HI
i
jasi?* »-
n
»r^tèfmtm Alleen
Een kerstsprookje
fit
Boeldag op kerstavond
Bezoek in het duister-"-
Kerst, mis! (Een satire)
Kerstdrukte
■m
1-fl
4tl
-I-A
JfET een zucht staat Lia
1 Terborg haar ogen op.
slaapkamer is nog don-
Buiten stormt het. de re-
n klettert met gierende vla-
n legen de ruiten. Nu ver-
r slapen, heel lang en dan
kker worden en ontdek-
n dat alles een droom is.
et een kreun komt Lia over-
nd. Een droom, was het
aar waar. Echt is het. hele-
aal echt. Ze is alleen. Ziels-
leen. Het is nu zes maan-
I g n geleden dat het bericht
Qu-am. Ze herinnert zich al-
"ïïl5 n0® Precies- politie-
Uian op de stoep. „Mevrouw,
uw man vanmorgen met de
ulo weggegaan?" Ineens
er het stellige weten. Rob
tft een ongeluk gehad. De
ien van rouw waren druk
est, maar na de begrafe-
idag stormde de eenzaam-
aan. Een eenzaamheid
nu na een half jaar nog
iverminderd voortduurt.
n
indaag is het kerstfeest.
eerste zonder Rob. De
Jeren verwachten er veel
in. De kerstboom staat be
lden, de lichtjes zullen
nden. Jaap, negen jaar,
•ft gevraagd: „Mam, gaan
zingen?"
jch jo, dat zien we wel",
as het vlugge antwoord van
ert. twaalf jaar, geweest. Ze
1 ld zijn ogen op haar ge-
cht gevoeld. Had hij de tril-
2, ng gemerkt die door haar
een sidderde. Ze had be-
>ofd: „We gaan zingen, hoor
lap." Haar gaan naar bo-
n was een vlucht geweest.
u is het kerstfeest. In elkaar
sdoken, de handen om de
nieèn geslagen, kijkt Lia de
listernis in. Waar moet ze
t moed vandaan halen om
ize dag door te komen. Ze
et weer het snuitje pan
top. „Gaan we weer zingen
am?" „Zingen", Lia kreunt,
Rob, ik heb geen houvast
ïe,
ten aarzelend klopje op de
deur van ae slaapkamer, een
hoofd om de hoek. „Bent u
wakker?" 't Is Bert. Klein en
kwetsbaar staat hij in de
deuropening. „Kom maar jo,
kqm maar even bij me in
bed."
Heerlijk om klein te mogen
zijn en te kunnen wegkrui
pen. Niet huilen, niet huilen!
„Hier voor u." In haar hand
ligt een klein pakje. Lia
kreunt. „Is dat voor mij?"
Ze voelt hem knikken. „Even
het licht aan doen." 't Is een
onbeholpen pakje, een bruin
kreukelig papiertje is er om
gerold. Lia pakt uit. „Oh
In haar hand ligt. in het
zachte schijnsel van het
nachtlampje, een kruisje.
Een bruin houten kruisje, 't
Is hobbelig en gevlekt, 't Is
ook wat scheef. De tranen
komen, maar 't geeft nu niet.
Verlossende tranen. „Dank
je wel Bert." „Ik dacht, u
kreeg altijd iets van Pappa,
maar ik had niet zoveel
geld.
„Wat ben ik hier blij mee."
Even liggen ze nog in een
verbondenheid die heilig
aandoet. Dan gooit Lia de
dekens opzij. „We gaan
opschieten Bert. Jaap' is er
ook nog."
De dag draait verder. Aan
tafel heeft Lia gedankt:
„Dank u Heer, voor uw krib
be, uw kruis en uw kracht."
„Het is toch geen Pasen",
vindt Jaap.
Dan wordt het avond. De
kaarsen staan met hun inge
togen vlammen te stralen. De
open haard knettert en goo.it
zijn vonken door de
schoorsteen. Buiten is het
donker en koud, in de kamer
is geborgenheid. Ze zingen.
Lia's brandende ogen hech
ten zich vast aan het kleine
scheve kruisje en ze zingt
mee: „Ere zij God".
C. M. van Vliet-v. d. Heeden,
Capelle a.d. IJssel
de drukste straat van een
tad liep Frederik, de
rstkabouter. Niemand zag
•m, want kabouters zijn im-
iers heel klein. Frederik
eek naar de mensen die
Per hem heen stapten en
J ham tot de ontdekking dat
]j niet blij waren. „Ze kun-
en alles, ze bezitten de
thoonste kostbaarheden en
Dg kijken ze ontevreden".
ging op een dennenaald
tten en dacht na over zijn
roep. „Moet ik al mijn ca-
•autjes naar deze mensen
engen?" „Het is zonde van
mijn werk." „Ik ga naar
ijn vriend."
Frederik haastte zich
iar de kathedraal van de
ad. Hij liep zo vlug als zijn
ibouterbenen hem dragen
mden tegen het klokke-
uw op, opende een kwast in
vloer en belandde in het
okkenhuis. „Beste Frede-
zei de kerstklok, „wat
je somber! Het wordt
ch kerstfeest, ik bungel van
rlangen om het de mensen
neden in de grote wereld te
ian zeggen."
'Iet is vergeefse moeite, Ga-
iél. Ik begrijp je goede be-
eling, maar nogmaals, het
vergeefse moeite. Luis-
r!". En Gabriêl verhing zijn
ooie klepel om beter te kun-
en horen.
Ik ben bij de mensen ge-
eest en heb hun norse ge-
ichten gezien. Ik geef dit
geen geschenken-
„.Geen geschenken",
'.hrok Gabriël, en hij
ongde zachtjes in zijn bin-
mste. „Maar dat kun je niet
oen. Ze zullen boos worden
niet naar mij willen luis-
iren." „Dat is het juist", zei
Wederik opgewonden, „jij
lag ook niet luiden en daar
al ik voor zorgen."
iederik hing voorover en
uisterde Gabriël toe, bang
at de kleine klokken hem
ouden horen: „Ik breng al
lijn pakjes bij jou. niemand
\l ze hier vinden. Jij mag
as luiden, wanneer ik het
eg." Gabriël keek neer op
jn grote vriend en ging iels
an zijn geheim begrijpen.
>p kerstavond stroomde de
rote kathedraal vol mensen.
ïe voornaamsten zaten voor-
an, de mensen die hun jas-
en aanhielden, achter in de
erk. Frederik zat op het slot
TJET ls lang geleden, een
A A vreemde kerstavond. Ik
was een Jaar of elf. Groot
moeder was gestorven en de
ze avond had de familie uit
gezocht om boeldag te hou
den ln het huls op het dorp,
waar grootmoeder en tante
Betsle haren hadden ge
woond. Moeder was ziek en
daarom mocht ik met vader
mee maar ze had wel gezegd:
„Let op Yfke, tante Rinske ls
zo inhalig, laat vader met
goeie spullen thuis komen."
Ik mocht niet naast vader
zitten maar moest binnen ln
de wagen, want het vroor en
de wind was guur.
Door het glas van de voor
ruit, zag lk het op en neerdei-
nen van de zwarte paarderug.
Vader had de pijp naast zich
neergelegd en hield de teu
gels strak. Ik kon zien dat
zijn mond bewoog, hij sprak
het paard kalmerend toe,
wist lk. De zwarte gooide dar
tel zijn benen vooruit. In het
midden van het hoofdstel
wipte het zilveren sterretje
blinkend op en neer. binnen
de cirkel die recht tussen de
gespitste oren stond. Het
wegdek was glad, lk voelde
hoe de wagen soms voor-
uitgleed. Ik was bang. We na
derden de smalle Slachte-
dijk, Je zag de IJzel glinsteren
onder de paardehoeven.
Om mezelf nu gerust te stel
len, zong ik zacht kerst-
versjes. „Er is een kindeke
geboren op aard", maar toen
ik was bij: „het had er geen
huls" moest lk aan tante Bet
sle denken en ik hield ver
schrikt op. Waar moest tante
Betsle naar toe?
Vader had de vorige dag ge
zegd, dat alles al van de wan
den was gehaald en alles uit
de kasten op stapeltjes was
gezet, ze hadden de hele dag
met elkaar geredderd in het
huls van grootmoeder. Tante
Renske had de leiding geno
men. zij was met vaders
oudste broer getrouwd. Tan
te Betsle was de enige doch
ter en ongetrouwd, ze had
altijd voor grootmoeder ge
zorgd toen grootvader gestor
ven was en tante Rinske en
oom Ruurd op de boerderij
waren gekomen. Moest tante
Betsle weer terug naar de
boerderij? Ik wist het niet
Intussen waren we veilig in
de dorpsstraat aangeland.
Vader stuurde het gerij naar
de herberg waar ik de wagens
van de twee ooms al zag
staan. Even later zaten we in
de familiekring. Tante
Rinske zat in grootmoeders
stoel en praatte druk op de
anderen in. Tante Betsie ging
stil rond met de koffiekan, ze
zag erg bleek.
,.We moeten zo maar denken,
mem heeft een mooie leeftijd
bereikt en ze heeft niet gele
den," zei tante Rinske vol
daan. Over tante Betsie zei ze
niets, het leek wel of die er
niet meer bij hoorde, nu
grootmoeder dood was. Ik
keek naar vader maar hij zei
niets, hij rookte een sigaar en
ook de ooms rookten zwij
gend. Tante Rinske ver
wachtte blijkbaar ook geen
antwoord, haar luide stem
doorsneed de rommelige ka
mer waar alles dooreen
stond.
„We hebben allemaal de wa
gen bij ons, we moesten maar
eens aan het verdelen gaan, 't
wordt misschien nog gladder,
we kunnen beter maar
opschieten." besloot ze reso
luut.
Het ging toen allemaal snel
in zijn werk. Uit wat vader
voor zijn rekening nam, be
greep ik, dat moeder hem
toch de nodige instrukties
had gegeven want telkens
mompelde hij, dat ze dit of
dat zo graag wilde hebben.
„Betsie moet de meubels
maar hebben, Jetse zou een
kamer voor haar vrij maken."
bedisselde tante Rinske. Ik
keek naar tante Betsie, het
trilde langs haar wangen en
met moeite hield ze haar tra
nen in. Het werd me duidelijk
dat tante Rinske bij de in
boedel meteen tante Betsie
haar nieuwe plaats had aan
gewezen. Ik keek de kring
rond maar ze knikten toes
temmend, blijkbaar was dit
al door de familie goedge
keurd. Jetse was een weduw
naar die aan het eind van het
dorp een kruidenierszaakje
had. Verbeeldde ik het me of
huiverde tante Betsie toen de
naam van Jetse genoemd
werd. Had ze hier zelf iets in
te zeggen gehad?
De mannen beslisten dat de
sieraden en snuisterijen
maar op de tafel moesten
worden uitgestald. De vrou
wen moesten met de rug er
naar toe. op een rij gaan
staan, een bolwerk van rok-
kevrachten, alleen tante Bet
sie was tenger en schriel tus
sen hen in. Omdat moeder er
niet bij was en ze mij niet
telden, had vader een zilve
ren beugel voor moeder be
dongen. voor het raden
begon.
Het werd een trieste aftocht.
De wagens werden achterel
kaar voorgereden en ingela
den. Tante Betsie stond
naast een grote koffer, ze zou
door Jetse worden opge
haald, de meubels zou hij de
volgende dag verhuizen. Ik
ging nog even terug in het
afgetakelde huis. De bedstee
deuren stonden open, het
was een donker onveilig gat
geworden. Ik vloog snikkend
tante Betsie om de hals, ze
kuste me troostend
Van die Kerstdag af. heb ik
geweten, dat „deez" aard",
heel onveilig is, voor hen die
geen stem in het kapittel
hebben. Tante Betsie ver
huisde van het ene huis naar
het andere, maar nooit was
het haar huis.
MARIAN HERWEGEN.
van de Bijbel en wachtte vot
ongeduld op de komende
dingen.
De pastoor kwam binnen en
wilde gaan spreken. Maar
opeens zag hij een briefje
juist bij het gedeelte dat hij
wilde voorlezen. De pastoor
keek en las dit:
„De kerstklok zal niet
luiden
en de kerstkabouter zal
geen geschenken geven
tenzij er iemand is, die het
mooiste geeft
wat hij bezit."
Frederik.
De pastoor kende geen Fre
derik. Wie had dit hier neer
gelegd? De mensen keken
stil naar de pastoor. Wat
duurde het lang voor hij be
gon te spreken en wat keek
hij vreemd? De pastoor nam
het briefje in zijn bevende
hand en sloot de Bijbel. Hij
schraapte zijn keel en begon
te lezen. Het werd toen pas
echt sttl in de banken en ook
daar buiten!
Frederik, die bij het plotse-
linge dichtslaan van de Bij
bel in een kaars was te
rechtgekomen, wachtte ge
spannen en de engeltjes van
het orgel staarden nog inten
ser neer op de mensen.
Toen ging de kerkdeur open.
Daar stond een kind; een ster
in de rechter hand. Het liep
verlegen naar voren en
sprak zachtjes: „Dit is voor
het Kind". De mensen ston
den op van hun plaatsen. En
wonderlijk, de ster scheen zo
helder op hun gezichten, dat
zij zagen hoe somber zij ke
ken. En zij ontroerden, om
dat zij begrepen nog nooit
iets gegeven te hebben.
Frederik rende naar Gabriël
en riep hijgend: „Laat nu je
klanken horen, ik geloof dat
het een mooi feest gaat wor
den—". Toen juichte Gabriël
zijn boodschap de wereld in.
De mensen stroomden de
kerk uit, de pastoor voorop.
Stil stonden ze buiten te luis--
.teren, hun hoof den.geheven
in de richting waar Gabriël
zijn nieuwe muziek maakte.
Frederik keek naar beneden,
waar hij de kleine mens wist
en tranen liepen over zijn
gloeiende wangen. „Ik geef
dit jaar alleen maar een
ster."
Wim Heinhuis, Den Haag
Deel van een tekening van Anneke van Doorn uit Meeuwen
rPERWIJL er elders op aar-
de ettelijke duizenden
van hun soortgenoten een af
schuwelijke hongerdood ster
ven trekken ze hier bij mas
sa's naar de speciale voe
derplaatsen om zich vol te
gaan vreten.
Een deel van hen, vooral de
wijfjes, zijn gehuld ln de hui
den van lagere diersoorten
die koelbloedig werden afge
maakt. De mannetjes dragen
minder lugubere omhulsels,
zij lijken op doorgeschoten
pinguïns.
Op dé Kerstavonden, op z'n
Paasbest gekleed rukken ze
in drommen op naar de wel
gevulde ruiven die haast be
zwijken onder de vrachten
TJET was een koude dag in
x december. Uit een don
kergrijze lucht vielen liters
sneeuw, die op straat geval
len bijna onmiddellijk slon
ken tot brijige hoopjes.
Het was een grappig gezicht;
een paar brijige hoopjes bij
elkaar werden sissend platge-
reden door een aanstormen
de personenwagen. Ik liep
door een drukke winkelstraat
zonder dat mijn aanwezig
heid veroorzaakt werd door
een boodschap, zomaar om
dat ik toch niets anders te
doen had. Ik keek naar men
sen die om al te grote
sneeuwmassa's laveerden en
keken in etalages zonder pre
cies te zien wat erin stond.
Terwijl ik vluchtte voor een
op mij afkomende spetter
sneeuw viel mijn blik op een
in de etalage van de poelier
uitgestalde kalkoen. Het was
een dode want hij lag met de
poten omhoog. Een grote vet
te kalkoen, overdadig ver
sierd met ringetjes crèpe-
papier en engelenhaar. Het
kalkoenen en verzamelen ze
zich rond de heetwaterpotten
waarin de levende kreeften
de ellendigste dood van de
wereld sterven.
Dat vanwege de vraatzucht
van die allen die ln de vreet-
huizen te zamen komen,
want ze zijn niet kieskeurig
die wezens als ze zich vol
proppen tot velen van hen
het uiterlijk en de waggel-
gang van gemeste ganzen
vertonen.
Ze vreten alles, ze overtreffen
de meeste dieren in vraat
zucht! Wild, gevogelte, vis,
koe en varken, nieren, har
ten, lever, mosselen en slak
ken, de rest van de diersoor-
was een gewone kalkoen,
niets bijzonders. Zo'r. kal
koen die men tijdens de
kerstdagen probeert te nutti
gen om halverwege oud en
nieuw het half afgegeten kar
kas weg te gooien of te voe
ren aan de kat van de buren.
Kalkoenen zijn zo groot of de
kerstdagen zo kort, wat u
wilt
Wel. die kalkoen boeide me
zeer. Niet om de houding of
de versiering, nee, het was de
kleur. Zo'n roze kleur die men
ook wel bij biggen aantreft
en die ik beslist niet achter
een kalkoen gezocht had Ik
heb ze wel eens zien lopen in
de buurt achter dat half hoge
schapegaas. Het zijn smake
loze beesten met vlezige lel
lende koppen; een uitgewoe-
kerde kip met slechts nega
tieve uiterlijke kenmerken.
Dergelijke ontmoetingen
scheppen vooroordelen en al
dus was ik zeer verbaasd over
de alleszins redelijke kleur
van het beest/toegegeven het
had kippevel, dat te ruim zat.
ten is door hun vraatzucht al
lang uitgestorven!
Dit alles gaat gepaard met
onzinnig geschuifel op een
dansvloer waar je veelal de
oudere mannetjesdieren met
de jonge vrouwtjes ziet rot
zooien. Ze kijken het eigen
wijfje bijna niet aan, die ou
dere schuifelaars die de ten
gere wijfjes vertedert tegen
hun dikke buiken aandruk
ken. Opzij van de dansvloer
staan de andere vrouwtjes
dit met haatblikken aan te
zien. Het gekir van hun sek
segenoten om het gefriemel
van hun mannetjes op de blo
te rug van het vreemde wijfje
doet het aan de kant gezette
vrouwtje dorsten naar bloed.
Als deze vrouwtjes en man
netjes later op de avond met
elkaar naar huis rijden ver
scheuren sommigen elkan
der, anderen hikken en boe
ren dat het een lieve lust is,
weer anderen liggen als vod-
debalen op de achterbank
van hun autootje, volkomen
uitgeteld! Slechts enkelen
gaan als gelukkige paartjes
naar huis.
Er stierven op de Kerstavon
den vorig jaar tienduizend
endriehonderd vijfentwintig
mensen van de honger. Er
zullen er dit jaar nog meer
sterven. Maar op de Kersta
vonden komen de overleven
den allen te samen!
Heon
maar gebraden kon ik me de
kalkoen smakelijk voor
stellen.
Tijdens deze overpeinzingen
had ik me voor het etalage-
raam geposteerd en was de
wereld grotendeels vergeten.
De zachte maar opdringerig
gekleurde reclame van de ge-
hoorapparatenzaak aan de
overkant maakte me er op
attent dat ik nog bestond. Ik
zag een hoofd in spiegelbeeld
met aan het oor een omwille
van de commercie sterk over
dreven gehoorapparaat. Als
ik me bewoog verplaatste het
hoofd zich over het glas In
een krampachtige houding
kon ik mijn hoofd zo ma
noeuvreren dat het paste op
de kalkoen. Alleen het ge
hoorapparaat en de wreed
ophoudende hals van het
beest verstoorden het beeld
Daar de houding krampach
tig was en m'n uithoudings
vermogen beperkt staakte ik
de onzin al snel en nam me
voor naar huis te gaan Tot
mijn steeds groter wordende
schrik ging dit echter niet.
Tijdens mijn scheppingen op
het etalageraam was het no
dig geweest mezelf te steu
nen; onder het raam was
daarvoor gelegenheid; mijn
vingers pasten uitstekend in
gaten onder de etalage. Hoe
wel ik het graag wilde was
het nu onmogelijk de vingers
weer te verwijderen.
Ik zat vast. klemvast. Wild
rukken en voorzichtig probe
ren met behulp van afgeklo
ven ijsco-stokjes en stukjes
hard plastic die ik op het
trottoir kon bereiken hielp
niet Ik zat vast. vast in de
ventilatiegaten van de poe
lier Toch gaf ik de moed niet
op. ik bleef pogen mijn vin
gers te bevrijden maar niet
met het geringste resultaat.
Mijn voor omstanders
vreemd gedrag begon inmid
dels interessant te worden.
Een wat oudere dame keek
argwanend naar mijn vreemd
gepruts aan de etalage. Had
MU het weer bijna Kerstmis
is. moet ik steeds aan vo
rig jaar denken. Niet dat wat
er toen gebeurde, ooit hele
maal uit mijn gedachten ge
weest is. Maar toch is het nu
anders. Want diep in mijn
hart... ik durf het haast niet
te bekennen, maar diep in
mijn hart hoop ik op een her
haling
Als dat toch eens mogelijk
bleek, wat zou ik dan blij zijn
En eigenlijk was dit hele ver
haal dan niet nodig geweest
Dit verhaal heeft immers
maar één doel en dat zeg ik
eerlijk: Ik hoop dat iemand
die dit leest, ooit een zelfde
ervaring heeft gehad en mij
zal willen schrijven en dat we
dan., misschien, gezamen
lijk wie weet het raadsel
kunnen oplossen
Het begon allemaal op de be
kende manier, de manier van
duizend kerstverhalen Welis
waar lag er geen sneeuw, er
woedde geen storm en eigen
lijk was het niet eens echt
koud. maar bij ons in huis
was alles even naar en onge
zellig. We waren pas verhuisd
en woonden nu ver van onze
familie en kennissen, we kon
den de kerstboomversiering
niet vinden, we hadden te
weinig eten in huis en natuur
lijk hadden we ook nog ruzie
„Moet dat nu zo°" vroeg Ka
rel. „Moet dat nu zo?" vroeg
ik. En de kinderen stopten we
vroeg in bed.
't Was negen uur op kersta
vond. Ik stond boven voor
het raam. Karei stond bene
den voor het raam. We voel
den precies hetzelfde, maar
konden dat gevoel toch niet
delen. En toen stopte er een
taxi. Bij ons voor de deur!
Nee, het was niet iemand die
de weg kwam vragen of zo
Het was iemand die uitstap
te, met koffer en al, en de
chauffeur betaalde en pas
toen de taxi weggereden was.
aanbelde. Kortom, het was
iemand die dacht te blijven!
Ik zat al bovenaan de trap
gehurkt en hoorde Kareis
voetstappen in de gang.
Hij deed de deur open. „Dag,
mevrouw," zei hij, aarzelend.
„Zo. daar ben ik dan." zei
mevrouw, „dag. jongen"
„Maar..." zei Karei, bijna
sprakeloos. Maar mevrouw
was al binnen. Ze deed haar
mantel uit. kamde haar haar
en ging toen de huiskamer
binnen. Karei volgde, hij
haalde zijn schouders op. zag
ik. want ik had nu ook mijn
ogen ingeschakeld.
En toen wilden mijn benen
niet achterblijven. Ze renden
de trap af en voor ik het wist.
stond ik ook in de kamer. Bij
een beduusde mevrouw en
een beduusde Karei wist ik
niets anders te zeggen dan
„Dag. mevrouw."
Maar mevrouw zonk neer in
een stoel. „Maar," zei ze.
„maar. waar ben ik eigen
lijk?" Nu, dat was gauw ver
teld. Bij Karei en Janneke
van Dam. Rozelaan 1 in...
nee, de plaats zeg ik niet.
Want ten slotte heb ik geen
behoefte aan duizend grap
penmakers op mijn stoep.
Om een lang verhaal kort te
maken: mevrouw was ver
keerd. Ze was in Rotterdam
in de trein naar Leeuwarden
gestapt. Dat dacht ze ten
minste. Van Leeuwarden was
ze met de bus naar een dorp
in de omgeving gegaan. Dat
ik bij de juwelier vast gezeten
dan had ze vast ijlings de
politie laten roepen. Ik lachte
haar vriendelijk toe, voegde
m'n vrije hand bij m'n ge
boeide. drukte m'n neus te
gen het glas en staarde geïn
teresseerd naar binnen.
Dit was kennelijk ook niet de
juiste houding want achter
mij wisselden de blikken nu
tussen begrijpend glimla
chen en fronsende afkeuring.
Ik kreeg een Tood hoofd en
lachte als de boer met kies
pijn. Er zat niets anders op
dan mijn pogingen te staken
en ontspannen en vooral
nonchalant te leunen op mijn
beknelde hand Dit werkte
Niemand vertoonde duidelij
ke kenmerken van
nieuwsgierigheid voorzover
het mij betrol
Nu had ik rustig de tijd om de
vreemde, onprettige situatie
te gaan overzien. Daar sta je
dan. gebonden aan een etala
ge met een kalkoen, om je
heen vrolijke mensen, vrolij-
dacht ze tenminste. In dat
dorp had ze lopen dwalen,
ten slotte met veel moeite
een taxi gevonden en zich
naar de Rozelaan laten rij
den. Naar een zekere Kees
van Dam. Dat dacht ze ten
minste.
Ja. en daar zat ze nu bij ons
Op kerstavond om half tien.
In een dorp. bij een zekere
Karei van Dam. in de buurt
van Groningen.
En je kon haar toch niet
wegsturen? Het donker in. de
wereld van beperkte dienst
regelingen in. Naar de goéde
Van Dam. die ze niet eens zo
goed bleek te kennen „Hij is
met een vroegere vriendin
van me getrouwd." zei ze. „en
ik heb hem maar één keer
gezien Maar hij is ouder dan
u (dit tot Kareli, dat zag ik
meteen, toen we hier in het
licht kwamen."
Enfin, om een lang verhaal
nog korter te maken ze bleef.
En moesten we niet even op
bellen naar de Friese Van
Dams? Ze woonden er nog
maar pas en hadden geen te
lefoon. Maar zouden ze dan
met ongerust zijn? Och, de
vriendin was nogal laconiek
en Kees had waarschijnlijk
nog nooit een gedachte aan
haar verspild Nee. we moes
ten geen moeite doen. Mor
gen kon ze toch gaan. Die ene
nacht
Maar de volgende ochtend
belde ze de dominee van het
dorp. Zei ze. En vertelde hem
hoe de zaak in elkaar zat. Zei
ze. En vroeg hem. of hij wilde
gaan zeggen, dat ze nu niet
komen kon. Zei ze. En hij
deed niets liever. Dat sprak
vanzelf.
Zo bleef ze bij ons. Gewoon
alsof ze er hoorde. Alsof ze
echt die lieve tante was, die
de kinderen meteen in haar
zagen. En ze kookte een heel
diner van bijna niets. En ze
versierde de kerstboom met
oude kranten en maakte de
kamer zo gezellig als hij bij
mijn weten nog nooit ge
weest was
Maar toen de kerstdagen
voorbij waren, werd ze onrus
tig. „Morgen moet ik weer
werken." zei ze en voor we
goed en wel begrepen wat er
aan de hand was, was ze ver
dwenen.
En sindsdien hebben we
heimwee. Heimwee naar een
vrouw van wie we alleen we
ten dat ze uit Rotterdam
kwam. Dat was echt zo. dat
kon je wel horen En dat ze
zich tante Annie liet noemen.
En de Friese Van Dams? Tja.
die had ze maar bedacht, ge
loof ik. Wij hebben ze in elk
geval niet kunnen opsporen
Nee. er is maar één conclusie
mogelijk. Dit was zo haar ma
nier, haar heel eigen manier
om niet eenzaam te zijn met
de kerst. Hoewel ik nog altijd
niet goed begrijp, hoe ie
mand als zij ooit eenzaam
zou kunnen zijn.
En nu hoop ik toch zó, dat
iemand van u haar ook eens
ontmoet heeft. Of. wie weet.
dit jaar zal ontmoeten. O. als
dat gebeurt, wilt u haar dan
tegenhouden, opsluiten, aan
haar stoel binden desnoods,
net zo lang tot ze eerlijk zegt,
hoe ze heet en waarzewoont?
En wilt u mij dan schrijven?
Margaretha Blok, Ulrcrht
ke verlichting. vrolijke
kerstbomen, een vrolijke
stad. En daar sta je. Om hulp
roepen? Ha! Dus berust Je en
kijk je om Je heen, hé het
is morgen kerst.
Om half zeven kwam de poe
lier naar buiten en verstoorde
mijn droom over kalkoenen,
gehoorapparaten en kerstbo
men. Nadat ik mijn hinder
lijk lang verblijf voorzijn eta
lage had verklaard, bevrijdde
hij me met groene zeep en
pijn In het café op de hoek
kwam ik bij met enkele bor
rels, laat kwam ik thuis.
Het ls eerste kerstdag. We
zitten aan tafel. Op de tafel
staat een kalkoen, dood en
bruin met de poten omhoog.
Ik peins en vergeet te eten.
„Toe jongen, proef het toch.
het is heerlijk. Je lust toch
wel kalkoen?" Ik kijk naar de
kalkoen en geef toe dat het er
smakelijk uitziet. Ik probeer
een stukje,warempel, het
smaakt
Theo Noordewier,
Haren (Gr)