbegonnen werk.
Maar niet alleen zetters en
vertalers en critici kunnen
uitgesproken meningen tussen de
regels door in hun tegendeel
veranderen. Meermalen wordt een
citaat al domweg op zijn kop gezet
door de kop die erboven wordt
gezet. Een V.U. predikant onthulde
dat hij weinig behoefte aan
geestelijke verzorging aantrof.
Uitgerekend deze uitspraak kwam
in een opschrift terecht, met als
onvermijdelijk gevolg dat een
ander koppenzetter er nog aan
toevoegde: „Sombere conclusie
van V U. pastor". Toch was die
opmerking nu juist niet als een
sombere conclusie bedoeld
Een krantebericht over de daling
van werkloosheidscijfers kreeg als
kop: „Werkloosheid wettigt enig
optimisme".
Ook onderschriften onder foto's
geven de feiten vaak een draai van
180 graden. Een dagblad schreef
letterlijk: „Sonja Barend heefteen
kort geding aangespannen tegen
het weekblad Nieuwe Revu, dat
een naaktfoto van haar
publiceerde". Dit suggereert dat
zo'n foto wel beschikbaar was.
Maar haar grief was juist gericht
tegen het wekken van die
suggestie, zodat zij nu ook tegen
dat dagblad een geding zou kunnen
aanspannen.
Hoe dikwijls zoiets zich ook
voordoet, het is telkens weer een
schokkende ontdekking: in één
handomdraai wordt „niet" tot
„wel" en „overal" tot „nergens".
Maar het is pas echt ontstellend,
als in zo'n omkering de diepste
intenties van een mens worden
misverstaan. Zo hebben sommigen
aan Verkuyl verweten, dat het
aanvaarden van een Indonesische
onderscheiding neerkomt op het
verraden van gevangenen, terwijl
nu juist intensivering van
contacten de beste weg naar hun
vrijheid bleek.
Zo kunnen we eindeloos doorgaan.
En dat alles, terwijl wij toch al in
een omgekeerde wereld leven: de
voorstanders van souvereiniteit in
eigen kring aanvaarden geld van
bedrijven voor partijen, en
uitgerekend zij die altijd tegen
overheidsingrijpen zijn en weinig
bezorgdheid tonen voor de derde
wereld, gaan bij stakingen de
overheid verwijten dat zij niet
ingrijpt en dat melk in de sloot in
plaats van bij de hongerenden
dreigt terecht te komen. Na de
stakingen keren zij weer om als een
blad aan de boom!
Het is onvoorstélbaar. maar als de
stelling juist is dat elke
gepubliceerde mening aan een
omkering ten prooi kan vallen, zal
ook van dit artikeltje wellicht
gezegd worden, dat de auteur
geheel en al voorbijgaat aan het
feit dat ook zijn opmerkingen over
omkeringen kunnen worden
omgekeerd.
~r
door dr. C. Rijnsdorp
Geharde mannen beklimmen een
van de hoogste bergtoppen in het
machtige Himalaya-massief. Het
oog van de televisiekijker komt.
niets te kort. Met behulp van de
camera ziet men alle details, tot de
vergrote onderkant van de
bergschoenen toe. Zonnebrillen op
half bevroren gezichten. Een grijns
legt de tanden bloot onder een beij
zelde snor.
Maar deze mensen zijn op een
hoogte waar nooit iemand komt.
De lucht is dun, de ademhaling
moeilijk. Het hijgen mag je horen,
versterkt nog wel. Het gieren van
een sneeuwstorm is voor enkele
ogenblikken als geluid ook de
moeite waard. Nu is de wind gaan
liggen en sjouwen de mannen over
een kleine hoogvlakte. Dit is een
kostbaar moment. Hier kan men
een stilte horen die op aarde
zeldzaam is. Een stilte die deze
mannen omgeeft als iets onvergete
lijks, iets subliems.
Maar denk maar niet dat de kijker,
aan wiens oog geen kleinigheid
bespaard wordt, aan die bijna heili
ge stilte ook maar éven deel mag
hebben. Het mocht wat. Een of
ander stompzinnig muziekje ver
stoort het plechtige zwijgen, alsof
de mannen een transistor radio
hadden aangezet. De kijker mocht
eens denken dat het geluid uitge
vallen is!
Natuurfilms vormen een rijke bij
drage tot wat de televisie biedt. Ze
kosten schatten aan geld, kennis,
uitrusting, tijd en durf. Je bent
present op plaatsen die voor de
meeste mensen onbereikbaar zijn:
onder water, in regenwouden en
woeste streken. En dan wil je niet
alleen kijken, maar ook luisteren.
Je wil de duizend geluiden horen
van een tropisch bos, de verwon
derde stilte van een scheppings
morgen diep in een canyon. In één
woord: je wilt er werkelijk bij zijn.
Daar is al die moeite toch voor
gedaan!
Maar nee. De stiltevrees óók een
fobie! doet zich onvermijdelijk
gelden. Zelfs achter gesproken
commentaar moet die anti-muziek
zich laten horen. Voor wat storende
bijgeluiden of het uitvallen van de
tekst krijgt de kijker netjes excuus
aangeboden, maar de geluidshin
der bij pure natuur wordt als van
zelfsprekend aanvaard.
Staatssecretaris Jan Schaefer over
de vraag of hij met communisten in
één kabinet zou kunnen samenwer
ken: „Nee. Als ik hoor hoe ze over
dissidenten en zo praten dan is dat
zeker geen club waarmee ik maat
schappelijke veranderingen tot
stand zou willen brengen. De ma
nier waarop over mensen wordt ge
sproken, vind ik als overtuigd de
mocraat verwerpelijk."
Harro Ruijsenaars, de pas
benoemde solo-cellist van het Con
certgebouworkest. „Heb je het on
geluk hier je Prix d'Excellence te
halen, dan moet je het verder zelf
doen. Leuren bij de omroepen en
zo. Een kwestie van stug volhouden
en een klein beetje geluk. Behalve
als je violist bent, want dan heb je
meteen De Telegraaf. Panorama en
Willem Duys over de vloer."
De medicus S.H. Scholte in een
stelling bij zijn aan de Vrije Univer
siteit te verdedigen proefschrift:
„Een staatssecretaris van volksge
zondheid dient bij voorkeur een
medicus te zijn".
De chemicus T. Fransen in een stel
ling bij zijn aan de TH-Twente ver
dedigd proefschrift- „Dat de ta
baksindustrie niet via de STER re
clame maakt voor het gebruik van
rookwaren is verheugend. Bescha
mend is echter dat fabrikanten van
alcoholhoudende dranken zich niet
op zijn van een wat minder agres
sieve televisie-reclame bedienen
voor het gebruik van alcohol".
De chemicus H.H. Heikens in een
stelling bij zijn in Groningen te
verdedigen proefschrift. „Het ge
bruik van bestaande kinderliedjes
in de Sterreclame, waarbij veran
deringen zijn aangebracht in de
oorspronkelijke tekst, doet afbreuk
aan deze culturele verworven
heden."
De natuurkundige L.H.W. van der
Plas in een stelling bij zijn aan de
Vrije Universiteit te Amsterdam te
verdedigen proefschrift: „Het is te
verwachten dat de invoering van
de zomertijd de vogelstand nega
tief en de kennis van deze vo
gelstand positief zal beïnvloeden".
Soichiro Honda, de stichter van de
Japanse Honda-autofabriek in
antwoord op de vraag wat de groot
ste bijdrage van Honda aan de
maatschappij was: „Om je de waar
heid te zeggen, het was nooit mijn
bedoeling iets aan de maatschappij
bij te dragen. Het enige wat ik
probeerde was: geld verdienen."
De kosten zijn voor het ziekenfonds
door H. J. Neuman
In het voorjaar van 1972 is door de
generale synode van de Nederlandse
Hervormde Kerk de vraag opgewor
pen, of het niet tijd werd in Nederland
de publieke discussie over het zgn
humanitaire oorlogsrecht in brede
kring op gang te brengen.
Een moeilijke term: humanitair oor
logsrecht. Maar ook een moeizame
combinatie: oorlog en menselijkheid
lijken nauwelijks met elkaar te rij
men. De oorlogen in Vietnam, Nige-
riê, het Midden-Oosten, Angola en
zo pas nog in Libanon plaatsen ons
telkens opnieuw voor de wreedheid
van het verschijnsel, voor het mense
lijk leed, de dood en de verwoesting
die ermee gepaard gaan.
Maar ook komt keer op keer de vraag
naar voren of aan het optreden van de
oorlogvoerenden dan geen grenzen
zijn gesteld. Welnu, die grenzen zijn
«r inderdaad, al is hun beloop niet
overal even duidelijk. Voor zover deze
grenzen tot het recht (en niet uitslui
tend tot de moraal) behoren, vormen
zij het „humanitaire recht toepasse
lijk in gewapend conflict". De kerke-
raad van Amsterdam had de zaak aan
gekaart en via de generale synode
kwam ze terecht bij de Raad voor
zaken van Overheid en Samenleving
(ROS) van de Nederlandse Her
vormde Kerk en bij het Nederlands
Instituut voor Vredesvraagstukken.
De eerste vrucht van dit contact was
een boekje dat in 1974 verscheen on
der de naam ..Zwijgt het recht als de
wapens spreken?" Het is geschreven
door een bij uitstek deskundig auteur:
mr F. Kalshoven, op dat moment lec
tor in het volkenrecht aan de Rijksu
niversiteit van Leiden en juridisch
adviseur voor internationale aangele
genheden van het Nederlandse Rode
Kruis (sinds enige tijd is hij bijzonder
hoogleraar juist in dat humanitaire
oorlogsrecht).
Het nut van zo'n boekje, handelende
over de inhoud van het humanitaire
oorlogsrecht en enkele van zijn ac
tuele problemen, lichtte de schrijver
zelf in zijn inleiding aldus toe: „In de
eerste plaats is het humanitaire oor
logsrecht voor zijn verwezenlijking af
hankelijk van de mate waarin het bij
zo veel mogelijk mensen bekend is. In
de tweede plaats worden de laatste
jaren belangrijke internationale be
sprekingen gevoerd over de mogelijk
heid nieuwe verdragen op dit gebied
tot stand te brengen; deze besprekin
gen zijn in een stadium aangeland
waarin resultaat niet meer al te ver
verwijderd lijkt, en het wordt nu van
groot belang dat de publieke opinie
zich kan uitspreken over de op stapel
staande vernieuwingen en aanvul
lingen."
Het NIW leverde ook een zelfstan
dige bijdrage. Langs lijnen die door
een groep deskundige buitenstaan
ders waren uitgezet, bracht het insti
tuut in 1975 een rapport uit over
„Nederland en het humanitaire oor
logsrecht". Daarin werden bijzon
derheden meegedeeld over de ma
nier waarop ons land uitvoering
geeft aan de internationale overeen
komsten waarbij het partij is en over
het onderwijs (of, om de militaire
term te gebruiken, de instructie) in
het humanitaire oorlogsrecht. Niet
alleen werden in dit rapport enkele
praktische aanbevelingen gedaan
(zoals het aanvullen van de theore
tische instructie in het humanitaire
oorlogsrecht met praktische oefenin
gen te velde, het creëren van meer
ruimte en aandacht in het Neder
landse onderwijssysteem voor en
het samenstellen van een televisie
cursus over het humanitaire oor
logsrecht), maar ook werden enkele
belangrijke vraagstukken aange
stipt, die in wezen buiten het huma
nitaire oorlogsrecht worden ge
houden.
Veel aandacht is er voor de vraag,
welke soorten conventionele wapens
moeten worden verboden (zg. hoge-
snelheidsmunitie, flechettes en
brandwapens bijvoorbeeld), hoe
krijgsgevangenen, schipbreukelin
gen en culturele goederen in tijd van
oorlog moeten worden behandeld.
Maar zelden komt het feit aan de
orde dat vele schendingen van het
humanitaire oorlogsrecht regelrecht
voortvloeien uit de keuze van strate
gieën en wapens die niet gemaakt
wordt door de eenvoudige combat
tant te velde, maar door mensen op
een hoger militair en vooral politiek
niveau (blz. 11). En moeilijk verteer
baar blijft voor velen ook, dat het
humanitaire oorlogsrecht zich niet
met atoomwapens bemoeit. Toch zal
ieder redelijk mens „tot de slotsom
komen dat een massale inzet van
kernwapens, zeker als ze gericht is
tegen de burgerbevolking, een onge
hoorde schending zou betekenen
van de meest wezenlijke beginselen
van het oorlogsrecht en mogelijk
zelfs een misdrijf tegen de mense
lijkheid zou opleve- :n." (blz. 10).
Binnenkort verschijnt het verslap
van een conferentie die de ROS en
het NIW afgelopen december in
Utrecht hebben belegd, met de be
doeling om de discussie over het
humanitaire oorlogsrecht in ons
land op gang te houden. Aanleiding
was de omstandigheid dat het per
centage oorlogsslachtoffers onder de
burgerbevolking voortdurend stijgt.
En van de inleiders, dr. Van Boven,
noemde de cijfers: tijdens de Eerste
Wereldoorlog beliep het aantal bur
ger-slachtoffers vijf procent; in de
Tweede Wereldoorlog was het al ge
stegen tot vijftig procent; in de Kore
aanse oorlog werd het zestig en in de
Vietnamese oorlog zelfs zeventig
procent.
Een probleem dat thans de internati
onale besprekingen overheerst en
dat dit voorjaar weer in volle hevig
heid zal losbarsten betreft de vraag,
of en zo ja in welke mate
rechtsbescherming kan worden ge
boden aan guerrilla-strijders. Hun
kracht immers is erin gelegen, dat
zij zich nauwelijks (en soms maar
heel kortstondig) van de omringende
burgerbevolking onderscheiden.
Hoe moeten ze dan behandeld wor
den als ze in handen van de tegen
partij vallen: als krijgsgevangenen
of als franc-tireurs?
Maar de discussie van de conferen
tiegangers die onder leiding stond
van generaal-majoor M. H. von
Meyenfeldt spitste zich vele ma
len toe op het punt dat ook in bet
NIVV-rapport werd genoemd: dat de
kern- en andere massavernietigings
wapens in feite buiten beschouwing
blijven. Maakt dat het humanitaire
oorlogsrecht niet in hoge mate onge
loofwaardig? Prof. Kalshoven, de
andere inleider, verzocht de aanwe
zigen desondanks niet uitsluitend
stil te staan bij de kernoorlogen, die
niet worden gevoerd, en meer aan
dacht te schenken aan allerlei
uiterst onridderlijke oorlogen die
aan de orde van de dag zijn. Ook
guerrilla-technieken zijn vaak verre
van fris, zei hij. En men zou er
bijvoorbeeld goed aan doen de scho
len ervan te overtuigen dat de dage
lijkse oorlogspraktijk voor welk
nobel doel dan ook aangevangen
een zeer onverkwikkelijke is. Neu
traliteit ten opzichte van het huma
nitaire oorlogrsrecht komt dan in
feite neer op: toezien hoe het recht
nog verder wordt teruggedrongen.
m
m
door Hans de Boer
In het Overijsselse Heino werd op 20 januari een anti
revolutionaire kiesvereniging opgericht. Mijn aanwezigheid
als partijvoorzitter had tot doel het belang van de oprichting
nog eens extra te onderstrepen.
Is dit geen averechts werken in het CDA-tijdperk?
Dat was ook de strekking van de vraag van orde die een jonge
CDA-fan aan de plaatselijke oprichters stelde. Waarom nog
een AR-kiesvereniging in plaats van een CDA-verband?
Ik word niet moe de redenen op te sommen.
1. Het CDA is een federatie van
partijen. De federatie wordt ge
vormd door KVP, ARP en CHU en
rechtstreekse leden. De partijen
zijn niet opgeheven. Er wordt ge
werkt vanuit de federatieve ge
dachte. Dat houdt bijvoorbeeld in
dat een beslissing om in 1981 met
één CDA-lijst bij Tweede-
Kamerverkiezingen uit te komen
opnieuw bij stemming door alle
AR-kiesvereniginen genomen zal
moeten worden.
2. De tussenweg van de federaUe
(natuurlijk hopen we bij een fusie
uit te komen) steunt bij de ARP op
de principiële benadering van de
samenwerking: eenheid van beleid
gaat vooral aan eenheid van orga
nisatie, en niet andersom.
3. Niet een groter machtsblok als
zodanig is doel. De samenwerking
in zichzelf is geen politiek middel
dat ons toespreekt Het gaat om
wat wij er samen, inhoudelijk, van.'
maken. Op het verhaal waarvoor
wij willen staan komt het aan. Het
CDA slaagt dan ook in onze visie
naar de mate wij er meer in slagen
politiek herkenbaar te worden als
een beweging die vanuit het Evan
gelie gerechtigheid wil bevorderen.
Een beweging die steeds sterker
leert leven van het dienen dan van
het heersen. Waar zwakke groepen
voorrang hebben. Waar de zorg
voor het milieu serieus beleefd
wordt vanuit het rentmeesterschap
over de Schepping. In ons program
ma niet bij brood alleen
hebben wij geprobeerd aan te ge
ven wat ons in onze politieke sa
menbundeling beweegt.
4. Papier is geduldig Wij mogen
aan elkaar vragen om ook in de
politieke prakUjk van alle dag te
tonen dat wij er nu ook voor willen
staan. Geen optelsom willen zijn
van KVP. ARP en CHU. En samen
hard gaan werken vanuit ons zeer
aansprekend programma. Een
christelijke partij is geen heilig
dogma. Het is een keuze. Een keuze
die gerechtvaardigd moet kunnen
worden. Er moet een enorme inzet
en offerbereidheid zijn om de ver
binding tussen woord en daad te
leggen. Niet simpel. Maar men mag
er ons wel op aanspreken. Op z'n
minst moet men ons oprecht pogen
kunnen proeven, aanwijzen.
5. Daarom is het niet onvriendelijk,
onheus of onnodig hard wanneer
geen overmaat aan vertrouwen
wordt gegeven en de vlag met de
„E" en enthousisme niet elke dag
bij elke partner wordt uitgehangen.
Let wel. men leze niet verkeerd, ik
schrijf over: geen overmaat. Elke
partner heeft een eigen geschiede
nis achter de rug. Er is tussen de
drie partijen verschil in politieke
benadering Er gelden verschillen
de methodieken. Traditie en orga
nisatiepatronen zijn verschillend
Wie dat allemaal negeert of ge
makshalve over 't hoofd ziet han
delt bestuurlijk onverstandig. Ik
noem tenslotte nog de verschillen
Rome-Reformatie, die natuurlijk
niet te bagatelliseren zijn.
6. De mensen die het CDA vormen,
mogen in de komende drie-vier Jaar
aan elkaar bewijzen dat men ook
ehet bij elkaar behoort. Bewijzen
dat men terecht samenwerkt van
uit één programma één uitgangs
punt. Veel nadruk valt op het wer
ken binnen fracties van raden en
staten. Doch hoe men het wendt of
keert: menselijkerwijs gesproken
leveren de kamerfracties de ko
mende jaren de proef op de som
Daar zal blijken of ons ge
meenschappelijk fundament en
het gedachtegoed van ons politiek
programma zo hecht is dat het ons
tot een natuurlijke eenheid
smeedt. Dén komt de vraag van de
fusie aan de orde. Niet eerder
7. Binnen het CDA bestaat er ver
ichil over het functioneren van het
iitgangspunt naar de vertegen
woordigers toe. De ARP heeft een
Jitgesproken andere opvatting dan
3HU en KVP. Vanuit de federatie
ve opzet en gegeven de eenmalige
beslissing voor het uitkomen met
één kandidatenlijst voor de Twee
de Kamerverkiezingen van 1977,
meende de Partijraad van de ARP
dat het gebleven verschil van op
vatting geen beletsel voor de vor
ming van één lijst behoefde te zijn
Tegelijk sprak de partijraad uit dat
diezelfde houding niet gold voor de
opheffing van de partijen Dan zou
nieuwe discussie nodig zijn. Tot
dat laatste besloot het CDA-
congres op 23 augustus 1975, doch
aan enige uitvoering kwam men tot
op heden niet toe. Begrijpelijk is
alle mankracht ingeschakeld voor
de naderende verkiezingen Ook
hierin ligt een reden tot het in
stand houden van de eigen partij-
organisatie.
8. In de komende Jaren wagen wij
het met elkaar. Dat la een daad van
jewelste. Nog door geen partijen-
combinatie vertoond. Bij dat sa
men risico nemen, op avontuur
gaan, hoort vertrouwen en loyali
teit. Daarop kan men rekenen. En
er ons aan houden. Maar voor meer
is geen plaats. Ik heb maar één
wens: dat bewezen wordt dat In te
veel tijd te weinig vertrouwen
wordt gegeven. Wij handelen ech
ter vanuit voor ledereen bekende
normen.
Het grotere machtsblok wenkt ons
niet. Aan een massief CDA-
middenblik met min of meer be
houdende en vooruitstrevende
vleugels bestaat geen behoefte. On
ze gemeenschappelijke basis, ons
programma, onze mentaliteit en
ons vertrouwen moeten het ln de
komende Jaren „doen". Voor het
laten slagen van het CDA is een
politiek Inhoudelijke Inzet nodig.
In de politieke werkplaatsen blijkt
onze gemeenschappelijke koers,
verwarmen wij elkaar door onze
Idealen en scherpen wij elkaar op
vanuit gezamenlijk beleefde en
doorleefde uitgangspunten.
9. Werkplaatsen komen alleen van
de grond wanneer zij langs vaste
organisatiekaders worden gevoed.
De anti-revolutionaire partij dient
dat werk met elan aan te vatten.
Daar hoort Heino bij en Almere en
alle anderen die door hun lidmaat
schap van de ARP de christen
democratie versterken In de ko
mende Jaren dienen alle anti
revolutionaire partij instanties in
tact te blijven en te blijven werkea
Werken om het CDA te laten sla
gen. En wanneer dat allemaal niet
lukt? Wanneer Je echt iets van de
grond wilt tillen, ls dat geen vraag
waarmee Je Je veel dient bezig te
houden.
Met de gelukwensen aan de nieuwe
A.R.-kiesverenlglng ln Heino
Hans de Boer b vooraitter van da
ARP en ild van de Tweede Kamer.