Precies het omgekeerde Oorlog en menselijkheid A li Sublieme stilte vermoord Ondanks het CDA viert de ARP over twee jaar haar eeuwfeest Zogezegd UJDAG 18 FEBRUARI 1977 Trouw/Kwartet 13 De meest bekende uitspraak van Heine is. dat hij, als de aarde zou vergaan, naar Nederland zou vetrekken. omdat daar alles 50 jaar later gebeurt. Maar hij heeft dit nooit gezegd. Wel schreef hij precies het omgekeerde: dat Spinoza in Nederland Duitse schrijvers 50 jaar vóór was. Dit lijkt een uitzonderlijke vergissing. Maar het is een voorbeeld van een algemeen verschijnsel, dat ons nu juist alleen daarom niet opvalt: omdat het zo wijd verbreid is. Telkens laten wij iemand het tegenovergestelde zeggen van wat hij gezegd heeft. Dat gebeurt natuurlijk vooral, als wij menen/lat iemand zich wel versproken móet hebben, omdat hij uitsluitend het omgekeerde bedoeld kan hebben. De marxist Machovec schreef tweemaal een artikel waarin de zinsnede voorkwam, dat hij een christen alléén kon eren. als deze probeerde hem te bekeren. Maar op de drukkerij heeft men dat tweemaal gecorrigeerd (..so dumm denkt er sicher nicht!"), omdat hij wel moest bedoelen: een christen moet NIET trachten mij te bekeren. Bij elke publikatie een angstwekkende gedachte bij het begin van medewerking aan een nieuwe rubriek zijn wij weerloos aan zulke ..rechtzettingen" overgeleverd. Het is mij overkomen (deze rubriek is voor de subjectieve weergave van eigen ervaringen bedoeld) dat een vertaling met n.b. de ondertitel „Zur Emeuerung der Christensprache" mij vier maal een uitspraak in de mond legt, die letterlijk is „óm-gezet". Het griezeligste is dat recensenten zoiets niet eens merken! Misschien lezen zij op hun beurt het door Okke Jager omgekeerde van wat volgens de omgekeerde vertaling beweerd wordt. Dan klopt het weer. Zulke omkeringen zijn in boekbesprekingen geen uitzonderingen. De criticus laat de auteur schrijven wat hij niet schreef en niet schrijven wat hij wel schreef. Zo stelde dr Van Gennep aan dr Rothuizen de kritische vraag: waarom zegje NERGENS in ..Ethiek en gebed", dat wie het gebed tegen de ethiek uitspeelt (en omgekeerd), aan de God van het Verbond voorbijziet? En dat is nu precies wat Rothuizen in dat boek OVERAL zegt. Zijn uitgangspunt is dat de bijbelse God niet „los" verkrijgbaar is en dat de bewuste relatie tot Jezus en tot die unieke God die vergeving schenkt, de ethiek relationeel en zodoende relatief maakt (b.v. bl. 51Hij zegt met niet minder theologische felheid dan Van Gennep: wie het verband tussen ethiek en gebed niet meer wenst te zien. b.v. in een zedeloze mystiek. MAG het niet eens meer zien. hij moet het bidden maar laten, hij heeft dan niet meer van doen met DEZE God en DEZE Jezus. Een ander treffend voorbeeld biedt Gert Peelen die in „Van vertrossing tot verlossing" opmerkt, dat ik in „Baas boven buis" GEHEEL EN AL voorbijga aan de werkelijke oorzaken van de identiteitscrisis bij de massamedia, zoals het tanen van zekerheden over overtuiging en identiteit van de eigen groep. Dat betreft dan een hoofdstuk waarvan nu juist de hoofdgedachte is, dat de C van de NCRV wankelt, omdat deze identiteits-aanduiding niet meer één vaststaande groepsovertuiging kan vertegenwoordigen! Nog een kras staaltje: dr Arntzen schreef verleden week in „Koers", dat ik „de dwaze opmerking" zou hebben gemaakt „dat we niet alleen over de zinnigheid, maar ook over de onzinnigheid van het geloof moeten spreken". Dat slaat op deze uitspraak in het Geref. Theol Tijdschrift: „Juist als wij met zinnige argumenten komen, stuiten wij op het onzinnige". Daar staat niets over een onzinnig GELOOF! Integendeel, uit de voorafgaande zin blijkt dat ik de irrationaliteit van het BESTAAN bedoel. Vervolgens wordt mijn opmerking dat wij bij uitspraken tegen de schending van mensenrechten in Rusland eerst moeten nagaan welke methode de meeste EFFECTEN voorde gevangenen bereikt, als volgt vertaald: „Van Rusland mag men niets zeggen, althans openlijk niet". Met de suggestie: dat diirft men niet. Alsof er ook maar enige moed voor nodig was om in het westen iets tegen Rusland te zeggen! Zo kan men aan de lopende band iemands bedoelingen verdraaien. Alles weer recht-zetten is dan onbegonnen werk. Maar niet alleen zetters en vertalers en critici kunnen uitgesproken meningen tussen de regels door in hun tegendeel veranderen. Meermalen wordt een citaat al domweg op zijn kop gezet door de kop die erboven wordt gezet. Een V.U. predikant onthulde dat hij weinig behoefte aan geestelijke verzorging aantrof. Uitgerekend deze uitspraak kwam in een opschrift terecht, met als onvermijdelijk gevolg dat een ander koppenzetter er nog aan toevoegde: „Sombere conclusie van V U. pastor". Toch was die opmerking nu juist niet als een sombere conclusie bedoeld Een krantebericht over de daling van werkloosheidscijfers kreeg als kop: „Werkloosheid wettigt enig optimisme". Ook onderschriften onder foto's geven de feiten vaak een draai van 180 graden. Een dagblad schreef letterlijk: „Sonja Barend heefteen kort geding aangespannen tegen het weekblad Nieuwe Revu, dat een naaktfoto van haar publiceerde". Dit suggereert dat zo'n foto wel beschikbaar was. Maar haar grief was juist gericht tegen het wekken van die suggestie, zodat zij nu ook tegen dat dagblad een geding zou kunnen aanspannen. Hoe dikwijls zoiets zich ook voordoet, het is telkens weer een schokkende ontdekking: in één handomdraai wordt „niet" tot „wel" en „overal" tot „nergens". Maar het is pas echt ontstellend, als in zo'n omkering de diepste intenties van een mens worden misverstaan. Zo hebben sommigen aan Verkuyl verweten, dat het aanvaarden van een Indonesische onderscheiding neerkomt op het verraden van gevangenen, terwijl nu juist intensivering van contacten de beste weg naar hun vrijheid bleek. Zo kunnen we eindeloos doorgaan. En dat alles, terwijl wij toch al in een omgekeerde wereld leven: de voorstanders van souvereiniteit in eigen kring aanvaarden geld van bedrijven voor partijen, en uitgerekend zij die altijd tegen overheidsingrijpen zijn en weinig bezorgdheid tonen voor de derde wereld, gaan bij stakingen de overheid verwijten dat zij niet ingrijpt en dat melk in de sloot in plaats van bij de hongerenden dreigt terecht te komen. Na de stakingen keren zij weer om als een blad aan de boom! Het is onvoorstélbaar. maar als de stelling juist is dat elke gepubliceerde mening aan een omkering ten prooi kan vallen, zal ook van dit artikeltje wellicht gezegd worden, dat de auteur geheel en al voorbijgaat aan het feit dat ook zijn opmerkingen over omkeringen kunnen worden omgekeerd. ~r door dr. C. Rijnsdorp Geharde mannen beklimmen een van de hoogste bergtoppen in het machtige Himalaya-massief. Het oog van de televisiekijker komt. niets te kort. Met behulp van de camera ziet men alle details, tot de vergrote onderkant van de bergschoenen toe. Zonnebrillen op half bevroren gezichten. Een grijns legt de tanden bloot onder een beij zelde snor. Maar deze mensen zijn op een hoogte waar nooit iemand komt. De lucht is dun, de ademhaling moeilijk. Het hijgen mag je horen, versterkt nog wel. Het gieren van een sneeuwstorm is voor enkele ogenblikken als geluid ook de moeite waard. Nu is de wind gaan liggen en sjouwen de mannen over een kleine hoogvlakte. Dit is een kostbaar moment. Hier kan men een stilte horen die op aarde zeldzaam is. Een stilte die deze mannen omgeeft als iets onvergete lijks, iets subliems. Maar denk maar niet dat de kijker, aan wiens oog geen kleinigheid bespaard wordt, aan die bijna heili ge stilte ook maar éven deel mag hebben. Het mocht wat. Een of ander stompzinnig muziekje ver stoort het plechtige zwijgen, alsof de mannen een transistor radio hadden aangezet. De kijker mocht eens denken dat het geluid uitge vallen is! Natuurfilms vormen een rijke bij drage tot wat de televisie biedt. Ze kosten schatten aan geld, kennis, uitrusting, tijd en durf. Je bent present op plaatsen die voor de meeste mensen onbereikbaar zijn: onder water, in regenwouden en woeste streken. En dan wil je niet alleen kijken, maar ook luisteren. Je wil de duizend geluiden horen van een tropisch bos, de verwon derde stilte van een scheppings morgen diep in een canyon. In één woord: je wilt er werkelijk bij zijn. Daar is al die moeite toch voor gedaan! Maar nee. De stiltevrees óók een fobie! doet zich onvermijdelijk gelden. Zelfs achter gesproken commentaar moet die anti-muziek zich laten horen. Voor wat storende bijgeluiden of het uitvallen van de tekst krijgt de kijker netjes excuus aangeboden, maar de geluidshin der bij pure natuur wordt als van zelfsprekend aanvaard. Staatssecretaris Jan Schaefer over de vraag of hij met communisten in één kabinet zou kunnen samenwer ken: „Nee. Als ik hoor hoe ze over dissidenten en zo praten dan is dat zeker geen club waarmee ik maat schappelijke veranderingen tot stand zou willen brengen. De ma nier waarop over mensen wordt ge sproken, vind ik als overtuigd de mocraat verwerpelijk." Harro Ruijsenaars, de pas benoemde solo-cellist van het Con certgebouworkest. „Heb je het on geluk hier je Prix d'Excellence te halen, dan moet je het verder zelf doen. Leuren bij de omroepen en zo. Een kwestie van stug volhouden en een klein beetje geluk. Behalve als je violist bent, want dan heb je meteen De Telegraaf. Panorama en Willem Duys over de vloer." De medicus S.H. Scholte in een stelling bij zijn aan de Vrije Univer siteit te verdedigen proefschrift: „Een staatssecretaris van volksge zondheid dient bij voorkeur een medicus te zijn". De chemicus T. Fransen in een stel ling bij zijn aan de TH-Twente ver dedigd proefschrift- „Dat de ta baksindustrie niet via de STER re clame maakt voor het gebruik van rookwaren is verheugend. Bescha mend is echter dat fabrikanten van alcoholhoudende dranken zich niet op zijn van een wat minder agres sieve televisie-reclame bedienen voor het gebruik van alcohol". De chemicus H.H. Heikens in een stelling bij zijn in Groningen te verdedigen proefschrift. „Het ge bruik van bestaande kinderliedjes in de Sterreclame, waarbij veran deringen zijn aangebracht in de oorspronkelijke tekst, doet afbreuk aan deze culturele verworven heden." De natuurkundige L.H.W. van der Plas in een stelling bij zijn aan de Vrije Universiteit te Amsterdam te verdedigen proefschrift: „Het is te verwachten dat de invoering van de zomertijd de vogelstand nega tief en de kennis van deze vo gelstand positief zal beïnvloeden". Soichiro Honda, de stichter van de Japanse Honda-autofabriek in antwoord op de vraag wat de groot ste bijdrage van Honda aan de maatschappij was: „Om je de waar heid te zeggen, het was nooit mijn bedoeling iets aan de maatschappij bij te dragen. Het enige wat ik probeerde was: geld verdienen." De kosten zijn voor het ziekenfonds door H. J. Neuman In het voorjaar van 1972 is door de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk de vraag opgewor pen, of het niet tijd werd in Nederland de publieke discussie over het zgn humanitaire oorlogsrecht in brede kring op gang te brengen. Een moeilijke term: humanitair oor logsrecht. Maar ook een moeizame combinatie: oorlog en menselijkheid lijken nauwelijks met elkaar te rij men. De oorlogen in Vietnam, Nige- riê, het Midden-Oosten, Angola en zo pas nog in Libanon plaatsen ons telkens opnieuw voor de wreedheid van het verschijnsel, voor het mense lijk leed, de dood en de verwoesting die ermee gepaard gaan. Maar ook komt keer op keer de vraag naar voren of aan het optreden van de oorlogvoerenden dan geen grenzen zijn gesteld. Welnu, die grenzen zijn «r inderdaad, al is hun beloop niet overal even duidelijk. Voor zover deze grenzen tot het recht (en niet uitslui tend tot de moraal) behoren, vormen zij het „humanitaire recht toepasse lijk in gewapend conflict". De kerke- raad van Amsterdam had de zaak aan gekaart en via de generale synode kwam ze terecht bij de Raad voor zaken van Overheid en Samenleving (ROS) van de Nederlandse Her vormde Kerk en bij het Nederlands Instituut voor Vredesvraagstukken. De eerste vrucht van dit contact was een boekje dat in 1974 verscheen on der de naam ..Zwijgt het recht als de wapens spreken?" Het is geschreven door een bij uitstek deskundig auteur: mr F. Kalshoven, op dat moment lec tor in het volkenrecht aan de Rijksu niversiteit van Leiden en juridisch adviseur voor internationale aangele genheden van het Nederlandse Rode Kruis (sinds enige tijd is hij bijzonder hoogleraar juist in dat humanitaire oorlogsrecht). Het nut van zo'n boekje, handelende over de inhoud van het humanitaire oorlogsrecht en enkele van zijn ac tuele problemen, lichtte de schrijver zelf in zijn inleiding aldus toe: „In de eerste plaats is het humanitaire oor logsrecht voor zijn verwezenlijking af hankelijk van de mate waarin het bij zo veel mogelijk mensen bekend is. In de tweede plaats worden de laatste jaren belangrijke internationale be sprekingen gevoerd over de mogelijk heid nieuwe verdragen op dit gebied tot stand te brengen; deze besprekin gen zijn in een stadium aangeland waarin resultaat niet meer al te ver verwijderd lijkt, en het wordt nu van groot belang dat de publieke opinie zich kan uitspreken over de op stapel staande vernieuwingen en aanvul lingen." Het NIW leverde ook een zelfstan dige bijdrage. Langs lijnen die door een groep deskundige buitenstaan ders waren uitgezet, bracht het insti tuut in 1975 een rapport uit over „Nederland en het humanitaire oor logsrecht". Daarin werden bijzon derheden meegedeeld over de ma nier waarop ons land uitvoering geeft aan de internationale overeen komsten waarbij het partij is en over het onderwijs (of, om de militaire term te gebruiken, de instructie) in het humanitaire oorlogsrecht. Niet alleen werden in dit rapport enkele praktische aanbevelingen gedaan (zoals het aanvullen van de theore tische instructie in het humanitaire oorlogsrecht met praktische oefenin gen te velde, het creëren van meer ruimte en aandacht in het Neder landse onderwijssysteem voor en het samenstellen van een televisie cursus over het humanitaire oor logsrecht), maar ook werden enkele belangrijke vraagstukken aange stipt, die in wezen buiten het huma nitaire oorlogsrecht worden ge houden. Veel aandacht is er voor de vraag, welke soorten conventionele wapens moeten worden verboden (zg. hoge- snelheidsmunitie, flechettes en brandwapens bijvoorbeeld), hoe krijgsgevangenen, schipbreukelin gen en culturele goederen in tijd van oorlog moeten worden behandeld. Maar zelden komt het feit aan de orde dat vele schendingen van het humanitaire oorlogsrecht regelrecht voortvloeien uit de keuze van strate gieën en wapens die niet gemaakt wordt door de eenvoudige combat tant te velde, maar door mensen op een hoger militair en vooral politiek niveau (blz. 11). En moeilijk verteer baar blijft voor velen ook, dat het humanitaire oorlogsrecht zich niet met atoomwapens bemoeit. Toch zal ieder redelijk mens „tot de slotsom komen dat een massale inzet van kernwapens, zeker als ze gericht is tegen de burgerbevolking, een onge hoorde schending zou betekenen van de meest wezenlijke beginselen van het oorlogsrecht en mogelijk zelfs een misdrijf tegen de mense lijkheid zou opleve- :n." (blz. 10). Binnenkort verschijnt het verslap van een conferentie die de ROS en het NIW afgelopen december in Utrecht hebben belegd, met de be doeling om de discussie over het humanitaire oorlogsrecht in ons land op gang te houden. Aanleiding was de omstandigheid dat het per centage oorlogsslachtoffers onder de burgerbevolking voortdurend stijgt. En van de inleiders, dr. Van Boven, noemde de cijfers: tijdens de Eerste Wereldoorlog beliep het aantal bur ger-slachtoffers vijf procent; in de Tweede Wereldoorlog was het al ge stegen tot vijftig procent; in de Kore aanse oorlog werd het zestig en in de Vietnamese oorlog zelfs zeventig procent. Een probleem dat thans de internati onale besprekingen overheerst en dat dit voorjaar weer in volle hevig heid zal losbarsten betreft de vraag, of en zo ja in welke mate rechtsbescherming kan worden ge boden aan guerrilla-strijders. Hun kracht immers is erin gelegen, dat zij zich nauwelijks (en soms maar heel kortstondig) van de omringende burgerbevolking onderscheiden. Hoe moeten ze dan behandeld wor den als ze in handen van de tegen partij vallen: als krijgsgevangenen of als franc-tireurs? Maar de discussie van de conferen tiegangers die onder leiding stond van generaal-majoor M. H. von Meyenfeldt spitste zich vele ma len toe op het punt dat ook in bet NIVV-rapport werd genoemd: dat de kern- en andere massavernietigings wapens in feite buiten beschouwing blijven. Maakt dat het humanitaire oorlogsrecht niet in hoge mate onge loofwaardig? Prof. Kalshoven, de andere inleider, verzocht de aanwe zigen desondanks niet uitsluitend stil te staan bij de kernoorlogen, die niet worden gevoerd, en meer aan dacht te schenken aan allerlei uiterst onridderlijke oorlogen die aan de orde van de dag zijn. Ook guerrilla-technieken zijn vaak verre van fris, zei hij. En men zou er bijvoorbeeld goed aan doen de scho len ervan te overtuigen dat de dage lijkse oorlogspraktijk voor welk nobel doel dan ook aangevangen een zeer onverkwikkelijke is. Neu traliteit ten opzichte van het huma nitaire oorlogrsrecht komt dan in feite neer op: toezien hoe het recht nog verder wordt teruggedrongen. m m door Hans de Boer In het Overijsselse Heino werd op 20 januari een anti revolutionaire kiesvereniging opgericht. Mijn aanwezigheid als partijvoorzitter had tot doel het belang van de oprichting nog eens extra te onderstrepen. Is dit geen averechts werken in het CDA-tijdperk? Dat was ook de strekking van de vraag van orde die een jonge CDA-fan aan de plaatselijke oprichters stelde. Waarom nog een AR-kiesvereniging in plaats van een CDA-verband? Ik word niet moe de redenen op te sommen. 1. Het CDA is een federatie van partijen. De federatie wordt ge vormd door KVP, ARP en CHU en rechtstreekse leden. De partijen zijn niet opgeheven. Er wordt ge werkt vanuit de federatieve ge dachte. Dat houdt bijvoorbeeld in dat een beslissing om in 1981 met één CDA-lijst bij Tweede- Kamerverkiezingen uit te komen opnieuw bij stemming door alle AR-kiesvereniginen genomen zal moeten worden. 2. De tussenweg van de federaUe (natuurlijk hopen we bij een fusie uit te komen) steunt bij de ARP op de principiële benadering van de samenwerking: eenheid van beleid gaat vooral aan eenheid van orga nisatie, en niet andersom. 3. Niet een groter machtsblok als zodanig is doel. De samenwerking in zichzelf is geen politiek middel dat ons toespreekt Het gaat om wat wij er samen, inhoudelijk, van.' maken. Op het verhaal waarvoor wij willen staan komt het aan. Het CDA slaagt dan ook in onze visie naar de mate wij er meer in slagen politiek herkenbaar te worden als een beweging die vanuit het Evan gelie gerechtigheid wil bevorderen. Een beweging die steeds sterker leert leven van het dienen dan van het heersen. Waar zwakke groepen voorrang hebben. Waar de zorg voor het milieu serieus beleefd wordt vanuit het rentmeesterschap over de Schepping. In ons program ma niet bij brood alleen hebben wij geprobeerd aan te ge ven wat ons in onze politieke sa menbundeling beweegt. 4. Papier is geduldig Wij mogen aan elkaar vragen om ook in de politieke prakUjk van alle dag te tonen dat wij er nu ook voor willen staan. Geen optelsom willen zijn van KVP. ARP en CHU. En samen hard gaan werken vanuit ons zeer aansprekend programma. Een christelijke partij is geen heilig dogma. Het is een keuze. Een keuze die gerechtvaardigd moet kunnen worden. Er moet een enorme inzet en offerbereidheid zijn om de ver binding tussen woord en daad te leggen. Niet simpel. Maar men mag er ons wel op aanspreken. Op z'n minst moet men ons oprecht pogen kunnen proeven, aanwijzen. 5. Daarom is het niet onvriendelijk, onheus of onnodig hard wanneer geen overmaat aan vertrouwen wordt gegeven en de vlag met de „E" en enthousisme niet elke dag bij elke partner wordt uitgehangen. Let wel. men leze niet verkeerd, ik schrijf over: geen overmaat. Elke partner heeft een eigen geschiede nis achter de rug. Er is tussen de drie partijen verschil in politieke benadering Er gelden verschillen de methodieken. Traditie en orga nisatiepatronen zijn verschillend Wie dat allemaal negeert of ge makshalve over 't hoofd ziet han delt bestuurlijk onverstandig. Ik noem tenslotte nog de verschillen Rome-Reformatie, die natuurlijk niet te bagatelliseren zijn. 6. De mensen die het CDA vormen, mogen in de komende drie-vier Jaar aan elkaar bewijzen dat men ook ehet bij elkaar behoort. Bewijzen dat men terecht samenwerkt van uit één programma één uitgangs punt. Veel nadruk valt op het wer ken binnen fracties van raden en staten. Doch hoe men het wendt of keert: menselijkerwijs gesproken leveren de kamerfracties de ko mende jaren de proef op de som Daar zal blijken of ons ge meenschappelijk fundament en het gedachtegoed van ons politiek programma zo hecht is dat het ons tot een natuurlijke eenheid smeedt. Dén komt de vraag van de fusie aan de orde. Niet eerder 7. Binnen het CDA bestaat er ver ichil over het functioneren van het iitgangspunt naar de vertegen woordigers toe. De ARP heeft een Jitgesproken andere opvatting dan 3HU en KVP. Vanuit de federatie ve opzet en gegeven de eenmalige beslissing voor het uitkomen met één kandidatenlijst voor de Twee de Kamerverkiezingen van 1977, meende de Partijraad van de ARP dat het gebleven verschil van op vatting geen beletsel voor de vor ming van één lijst behoefde te zijn Tegelijk sprak de partijraad uit dat diezelfde houding niet gold voor de opheffing van de partijen Dan zou nieuwe discussie nodig zijn. Tot dat laatste besloot het CDA- congres op 23 augustus 1975, doch aan enige uitvoering kwam men tot op heden niet toe. Begrijpelijk is alle mankracht ingeschakeld voor de naderende verkiezingen Ook hierin ligt een reden tot het in stand houden van de eigen partij- organisatie. 8. In de komende Jaren wagen wij het met elkaar. Dat la een daad van jewelste. Nog door geen partijen- combinatie vertoond. Bij dat sa men risico nemen, op avontuur gaan, hoort vertrouwen en loyali teit. Daarop kan men rekenen. En er ons aan houden. Maar voor meer is geen plaats. Ik heb maar één wens: dat bewezen wordt dat In te veel tijd te weinig vertrouwen wordt gegeven. Wij handelen ech ter vanuit voor ledereen bekende normen. Het grotere machtsblok wenkt ons niet. Aan een massief CDA- middenblik met min of meer be houdende en vooruitstrevende vleugels bestaat geen behoefte. On ze gemeenschappelijke basis, ons programma, onze mentaliteit en ons vertrouwen moeten het ln de komende Jaren „doen". Voor het laten slagen van het CDA is een politiek Inhoudelijke Inzet nodig. In de politieke werkplaatsen blijkt onze gemeenschappelijke koers, verwarmen wij elkaar door onze Idealen en scherpen wij elkaar op vanuit gezamenlijk beleefde en doorleefde uitgangspunten. 9. Werkplaatsen komen alleen van de grond wanneer zij langs vaste organisatiekaders worden gevoed. De anti-revolutionaire partij dient dat werk met elan aan te vatten. Daar hoort Heino bij en Almere en alle anderen die door hun lidmaat schap van de ARP de christen democratie versterken In de ko mende Jaren dienen alle anti revolutionaire partij instanties in tact te blijven en te blijven werkea Werken om het CDA te laten sla gen. En wanneer dat allemaal niet lukt? Wanneer Je echt iets van de grond wilt tillen, ls dat geen vraag waarmee Je Je veel dient bezig te houden. Met de gelukwensen aan de nieuwe A.R.-kiesverenlglng ln Heino Hans de Boer b vooraitter van da ARP en ild van de Tweede Kamer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 13