HI i jasi?* »- n »r^tèfmtm Alleen Een kerstsprookje fit Boeldag op kerstavond Bezoek in het duister-"- Kerst, mis! (Een satire) Kerstdrukte ■m 1-fl 4tl -I-A JfET een zucht staat Lia 1 Terborg haar ogen op. slaapkamer is nog don- Buiten stormt het. de re- n klettert met gierende vla- n legen de ruiten. Nu ver- r slapen, heel lang en dan kker worden en ontdek- n dat alles een droom is. et een kreun komt Lia over- nd. Een droom, was het aar waar. Echt is het. hele- aal echt. Ze is alleen. Ziels- leen. Het is nu zes maan- I g n geleden dat het bericht Qu-am. Ze herinnert zich al- "ïïl5 n0® Precies- politie- Uian op de stoep. „Mevrouw, uw man vanmorgen met de ulo weggegaan?" Ineens er het stellige weten. Rob tft een ongeluk gehad. De ien van rouw waren druk est, maar na de begrafe- idag stormde de eenzaam- aan. Een eenzaamheid nu na een half jaar nog iverminderd voortduurt. n indaag is het kerstfeest. eerste zonder Rob. De Jeren verwachten er veel in. De kerstboom staat be lden, de lichtjes zullen nden. Jaap, negen jaar, •ft gevraagd: „Mam, gaan zingen?" jch jo, dat zien we wel", as het vlugge antwoord van ert. twaalf jaar, geweest. Ze 1 ld zijn ogen op haar ge- cht gevoeld. Had hij de tril- 2, ng gemerkt die door haar een sidderde. Ze had be- >ofd: „We gaan zingen, hoor lap." Haar gaan naar bo- n was een vlucht geweest. u is het kerstfeest. In elkaar sdoken, de handen om de nieèn geslagen, kijkt Lia de listernis in. Waar moet ze t moed vandaan halen om ize dag door te komen. Ze et weer het snuitje pan top. „Gaan we weer zingen am?" „Zingen", Lia kreunt, Rob, ik heb geen houvast ïe, ten aarzelend klopje op de deur van ae slaapkamer, een hoofd om de hoek. „Bent u wakker?" 't Is Bert. Klein en kwetsbaar staat hij in de deuropening. „Kom maar jo, kqm maar even bij me in bed." Heerlijk om klein te mogen zijn en te kunnen wegkrui pen. Niet huilen, niet huilen! „Hier voor u." In haar hand ligt een klein pakje. Lia kreunt. „Is dat voor mij?" Ze voelt hem knikken. „Even het licht aan doen." 't Is een onbeholpen pakje, een bruin kreukelig papiertje is er om gerold. Lia pakt uit. „Oh In haar hand ligt. in het zachte schijnsel van het nachtlampje, een kruisje. Een bruin houten kruisje, 't Is hobbelig en gevlekt, 't Is ook wat scheef. De tranen komen, maar 't geeft nu niet. Verlossende tranen. „Dank je wel Bert." „Ik dacht, u kreeg altijd iets van Pappa, maar ik had niet zoveel geld. „Wat ben ik hier blij mee." Even liggen ze nog in een verbondenheid die heilig aandoet. Dan gooit Lia de dekens opzij. „We gaan opschieten Bert. Jaap' is er ook nog." De dag draait verder. Aan tafel heeft Lia gedankt: „Dank u Heer, voor uw krib be, uw kruis en uw kracht." „Het is toch geen Pasen", vindt Jaap. Dan wordt het avond. De kaarsen staan met hun inge togen vlammen te stralen. De open haard knettert en goo.it zijn vonken door de schoorsteen. Buiten is het donker en koud, in de kamer is geborgenheid. Ze zingen. Lia's brandende ogen hech ten zich vast aan het kleine scheve kruisje en ze zingt mee: „Ere zij God". C. M. van Vliet-v. d. Heeden, Capelle a.d. IJssel de drukste straat van een tad liep Frederik, de rstkabouter. Niemand zag •m, want kabouters zijn im- iers heel klein. Frederik eek naar de mensen die Per hem heen stapten en J ham tot de ontdekking dat ]j niet blij waren. „Ze kun- en alles, ze bezitten de thoonste kostbaarheden en Dg kijken ze ontevreden". ging op een dennenaald tten en dacht na over zijn roep. „Moet ik al mijn ca- •autjes naar deze mensen engen?" „Het is zonde van mijn werk." „Ik ga naar ijn vriend." Frederik haastte zich iar de kathedraal van de ad. Hij liep zo vlug als zijn ibouterbenen hem dragen mden tegen het klokke- uw op, opende een kwast in vloer en belandde in het okkenhuis. „Beste Frede- zei de kerstklok, „wat je somber! Het wordt ch kerstfeest, ik bungel van rlangen om het de mensen neden in de grote wereld te ian zeggen." 'Iet is vergeefse moeite, Ga- iél. Ik begrijp je goede be- eling, maar nogmaals, het vergeefse moeite. Luis- r!". En Gabriêl verhing zijn ooie klepel om beter te kun- en horen. Ik ben bij de mensen ge- eest en heb hun norse ge- ichten gezien. Ik geef dit geen geschenken- „.Geen geschenken", '.hrok Gabriël, en hij ongde zachtjes in zijn bin- mste. „Maar dat kun je niet oen. Ze zullen boos worden niet naar mij willen luis- iren." „Dat is het juist", zei Wederik opgewonden, „jij lag ook niet luiden en daar al ik voor zorgen." iederik hing voorover en uisterde Gabriël toe, bang at de kleine klokken hem ouden horen: „Ik breng al lijn pakjes bij jou. niemand \l ze hier vinden. Jij mag as luiden, wanneer ik het eg." Gabriël keek neer op jn grote vriend en ging iels an zijn geheim begrijpen. >p kerstavond stroomde de rote kathedraal vol mensen. ïe voornaamsten zaten voor- an, de mensen die hun jas- en aanhielden, achter in de erk. Frederik zat op het slot TJET ls lang geleden, een A A vreemde kerstavond. Ik was een Jaar of elf. Groot moeder was gestorven en de ze avond had de familie uit gezocht om boeldag te hou den ln het huls op het dorp, waar grootmoeder en tante Betsle haren hadden ge woond. Moeder was ziek en daarom mocht ik met vader mee maar ze had wel gezegd: „Let op Yfke, tante Rinske ls zo inhalig, laat vader met goeie spullen thuis komen." Ik mocht niet naast vader zitten maar moest binnen ln de wagen, want het vroor en de wind was guur. Door het glas van de voor ruit, zag lk het op en neerdei- nen van de zwarte paarderug. Vader had de pijp naast zich neergelegd en hield de teu gels strak. Ik kon zien dat zijn mond bewoog, hij sprak het paard kalmerend toe, wist lk. De zwarte gooide dar tel zijn benen vooruit. In het midden van het hoofdstel wipte het zilveren sterretje blinkend op en neer. binnen de cirkel die recht tussen de gespitste oren stond. Het wegdek was glad, lk voelde hoe de wagen soms voor- uitgleed. Ik was bang. We na derden de smalle Slachte- dijk, Je zag de IJzel glinsteren onder de paardehoeven. Om mezelf nu gerust te stel len, zong ik zacht kerst- versjes. „Er is een kindeke geboren op aard", maar toen ik was bij: „het had er geen huls" moest lk aan tante Bet sle denken en ik hield ver schrikt op. Waar moest tante Betsle naar toe? Vader had de vorige dag ge zegd, dat alles al van de wan den was gehaald en alles uit de kasten op stapeltjes was gezet, ze hadden de hele dag met elkaar geredderd in het huls van grootmoeder. Tante Renske had de leiding geno men. zij was met vaders oudste broer getrouwd. Tan te Betsle was de enige doch ter en ongetrouwd, ze had altijd voor grootmoeder ge zorgd toen grootvader gestor ven was en tante Rinske en oom Ruurd op de boerderij waren gekomen. Moest tante Betsle weer terug naar de boerderij? Ik wist het niet Intussen waren we veilig in de dorpsstraat aangeland. Vader stuurde het gerij naar de herberg waar ik de wagens van de twee ooms al zag staan. Even later zaten we in de familiekring. Tante Rinske zat in grootmoeders stoel en praatte druk op de anderen in. Tante Betsie ging stil rond met de koffiekan, ze zag erg bleek. ,.We moeten zo maar denken, mem heeft een mooie leeftijd bereikt en ze heeft niet gele den," zei tante Rinske vol daan. Over tante Betsie zei ze niets, het leek wel of die er niet meer bij hoorde, nu grootmoeder dood was. Ik keek naar vader maar hij zei niets, hij rookte een sigaar en ook de ooms rookten zwij gend. Tante Rinske ver wachtte blijkbaar ook geen antwoord, haar luide stem doorsneed de rommelige ka mer waar alles dooreen stond. „We hebben allemaal de wa gen bij ons, we moesten maar eens aan het verdelen gaan, 't wordt misschien nog gladder, we kunnen beter maar opschieten." besloot ze reso luut. Het ging toen allemaal snel in zijn werk. Uit wat vader voor zijn rekening nam, be greep ik, dat moeder hem toch de nodige instrukties had gegeven want telkens mompelde hij, dat ze dit of dat zo graag wilde hebben. „Betsie moet de meubels maar hebben, Jetse zou een kamer voor haar vrij maken." bedisselde tante Rinske. Ik keek naar tante Betsie, het trilde langs haar wangen en met moeite hield ze haar tra nen in. Het werd me duidelijk dat tante Rinske bij de in boedel meteen tante Betsie haar nieuwe plaats had aan gewezen. Ik keek de kring rond maar ze knikten toes temmend, blijkbaar was dit al door de familie goedge keurd. Jetse was een weduw naar die aan het eind van het dorp een kruidenierszaakje had. Verbeeldde ik het me of huiverde tante Betsie toen de naam van Jetse genoemd werd. Had ze hier zelf iets in te zeggen gehad? De mannen beslisten dat de sieraden en snuisterijen maar op de tafel moesten worden uitgestald. De vrou wen moesten met de rug er naar toe. op een rij gaan staan, een bolwerk van rok- kevrachten, alleen tante Bet sie was tenger en schriel tus sen hen in. Omdat moeder er niet bij was en ze mij niet telden, had vader een zilve ren beugel voor moeder be dongen. voor het raden begon. Het werd een trieste aftocht. De wagens werden achterel kaar voorgereden en ingela den. Tante Betsie stond naast een grote koffer, ze zou door Jetse worden opge haald, de meubels zou hij de volgende dag verhuizen. Ik ging nog even terug in het afgetakelde huis. De bedstee deuren stonden open, het was een donker onveilig gat geworden. Ik vloog snikkend tante Betsie om de hals, ze kuste me troostend Van die Kerstdag af. heb ik geweten, dat „deez" aard", heel onveilig is, voor hen die geen stem in het kapittel hebben. Tante Betsie ver huisde van het ene huis naar het andere, maar nooit was het haar huis. MARIAN HERWEGEN. van de Bijbel en wachtte vot ongeduld op de komende dingen. De pastoor kwam binnen en wilde gaan spreken. Maar opeens zag hij een briefje juist bij het gedeelte dat hij wilde voorlezen. De pastoor keek en las dit: „De kerstklok zal niet luiden en de kerstkabouter zal geen geschenken geven tenzij er iemand is, die het mooiste geeft wat hij bezit." Frederik. De pastoor kende geen Fre derik. Wie had dit hier neer gelegd? De mensen keken stil naar de pastoor. Wat duurde het lang voor hij be gon te spreken en wat keek hij vreemd? De pastoor nam het briefje in zijn bevende hand en sloot de Bijbel. Hij schraapte zijn keel en begon te lezen. Het werd toen pas echt sttl in de banken en ook daar buiten! Frederik, die bij het plotse- linge dichtslaan van de Bij bel in een kaars was te rechtgekomen, wachtte ge spannen en de engeltjes van het orgel staarden nog inten ser neer op de mensen. Toen ging de kerkdeur open. Daar stond een kind; een ster in de rechter hand. Het liep verlegen naar voren en sprak zachtjes: „Dit is voor het Kind". De mensen ston den op van hun plaatsen. En wonderlijk, de ster scheen zo helder op hun gezichten, dat zij zagen hoe somber zij ke ken. En zij ontroerden, om dat zij begrepen nog nooit iets gegeven te hebben. Frederik rende naar Gabriël en riep hijgend: „Laat nu je klanken horen, ik geloof dat het een mooi feest gaat wor den—". Toen juichte Gabriël zijn boodschap de wereld in. De mensen stroomden de kerk uit, de pastoor voorop. Stil stonden ze buiten te luis-- .teren, hun hoof den.geheven in de richting waar Gabriël zijn nieuwe muziek maakte. Frederik keek naar beneden, waar hij de kleine mens wist en tranen liepen over zijn gloeiende wangen. „Ik geef dit jaar alleen maar een ster." Wim Heinhuis, Den Haag Deel van een tekening van Anneke van Doorn uit Meeuwen rPERWIJL er elders op aar- de ettelijke duizenden van hun soortgenoten een af schuwelijke hongerdood ster ven trekken ze hier bij mas sa's naar de speciale voe derplaatsen om zich vol te gaan vreten. Een deel van hen, vooral de wijfjes, zijn gehuld ln de hui den van lagere diersoorten die koelbloedig werden afge maakt. De mannetjes dragen minder lugubere omhulsels, zij lijken op doorgeschoten pinguïns. Op dé Kerstavonden, op z'n Paasbest gekleed rukken ze in drommen op naar de wel gevulde ruiven die haast be zwijken onder de vrachten TJET was een koude dag in x december. Uit een don kergrijze lucht vielen liters sneeuw, die op straat geval len bijna onmiddellijk slon ken tot brijige hoopjes. Het was een grappig gezicht; een paar brijige hoopjes bij elkaar werden sissend platge- reden door een aanstormen de personenwagen. Ik liep door een drukke winkelstraat zonder dat mijn aanwezig heid veroorzaakt werd door een boodschap, zomaar om dat ik toch niets anders te doen had. Ik keek naar men sen die om al te grote sneeuwmassa's laveerden en keken in etalages zonder pre cies te zien wat erin stond. Terwijl ik vluchtte voor een op mij afkomende spetter sneeuw viel mijn blik op een in de etalage van de poelier uitgestalde kalkoen. Het was een dode want hij lag met de poten omhoog. Een grote vet te kalkoen, overdadig ver sierd met ringetjes crèpe- papier en engelenhaar. Het kalkoenen en verzamelen ze zich rond de heetwaterpotten waarin de levende kreeften de ellendigste dood van de wereld sterven. Dat vanwege de vraatzucht van die allen die ln de vreet- huizen te zamen komen, want ze zijn niet kieskeurig die wezens als ze zich vol proppen tot velen van hen het uiterlijk en de waggel- gang van gemeste ganzen vertonen. Ze vreten alles, ze overtreffen de meeste dieren in vraat zucht! Wild, gevogelte, vis, koe en varken, nieren, har ten, lever, mosselen en slak ken, de rest van de diersoor- was een gewone kalkoen, niets bijzonders. Zo'r. kal koen die men tijdens de kerstdagen probeert te nutti gen om halverwege oud en nieuw het half afgegeten kar kas weg te gooien of te voe ren aan de kat van de buren. Kalkoenen zijn zo groot of de kerstdagen zo kort, wat u wilt Wel. die kalkoen boeide me zeer. Niet om de houding of de versiering, nee, het was de kleur. Zo'n roze kleur die men ook wel bij biggen aantreft en die ik beslist niet achter een kalkoen gezocht had Ik heb ze wel eens zien lopen in de buurt achter dat half hoge schapegaas. Het zijn smake loze beesten met vlezige lel lende koppen; een uitgewoe- kerde kip met slechts nega tieve uiterlijke kenmerken. Dergelijke ontmoetingen scheppen vooroordelen en al dus was ik zeer verbaasd over de alleszins redelijke kleur van het beest/toegegeven het had kippevel, dat te ruim zat. ten is door hun vraatzucht al lang uitgestorven! Dit alles gaat gepaard met onzinnig geschuifel op een dansvloer waar je veelal de oudere mannetjesdieren met de jonge vrouwtjes ziet rot zooien. Ze kijken het eigen wijfje bijna niet aan, die ou dere schuifelaars die de ten gere wijfjes vertedert tegen hun dikke buiken aandruk ken. Opzij van de dansvloer staan de andere vrouwtjes dit met haatblikken aan te zien. Het gekir van hun sek segenoten om het gefriemel van hun mannetjes op de blo te rug van het vreemde wijfje doet het aan de kant gezette vrouwtje dorsten naar bloed. Als deze vrouwtjes en man netjes later op de avond met elkaar naar huis rijden ver scheuren sommigen elkan der, anderen hikken en boe ren dat het een lieve lust is, weer anderen liggen als vod- debalen op de achterbank van hun autootje, volkomen uitgeteld! Slechts enkelen gaan als gelukkige paartjes naar huis. Er stierven op de Kerstavon den vorig jaar tienduizend endriehonderd vijfentwintig mensen van de honger. Er zullen er dit jaar nog meer sterven. Maar op de Kersta vonden komen de overleven den allen te samen! Heon maar gebraden kon ik me de kalkoen smakelijk voor stellen. Tijdens deze overpeinzingen had ik me voor het etalage- raam geposteerd en was de wereld grotendeels vergeten. De zachte maar opdringerig gekleurde reclame van de ge- hoorapparatenzaak aan de overkant maakte me er op attent dat ik nog bestond. Ik zag een hoofd in spiegelbeeld met aan het oor een omwille van de commercie sterk over dreven gehoorapparaat. Als ik me bewoog verplaatste het hoofd zich over het glas In een krampachtige houding kon ik mijn hoofd zo ma noeuvreren dat het paste op de kalkoen. Alleen het ge hoorapparaat en de wreed ophoudende hals van het beest verstoorden het beeld Daar de houding krampach tig was en m'n uithoudings vermogen beperkt staakte ik de onzin al snel en nam me voor naar huis te gaan Tot mijn steeds groter wordende schrik ging dit echter niet. Tijdens mijn scheppingen op het etalageraam was het no dig geweest mezelf te steu nen; onder het raam was daarvoor gelegenheid; mijn vingers pasten uitstekend in gaten onder de etalage. Hoe wel ik het graag wilde was het nu onmogelijk de vingers weer te verwijderen. Ik zat vast. klemvast. Wild rukken en voorzichtig probe ren met behulp van afgeklo ven ijsco-stokjes en stukjes hard plastic die ik op het trottoir kon bereiken hielp niet Ik zat vast. vast in de ventilatiegaten van de poe lier Toch gaf ik de moed niet op. ik bleef pogen mijn vin gers te bevrijden maar niet met het geringste resultaat. Mijn voor omstanders vreemd gedrag begon inmid dels interessant te worden. Een wat oudere dame keek argwanend naar mijn vreemd gepruts aan de etalage. Had MU het weer bijna Kerstmis is. moet ik steeds aan vo rig jaar denken. Niet dat wat er toen gebeurde, ooit hele maal uit mijn gedachten ge weest is. Maar toch is het nu anders. Want diep in mijn hart... ik durf het haast niet te bekennen, maar diep in mijn hart hoop ik op een her haling Als dat toch eens mogelijk bleek, wat zou ik dan blij zijn En eigenlijk was dit hele ver haal dan niet nodig geweest Dit verhaal heeft immers maar één doel en dat zeg ik eerlijk: Ik hoop dat iemand die dit leest, ooit een zelfde ervaring heeft gehad en mij zal willen schrijven en dat we dan., misschien, gezamen lijk wie weet het raadsel kunnen oplossen Het begon allemaal op de be kende manier, de manier van duizend kerstverhalen Welis waar lag er geen sneeuw, er woedde geen storm en eigen lijk was het niet eens echt koud. maar bij ons in huis was alles even naar en onge zellig. We waren pas verhuisd en woonden nu ver van onze familie en kennissen, we kon den de kerstboomversiering niet vinden, we hadden te weinig eten in huis en natuur lijk hadden we ook nog ruzie „Moet dat nu zo°" vroeg Ka rel. „Moet dat nu zo?" vroeg ik. En de kinderen stopten we vroeg in bed. 't Was negen uur op kersta vond. Ik stond boven voor het raam. Karei stond bene den voor het raam. We voel den precies hetzelfde, maar konden dat gevoel toch niet delen. En toen stopte er een taxi. Bij ons voor de deur! Nee, het was niet iemand die de weg kwam vragen of zo Het was iemand die uitstap te, met koffer en al, en de chauffeur betaalde en pas toen de taxi weggereden was. aanbelde. Kortom, het was iemand die dacht te blijven! Ik zat al bovenaan de trap gehurkt en hoorde Kareis voetstappen in de gang. Hij deed de deur open. „Dag, mevrouw," zei hij, aarzelend. „Zo. daar ben ik dan." zei mevrouw, „dag. jongen" „Maar..." zei Karei, bijna sprakeloos. Maar mevrouw was al binnen. Ze deed haar mantel uit. kamde haar haar en ging toen de huiskamer binnen. Karei volgde, hij haalde zijn schouders op. zag ik. want ik had nu ook mijn ogen ingeschakeld. En toen wilden mijn benen niet achterblijven. Ze renden de trap af en voor ik het wist. stond ik ook in de kamer. Bij een beduusde mevrouw en een beduusde Karei wist ik niets anders te zeggen dan „Dag. mevrouw." Maar mevrouw zonk neer in een stoel. „Maar," zei ze. „maar. waar ben ik eigen lijk?" Nu, dat was gauw ver teld. Bij Karei en Janneke van Dam. Rozelaan 1 in... nee, de plaats zeg ik niet. Want ten slotte heb ik geen behoefte aan duizend grap penmakers op mijn stoep. Om een lang verhaal kort te maken: mevrouw was ver keerd. Ze was in Rotterdam in de trein naar Leeuwarden gestapt. Dat dacht ze ten minste. Van Leeuwarden was ze met de bus naar een dorp in de omgeving gegaan. Dat ik bij de juwelier vast gezeten dan had ze vast ijlings de politie laten roepen. Ik lachte haar vriendelijk toe, voegde m'n vrije hand bij m'n ge boeide. drukte m'n neus te gen het glas en staarde geïn teresseerd naar binnen. Dit was kennelijk ook niet de juiste houding want achter mij wisselden de blikken nu tussen begrijpend glimla chen en fronsende afkeuring. Ik kreeg een Tood hoofd en lachte als de boer met kies pijn. Er zat niets anders op dan mijn pogingen te staken en ontspannen en vooral nonchalant te leunen op mijn beknelde hand Dit werkte Niemand vertoonde duidelij ke kenmerken van nieuwsgierigheid voorzover het mij betrol Nu had ik rustig de tijd om de vreemde, onprettige situatie te gaan overzien. Daar sta je dan. gebonden aan een etala ge met een kalkoen, om je heen vrolijke mensen, vrolij- dacht ze tenminste. In dat dorp had ze lopen dwalen, ten slotte met veel moeite een taxi gevonden en zich naar de Rozelaan laten rij den. Naar een zekere Kees van Dam. Dat dacht ze ten minste. Ja. en daar zat ze nu bij ons Op kerstavond om half tien. In een dorp. bij een zekere Karei van Dam. in de buurt van Groningen. En je kon haar toch niet wegsturen? Het donker in. de wereld van beperkte dienst regelingen in. Naar de goéde Van Dam. die ze niet eens zo goed bleek te kennen „Hij is met een vroegere vriendin van me getrouwd." zei ze. „en ik heb hem maar één keer gezien Maar hij is ouder dan u (dit tot Kareli, dat zag ik meteen, toen we hier in het licht kwamen." Enfin, om een lang verhaal nog korter te maken ze bleef. En moesten we niet even op bellen naar de Friese Van Dams? Ze woonden er nog maar pas en hadden geen te lefoon. Maar zouden ze dan met ongerust zijn? Och, de vriendin was nogal laconiek en Kees had waarschijnlijk nog nooit een gedachte aan haar verspild Nee. we moes ten geen moeite doen. Mor gen kon ze toch gaan. Die ene nacht Maar de volgende ochtend belde ze de dominee van het dorp. Zei ze. En vertelde hem hoe de zaak in elkaar zat. Zei ze. En vroeg hem. of hij wilde gaan zeggen, dat ze nu niet komen kon. Zei ze. En hij deed niets liever. Dat sprak vanzelf. Zo bleef ze bij ons. Gewoon alsof ze er hoorde. Alsof ze echt die lieve tante was, die de kinderen meteen in haar zagen. En ze kookte een heel diner van bijna niets. En ze versierde de kerstboom met oude kranten en maakte de kamer zo gezellig als hij bij mijn weten nog nooit ge weest was Maar toen de kerstdagen voorbij waren, werd ze onrus tig. „Morgen moet ik weer werken." zei ze en voor we goed en wel begrepen wat er aan de hand was, was ze ver dwenen. En sindsdien hebben we heimwee. Heimwee naar een vrouw van wie we alleen we ten dat ze uit Rotterdam kwam. Dat was echt zo. dat kon je wel horen En dat ze zich tante Annie liet noemen. En de Friese Van Dams? Tja. die had ze maar bedacht, ge loof ik. Wij hebben ze in elk geval niet kunnen opsporen Nee. er is maar één conclusie mogelijk. Dit was zo haar ma nier, haar heel eigen manier om niet eenzaam te zijn met de kerst. Hoewel ik nog altijd niet goed begrijp, hoe ie mand als zij ooit eenzaam zou kunnen zijn. En nu hoop ik toch zó, dat iemand van u haar ook eens ontmoet heeft. Of. wie weet. dit jaar zal ontmoeten. O. als dat gebeurt, wilt u haar dan tegenhouden, opsluiten, aan haar stoel binden desnoods, net zo lang tot ze eerlijk zegt, hoe ze heet en waarzewoont? En wilt u mij dan schrijven? Margaretha Blok, Ulrcrht ke verlichting. vrolijke kerstbomen, een vrolijke stad. En daar sta je. Om hulp roepen? Ha! Dus berust Je en kijk je om Je heen, hé het is morgen kerst. Om half zeven kwam de poe lier naar buiten en verstoorde mijn droom over kalkoenen, gehoorapparaten en kerstbo men. Nadat ik mijn hinder lijk lang verblijf voorzijn eta lage had verklaard, bevrijdde hij me met groene zeep en pijn In het café op de hoek kwam ik bij met enkele bor rels, laat kwam ik thuis. Het ls eerste kerstdag. We zitten aan tafel. Op de tafel staat een kalkoen, dood en bruin met de poten omhoog. Ik peins en vergeet te eten. „Toe jongen, proef het toch. het is heerlijk. Je lust toch wel kalkoen?" Ik kijk naar de kalkoen en geef toe dat het er smakelijk uitziet. Ik probeer een stukje,warempel, het smaakt Theo Noordewier, Haren (Gr)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 23