Nieuwe aandacht voor Revius 1 M Een appel weer zit waar pit in Het mes in de literatuur JlKj (qJS r JAZZ IN NEW YORK over experimentele teksten '«ZATERDAG 11 SEPTEMBER 1976 KUNST TROUW/KWARTET 15 door dr. C. Rijnsdorp Jacobus Revius (Reefsen) leefde van 1586 tot 1658. Deze burge meesterszoon uit Deven ter heeft in Amsterdam een zorgvuldige oplei ding genoten. Hij ont wikkelde zich tot theo loog. kenner van het He breeuws en geschiedkun dige. Aan de Statenver taling heeft hij als revi sor (herziener) meege werkt. -Was Cats de po pulairste van de 17e- eeuwse, calvinistische dichters. Huygens misschien de intelli gentste, Revius was on getwijfeld als dichter en als dichterlijk vakman de belangrijkste. In zijn eigen tijd nauwelijks genoemd, begon zijn late waardering bij Johannes van Vloten (1818-1883), tot W. A. P. Smit in 1928 op hem pro moveerde en een standaard uitgave in twee delen ver zorgde van de ..Over-ysselse Sangen en Dichten" (1930, resp. 1935). Dit tweedelige werk is nu in één band onge wijzigd herdrukt en uitgege ven door Hes Publishers, Utrecht (264 en 221 blz., 85.-). Ongeveer tegelijkertijd is bij Buyten Schipperheijn b.v Amsterdam, een bundel stu dies over Revius verschenen van drs. L. Strengholt, onder de titel ..Bloemen in Gethse- mané" (174 blz., 18.90). met een Ten Geleide van W. A. P. Smit. Het zijn veertien stuk ken. waarvan elf reeds eerder afzonderlijk waren gepubli ceerd. Drie zijn er nieuw, waarvan de belangrijkste studie wel is ..Bloemen in Ge- thsemané". aan welk artikel de boektitel is ontleend. Het moet voor prof. Smit een grote voldoening zijn, zijn uitgaven van 1930 en 1935 ongewijzigd, volgens het mo derne procédé, herdrukt te zien. Het werk is vooral be stemd „voor neerlandici en lezers uit de protestants- christelijke hoek". De gebun delde studies van drs. Strengholt vormen een des kundig commentaar bij deze heruitgave. Oorspronkelijkheid Nu de periode van het zich op de borst kloppend wij- calvinisme voorbij is, bestaat het gevaar dat men het be grip verliest voor het echt- culturele calvinisme van het begin der zeventiende eeuw. Huygens en Revius waren cultuurmensen; Huygens was een verdienstelijk com ponist en Revius een min naar en kenner van muziek, om niet meer te noemen. Het oorspronkelijkheids dogma was in die tijd nog niet uitgevonden. Vertalen, nabootsen en bewerken wa ren volstrekt gewettigde be zigheden. Bij Revius treft het vermogen wereldse voorbeel den te kerstenen, een bekend verschijnsel ook in de ge schiedenis van het kerklied. De romantiek van de 19e eeuw heeft veel bedorven door van de kunstenaar in de eerste plaats oorspronkelijk- heid te eisen, op straffe van epigoon te heten. Nu is oor spronkelijkheid nooit vol strekt, ze is altijd min of meer betrekkelijk, want ook de be gaafdste begint met invloe den te ondergaan en komt daar nooit helemaal onder uit. De dichter van de renais sance wilde best leerling zijn. Dit hield verband met zijn autoriteitsgeloof. Het moder ne individualisme, dat in het liberalisme zijn duidelijkste uitdrukking vond, heeft schipbreuk geleden en de col lectiviteitsgedachte dringt zich vandaag op alle gebie den aan ons op. In zo n perio de kan er opnieuw belang stelling ontstaan voor dich ters die zich geplaatst wisten in een gemeenschappelijk heid, die vanzelfsprekend op alle gebied gezag erkende. De literatuur als wetenschap pelijk historisch onderzoek mag soms de schijn op zich laden van uitpluizerij en peu- terwerk. maar wie de studies zoals van Strengholt leest, ziet duidelijk de waarde van zulke minutieuze onderzoe kingen. Want wat is de zaak? Onderzoek De hele bedoeling is de omstandigheden te recon strueren. waaronder de dich ter heeft gewerkt. Wat waren zijn voorbeelden, waarop heeft hij zich geïnspireerd, wat was het creatieve veld waarop hij aan het werk kon gaan en blijven? En dan gaat het ook om de juiste tekst en de betekenis daarvan, met in begrip van de zin- en toespe lingen. De verdienste van de filoloog bestaat hierin, dat hij. mét de juiste tekst, een zo ruim mo gelijke. doorzichtige context om het gedicht heen weet te bouwen. En dat is Strengholt m.i. zeer goed gelukt. Naschrijven Zijn artikelen „Een hardnek kig misverstand" (blz. 116 e.v.) en „Schoonheidsfoutjes" (132 e.v herinneren overi gens aan de schaduwzijde van het filologisch bedrijf, namelijk het gevaar van het elkaar naschrijven, het voort borduren op misverstanden of op verkeerd lezen door voorgangers. Men kan elkaar nu eenmaal niet in alles nare kenen. Op blz. 13 vraagt de auteur zich af wat betekent ..san- gelsroot"? Ik moest direct denken aan sandelhout, waa rover de W.P.-encyclopedie van 1959 o.a. zegt: „Van Pte- rocarpus santalinus uit tro pisch Azië verkrijgt men rood sandelhout" enz. Bedoeld zou kunnen zijn „san- delsrood". zo rood als sandel hout. tenminste dat uit tro pisch Azië. Die vervorming, zoals bij amandelen'mange- len. is bekend genoeg. Dr Smit noemt het eerste, bijbelse deel ..Het epos der Godsgeschiedenis". Hij spreekt van een mozaïek, want het betreft hier een rangschikking achteraf van min of meer los van elkaar staande onderdelen. Zo ziet men soms achter in een theo logisch werk een lijst van teksten van Genesis tot Openbaring, met verwijzing naar de bladzijde(n) waar de tekst in kwestie ter sprake komt. Zo ongeveer zie ik de compositie van het epos der Godsgeschiedenis. En het kan best zijn dat die rang schikking aanleiding heeft gegeven tot het opvullen van hiaten met expresselijk ge schreven. nieuw dichtwerk. Zo liet Goethe zijn Faust II doorschieten met blanco pa pier, dat hem inspireerde tot het invoegen van fragmen ten. Ook een gegeven schema kan een muzisch effect hebben Toon Natuurlijk zit er iets in die renaissance-poëzie zoals van Revius. dat de niet- deskundige vandaag niet meer lust. Een populair dich ter zal hij ook nu niet meer kunnen worden, al was het alleen maar om de taal. de vormenspraak en het erach ter liggende wereldbeeld. Maar een nieuwe aandacht, die vooral historisch gericht is, is niet ondenkbaar en on getwijfeld welkom. Ik heb weieens geschreven over de „calvinistische toon" in psalmberijmingen en kerkliederen. Die toon is mannelijk, krachtig. De echt- calvinistische poëzie heeft iets monumentaals, waarvan men ook bij Bilderdijk trek ken aantreft, in de oude psalmberijming b.v. in Psalm 2 en in de bezielde retoriek van Geerten Gossaert. Al was het alleen maar om die toon niet te laten wegsterven, is het van belang dat Revius' poëzie en de commentaren daaromheen in de aandacht !blijven De beide genoemde publikaties kunnen daartoe bijdragen. Revius, naar een schilderij van Frans Hals Fifty-Second Street, eens het centrum van de jazz in New York door Rud Niemans De Appel, zoals New York door jazzmusici, die niet in deze stad wonen, wordt genoemd. Het komen en gaan van jazz-clubs in de grote Amerikaanse steden is steeds nauw verweven geweest met de evoluties binnen deze muziek. Ka rakteristieke spelstijlen, die tot bloei kwamen, werden naar steden ver noemd: New Orleans, Chicago, Kansas City zijn daarvan voor beelden. Het valt zelfs een outsider op. dat New York ontbreekt. Ja, er was nooit een New York- „style", of paradoxaal ge noeg: er waren er juist vele. Geen van alle zó allesover heersend. dat de Kosmopolo- tische miljoenenstad erdoor als naamgever in de handboeken terecht kon ko men. Hetgeen overigens niet wegneemt, dat „the Big Apple", zoals alle musici hun stad in verband met Genesis 3 vers 6 noemen zij het pas vanaf de jaren twintig een centrale en vooral katalyse rende rol heeft gespeeld in het jazz-gebeuren. Maar dan op een typerende, nuchter- zakelijke manier. Duke Ellington filosofeerde eens: „New York? Dat bete kent: mensen, en daar gaat muziek over. Een „sophisti cated lady", die rust doch nimmer slaapt. Shakespeare had wellicht Manhattan voor ogen. toen hij schreef dat de wereld een speeltoneel was". Literatuur en vooral de voor- en naoorlogse discografieën (Brian Rust. Jepsen resp.) maken duidelijk, dat New York reeds in de jaren dertig vanwege de aldaar opeenge pakte technische (studio)- equipage dé stad was en is. waar het leeuwedeel van vaak historische jazz- opnamen voor het nage slacht werd en wordt vastge legd. Markante feiten Wie snel wat markante feiten en jaartallen rangschikt, ont komt niet aan de indruk dat New York pas in de beginja ren twintig met de opkomst van het uitgaansleven in het negergetto Harlem als „speeltoneel" voor jazz begon te fungeren, ook al vestigden pioniers als Scott Joplin en W. C. Handy zich er al in resp. 1907 en 1917. In 1923 begon het tien-mansorkest van Fletcher Henderson in de Club „Alabam", haar triomf later continuerend in de Ro- seland Ballroom op Bro adway. Een jaar later lieten zowel Louis Armstrong als zijn blanke tegenpool Bix Beider- becke zich er zien en horen. In 1927 opende Ellington in Harlems chique, door voor namelijk blanken bezochte Cotton Club en nadat Luis Russell in 1928 furore maakte in de Savoy Ballroom werd die club halverwege de jaren dertig o.m. dank zij de be faamde drummer-bandleider Chick Webb het brandpunt van jazz-activiteit. Pianist Art Tatum kwam in 1932 naar New York. Vanaf 1936 floreerden clubs, waar onder The Onyx, The Fa mous Door, Kelly's Stable, the Three Deuces en the Hic kory House in de nabij Times Square gelegen 52e Straat. Waar wij Goodmans Carne gie Hallconcert in 1938 als jazz-gebeurtenis van vooral sociale betekenis memore ren, komen we toch snel in die straat terug. „Swing Street" beleefde tot aan 1948 (jaar van de „recording ban") een ongekende bloeiperiode. Daar werd na de vruchtdra gende experimenten in Min- tors (Harlem) de bebop met Charlie Parker (uit Kansas City reeds in 1939 in New York opgedoken) Dizzy Gil lespie. Don Byas, Max Roach en vele anderen tot een vol wassen. nieuwe muziek geë volueerd. die definitief met het Swingtijdperk afrekende. Bezijden markante gebeurte nissen. zoals in 1959 Theloni- ous Monks Town Hall concert en de opkomst van free jazz-pionier Ornette Co leman. kan in grove trekken wel worden gezegd, dat de Newyorkse „scene" in verge lijking met het decennium er voor duidelijk gas moest te rugnemen. Van de 52e straat, waar de nagalm van het ver leden zelfs is verstomd, ver plaatste de jazz op Manhat tan zich vooral ..downtown zuidwaarts naar het district Greenwich Village, naar The Half Note, the Five Spot, the Village Gate en de Village Vanguard. Magere jaren Maar in de jaren zestig sloten ook daar vele zaken hun poorten, werden omgetoverd tot discotheken, of gingen op z'n gunstigst een weekend- jazzpolicy voeren. Onvermij delijke gevolgen daarvan: veel werkloze musici, gebrek kige coördinatie onder de avantgarde, te hoge entree prijzen. Weinig inspiratie dus in een gedesillusioneerde sce ne, waar de z.g. Oktober revolutie" van herfst 1964 even als door een grauwe mist heenbrak. Toen bewe zen in het drukbevolkte Cel lar Café aan de 91e Straat twintig groepen en solisten onder wie Sun Ra. Paul Bley. Roswell Rudd, Sheila Jordan en Burton Greene) geduren de vier dagen (toegang: één dollar) dat er zeker een pu bliek was voor geïmprovi seerde, eigentijdse muziek. In het begin van de jaren zeventig namen Newyorkse musici zelf het heft van hun werksituatie in handen. Werkgelegenheid scheppen is het voornaamste streven van de non-profit organisatie Jaz- zlnteractions Inc. die weke lijks een agenda op straat brengt en er een telefoon- „jazz"lijn runt (vergelijk de BIM-jazzlijn hier). In de agenda prijken de program ma's van ongeveer tachtig clubs 'annex restaurants Oor- en ooggetuigen melden een sterk toegenomen activi teit aan het Newvorkse jazztoneel Een opleving die merkwaardigerwijs parallel loopt met de economische re gressie der laatste jaren. Waar de geschiedenis van de jazz ook die in New York kan worden teruggevonden in de vitrines en filmarchie ven van het Newyorkse Jazz Museum (Broadway'54e Street), manifesteert zich het jazz-heden vooral in de talrijke, zeer informele open bare. z.g. „loft" (letterlijk: verdieping, zolder) sessions, die zich voornamelijk afspe len in the Village en de Lower East Side van het schierei land. Kortom en vooralsnog: „The Apple" zit, als vanouds, weer boordevol pit, vol van die verlokkingen van lady Jazz. waaraan zowel gevestig de als aankomende musici en liefhebbers steeds weer be zwijken. Over het algemeen doen auteurs er hun best voor de trucs te verbergen waarmee ze lezers inpal men en laten geloven in hun wereld van woorden. Ze passen er wel voor op hun kunstgrepen open lijk tentoontespreiden, temeer daar zij menen dat hierdoor de aardig heid er gauw af is en de geloofwaardigheid van hun verhaal geschaad wordt. Analyse van lite ratuur legt natuurlijk al die technische foefjes er best bloot. Wie dat doet zet als het ware het mes in het beeld. Er zijn auteurs in ons land ze worden wel experimente len of avantgardisten ge noemd die principieel openbaarheid willen ver schaffen aan de literaire technieken In hun boeken gaat het er juist om dat lezers de ogen geopend worden voor het feit dat de traditio nele literatuur hun een rad voor de ogen draait met be hulp van de techniek van de auteur. Men wordt verleid om te geloven in een wereld die schijn is. maar die wordt voorgesteld als het beeld van onze werkelijkheid. Deze au teurs menen dat een litera tuur die zich toespitst op de onthulling van literaire technieken een maatschap pijkritische functie heeft door Ton van Deel Wat zijn literaire technieken? Grof gezegd zijn dat alle mid delen die een schrijver benut om de stof (een tamelijk ab stract gegeven, een kaal ver haal) om te zetten tot een tekst. Zo kiest hij een standpunt van waaruit hij vertellen zal. motieven, the ma's. een stijl, een genre, hij manipuleert met de tijd. etc. Al deze keuze-handelingen verricht hij in het perspectief van de lezer, want hij wil deze laten geloven in de aangebo den, samenhangende en diepzinnige wereld van de tekst. Technieken Als auteurs nu juist deze lite raire techniek tot onderwerp van hun literatuur maken, kritiseren en ontmythologi seren zij in feite de bestaande literatuur. waarin deze technieken immers verdoe zeld worden. Ook is duidelijk dat zulke auteurs de traditio nele concepten „dat de lite raire tekst een eenheid vormt, geloofwaardig is, diep zinnig is. een evenwichtige opbouw vertoont en auto noom is ten opzichte van de werkelijkheid" niet onder schrijven. Voor de meeste lezers is der gelijke lectuur een vreemde en weinig animerende erva ring Wij bezitten allemaal ons eigen literatuurconcept, maar in het algemeen gespro ken valt dat aardig samen met het literatuurconcept van de meeste auteurs, zodat er via het werk weinig kortsluiting ontstaat tussen schrijver en lezer. Wij honore ren, als we lezen, de eenheid, de samenhang en de diepere betekenis en we geloven dat, weliswaar indirect, een lite rair werk van belang is voor onze kijk op de werkelijk heid. Voor de opname van experi mentele literatuur hebben we een andere instelling nodig. Dat betoogt H Verdaasdonk in het afsluitende essay bij de bundel „Het mes in het beeld", een boek dat voorts een drietal teksten bevat van experimentelen: J. F. Voge laar. Daniël Robberechts en Lidy van Marissing. Verdaas donk legt omstandig en ge leerd uit dat een literatuur opvatting (een poëtica noemt hij dat) normatief is. Boven dien stelt hij datzo'n poëtica uiteindelijk gebaseerd is op maatschappelijke en le vensbeschouwelijke opvat tingen. Daarmee kan men het eens zijn. Het is immers absoluut zo dat wie een lite rair werk beschouwt als de samenvatting van de werke lijkheid, als een beeld van het geheel, er een tamelijk meta- fysich bepaalde zienswijze op na houdt. Het zou interessant zijn om hier nog wat uitvoeri ger op in te gaan want het onderzoek naar auteurs- en lezerspoetica's is werkelijk heel essentieel maar dat zou te ver voeren, hier. Het essay van Verdaasdonk voert al te ver en het is be paald jammer dat hij zo zij delings, namelijk vanuit het standpunt van de literatuur- wétenschap, deze experimen tele teksten bespreekt. Hij gebruikt ze eigenlijk voor een debat waar gewone lezers geen boodschap aan hebben. Voor het toegankelijk maken van deze soort literatuur lijkt me dan ook een andere aan pak gewenst. Montage Het enige tekstverschijnsel waar Verdaasdonk iets uit voeriger op ingaat is dat van de montage, een kenmerk van veel experimenteel pro za. Montage is een literaire techniek die iedereen overi gens ook uit de traditionele literatuur kent. Citaten, toe spelingen. cliché's, zijn voor beelden van meer of minder in een groter tekstgeheel ge monteerde onderdelen van buitenaf. De experimentele auteurs nemen nogal veel van zulke „Fremdkörper" in hun tekst op of laten zelfs hun hele tekst uit een collage tekstfragmenten van elders bestaan. In de dichtkunst was een aantal jaren geleden de zgn. ready-made (d.i. de gevon den. kanten klare tekst) in de mode. Er zat achter deze praktijk de gedachte dat daardoor de dichtkunst dich ter bij de realiteit zou komen te staan, want het gedicht was immers „uit de werke lijkheid" gehaald, er was geen verbeelding aan te pas gekomen. De behoefte de ver beelding (de kunst) sterker te betrekken op de werkelijk heid kan men noemen: het mes in het beeld willen zet ten. Alleen klinkt dat te agressief voor zulke vriende lijke ready-made-dichters als Buddlngh' en Schippers. Zij wilden niet veel meer dan het gewone en alledaagse via dit procédé opvallend en verras send maken. Vogelaar en de zijnen bedoe len wel degelijk een mes. Het boek van dit viertal kreeg in zijn omslag ook al vier messteken mee. waardoor aan de ernst van hun onder neming niet meer te twijfelen valt. Welnu, montage heeft bij hen, volgens Verdaas donk. te maken met kritiek op de conceptie dat een tekst een afbeelding van de werke lijkheid is. Hun werkwijze kritiseert het afgeronde, diepzinnige, samenhangende werkelijkheidsbeeld dat de traditionele literatuur ons met behulp van de literaire technieken aanbiedt Zij doen dat door in het beeld (de tekst) het mes te zetten (van daar fragmenten, citaten, vreemde spelling, etc.), het geen voor hen zoveel bete kent als: onze kijk op de wer kelijkheid veranderen. Hoe dat zij. in elk geval kan het onze kijk op literatuur veran deren. want als de experi mentelen openlijk literaire technieken hanteren (pasti- cheren. parodiëren, veelal) dan leren ze lezers het feit doorzien dat de traditionele literatuur geconstrueerd is. Verzet Waarmee ze de wapens in handen geven tot verzet te gen de manipulerende inpal ming van de traditionele lite- Jacques Vogelaar raire kritiek en mogelijk zelfs tegen de huidige maatschap pelijke configuratie. Ik formuleer dat nu allemaal wel zo. mij enigszins identifi cerend met de critici die „Het mes in het beeld" bevat en in een behoefte dit soort toch al weinig gewaardeerde teksten recht te doen maar ik heb er van mijn kant wel veel kri tiek op en er rijzen bij mij ontzaglijk veel vragen Zo ge loof ik dat het eenheidscon cept waar. volgens Verdaas donk. de experimentelen zich tegen kanten, óók in hun ei gen werk een wezenlijke rol speelt.. Hun reactie erop be staat in zekere zin bij de gra tie ervan. In de opgenomen tekst van Vogelaar die in „Ik in kapitaal" een massa materiaal bijeenbrengt met betrekking tot de zakenman en grootindustrieel heerst zoveel eenheid, dat de frag menten gemakkelijk als één geheel gelezen kunnen wor den Ook in de tekst van Rob berechts die, geheel in de lijn. zich met „vele anderen" de auteur noemt valt best een thematisch verband tus sen de brokstukken aan te wijzen. Bij Van Marissing zou mij dat moeilijker vallen, zij is dan ook degene die het meest cryptisch monteert. Schok Een ander punt is dat van deze literatuur vrijwel nie mand kennis neemt. Men moet al behoorlijk op de hoogte zijn van de traditione le literatuur wil men iets zien in kritiek op de daarin gehan teerde literaire technieken Iedereen voelt wel een schok als Robberechts het tekstty pe „mondeling voetbalver slag" gebruikt voor de repor tage van van iets heel anders, namelijk een orgie, of als in een collage van reclame slogans plotseling over een kankercatalogus wordt ge sproken waaruit allerhande kankerartikelen besteld kun nen worden. De kritiek ligt er dan dik op Maar meestal zijn de experimentele teksten toch het interessantst voor gevorderden in de literatuur. Men moet weten waartegen dit werk zich richt. Het nare is alleen dat in zo n geval de bewustwording eigenlijk *1 heeft plaatsgevonden. J. F. Vogelaar, Daniel Robbe rechts. Lidy van Marissing. H. Verdaasdonk. Het mes in het beeld, en andere verhalen. De Bezige Bij. Amsterdam, 1976, 264 blz. 18.50. L

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 15