Ee zwarte romantiek an het laatste oordeel Herleving van een idool Mechelen toont toppen van moderne Europese kunst ^TERDAG 16 OKTOBER 1976 KUNST TROUW/KWARTET 19 door G. Kruis Bij het binnenkomen van het Cultureel Centrum „Burge meester Antoon Spinoy" te Mechelen, Belglè, waar tot 28 november de grote ten toonstelling „Kunst ln Euro pa 1920-1960" wordt gehou den, ontmoette lk een oude, bijna vergeten kennis, die duidelijk heel wat te vertellen had Maar m'n auto stond bij een parkeermeter en twee uur is niet te veel voor een exposi tie van dit formaat: meer dan 230 nummers. O, maar dat was helemaal geen probleem, zei de kennis: het meeste van wat hier hing had ik zek.er al eens eerder gezien Waarmee hij, zo bedoeld of niet, de belangrijkheid van deze manifesta tie heel duidelijk toelichtte. Als Je Je dagelijks met kunst bezighoudt, heb Je Inderdaad de topstukken uit de veertig, vijftig Jaar die hier nu allemaal bij elkaar hangen wel eens gezien, ln binnen- en buitenlandse musea, met Jaren ertussen, of al leen maar, dat weet Je soms niet eens meer zeker, als reproduktles. lnledere geval heb Je nooit de kans ftiregen ze ln zo'n hecht, overzclh- telljk en zelfs chronologisch ver- tand bijeen te ziea 11s een indrukwekkende confrontatie en dat is dan ook de ondertitel van deze internationale tentoonstelling: „Een confronta tie". Er wordt ook ergens gespro ken van „een poging tot synthese", tot samenvatting. In de grote losbladige catalogus meer een kunstmap eigenlijk want ook de losse Illustraties zijn uitstekende reproduktles wordt Inderdaad getracht een parallel te trekken tussen de historische, maatschap pelijke en artistieke gebeurtenis sen ln deze periode. De verhouding maatschappij kunstenaar dus, maar daar ls al zo veel over gezegd en geschreven, zo oeverloos over gediscussieerd, dat Paul Delvaux: „Trains du soir" 1957. lk daar nu maar niets meer aan toevoeg. Perioden Te meer omdat het publiek dat deze tentoonstelling bezoekt het komt ln stromen dat zonder de nogal prijzige catalogus doet. In de gangen en ln het trappenhuis wordt wel in 't kort weergegeven waar het zo ongeveer om draait. Op deze manier: 1. De tijd van de grote angsten (de eerste wereldoorlog). 2. Eerste moment: de oorlog ls voor bij. 3. Tweede moment: crisis in de dertiger Jaren. 4. Derde moment: opnieuw oorlog. 5. Vierde moment: evenwicht ln de terreur en 6. Vijfde moment: want er komen andere tijden". Dat ls dan over de hal en drie zalen verdeeld in perioden van tien Jaar. BIJ het begin van de rondgang ben je vast van plan lk denk dat het velen zo vergaat nadrukkelijk die hier naar voren gebrachte maatschappelijke achtergronden en de problematiek ervan ln je be schouwing van de kunstwerken op te nemen. Maar dat hou Je niet lang vol. Misschien dat August Macke's „Af scheid" uit 1914, maar dan nog- hoofdzakelijk door de titel, aan „de tijd van de grote angsten" herin nert, misschien dat Rik Wouters' zelfportret met de ooglap uit 1915 je daar door „het verhaal" het weten dat hij een zieke vluchteling was ook nog bij bepaalt. Maar al gauw wordt een dergelijk zoeken nauwelijks of helemaal niet meer beloond: want wat doe Je met ElexeJ von Jawlensky's „Emmy Scheyer" uit 1917, met Oscar Ko- koschka's portret van dr. Adler (1914), met Franz Marc's „Runde ren" uit 1913 of zelfs met Evard Munch's „Kinderen ln de straat" van 1915? Daarentegen ls Munch's „Sterrennacht" uit de „gay twen ties" van een dreiging waar Je wan hopig van wordt. Eigen leven Dat zal zo ongeveer zijn wat Walter Henry Moore: „Reclining Figure 1953-54. Volkaert ln zijn (kunsthistorische) inleiding bedoelt, als hij zegt dat een kunstenaar de vormenschep- per geen uiterlijke invloeden no dig heeft. Als hij werkt, is hij geïso leerd, hij heeft dan een eigen leven „met alles wat dat meebrengt aan omwentelingen, vallen en opstaan, ln zijn persoonlijke en onverbidde lijke strijd met de vorm, met de materie". Waar en daar gaan we toch weer een historicus als prof. dr. H. Balthasar in dezelfde catalo gus dan weer tegen in gaat: het werk van een kunstenaar, zegt hij, is op de een of andere wijze hoe onherkenbaar ook altijd een sig naal van zijn tijd. Dat zij dan alle maal zaken, waarmee Je Je eventu eel naderhand gaat bezighouden. Want op de tentoonstelling ben Je dan allang Ingekapseld door het vele dat ze daar ln Mechelen uit alle windstreken bijeen hebben weten te brengen. (En dat ls een prestatie van de eerste orde als Je weet, dat hier ln een museum als het Stede lijk te Amsterdan als gevolg van de enorme stijging van de verzeke- ringspremle's en het uitblijven van een rijksgarantie ten toonstellingen van nog levende kunstenaars als Francis Bacon en Jasper Jones niet konden door gaan). „Kunst ln Europa" ls uiterst zorgvuldig samengesteld. Niet zo van: als er nu maar een paar Picas- 'so's zijn uit verschillende perloden en dan voor het gemak nog het liefst uit één verzameling, nee, er hangen doeken waarop de sa menstellers duidelijk van te voren hun zinnen gezet hadden. Eén uit Stockholm, één uit Bremen, één uit Berlijn, twee uit Parijs en drie uit prlvé-verzamelingen. En dat merk je steeds als Je het lijstje van bruik leengevers nagaat. Rouault bij voorbeeld uit Oslo, Lyon en Lu- zern; Braque uit Amsterdam en verschillende Franse collecties; Chagalluit Lui, Berlijn, Amster dam, Grenoble en Bremen; Ernst uit Brussel. Manchester en Darmstadt; Klee uit Bern, Manchester en Stuttgart en dat zijn dan zo maar een paar (grote) namen. „ledereen" is er Je wordt heel vanzelfsprekend door die fijne vijftig Jaar kunstgeschie denis geleld. Teveel namen om op te noemen, maar om Modiglianl kun je niet heen, of Matisse (met zijn mooiste Odalisque), Beckmann, Desmet, Jespers, Vasarely, Tytgat, Miro, Languyt en dat kan niet missen DalL Wél gemist en dat heeft niets met chauvinisme uit te staan de Nederlandse „magische" realisten uit de Jaren dertig (en daarna): Ket, Koch, Willink, Hynckes en Schu macher, vooral ook omdat ze in latere Jaren een duidelijk tegen wicht vormden ten opzichte van ln baldadigheid en barbarisme vast en doodlopende stromingen die met hun eigenlijke afkomst, het. abstract-expresslonisme weinig meer van doen hadden. Toch een ronduit grootse ten toonstelling, waarvan de belang rijkheid, nog eens onderstreept wordt door met karabijnen bewa pende politiemannen. Tot 28 november dus, van 10 tot 18 uur in het Cultureel Centrum „Bur gemeester Antoon Spinoy", vlakbij de Grote Markt, tegenover de St. Romboutskathedraal te Mechelen, België. De toegangsprijs is 80 fr (ong. 5,-) en de catalogus 300 fr (ong. 20. door T. van Deel Willem Brakmans hoofdfiguren zijn altijd behept met een uitzonderlijk sensitieve verbeelding. Hun werkelijkheidsbeleving is vergroeid met wat aan beelden in hen woelt, waardoor gebeurtenissen merkwaardige en vaak groteske proporties aannemen. Zo kan het voorkomen, in „Het godgeklaagde feest" (1967), dat er op kerstavond ten overstaan van een kerststal een lang gesprek wordt gevoerd met God. „Wat mij bedroeft in die stal is de verschrikkelijke rust, daar zit iets onbereikbaars in Ze zitten daar zo stil en gelukkig, ze vallen samen met zichzelf onder het veilige koepeltje van uw hand, maar kijk eens naar mij, welk woord is hier nou vlees geworden?" Dat gesprek heb lk altijd een hoog tepunt uit Brakmans aan hoogte punten toch al zo rijke oeuvre ge vonden. Uit de directe confrontatie tussen mens en God. een relatie die ln heel dit werk een probleem ls. blijkt duidelijk de ongeschiktheid van Brakmans hoofdpersoon voor enig godsvertrouwen. Het ls thematisch gezien dan ook niet verwonderlijk dat Brakman nu ®en novelle heeft geschreven met bet Laatste Oordeel als onderwerp. Religie treedt bij hem steeds op in verband met angst, seksualiteit en dood. Het beeld bij uitstek waarin al deze componenten een rol spelen wel dat van de Jongste Dag. Wederkomst De wederkomst vindt plaats ln een dorp. Glubke is daar antiquair. Hij de alzijdige, houdt niet van de ttensen, leeft ln zijn verbeeldings wereld. Andere personages zijn do- jnlnee Stapalmachtig. die soms Olubkes winkel bezoekt, maar oog 'n oog met het aldaar hangende «nilsbeeld wordt overvallen door obscene en blasfemerende gedach ten In de geest van Stapalmachtig gaan religie, dood en seksualiteit wouwens een dreigend monsterver bond aan, hetgeen uit zijn preken bujkt. in de kerk treft Glubke de schoonmaakster vrouw Koert, die het godshuis poetst om de Heer ervan te overtuigen dat Hij haar wel erg gestraft heeft met een de biele zoon. Vaak kijkt Glubke naar de zoldering van de kerk die be schilderd ls met een Laatste Oor deel. Heel het dorp roept als het ware om verlossing, en degene die daar ln de pijn van haar ongenees lijke ziekte 's nachts het meest ruchtbaarheid aan geeft is vrouw Haaze: ,,'s Avonds gingen boven de groentewinkel de ramen open, voor de frisse lucht, ook als het regende, en zo kon het hele dorp in de loop van de avond de pijn horen groeien en aanzwellen, van de korte nukki ge kreten tot een klagerig en tenslotte schaamteloos overgege ven wraakgeloei, dat als een koepel boven het dorpsplein stond." Parachutist Tenslotte breekt de verbeelding als een zweer naar de werkelijkheid open en ziet Glubke om exact twaalf uur middernacht een para chutist aan een witzijden parachu te neerdalen. De tijd staat even stil. De man die als twee druppels water op Glubke lijkt, neemt zijn intrek in diens winkeltje. Het is een soort circusartiest, een dompteur, maar Glubke houdt hem voor de Hei land. De mare gaat door het land dat er een witte nederdalende bol is gezien, hetgeen wel op het eind der tijden zal wijzen. Er komt een soort wederkomst-commercie op gang. een dolle kermis van afwachten en daarin treffen we uiteindelijk de wedergekomene aan. staande bij de ingang van het spookhuis. Er volgen dan ware helle-taferelen door Brakman uitvoerig en gruwe lijk beschreven een slachtpartij waaraan niemand ontkomt. Vrouw Haaze wordt alleen door strelingen van parachutist Fraternelli (of ook wel Filielli genoemd) tot een dan sende Jonge vrouw en het verhaal eindigt ermee dat Glubke zich „opeens volmaakt tevreden, misschien zelfs gelukkig voelt. Het is een wonderbaarlijke en niet zo simpel te interpreteren geschie denis. In Glubkes hoofd rijpt het eind der tijden en hij voelt zich opgelucht als alle reeds in de we reld zichtbare rampspoed wordt toegespitst in een laatste grote moordpartij. Het oordeel is ln zeke re zin de oplossing van te veel dat daar zonder onopgelost zou zijn gebleven. Het is als bij Stapal machtig. die zich geregeld moet voorstellen dat hij zijn vrouw ver moordt. alleen om ln staat te blij ven het leven met haar te delen. „Glubke's oordeel" verdient het om óok in relatie tot de rest van Brakmans werk beter dan hier kan bekeken te worden. Het is er thematisch belangrijk genoeg voor. In Vestdljks „De kellner en de le venden" en in Belcampo's „Het grote gebeuren" zijn wij literair al met de oordeelsdag vertrouwd ge raakt. maar Brakmans verbeelding ls toch van weer geheel andere aard. Stilistisch alleen al is dit ver haal een Juweel, gruwelijk schoon bijwijlen. Oordeel Brakmans motleven: dood. seksua liteit. religie, angst, lijden, demo nie; zijn stijl: gezwollen, pathe tisch. archaïserend, grotesk, oma mentaal het wijst allemaal uit naar de romantiek. Het is in onze literatuur Reve geweest die zich schatplichtig heeft verklaard aan zo'n boek als „The Romantic Ago ny" van Mario Praz, waarin de duis tere kant van de romantiek met een massa voorbeelden wordt gea nalyseerd. Ook Brakman getuigt nu in meer essayistische zin van zijn belangstelling voor deze zwar te romantiek en wel in het bijzon der voor wat de gotiek genoemd wordt. „Gothic novels" als die over het monster van Frankenstein (van mevrouw Shelley) vormen het on derwerp van een verhandeling die volgt op „Glubke's oordeel". Met veel kennis van zaken en met de zwier zijn proza eigen typeert Brak man dit werk. En al mijdt hij de kritiek erop niet, uit alles wordt duidelijk hoezeer hij zich verwant voelt met stof en stofbehandeling van de gotische auteurs: „De go tiek is de literatuur van de angsten de bezweringen daarvan, een angst voor de grote vloed, een hijgend carnaval van dubbelgangers, de mogelijkheid van een totale doorbraak van het gevoelsleven. Begonnen als de schildering van Willem Brakman een heel eigen natuurdecor waarin de gevoelselementen al duidelijk te herkennen waren ln de glooiingen, welvingen, ln fluisteringen van de wind en de klimop, maar ook in de barre kloven en ravijnen, eindigde de gotiek tenslotte met een blik in de afgrond der afgronden, waarin de zondaar werd geslingerd. Het was dezelfde afgrond waaruit hij ook omhoog was geklauterd, duis ter. raadselachtig, huiveringwek kend." Duivels, dubbelgangers, mooie vrouwen zonder genade, lust in lij den, satanische moorden het zijn de door traditie geheiligde, maar afgesleten elementen waarmee een sterk gevoelsleven zich uitdrukt. In Brakmans wereld sluipt overal het Irrationele rond en zijn figuren gaan er het gevecht mee aan, ze scheppen zelfs een laatste oordeel om ermee ln het reine te komen. Brakmans gotiek lijkt me aller minst geleend. Daarvoor maakt dit „Glubke's oordeel" een te authen tieke indruk. Tezamen met het Frankenstein-essay waarin ver huld Brakmans literatuuropvat ting te lezen staat is het een van zijn beste boeken. Willem Brakman: Glubke's oordeel Over hel monster van Fran kenstein. Amsterdam, Querido, 1976. 172 bli. 19.90. Filmkroniek door dr. H. S. Visscher Er is een ttlm in de maak met een merkwaardige titel: „9/30/55". Dat is de datum waarop een Jonge Amerikaanse filmacteur om het leven kwam tengevolge van een auto ongeluk met de Porsche waarin hij onverantwoordelijk hard over de Amerikaanse highroad racete. Zijn naam was James Dean, en de film van Bridges wil bij een achttal generatiege noten van Dean onderzoeken welke invloed het optreden van Dean en vooral zijn plotselinge dood op hun leven heeft gehad. Voor wie James Dean nooit gezien heeft, klinkt dat nogal preten tieus, te meer als men bedenkt dat er eigenlijk maar drie films met Dean in de hoofdrol bestaan. Toen hij stierf had de eerste, „East of Eden", geregisseerd door Eliah Kazan en gebaseerd op het gelijknamige boek van John Steinbeck, hem al tot een „ster" gemaakt. De tweede film, „Rebel without a cause", gefegisseerd door Nicholas Ray, stond net op het punt uitgebracht te worden. Van de derde. „Giant", gemaakt door Georges Stevens, was men nog niet verder dan een eerste montage Eigenlijk was het dus alleen van wege één enkele film, dat er 3000 man op de begrafenis waren. Dat was alleszins opvallend, maar nog veel opvallender was het, dat de fan-mail voor Dean, na een aan vankelijke terugval, ln januari 1966 weer enorm was toegeno men, en het vreemdste was. dat het merendeel van die brieven aan Dean zélf gericht waren, alsof hij nog ln leven was. Men weiger de eenvoudig zijn dood te aan vaarden. Overal ter wereld werden er Ja mes Dean-sociëtelten opgericht, er werden pelgrimages naar zijn graf ondernomen, de Porsche waarmee het ongeluk gebeurd was. werd als een heilig relikwie tentoongesteld, en ln november 1956 bedroeg de fanmail meer dan 50.000 brieven. Een publicist schreef: „Ik dacht dat Dean een legende was. Maar lk had 't ver keerd. Hij is méér dan dat: hij ls een religie Wat was het succes van Dean? Welke functie heeft „het ver schijnsel" Dean precies gehad? Eén ding staat vast: Dean heeft het image van de moderne „tee ner" geschapen, gestalte gegeven aan de adolescent van de UJd van na de tweede wereldoorlog. Voor dien was de adolescent op het witte doek voornamelijk bekeken door de ogen van de volwassenen. Hij was onrijp, grappig, naïef, zie lig. maar hij werd nooit ernstig genomen ln zijn kwaliteit van adolescent, met een eigen wereld, een eigen „klimaat", een eigen zienswijze. In nog een andere ge daante had men hem wèl op het doek gebracht, die van de gevaar lijke. ontspoorde Jeugd, zoals ln de schoolfilm „Blackboard Jungle". Eigen wereld Maar Dean en. weer op een andere wijze een Marlon Brando vertegenwoordigde een vol strekt eigen wereld, die van bin nenuit bekeken werd. en waarin een Jonge generatie, vol onbeha gen over de wereld der ouderen en de door hen geboden perspectie ven. zichzelf ogenblikkelijk her kende. Kenmerken: een wanho pig eenzaamheidsgevoel om an deren te bereiken of om de eigen gevoelens te verwoorden en uit te praten; onlustgevoelens vooral ten aanzien van de ouders, die tekort schoten In een werkelijke communicatie met de volgende generatie: daaruit weer voortko mend: rebellie, die niet recht streeks tegen iets of iemand ge richt was. maar tegen het leven als zodanig. Een „rebel without a cause", waarmee het hele wereldver schijnsel van „Jeugdgangs". of dat nu vóór of échter het ijzeren gordijn was, aan de orde werd gesteld en bespreekbaar werd ge maakt. Bondgenootschappen te gen de eenzaamheid, waarin men levensgevaarlijk zichzelf trachtte te „bewijzen" in een leven dat geen wezenlijke plaats leek te bieden. James Dean was een bijzondere acteur, met zeer ongewone opvat- tingen omtrent zijn rol en expres- siewljze. Zijn spel. schrijft de Franse criticus en filmmaker Francois Truffaut, ging dwars te gen een filmtraditie van Jaren ln. Hij speelde niet met de zelfverze kerdheid van „de grote speler", dikwijls is zijn dialoog mompe lend. aarzelend, onverstaanbaar, en is zijn expressie als het ware terzijde van het beeld gericht. Maar wat overkwam was een ge weldige authenticiteit. Dean spéélde niet ln zijn films, hij was zichzelf: rol en eigen persoonlijk heid vielen volkomen samen Het is typerend hoezeer zijn filmrollen overeenkwamen met zijn werke lijke situatie. Al heel vroeg ver loor hij zijn moeder, op wie hij erg dol was en wier dood een onuit wisbare indruk op hem maakte. Zijn vader reisde naar een andere stad en vertrouwde hem toe aan de hoede van familieleden. Eenzaam Dean was een soort stiefkind, met een zeer verre, onbereikbare va der. Eenzaam In opstand te gen het leven. Cal Trask In ..East of Eden" hervindt de verloren moeder in een keiharde, afschrik wekkende bordeelhoudster; hij hunkert naar de liefde van zijn te strenge en rechtlijnige vader, die Cals broer, een duidelijk „aange paste" figuur, duidelijk voortrekt. Steinbecks boek is in feite een parafrase van de geschiedenis van Kaïn en Abel, en Kazans film zet die gelijkenis erg sterk aan. Jim Stark, de „Rebel without a cause", hunkert op dezelfde ma nier naar de liefde van de vader die, dankzij de figuur van de moe der, hopeloos tekort schiet. En Jett Rink, uit „Giant", hééft geen ouders meer, al is er wel degelijk een „moedergestalte" in de film te onderschelden. In tegenstelling tot Jim Stark en Cal Trask heeft hij zich een plaats in deze wereld veroverd: er zit olie onder zijn grond en dat maakt hem weldra tot miljonair. Desalniettemin blijft hij een „displaced person", en het loopt niet best met hem af Cal Trask, Jim Stark en Jett Rink zijn eenvoudig afsplitsingen van de persoonlijkheid James Dean: er is geen wezenlijk onderscheid. Jim Starks flirt met de dood bijvoorbeeld in de befaamde „chicken race", waarin het er om gaat wie het langst in een auto durft te blijven zitten die ln volle vaart op de rand van een hoge klip wordt afgestuurd, werd tot concrete werkelijkheid in de Porsche waarin hij zich dood reed. Het ls vooral zijn dood ge weest rechtstreekse conse quentie van de image die hij ln zijn film(s) geschapen had die hem tot een soort van „god" heeft gemaakt: een idool dat „nage leefd" diende te worden. In Carnés „Les Tricheurs", een film die voor het eerst het leven van de „existentialistische" jeugd van St. Germain des Prés be lichtte, staat een meisje voor de Cinémathèque Nationale te kij ken naar een foto van Dean en zegt dan vol overtuiging: „Ah! Mourir en plelne vltesse!" Sterven op volle snelheidDè woordvoerster van die generatie. Francolse Sagan. leefde het alle maal keurig na, al overleefde ze het auto-ongeluk dat zij veroor zaakte. Herleving Het merkwaardigste is. dat James Dean inderdaad nog steeds niet dood is. Telkens weer zijn er her levingen van zijn cultus, er be staat een uitgebreide literatuur over hem, er werden ook in de laatste Jaren weer grote blogra fieën geschreven en zijn films zijn op het ogenblik weer druk in vertoning. Dat is dan ook de di recte aanleiding tot deze be schouwing. De vraag is daarbij natuurlijk, waarop deze „herleving" steunt. Gaat het vooral om de mensen die van Deans generatie waren, maar nog steeds leven? Of ls er opeens weer een Jongere generatie, die zich in de Dean-gestalte „her kent"? Dat laatste lijkt vreemd. Analyseert men Deans problema tiek binnen en buiten zijn films dan gaat het vooral om de relatie tot de ouders: hun falen en tekortschieten. Na de generaties van provo, flower-power, drop outs enz. lijkt die problematiek nogal kinderlijk en elementair. En de rebellie ls ook heel wat concreter en gerichter geworden, en vooral duidelijk ideologisch. Daar komt Dean helemaal niet aan toe. Wat kan hij nog te bieden hebben? Truffaut vergelijkt Dean met Chaplin. Chaplin was ook een. ge- stalte-op-zlch, helemaal buiten de toevallige omstandigheden om waarin zijn filmrol zich afspeelde. Het Is de unieke gestalte, het unieke gebaar, de gratie der van zelfsprekendheid. die Chaplin on vergankelijk hebben gemaakt: een vlees geworden Idee. een in de menselijke geschiedenis ingetre den verschijning. Zo gaat het bij Dean ook niet om wét hij speelt, maar wat hij in zijn spel ls: de schuwe gratie van zijn gebaar, de hunkerende oog opslag, de rebellie, de eenzaam heid. Het ls de moeite waard dat (opnieuw) te zien en te ondergaan. De gelegenheid is er

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 19